Financial accounting en verslaggevingsrecht Een vraaggesprek met Tjeu Blommaer t en Stephan van den Broek nr 12 december 2010 Real options: een reële optie? 18 Traditionele discounted cash flow modellen zouden geen zuiver beeld geven van de werkelijke waarde van investeringsprojecten en de verschillende keuzes die daarin gemaakt kunnen worden. Veel voorstellen worden daardoor op traditionele financiële criteria afgewezen, terwijl ze wanneer de erin opgesloten flexibiliteit wordt meegerekend wel degelijk een positieve waarde hebben. De theorie rond real options zou hier een oplossing bieden. Reden om deskundigen Tjeu Blommaert en Stephan van den Broek een aantal vragen hierover voor te leggen. Ar n e L asan ce Flexibiliteit heeft een prijs. Flexibiliteit heeft echter ook waarde, en hoe onzekerder de omstandigheden, des te hoger deze wordt. Dat lijkt een open deur, maar in de traditionele discounted cash flow (DCF) methode wordt flexibiliteit als extra kosten meegenomen, maar niet de waarde! ‘Real options worden vaak gezien als veel te moeilijk’ Het probleem is dat achter deze open deur een enorme complexiteit schuilt. De afgelopen decennia hebben befaamde wetenschappers als Bachelier, Samuelson, Scholes en Merton onderzocht hoe men de impact van flexibiliteit op investeringsbeslissingen zou kunnen beschrijven. De term ‘real options’ werd in 1977 voor het eerst gebruikt door Stewart Myers, professor of Financial Economics aan de MIT Sloan School of Management. Myers kwam als eerste op het idee om de theorie over optiebeprijzing toe te passen op de waardering van niet-financiële (en dus reële) opties die bestaan of ontstaan bij investeringsbeslissingen. Immers, ondernemingen managen belangrijke risico’s rond grote investeringsprojecten (bijvoorbeeld het bouwen van een nieuwe innovatieve fabriek) door het inbouwen van flexibiliteit. Door een gefaseerde aanpak en budgettering kan men bijvoorbeeld tussentijds stoppen, en is men niet verplicht tot het voltooien van het project. Deze mogelijkheid, de optie dus om te stoppen, heeft ontegenzeggelijk waarde. Myers’ doel was die waarde mee te wegen in de beslissingsondersteunende analyses. Aanvankelijk bleef de interesse in de real options theorie voornamelijk beperkt tot de academische wereld, maar vanaf eind jaren negentig van de vorige eeuw nam de belangstelling ook daarbuiten snel toe. Men zag in real options vooral een manier om strategische beslissingen beter te onderbouwen. Dat begon in de olie- en gasexploratie, maar allengs nr 12 december 2010 19 ‘Het inbouwen van flexibiliteit levert extra kosten, maar ook extra waarde’ Groeiende aandacht voor risk management Zweedse Rijksbank voor, ten onrechte nogal eens de Nobelprijs voor Economie genoemd. De complexe financiële wiskunde heeft er ook toe geleid, dat de real options theorie nog vaak gezien wordt als ‘veel te moeilijk’ en daarmee praktisch niet toepasbaar. Het is begrijpelijk dat de belofte van real options (rekening houden met onzekerheid) in deze tumultueuze dagen van de ‘new normal’ een grote aantrekkingskracht heeft. Zeker rond risk management laat men de term graag vallen – maar hoe het werkt, en waarom je real options analyses nu echt toepast, wordt – buiten de vaak bijzonder ingewikkelde vakliteratuur – minder besproken. Bovendien lijken er nogal wat verschillende scholen te bestaan, met verschillende uitgangspunten en dus ook verschillende uitkomsten voor de waarde van de real options. Om die waarde te berekenen gebruiken adepten veelal Black-Scholes modellen. De term Black-Scholes verwijst naar de wetenschappers Fischer Black en Myron Scholes, die een relatief zeer complexe formule ontwikkelden om de (beurs)optiewaarde te benaderen. Scholes kreeg daar in 1997 nog de Nobel Memorial Prize in Economic Sciences van de Hoe kun je de optiebeprijzingstheorie (die toch gaat over verhandelbare pakketten securities) toepassen op investeringsbeslissingen – die je niet kunt verhandelen? ‘De kern van een optie is dat het een recht is, maar geen plicht. Dat geldt ook voor een reguliere investeringsbeslissing: je hoeft het immers niet te doen! In de meeste projecten kun je als management een dergelijke flexibiliteit ook inbouwen. Dat is standaard projectmanagement: je definieert een of meer stage gates, waar je het project kunt stoppen, wijzigen of juist versnellen. Die inherente flexibiliteit, dat mogen stoppen en kunnen veranderen, die geven we met real options een waarde in de financiële analyses, die een verstandige beslissing moeten onderbouwen. De methode van berekening, DCF/NPV, blijft bij ons overeind, alleen de manier besloten consultants deze vorm van investeringsanalyse ook aan de gewone man(ager) te brengen. En intussen kun je wel spreken van een kleine hype. Een voorbeeld van real options Hoe waardeer je een project dat een investering vraagt van 220, waarvan 20 voor fase 1 in jaar 1, 50 voor fase 2 in jaar 2 en ten slotte 150 voor fase 3 in jaar 3, en dat vervolgens tien jaar lang een serie verwachte free cash flows genereert van 40 per jaar? Stel dat aan het begin van het tweede jaar en derde jaar een besluit genomen zal worden over de investering van respectievelijk de 50 en 150, afhankelijk van het succes van de eerste respectievelijk tweede fase. De kansen op slagen – zoals we die nu aan het begin van het project inschatten – bedragen voor de eerste fase 75 procent en voor de tweede fase 85 procent. Aangezien deze voor risico gecorrigeerde NPV negatief is, zou je op basis van traditionele methoden zeggen: no go! Maar door in termen van real options te denken komen we tot een andere probleembeschrijving: De investeringen worden in de traditionele methode voor 100 procent meegeteld, maar als we de bestedingen spreiden in de tijd en er rekening mee houden dat de zaak voortijdig zou kunnen worden afgeblazen, hoeft niet het hele bedrag werkelijk geïnvesteerd te worden. Project SLIMCO XL... 8% discount rate 40 Project SLIMCO XL... 8% discount rate 40 40 40 40 40 40 40 40 40 nr 12 december 2010 -50 20 A -20 10 11 12 85% B -50 40 -150 40 3 75% 2 1 4 15% 25% -20 NPV 36.216 (non-rsk adjusted) 40 40 40 40 40 40 40 40 -150 5 6 7 8 9 10 11 12 Key decision point (go/no go beslissing is ook een belangrijk beslissingsmoment, maar de kans daarop is hier 100% (NPV>0) of 0% (NPV<0); de ‘waarde’ van de opties is al lerendeweg bepaald. De DCF/NPV berekeningen geven nu: Decision B Natuurlijk zijn er risico’s aan dit project. De slagingskans van het gehele project bedraagt 63,75 procent (zijnde 75% maal 85%). Dus berekenen we de impact ervan op traditionele wijze: NPV cash flow success 58.633 85% Pass cash flow failure -50.000 15% Fall NPV at t1 50.688 7,500 43.188 % probability risk adjusted Present value cash outflows -194.897 100% -194.897 NVP Capex Present value cash inflows 230.113 63,75 146.697 Standard Valuation Decision A cash flow success NPV -20 43.188 19.989 75% Pass 14.991 -20.000 25% Fall -5,000 NPV at tO 9.991 cash flow failure -48.200 NO GO -20 Dan krijgen we: 40 40 40 40 40 40 40 40 40 40 -150 -50 -20 1 NVP -48.000 3 2 4 5 6 7 8 9 10 11 De waarde van de real options is hier dus: NPVt0 standaard waarderingsmethode NPVt0 aangepast voor waarde opties Waarde van de real options -48.200 9.991 58.192 12 Het recht om tussentijds te stoppen vertegenwoordigt dus een enorme waarde. Die waarde mogen we niet negeren. En toch is dat juist wat in heel veel grote en kleine ondernemingen binnen de financiële analyse in de praktijk gebeurt. Met deze gestructureerde aanpak kunnen we een redelijke inschatting geven van de waarde van elk soort ‘optie’, of het nu gaat om stoppen, uitbreiden, veranderen, of beperken van de scope van het project. De belangrijkste bijdrage van de real options benadering is dan ook: een andere mindset. Zo vroeg mogelijk in het traject serieus nadenken over de mogelijke opties die het management heeft zorgt voor een flinke upside en een beperkte downside bij elke investeringsbeslissing. Controllers zouden niet alleen moeten kijken naar mogelijke kostenbesparingen, maar even zeer actief moeten challengen en meedenken over flexibiliteit. en de volgorde van berekenen verandert iets. En het is verbazingwekkend te zien wat dat kan doen met de uitkomsten van de analyse; en daarmee met de achterliggende investeringsbeslissing. Een besluit dat volgens de klassieke DCF­methode afgeraden moet worden, blijkt vaak ineens toch mogelijkheden te bieden’ (zie kader). ‘Natuurlijk kun je de flexibiliteit die opgesloten zit in een individueel project niet zonder meer op de markt ‘verhan­ delen’, in tegenstelling tot financiële opties, maar de essentie is hetzelfde. Met real options probeer je die waarde te benaderen.’ Extra investeringen: meer kosten, meer kansen ‘Normaal rekenen we met drie scenario’s, base case, best en worst case. Dat zijn dan drie tabbladen in een Excel-sheet, die niet onderling verbonden zijn, in de zin dat het drie individuele mogelijke scenario’s zijn. In deze benadering is de achterliggende gedachte dat je een van de varianten afloopt en je niet ergens onderweg van case naar case kunt springen. Met real options probeer je juist te voorkomen dat je ‘vast zit’ in een van de drie scenario’s. Je wilt met opties juist voorkomen dat het worst case scenario zich voltrekt. Of je wilt juist vanuit optiek van risicomanagement ‘klein’ beginnen en pas wanneer het goed blijkt te gaan opschalen naar de best case. Iemand die een parkeergarage bouwt kan besluiten de fundering alvast extra stevig te maken, zodat later alsnog verdiepingen bijgebouwd kunnen worden, als de vraag naar parkeerruimte stijgt. De opdrachtgever voorkomt dan het worst-case scenario (onproductieve leegstand) en creëert Door het gebruik van complexe wiskunde stonden real options in een kwade, in elk geval onpraktische reuk. Wat hebben jullie veranderd? ‘Wij gebruiken gewoon de bekende traditionele DCF/NPVberekeningen als vertrekpunt. Wat we doen is in een project de ‘moments of truth’ bepalen, bijvoorbeeld stage gates. Elk project kan opgedeeld worden in fasen (stages) die door ‘gates’ worden gescheiden. Zo’n ‘gate’ vereist een beslissing, van de manager of het projectteam, om te stoppen, verder te gaan, uit te breiden, in te krimpen of te veranderen. Dat gebeurt dan op basis van de business case, de risicoanalyse, de beschikbaarheid van middelen enzovoorts. Men noemt het ook wel het creeping commitment model. Voor elk keuzemoment maken we een berekening van de NPV. Je kunt natuurlijk tot op zekere hoogte spelen met de variabelen in de NPV-formules, net zoals bij Black-Scholes , maar het is lang niet zo complex en daarmee in elk geval heel transparant. Het belangrijkste is dat je als management consensus creëert over de keuzes die je op zo’n cruciaal moment kunt maken en inzicht verschaft in de enorme waarde van die momenten. Dat lukt met ons model veel beter dan met de afzonderlijke, niet-communicerende scenario-uitkomsten van de klassieke DCF/NPV-analyse.’ En daardoor kan de manager beter onderbouwde beslissingen nemen ‘Inderdaad. En kan de financial meer toegevoegde waarde –C leveren als volwaardig lid van een strategisch team.’ nr 12 december 2010 Waar staat die te berekenen waarde van de reële optie dan voor? Wat is het nut ervan? ‘Wat je met real options dus doet, is het project of de investeringsbeslissing in kwestie waarderen, inclusief die flexibiliteit die de traditionele methoden veronachtzamen. Het is raar dat, in een tijd dat we zo veel nadruk leggen op risicomanagement, de methode van investeringsanalyse zoals veel ondernemingen die toepassen, gezond risicomanagement aan de voordeur eigenlijk afstraft. Stel ik bouw een nieuwe fabriek en ik kan kiezen uit twee mogelijke feed stocks, bijvoorbeeld olie of gas. Ik kan ook als derde extra optie kiezen voor een hybride oplossing – een fabriek die kan draaien op zowel olie als gas zodat we straks gegeven de volatiele energiemarkt flexibel zijn. Het hybride alternatief vergt wel een extra investering. Hoe gaat de traditionele methode hiermee om? Zij neemt wel de extra investering mee, maar waardeert niet de daarmee verkregen flexibiliteit. De traditionele methode straft als het ware deze vorm van proactief risicomanagement af. Met een real options analyse haal je dat wel boven water – dan blijkt het project met ingebouwde flexibiliteit ineens wel meer waard. Vervolgens neem je de waarde van het project mét de opties en vergelijkt die met de waarde van het project zonder de opties. Het verschil is de ‘waarde’ van de reële optie, de flexibiliteit c.q. de risicovermindering. Om terug te komen op je eerste vraag. Wij durven te stellen dat – ceteris paribus – wanneer je de twee projecten aan de markt zou aanbieden, het project met de meeste flexibiliteit waarschijnlijk meer zal opbrengen.’ tegelijkertijd de mogelijkheid van een base-case naar bestcase te springen, mocht de markt dat toelaten. Stel nu je maakt die fundering inderdaad vooraf sterker. Dat gaat initieel gepaard met extra kosten, die op het eerste gezicht negatief uitwerken op de ‘waarde’. Maar je creëert natuurlijk ook opportunities, die de waarde juist verhogen. Dat zijn real options.’ 21