voortbeweging - Diergaarde Blijdorp

advertisement
VOORTBEWEGING
DOE-HET-ZELF LES
Groep 5/6
Inhoudsopgave
ALGEMENE INFORMATIE
Het doel van de les
Praktische zaken
ACHTERGRONDINFORMATIE
Groep 5 en 6
LESSUGGESTIES
Groep 5 en 6 blz. 2
blz. 2
blz. 5
blz. 13
VOORBEELDBLADEN
(nr. 1 t/m 11)
KNIPBLADEN
(Let op knipbladen enkelvoudig kopiëren)
COLLAGEBLADEN
BEZOEK AAN DE DIERENTUIN
Speurbladen groep 5 en 6
Antwoordbladen groep 5 en 6
HEEFT U VRAGEN?
Indien u ook na het lezen van deze lesbrief nog vragen heeft, dan kunt u ons natuurlijk bellen.
Reserveringsafdeling 0900-1857 optie 3 (maandag t/m vrijdag 09.30u - 16.30u).
1
Algemene
informatie
HET DOEL VAN DE LES
Deze doe-het-zelf les Voortbeweging is bestemd voor groep 5/6 van het basis onderwijs en
heeft als doel de kinderen op een speelse wijze kennis te laten maken met de verschillende
manieren van voortbeweging.
De speurbladen achterin deze lesbrief zijn te gebruiken in de dierentuin
PRAKTISCHE ZAKEN
Voor het thema is het nodig dat u, voorafgaand aan uw bezoek aan de Diergaarde, al enige
aandacht heeft besteedt aan het onderwerp. Om u hierbij behulpzaam te zijn, geven wij u de
benodigde informatie.
Het thema “voortbeweging” is een doe-het-zelf les. Dit houdt in dat u tijdens uw bezoek aan
de Diergaarde GEEN begeleiding krijgt van een educatief medewerker/ster.
- Het bezoek aan de Diergaarde kan als een op zichzelf staande activiteit worden gezien.
- U dient de werkbladen zelf voor uw leerlingen te kopiëren!
- Zorg voor voldoende potloden en vlakgom.
- Verdeel uw leerlingen in groepjes van maximaal 6 kinderen en schakel voor de lagere
groepen een aantal ouders in als begeleiding.
2
Algemene
informatie
IN HET WATER, OP HET LAND EN IN DE LUCHT
Wij raden u aan het onderwerp vragenderwijs te behandelen.
Eerst komt voort- beweging in het water aan bod, daarna op het
land en tenslotte in de lucht. Allereerst is het belangrijk het verschil
tussen beweging en voortbeweging uit te leggen. Beweging is
slechts een verandering van houding. Planten kunnen wel bewegen, bijvoorbeeld als ze groeien of als het waait, maar ze kunnen
zich niet actief voortbewegen. Voortbeweging is een beweging die er voor zorgt dat dieren
ergens anders heen kunnen gaan.
VOORTBEWEGING IN HET WATER
Gebruik een teil met water om het een en ander te illustreren. Vraag de kinderen eerst:
- Wat is makkelijker , lopen door het water (tot je knieën in de zee) of lopen op het land?
- Wat gebeurt er als je je hand door het water haalt? Hierbij kunt u een bak met water neerzetten om de kinderen alles te laten ervaren. Als je je hand door water haalt voel je weerstand.
Het is makkelijker je hand door de lucht te bewegen. Demonstreer dat water altijd een plek
inneemt. Gebruik een kopje water en een afwasborstel. Stoppen we de borstel in het kopje,
dan spuit het water er uit. Waar je water ook heen duwt, het blijft een plaatsje zoeken.
HOE ZWEMMEN VISSEN
Nu het water is behandeld, stappen we over op de vissen zelf. Natuurlijk zijn er meer zwemmende dieren maar voor groep 3 en 4 beperken we ons tot de vissen. u kunt ter ondersteuning de voorbeeldbladen achterin deze lesbrief gebruiken. Laat een afbeelding van een
vis zien (voorbeeldblad 1).
- Hoe noem je de delen van de vis die het mogelijk maken dat de vis kan zwemmen? Een vis
kan voornamelijk zwemmen door zijn vinnen en staart te bewen. Leg echter uit dat ook zijn
lichaam wordt gebruikt.
- Hebben alle vissen dezelfde soort vinnen of staarten?
Er zijn heelveel verschillende vissen, dus ook
verschillende vinnen en staarten. (voorbeeldblad 2)
- Wat voor vorm hebben vissen? Vissen hebben een
afgeronde (gestroomlinnde) vorm met weinig uit
steeksels om zwemmen makkelijk te maken of om
sneller vooruit te gaan. Laat de kinderen een groot
en lomp voorwerp door het water bewegen, bijv.
een deksel. Hierna moeten ze een afgeronde vorm
door het water halen bijv. een bierflesje.
Wat gaat makkelijker?
3
Algemene
informatie
VOORTBEWEGING OP HET LAND
Dieren die zich op het land voortbewegen, om van de ene naar de andere plaats te komen,
kunnen gebruik maken van poten. Er zijn snelle en langzame dieren: plompe dieren met korte
poten lopen langzaam en slanke dieren met lange poten gaan snel (voorbeeldblad 3).
Landbewoners kunnen ook klimmen. Ze hebben aangepaste lichaamsdelen, hierbij denken
we aan staarten, klauwen, grijppoten of handen en voeten. De poten van een dier vertellen
veel. Kijk maar eens... Dieren met hoeven kunnen rennen en springen, maar niet in bomen klimmen. Op voorbeeldblad 4 vind u verschillende poten. Wat kunnen die poten allemaal?
Mensen bewegen zich ook voort op het land. In veel opzichten lijken op dieren. We kunnen
hard rennen, kruipen op handen en voeten, springen en vooral goed klimmen. U kunt de kinderen er zelf op laten komen, maar leuker nog is het om dit tijdens de gymles te behandelen.
VOORTBEWEGING IN DE LUCHT
Op voorbeeldblad 5 vindt u enkele afbeeldingen van vogels.
KAN JIJ VLIEGEN?
- Hoe komt het dat een vogel kan vliegen? Vliegen kan niet zomaar, een
vogel heeft een heleboel speciale lichamelijke eigenschappen nodig om
te kunnen vliegen, zoals vleugels en veren. Vogels wegen zo min mogelijk.
Ze hebben sterke spieren nodig om hun vleugels snel op en neer te
kunnen bewegen.
WAAROM VOORTBEWEGING?
We weten nu hoe vissen zwemmen, hoe andere dieren lopen en klimmen, en hoe vogels
vliegen. Maar waarom al die moeite? Er zijn drie redenen waarom dieren zich voortbewegen,
namelijk: om voedsel te zoeken, om veiligheid te vinden en om voor de voortplanting. Voor
groep 3 en 4 zijn de eerste twee redenen het meest relevant. Hier besteden we wat meer
aandacht aan.
VOEDSEL EN VEILIGHEID
Planteneters, zoals antilopen, giraffen en herten hoeven voor hun voedsel niet snel te zijn.
Planten staan stil en lopen niet weg. Wel moet een planteneter steeds een plek met voldoende voedsel kunnen bereiken. Vis- en vlees eters daarentegen proberen op hun beurt een
planteneter te vangen. Zij moeten de nodige snelheid kunnen bereiken. Om niet door een
vis- of vleeseter gepakt te worden, moeten planteneters dus ook snel zijn of zich goed kunnen
verstoppen. Daarom hebben veel planteneters lange poten en zijn ze vrij groot. Dieren die
zich verstoppen zijn juist weer klein en kunnen vaak goed graven. Het is ook veiliger om in
groepen te leven. De kans om gepakt te worden, wordt kleiner en gevaar wordt sneller gesignaleerd waarop de groep kan vluchten.
4
Algemene
informatie
APARTE TYPES
Het is aardig om ook eens te kijken naar de vele uitzonderingen. Vogels die lopen bijvoorbeeld, of zoogdieren die
vliegen, springen of zwemmen.
ALS EEN VIS IN HET WATER
Er zijn dieren die van oorsprong op het land leefden maar
inmiddels helemaal afhankelijk zijn van het water. We hebben het over dieren als walvissen, zeehonden en zeeleeuwen. Het feit dat ze lucht ademen en levende jongen
baren, verraadt dat het eigelijk zoogdieren zijn. Voor het
overige lijken ze meer op vissen dan op landdieren.
Zeezoogdieren hebben een lichaam in de vorm van een
torpedo. Ook hebben ze zwemvliezen en een plattestaart. Hun lichaam is volledig aangepast aan het leven in water (voorbeeldblad 6). Er zijn drie groepen zeezoogdieren, walvissen en dolfijnen vormen de eerste groep. De tweede groep wordt gevormd door de zeekoeien. Deze twee groepen kunnen het water niet uit en hebben platte liggende staarten.
De derde groep bestaat uit zeezoogdieren zoals zeehonden, zeeleeuwen en walrussen.
Deze dieren brengen het grootste gedeelte van hun leven door in het water maar ze kunnen
zich ook op het land voortbewegen. De jongen worden op het land geboren en grootgebracht. In Blijdorp zijn de californische zeeleeuwen en zeeberen te vinden. De zwemvliezen worden in eerste instantie gebruikt om zich voort te bewegen in het water. Zeeleeuwen
en zeeberen gebruiken ze echter ook om zich op land mee voort te bewegen. Ze steunen
op deze flippers en lopen ermee. Zeehonden kunnen dat niet. Zij moeten hun hele lichaam
bewegen om vooruit te komen.
SPRINGEN
In Australie leven opmerkelijke landdieren: de kangoeroes ( voorbeeldblad 7). De meeste
zoogdieren lopen maar kangoeroes huppen en springen. Hun dikke, sterke staart dient als
balans bij hun grote sprongen en als steun bij de langzame gang. Al springend kunnen ze
grote snelheden bereiken. De grote grijze en rode kangoeroes halen snelheden tot 48 kilometer per uur en ze springen wel drie meter hoog. De voorpoten zijn niet sterk maar worden
gebruikt om voedsel vast te houden, om zichzelf te verzorgen en om het lichaam te ondersteunen als ze langzaam lopen. Op de boomkangoeroes na leven alle kangoeroes op de
grond. Boomkangoeroes hebben lichaamskenmerken die speciaal voor het leven in bomen
zijn ontwikkeld. Hun achterpoten kunnen apart van elkaar bewegen. Dit is om het klimmen
makkelijk te maken. Op de grond komen ze wat lomp over, maar tussen de takken zijn ze
verbazend snel. Ze kunnen sprongen van wel negen meter maken.
5
Algemene
informatie
POOTLOOS
Slangen hebben geen poten. Ze glijden over de
grond. Sommige slangen leven in het water of in
bomen. Een slang heeft een heel lang en soepel
lijf. Zij hebben ook heel wat ruggewervels. Een
mens heeft 23 wervels, een slang 100 tot 450. Het
is leuk om te weten dat er nog steeds slangen zijn
die rudimentair achterpoten hebben. Bijvoorbeeld
de boa constrictor. Het gemis van poten wordt
geheel gecompenseerd. Slangen bewegen snel
over land, klimmen behendig en zwemmen soepel (voorbeeldblad 8). Vaak beheersen ze een
combinatie van deze vormen van voortbeweging.
Eigenlijk is pootloos voortbewegen niet zo bijzonder, denk maar aan slakken en wormen.
VOGELS MET HOOGTEVREES
Vogels kunnen altijd vliegen. Hoewel, er zijn een paar uitzonderingen. Sommige vogels hebben te kleine vleugels of te zwakke borstspieren om echt te kunnen vliegen. Dit zijn de pinguïns en de loopvogels (voorbeeldblad 9). Onder loopvogels vallen struisvogels (Afrika), emoes
(Australie), casuarissen (Nieuw-Guinea en Australie) en nandoes ( Zuid-Amerika). Ze zijn
allemaal te zien in de Diergaarde. Loopvogels hebben sterke poten en een vrij zwaar lichaam.
De voorouders van de loopvogels leefden in boomloze gebieden waar ze graasden Het vermogen om weg te rennen voor gevaar werd belangrijker dan het vliegen. Dus werden de
poten steeds sterker en de vleugels steeds zwakker. Struisvogels kunnen een snelheid halen
van 70 kilometer per uur, emoes zijn goed voor 50 kilometer per uur. In gebieden waar weinig
roofdieren waren groeiden de loopvogels tot reuzen uit. Zo leefden er enorme olifantvogels
in Madagascar. Kiwi’s, loopvogels uit Nieuw-Zeeland, zijn juist heel klein. Ze zijn zo groot als
een kip. Zij leven in bossen waar ze alleen maar last hebben van hun grootte zouden hebben.
ZWEVENDE EEKHOORNS
Er zijn dieren die kunnen zweven (voorbeeldblad 10). De suikereekhoorn is er een van. Hij
spreidt als hij van boom naar boom springt zijn poten uit. Daartussen bevindt zich huid. Die
huid vormt een soort parachute waarmee hij door de lucht glijdt. Zo’n parachute is niet het
enige wat je nodig hebt om te kunnen zweven of vliegen. Je moet een goede lichaamsvorm
hebben. U kunt dit illustreren met behulp van een prop papier en een papieren vliegtuigje.
Gooi beide door de lucht en bespreek het verschil.
6
Algemene
informatie
VLIEGENDE VISSEN, REPTIELEN EN AMFIBIEEN
Ook vissen gaan hun boekje wel eens te buiten. Een bekend voorbeeld is de vliegende vis.
Deze vis vliegt niet echt maar zweeft over lange afstanden. Zijn borstvinnen werken ongeveer
hetzelfde als vliegtuigvleugels. Snelheid maken ze onderwater. Ook reptielen en amfibieën
kennen zwevers. Zo bestaat er een vliegend draakje (een soort boomhagedis) en een vliegende boomkikker. De eerste zweeft op zijn uitgeklapte ribben en de tweede gebruikt de
vliezen tussen zijn vingers en tenen om te zweven.
VLIEGENDE ZOOGDIEREN
Vleermuizen zijn geen vogels (voorbeeldblad 11). Het zijn de enige vliegende zoogdieren.
Ze hebben handen met lange vingers. Daartussen zit een dun vlies van huid zodat de vleugel
wordt gevormd. De duim wordt gebruikt om zich vast te houden. Klauwen aan de achterpoten maken het mogelijk te klimmen en te hangen, zelfs als hij slaapt. Vleermuizen gebruiken
een speciaal systeem dat sonar heet. dat zorgt ervoor dat ze ook in het aardedonker kunnen
blijven vliegen. Wanneer hij vliegt, zendt het dier een heleboel geluidjes uit (die wij niet kunnen horen). Deze geluiden ketsen af op voorwerpen die op zijn weg komen. Zo ontdekt de
vleermuis waar een prooi zich bevindt of waar een muur staat.
7
Algemene
informatie
TECHNIEK VAN VOORTBEWEGING
U kunt voorgaande lesstof benutten als
basis voor het komende verhaal. In de nu
volgende tekst wordt dieper ingaan op de
“techniek” van de verschillende manieren
van voortbeweging.
IN- EN UITWENDIG SKELET
Een dier heeft net als een mens botten en spieren nodig om zich te kunnen bewegen.
Er zijn twee soorten skeletten. Bij sommige dieren zitten de botten in hun lijf bij anderen zitten
ze er buiten. Dieren met een skelet in hun lijf zijn vissen, amfibieën, reptielen, zoogdieren en
vogels. Dieren met een skelet aan de buitenkant worden ongewervelden genoemd, ze hebben geen wervelkolom. De dieren met een inwendig skelet hebben wel een wervelkolom, zij
heten gewervelden. De ongewervelden hebben dus een soort harnas. Misschien een simpele
vergelijking maar net als bij ridders is voortbewegen met een harnas lastig. Ongewervelde
dieren bewegen minder soepel en zijn vaak minder snel. Ze kennen niettemin vele manieren
van voortbeweging. Wij beperken we ons tot de gewervelden.
ZWEMTECHNIEKEN
Het zal u niet verbazen: vissen zijn superieure zwemmers. Miljoenen jaren geleden ontwikkelden ze stuur- en aandrijfmechanismen. Zo ontstonden er vinstekels waartussen huiden
waren gespannen, die zich bij de latere vissen ontwikkelden tot beweeglijke vinnen. Als we
nu wat nader ingaan op het zwemvermogen van vissen, moeten we rekening houden met de
eigenschappen van water die al bij de stof voor groep 3 en 4 genoemd werden. Water heeft
een bepaalde dichtheid en is niet samendrukbaar. Daardoor biedt het weerstand. Veel waterdieren, vooral soorten die in het open water zwemmen of gebruik moeten maken van hun
snelheid om aan voedsel te komen, zijn sterk gestroomlijnd.
Hoe diep een vis kan zwemmen wordt voor een deel bepaald door een luchtkamer, de
zwemblaas. Niet alle vissen bezitten zo’n zwemblaas. Vooral de soorten die op de bodem
leven niet. Bij snel zwemmende vissen zorgt de staartvin voor 40% van de voortstuwing. Het
kronkelen van het lichaam zorgt voor de overige 60%. Door dit slangachtige kronkelen van het
lichaam en de slag van de staart wordt het water opzij gedrukt. Het water, dat niet samendrukbaar is, wil in de oorsronkelijke positie terug komen, vloeit langs de flanken van de vis naar
achteren en sluit zich achter de staart, waardoor de voorwaartse beweging ontstaat. De vinnen dienen voor stabilisatie, subtiele bewegingen en het sturen. Sommige vissen zijn ongelooflijk snel: tonijn en zeilvissen kunnen meer dan 100 kilometer per uur zwemmen.
8
Algemene
informatie
WEDLOOP OP HET LAND
Op het land is eigenlijk een soort ‘wedloop’ ontstaan. Roofdieren zijn
afhankelijk van snelheid. Door snel te zijn, zijn ze in staat om hun prooi bij
verrassing te pakken. De prooi heeft zich hieraan aangepast en is vaak in
staat net zo hard of zelfs nog harder te rennen dan zijn jager. Wanneer een
dier snel kan rennen, zie je dat meestal aan zijn lichaam. Een dier dat hard
kan rennen heeft lange poten in verhouding met zijn lijf. Een giraffe heeft
lange poten maar ook een heel lang lijf, hij kan dus niet zo hard hard rennen. Een stuisvogel heeft lange poten en een klein stevig lichaam, hij kan
dus heel hard rennen. Op voorbeeldblad 3 ziet u enkele snelle en minder
snelle dieren. Alle renners hebben zowel snelheid als uithoudingsvermogen nodig. Ze moeten dus niet alleen aanpassingen hebben om hun tred
groter te maken maar ook om het gebruik van hun energie te optimaliseren.
SNELHEDEN
Een goed getrainde menselijke atleet kan de 100 meter in 10 seconden rennen. Dat is 36 kilometer per uur. Heel weinig mensen kunnen dit. Ons vermogen om te rennen is lager dan je zou
verwachten als je naar onze afmetingen kijkt. Gazellen en antilopen zijn veel en veel sneller. Bij
deze hoefdieren zijn snelheden van 70-80 kilometer per uur gemeten. Ze moeten zien te
ontkomen aan roofdieren als leeuwen en jachtluipaarden. Grote vogels die niet kunnen vliegen,
zoals de struisvogel en de emoe, kunnen in het open veld tot 70 kilometer per uur rennen.
SPRINTJE OF LANGE AFSTAND
Er zijn twee manieren om hard te lopen. Sprinters rennen extreem hard, maar alleen over korte
afstanden. Het jachtluipaard is een goed voorbeeld, dit roofdier kan meer dan 100 kilometer
per uur rennen, maar houdt dat maar even vol. Lang genoeg
om een verraste prooi te grijpen. Een konijn is ook een
sprinter. Konijnen blijven meestal dicht bij hun hol, als een
roof-dier snel aanvalt hoeft het konijn maar een kort stukje
te vluchten. Tegenover de sprinters staan langeafstand­
lopers, dieren die hard kunnen rennen over lange afstanden. Wolven drijven hun prooi kilometers op tot het slacht­
offer uitgeput is. Zebra’s leven in open gebieden in Afrika
en kunnen maar op één manier ontsnappen aan roofdieren,
hard rennen over lange afstanden. Zowel zebra’s als wolven zijn dus lange-afstandlopers. Zebra’s en hun verwanten
zoals Przewalskipaarden kunnen een snelheid van 60-70
kilometer per uur lange tijd volhouden.
9
Algemene
informatie
ZOOL- EN TEENGANGERS
De manier waarop dieren hun voeten neerzetten verraadt ook veel over hun snelheid.
Er zijn vier varianten:
- Zoolgangers zijn relatief langzame zoogdieren zoals beren en mensen. Zij hebben voeten
met grote zolen eronder. De hele voet raakt de grond.
- Half zoolgangers zijn dieren die sneller lopen , ze gebruiken niet vaak hun hele voetzool,
maar slechts de helft daarvan. Stokstaartjes zijn hier een voorbeeld van.
- Honden en katten vallen onder de teengangers. Ze kunnen snel lopen en raken alleen met
de tenen de grond. De poten hebben eeltkussentjes en (korte scherpe) klauwen.
- Teentopgangers steunen op de toppen van hun tenen. Hun nagels zijn uitgegroeid tot
hoeven. De poten zijn speciaal aangepast om met een hoge snelheid te rennen en te
ontsnappen aan roofdieren. De delen van de voet zijn sterk ontwikkeld, daardoor hebben
ze langere poten. Al eerder werd verteld dat langere poten in verhouding tot een kleiner
lichaam snelheid in de hand werkt.
TEL- EN KRUISGANG
Er zijn nog meer verschillen bij het lopen. Sommige zoogdieren heffen de voor- en achterpoot
aan een kant van het lichaam tegelijk op. Op deze manier lopen bijvoorbeeld olifanten,
giraffen en kamelen. We noemen dit telgang. Dieren lijken wat meer te zwalken. Bij het paard
en de meeste andere landdieren zien we een diagonaalsgewijze manier van lopen. Als de
linkervoorpoot naar vorenkomt, gaat ook de rechterachterpoot naar voren, en andersom. Dit
noemen we kruisgang. De mens heeft ook een kruisgang. Laat de kinderen maar eens rondlopen en met de armen zwaaien.
Telgang
Kruisgang
10
Algemene
informatie
SPRINGEN
Een andere manier van voortbeweging op het land is springen. De kangoeroes zijn het meest
sprekende voorbeeld. Springers hebben betrekkelijk lange en slank gebouwde poten. De
springkracht wordt onder andere gebruikt om snel gevaar te kunnen ontwijken. Kangoeroes
bezitten aan de onderkant van de tenen springkussens. Bij het springen drukken ze de voorpoten dicht tegen het lichaam aan. De staart wordt ver naar achteren gestrekt en doet als
evenwichts- en stuurorgaan dienst.
KLIMMEN
Eigenlijk is klimmen afgeleid van het lopen. Onder de primaten vinden we een aantal van de
beste klimmers. Primaten zijn halfapen, apen en mensapen. Ze hebben vrijwel allemaal handen
en voeten met vijf vingers en tenen die gebruikt worden om te klimmen. Om goed te kunnen
springen zijn hun ogen voor in de kop geplaatst, zodat ze goed de afstand kunnen schatten.
Veel primaten kunnen bijna recht op staan en zelfs lopen. Sommige amerikaanse apen hebben
een langege staart waarmee ze takken kunnen grijpen en vast houden. Eigenlijk is het een vijfde
ledemaat. De staart is een goede hulp bij het leven in de bomen. Mensen zijn ook primaten:
zien de kinderen overeenkomsten?
11
Algemene
informatie
ZWEVEN
Niet alleen vogels kunnen zweven. Deze techniek wordt ook beheerst door suikereekhoorns,
vliegende draakjes, vliegende vissen en bepaalde kikkers. Er is zelfs een slangesoort die kan
zweven. Het gaat echter om glijvluchten met en kortdurend karakter. Onder de vogels vinden
we de beste zwevers. De zweeftechniek van roofvogels en andere grote vogels is speciaal
ontwikkeld om over grote afstanden voedsel te vinden. Er is een relatie tussen kracht die nodig
is om te vliegen en het lichaamsgewicht. Vogels als albatrossen, pelikanen en grote roofvogels
maken gebruik van luchtstromen. Ze hebben een groot vleugeloppervlak. Albatrossen hebben
een spanwijdte tot maar liefst 3,2 meter. Hoe groter de vleugels hoe makkelijker het wordt om
te zweven. Vleugelslag is dan nauwelijks nodig zodat veel energie bespaard wordt en de
vluchten veel langer kunnen duren.
HOOGVLIEGERS
De meeste vogels blijven in de lucht dankzij een zogenaamde slagvlucht. Een aantal aanpassingen aan het lichaam maakt vliegen mogelijk. Omdat de beenderen luchtholten bevatten is
het skelet bijvoorbeeld heel licht. De wervels van de ruggegraat zijn vergroeid. Dat komt de
stevigheid ten goede. Aan een grote kam op het borstbeen zijn krachtige vliegspieren gehecht.
Ook de veren helpen bij het vliegen. Erg belangrijk is dat er een luchtstroom rond het lichaam
is. Tijdens de vlucht staan de vleugels licht hol zodat de luchtstroom langs de vleugels ervoor
zorgt dat de vleugels omhoog worden gedrukt. De bovengenoemde slagvlucht is een normale
vlucht waarbij de vogels op en neer worden bewogen. Vooral kleine vogels met ronde vleugels, maar ook veel grote soorten, maken gebruik van de stuwkracht van hun vleugels. De
neerslag levert stuwkracht: naar beneden en naar achteren. De opslag brengt de vleugels met
een minimale weerstand weer omhoog.
Slagvlucht
12
Lessuggesties
1.
Verdeel de kinderen in de groepen van vier. Laat iedere groep een kaartje ( knipblad 1 t/m3)
trekken waarop een dier is afgebeeld. De kinderen beelden gezamelijk het dier uit. Lukt het
niet dan mogen ze ook het geluid nabootsen. De klas raadt het dier. Op knipblad 1 vindt u de
volgende mogelijkheden:
Knipblad 1Knipblad 2Knipblad 3
- kakatoe - kip
- gorilla
- slang
- eend
-zeeleeuw - wolf
- leeuw
- kikker
- flamingo
- struisvogel - schildpad
- olifant
- giraffe
- kangoeroe - mol
- pinguïn
- konijn
2.
Vraag de kinderen plaatjes of foto’s van bewegende dieren mee te nemen. Hoeveel kinderen
hebben huisdieren thuis? Als ze een dier hebben laat ze er dan over vertellen. Bespreek met
de kinderen op welke manieren deze dieren zich voortbewengen. Dieren kunnen zwemmen,
lopen, graven, springen, vliegen etc. De plaatjes kunnen gerubriceerd worden naar de vorm
van voortbeweging. Enkele aanpassingen, zoals, veren, vleugels, lange poten enz. kunnen erbij
geplaatst worden. Maak met uw leerlingen collages van foto’s en plaatjes en tekeningen van
dieren verdeeld in drie groepen: water, lucht en land. Water wordt gesymboliseerd door
donkerblauw papier, land door groen papier en lucht door lichtblauw papier. U kunt ook ieder
kind een kopietje geven van de collagebladen , die boordevol met verschillende dieren staan.
Op een vel papier tekenen ze zelf een water-, land- en lucht gedeelte. Laat ze de dieren
inkeuren, uitknippen en opplakken op de juiste plek.
3.
Laat de kinderen een fantasiedier tekenen.
Het moet een dier worden dat zich op
zoveel mogelijk manieren kan voortbewegen. De meest gekke combinatie zijn
wenselijk. Graafpoten, vleugels, vinnen etc.
Laat ieder kind over zijn dier vertellen, maar
niet voor anderen hebben geraden wat het
allemaal kan. Als vervolg opdracht is het aardig om de kinderen een opstel of een
gedicht over het dier te laten schrijven. Van
belang is ook dat ze het fantasiedier een
originele eigen naam geven.
13
voorbeeldblad 1
voorbeeldblad 2
voorbeeldblad 3
SNELLE DIEREN
LANGZAME DIEREN
voorbeeldblad 4
zebrapoot
flamingopoot
mollenpoot
struisvogelpoot
poot van een leeuwenaapje
poot van een mutslangoer (aap)
tapirpoot
poot van elandantilope
olifantenpoot
zwemvliezen van een zeeleeuw
tijgerpoot
maraboepoot
voorbeeldblad 5
eend
flamingo
veer
huismus
huiskip
voorbeeldblad 6
Er is een groot verschil tussen, vissen
dolfijnen en zeeleeuwen. De laatste
groep brengt het grootste gedeelte
van hun leven in het water door,
maar ze kunnen zich ook op het land
voortbewegen. De jongen worden
op land geboren en groot gebracht.
De vissen hebben verticale staarten,
in tegen stelling tot zwemvliezen.
Vissen halen zuurstof uit het water,
terwijl zeeleeuwen en dolfijnen
boven komen om lucht te ademen.
voorbeeldblad 7
voorbeeldblad 8
Waar kunnen slangen
voorkomen? In het water,
op het land of in bomen?
Eigenlijk komen slangen
overal voor. De meeste
kunnen zwemmen, klimmen en kruipen.
voorbeeldblad 9
vliegvogel
loopvogel
zwemvogel
voorbeeldblad 10
ZWEVERS
suikereekhoorn
vliegend draakje
boomkikker
arend ( zeer goede zwever)
voorbeeldblad 11
VLIEGERS
knipblad 1
knipblad 2
knipblad 3
collageblad 1
collageblad 2
collageblad 3
collageblad 4
collageblad 5
collageblad 6
Plattegrond
Voortbeweging
De nummers op de plattegrond komen overeen met de nummers van de opdrachten op het speurblad.
Wanneer u wilt kunt u ook een eigen route kiezen.
Veel speurplezier!
Richting
Oceanium
C
7 4
5
3
6
B
A
8
A Rivièrahal
B Dierenkliniek
C Taman Indah
1 Krokodillen
2 Kleine panda
3 Vogels
4 Slangen
5 Olifanten
6 Vosmangoesten
7 Gibbons
8 Afrikaanse savanne
2
1
Ingang van
Aerssenlaan
Speurblad
Voortbeweging groep 5&6
1
KROKODILLEN
Krokodillen zitten altijd erg stil. Ga maar eens tellen
hoelang de krokodil het volhoudt om stil te zitten.
Probeer zelf ook eens om zo lang stil te zitten.
Als de krokodil gaat zwemmen,
welk lichaamsdeel gebruikt hij dan?
..............................................................................................................................
2
KLEINE PANDA
Steep door wat fout is:
Met zijn korte poten kan de kleine panda snel / langzaam lopen.
Als je naar zijn voeten kijkt dan zie je dat de kleine panda een
zoolganger / teenganger is en dat hij met die voeten makkelijk /
moeilijk in een boom kan klimmen. Bij dat klimmen gebruikt hij zijn
nagels / tanden / staart / grijpvingers.
3
VOGELS
Welk van deze vogels is een zwever en welke is een vlieger?
Schrijf het eronder.
Om te vliegen is een aantal dingen belangrijk. Onderstreep de
goede antwoorden.
veren
licht gewicht
snavels scherpe ogen
vleugels
dunne poten
sterke spieren
.......................................................................
Welke vogel kan vliegen?
0 reiger
0 pinguïn
.........................................................................
0 struisvogel
Dit speurblad is van:
..............................................................
Speurblad
Voortbeweging groep 5&6
4
SLANGEN
Slangen hebben geen poten. Toch kunnen ze veel.
Wat allemaal?
0
0
0
0
0
0
0
5
klimmen
vliegen
kruipen
zwemmen
zweven
rennen
springen
Op het land zijn nog meer dieren
zonder poten, noem er twee.
..................................................................................................
..................................................................................................
POTEN
Slangen hebben geen poten, een olifant
heeft er vier. Welk dier heeft er acht?
........................................................................................................
Kun je dieren verzinnen die meer dan
acht poten hebben?
........................................................................................................
........................................................................................................
6
VOSMANGOESTEN
Waarheen vluchten vosmangoesten als er gevaar dreigt?
Kleur het goede rondje.
Geef met pijltjes aan waarmee
een vosmangoest graaft.
Speurblad
Voortbeweging groep 5&6
7
GIBBONS
Streep door wat NIET goed is aan de tekening hiernaast.
Om van boom naar boom te slingeren gebruikt
een gibbon zijn:
0
0
0
0
8
handen
voeten
handen en voeten
handen en staart
AFRIKAANSE SAVANNE
Als jij loopt dan zet je je linkerbeen vooruit en beweeg je tegelijk je rechterarm mee.
Daarna gaat je rechterbeen naar voren en beweegt je linkerarm mee.
Kijk nu eens een tijdje naar de giraf en beantwoordt dan onderstaande vraag:
Als de giraf loopt dan:
0 gaat zijn rechter vootpoot vooruit en
beweegt zijn linker achterpoot ook vooruit
Hebben struisvogels vleugels?
0 ja
0 nee
0 soms
0 gaat zijn rechter vootpoot vooruit en
beweegt zijn rechter achterpoot ook vooruit
Vergelijk de poten van deze kip met
die van de struisvogel. Waarom loopt
de struisvogel het snelst?
Kunnen struisvogels vliegen?
..................................................................................................
0 ja
..................................................................................................
0 nee
Antwoordblad
Voortbeweging groep 5&6
1
6
KROKODILLEN
Als een krokodil zwemt, gebruikt hij zijn staart
om snelheid te maken.
Zijn poten gebruikt hij ook, maar niet zo zeer
om vooruit te komen. Ze peddelen wel mee,
zodat hij zijn evenwicht kan bewaren.
2
- Vosmangoesen vluchten bij gevaar hun hol
in.
- Een vosmangoest graaft met zijn voorpoten.
KLEINE PANDA
Met zijn korte poten kan de kleine panda langzaam lopen. Als je naar zijn voeten kijkt dan zie
je dat de kleine panda een zoolganger is en dat
hij met die voeten makkelijk in een boom kan
klimmen. Bij dat klimmen gebruikt hij zijn nagels.
3
VOSMANGOESTEN
7
GIBBONS
De gibbon heeft geen staart.
VOGELS
Om te vliegen zijn de volgende dingen belangrijk:
licht gewicht, vleugels, veren en sterke spieren.
Vlieger (gans)
Zwever (arend)
Een gibbon slingert van boom naar boom
met zijn handen.
De reiger kan vliegen.
4
SLANGEN
Slangen kunnen klimmen, kruipen, zwemmen
en soms zweven.
Dieren zonder poten: bijv. een worm en een slak.
5
POTEN
Een spin heeft acht poten.
Dieren met meer dan acht poten: bijv. een
duizendpoot en een krab (10 poten).
8
AFRIKAANSE SAVANNE
Bij het lopen beweegt de giraf zijn linker
voorpoot vooruit en gaat zijn achterpoot ook
vooruit. Deze manier van bewegen noemen
we telgang. De manier waarop de
mens loopt en ook de zebra en
de koedoe (linker voorpoot
vooruit en rechter achterpoot vooruit) noemen
we kruisgang.
Struisvogels hebben wel vleugels maar
kunnen niet vliegen. Struisvogelpoten zijn
langer en gespierder dan die van een kip.
Tekst: afdeling Educatie
Illustraties: Leen Zuydgeest
Vormgeving: Stephanie Mol
Datum: augustus 2012/juli 2015
Download