1 VRAGEN K.O. : GRIEKENLAND 1. GEEF DE PERIODISERING VAN GRIEKENLAND 100.000-40.000: eerste nederzettingen (paleolithicum) 7000-2700: neolithicum chalcolithicum 2700-1100: bronstijdperk 2700-1900: vroege bronstijd vroeg-cycladisch vroeg-helladisch minoische propalatiale periode (2600-2000) 1900-1600: midden bronstijd cycladen midden-helladisch minoische oudpalatiale periode (2000-1700) 1600-1100: late bronstijd bloeitijd myceense beschaving te kreta: vestiging myceense dynastie (1450-1400) 1450-1375: myceense dynsatie 1375-1250: postpalatiale periode 1200-800: definitieve vorming van de griekse wereld (kolonisatie) 800-500: archaische periode 5de eeuw perzische oorlogen pentekontaitie peloponnesische oorlog 404-371: spartaanse hegemonie 371-362: thebaanse hegemonie 359-336: filippus II van macedonie 336-325: veroveringen van alexander de grote 325-270: diadochentijd 270-30: hellenistische wereld na 30vchr;: totale Romeinse overheersing 2 2. PREHISTORISCHE GRIEKENLAND Eerste nederzettingen Paleolithicum: sporen v/d Neanderthaler (100000-40000 v.C.) Neolithicum (7000-2700) a. eerste immigranten: waarschijnlijk uit Oosten, vanaf 7e millennium in Thessalië Waren zeelieden die ceramiek vervaardigden en landbouw invoerden. b. Sesklo-cultuur: agrarisch, rechthoekige huistypes, ceramiek (zuivere vormentaal).Vespreidt zich verder over Griekenland bij begin 3e millennium en wordt beïnvloed door Klein-Azië. c. Dimini-cultuur: megaronhuis, ceramiek met kleurcombinaties, meander- en spiraalmotieven. Enkel in Thessalië tot metaaltijd (2500 v.C.). Over deze cultuur is niets met zekerheid geweten, hoewel er invloeden zijn vanuit Centraal-Europa. d. Buiten Thessalië: nederzettingen uit laat- en midden Steentijdperk (o.a. Beotië, Phokis, Argolis). Het Kretenzische Neolithicum is vooral gekend uit opgravingen van Knossos; dragers ervan komen uit Egeïsche wereld. Vormen de kern van de bevolking van waaruit de Minoërs zouden ontstaan. Bronstijdperk (2700-1100) geografische indeling: Cycladen (eilanden van de Egeïsche Zee buiten Kreta), Helladisch (continentaal Griekenland) en Minoïsch (Kreta) zeer belangrijke periode: Griekse natie krijgt vorm, misschien zelfs gemeenschappelijke taal Op Kreta bloeit eerste Europese beschaving: Minoïsche beschaving: beïnvloedt grondig de Myceense beschaving, culmineert in de nieuwe palatiale periode op Kreta resultaat: KRETO-MYCEENSE BESCHAVING gradueel gevormd in vroeg- en middenbronstijd Europese versie van een Oosterse beschaving in een mediterrane omgeving met eigen geest en sterkte. Griekse geschiedenis begint dus NIET met de komst van de Doriërs want Myceners maakten reeds deel uit v/d Griekse wereld. Deze Kreto-Myceense erfenis is belangrijk voor de verdere Griekse geschiedenis en vindt misschien zijn neerslag in Homerische poëzie. Opgravingen verricht door Schliemann, Dörpfeld, Blegen en Ventris (lineair B). Vroege bronstijd (2700-1900) Vroeg-Cycladisch, vroeg-Helladisch en vroeg-Minoïsch zijn drie onafhankelijke beschavingen met onderlinge bindingen en met Trojaanse en afzonderlijke culturen uit WestKlein-Azië, onderhevig aan invloeden uit het Oosten. Vroeg-Cycladisch: belangrijk als brug tussen Europa en Azië; bezat hogere kunstvormen dan elders in de Griekse wereld en leunde nauwer aan bij Chalcolithisch West-Anatolië dan bij vroeg-Helladisch. Vroeg-Helladisch: einde van de vroeg-Helladische II (2100): verwoestingen en verandering van materiële cultuur, algemene achteruitgang v/d kunst. Verklaring voor breuk moet gezocht worden in de inval van een proto-Grieks volk, dat zich vestigt in N.-Gr. tussen 2300-2100; hun oorspronkelijke taal splitste zich voor 1900 o.i.v. geografische factoren (bergen) in drie takken: West-Grieks, Ionisch en een centraal dialect dat zich later verder opdeelt in het Eolisch en het Arcado-Cypriotisch. Minoïsche pro-palatiale periode: aanduidingen voor een ononderbroken ontwikkeling, wat geen vreemde invloeden uitsluit. De tholoi verspreiden zich noordwaarts en laten een Noord-Afrikaanse invloed na, hetgeen eventuele infiltratie 3 van bevolking laat vermoeden. De ceramiek op Noord-Kreta veronderstelt eerder eng contact met de Cycladen. In deze periode liggen de wortels v/d palatiale bouwkunst (cf. paleizen van Knossos, Myrtos,…). Middenbronstijd (1900-1600) Einde v/d uniformiteit; uitgesproken verschil in de ontwikkeling v/d drie streken: In Helladisch Griekenland en in de Cycladen: geremde ontwikkeling Op Kreta begint de Minoïsche beschaving te bloeien. Cycladen: bemiddelingsrol: kruispunt van cultuur van Kreta en Griekse vasteland. Uit deze fusie ontstaat de Myceense beschaving. Midden-Helladisch: rond 1900 scherpe breuk; verklaring? Culturele verandering door lokale Griekse bevolking. Vestiging nieuw volk: welke identiteit? Communis opinio: volk dat (proto-) Grieks sprak en afkomstig was uit het Noorden of het Oosten of beide, dus 1900 betekent komst v/d Grieken. Laatste jaren: Griekenland (en later Kreta) werd bewoond door de Loeviërs maar linguïstisch en archeologisch geen bewijs. Tijdens migratieperiode van proto-Grieken trokken ook de Arcadiërs zuidwaarts met vorming van Arcadische dialect dat verspreid werd over heel de Peloponnesos. De Arcadiërs zelf bleven echter in Centraal-Peloponnesos. Proto-Eolische stammen (o.a. de Achaërs) trokken naar Thessalië met daarna nog enkele kleine volksbewegingen. Minyische beschaving: monochroom, grijze ceramiek, absidiale huizen, kist- en tumulusgraven, terug gesloten economie. Algemene achteruitgang tot 1750, vervolgens vooruitgang. Bewijs: verspreiding Minyische ceramiek met Kretenzische en Cycladische invloeden. Minoïsche oud-palatiale periode (2000-1700) 1e grote beschaving van de Egeïsche wereld en Europa Rond 2000 simultane stichting van 3 paleizen (Knossos, Mallia en Phaistos) op Kreta als resultaat van migraties in Griekenland en Asia Minor en misschien ook van een overeenkomst van lokale vorsten. Paleizen: geïnspireerd op oosterse modellen met uitstekend draineringsysteem en onversterkt wegens de unie van koningen (PAX MINOA) met de koning van Knossos als primus inter pares. Politieke en economische macht was geconcentreerd bij priester-koning. Thalassocratie door de bloeiende handel en de onversterkte paleizen Kamares-ceramiek: Schrift: tot 1600 ideografisch, evolutie van picturaal tot lineair (discus van Phaistos is niet ontcijferd!) Synchrone opeenvolgende verwoestingen in de 3 centra (aardbevingen + brand). Schade hersteld en na 3e verwoesting drie nieuwe paleizen gebouwd. Nieuwe paleizenperiode (1700-1450): gouden tijdperk Paleizen: groter met zelfde plan: centrale koer, ongelijk van dimensies, zucht naar comfort en hygiëne. Na 1600: villa’s weerspiegelen verandering in sociaal en politiek stelsel Groter federalisme en creatie van klasse van provinciegouverneurs. Maximale expansie van Kretenzische macht: vorming ‘paleissteden’, handelsrelaties, kolonies op Cycladen 4 Godsdienst: gedomineerd door vrouwelijke principe (oosters): hoofdcultus van Moedergodin, gediend door priesteressen met naakte borsten die slangen manipuleren (matriarchaat). Belang v/d stier gepaard met de cultus v/d dubbele bijl en het veelvuldig voorkomen van wijdingshoornen. Goddelijke rol van priester-koning. Agrarische riten en verbondenheid met natuur. Kunst: wijst op hoofse levensstijl; in de schilderkunst bereiken de fresco’s een hoog peil (kleuren, beweging); kleine beeldhouwwerken Schrift: LINEAIR A = gestileerde versie v/h hiëroglyfenschrift: syllabische ideogrammen, niet ontcijferd. Magische teksten op kommen en kleitabletten. 2e helft 15e eeuw: nieuwe paleizenverwoesting, waarschijnlijk door invasie van Achaërs (Myceners) vestiging van een nieuwe dynastie van een Achaïsch-Myceens karakter Late bronstijd (1600-1100) Bloeitijd Myceense beschaving Ontstaat bij overgang van Midden- naar Laat-Helladisch (rond 1600); plotse en enorme rijkdom. VERKLARING: Traditioneel: komst nieuw volk (kolonisatie door Minoërs, Evans) of vestiging nieuwe dynastie te Mycene. Anderen: piratenoperaties tegen Kreta rond 1600 of gevolg van dankbaarheid van Egypte jegens Myceense vorsten voor hun hulp bij de verdrijving v/d Hyksos Recente studies: continuïteit tussen Midden- en Laat- Helladische periode Progressieve verrijking van meerdere centra met een kleine heersersklasse dankzij intensificatie van handel met Kreta en andere Egeïsche streken. Hoofdbestanddeel Myceense beschaving: inheemse, Helladische elementen met daarbij vooral Egeïsche en Minoïsche invloeden Kenmerken: Architectuur: paleizen Regelmatiger en eenvoudiger grondplan dan de Kretenzische (grote burchten): megaron, centrale haard, muren met beschilderde stucco’s of fresco’s die onder sterk Minoïsche invloed staan; in de 14e-13e eeuw omringd met cyclopische muren, voorzien van versterkte poorten. graven schacht-, kamer- en tholosgraven met bloeitijd in 15e –14e eeuw bevatten rijke bijgaven Kunst: Sterke Minoïsche invloed; totaal on-Minoïsch is de rol van wapens en kampen. De ceramiek volgt hoofdzakelijk de Minoïsche; de naturalistische stijl ontwikkelt zich tot lineair (ca.1400), daarna als reactie weer volledige scènes met gestileerde dieren; geleidelijk verstarring = Myceense koinè Schrift: LINEAIR B-tabletten (archaïsch Grieks!), ontcijferd door Michael Ventris in 1952. De aard v/d taal: rond 1600 trok een deel v/d Eolisch sprekende Achaërs naar West- Peloponnesos toevoegen van innovaties aan het oorspr. Eolisch en zelf beïnvloed door ArcadoCypriotisch Achaïsch dialect. 5 Myceense maatschappij: Vorstendommen zijn piramidevormig en bureaucratisch Wannax: leider, lawagetas: aanvoerder krijgsadel, basileus: soort gemeenschapsleider (verantw. voor een bep. regio of voorman v/d smeden) die wordt bijgestaan door klerken (controleren alle activiteiten v/d maatsch.), damos: grootgrondbezitters. Eerder sprake van afhankelijkheidsverhoudingen dan van slavernij. Godsdienst: Probleem v/d afhankelijkheid v/d Griekse geloofwereld v/d Kreto-Myceense cultuur! Er zijn verrassende overeenkomsten maar ook compleet onverstaanbare zaken. Griekse religie heeft zeker haar wortels in de MinoïschMyceense periode maar is er zeker niet mee gelijk te stellen, er zijn nl. wezenlijke impulsen vanuit Kl.-Azië. Myceense macht: Hoogtepunt in 14e-13e eeuw: Centraal-Griekenland was zeer volkrijk; in 14e eeuw explosieve expansie buiten groot Griekenland: Achaïsche nederzettingen, bloeiende kolonies (Asia Minor), handelsplaatsen; uitbreiding van Myceense invloed en handelscontacten; het is onzeker of de Myceners contact hadden met de Hittieten. Ook de historiciteit van Trojaanse oorlog is onzeker: Eratosthenes dateert 1180 wat overeen stemt met archeologische Troje VII A. Maar dan nog is de oorzaak slecht gekend: dynastische twist (roof Helena), economische oorzaak (bescherming handelsroute Zwarte Zee) of strategische oorzaak (controle v/d Dardanellen met het oog op territ. expansie in West Kl.Azië)? Kreta: vestiging van een Myceense dynastie (1450/1400) Nieuwe dynastie met Achaïsch-Myceens karakter; zette de Minoïsche economische politiek verder. Het was meteen ook de laatste grote periode v/d Minoïsche kunst. In 1375 tweede catastrofe einde van Minoïsch Kreta, Myceners baas. POSTPALATIALE TIJD gevolg: Kreta politiek maar niet cultureel afhankelijk, eerst nog bloei daarna grote achteruitgang. Andere theorie (Palmer) beweert dat het einde v/d Myceense dynastie op Knossos niet in 1375 plaatsgreep maar in 1200. (voordeel: Kreta volgde algemene evolutie) Volgens nog een andere mening was de vernietiging van Knossos de eerste werkelijke invasie v/d Myceners. 6 3. ONTSTAAN VAN DE MYCEENSE BESCHAVING - KRETO-MYCEENSE BESCHAVING gradueel gevormd in vroeg- en middenbronstijd Europese versie van een Oosterse beschaving in een mediterrane omgeving met eigen geest en sterkte. Griekse geschiedenis begint dus NIET met de komst van de Doriërs want Myceners maakten reeds deel uit v/d Griekse wereld. Deze Kreto-Myceense erfenis is belangrijk voor de verdere Griekse geschiedenis en vindt misschien zijn neerslag in Homerische poëzie. Opgravingen verricht door Schliemann, Dörpfeld, Blegen en Ventris (lineair B). Nieuwe dynastie met Achaïsch-Myceens karakter; zette de Minoïsche economische politiek verder. Het was meteen ook de laatste grote periode v/d Minoïsche kunst. In 1375 tweede catastrofe einde van Minoïsch Kreta, Myceners baas. 7 4. EINDE VAN DE MYCEENSE OVERHEERSING TRADITIONEEL grote volksbewegingen (Phrygiërs en zeevolkeren, beiden gedomineerd door de Illyriërs) in Kl.-Azië en Nabije Oosten; volgens de traditie ondergang Myceners teweeggebracht door Doriërs (wapens uit ijzer) in 1200. Recent: lange periode van instabiliteit i.p.v. algemene verwoesting. OORZAKEN v/d ondergang v/d Myceners: ofwel samenwerking van meerdere factoren (rampen, hongersnood, strijd tussen verschillende paleiscentra, burgeroorlogen,…) ofwel verlies van essentieel element van commerciële centra, nl. wegvallen van centralisatie en coördinatie van econ. en cult. activiteiten door verbreking v/d commerciële banden met het Oosten. bevolking van Griekse vasteland verminderde sterk intocht Doriërs Van 1200 tot begin 9e eeuw ganse reeks migraties die met elkaar verband houden. 8 5. SCHETS DE VROMING VAN DE GRIEKSE WERELD 1. 1200-9de eeuw: Doriers: in Peloponnesos: (Melos, Thera, Kreta, Rhodos, Kos, Knidos, ZW- KleinAzie, Panphylie) NW-grieken: (Aetolie, Zuid-Eprirus, Akarnanie, Lokris, Elis Phokis, Achaia, Kephalennia, Zakynthos, Ithaka, Leukos) de Ioniers (Attika, Euboia, Cycladen, Westkust Klein-Azie) Eoliers (Thessalie, Beotie, Lesbos, Tenedos) 2. 775-500: Westen: Sicilie, Magna Graecia, Zuid-Frankrijk, Oostkust van Spanje Zuiden: Cyrene, kolonie inEgypte Noorden en NO: Thrakie, Propontis, boorden van de Zwarte Zee 3. 336-325: Alexander de Grote 9 6. DE KOLONISATIE 1. de kolonisatie = tweede kolonisatie (775-500); eerste (Egeïsche): vestiging Grieken op Egeïsche eilanden en de kusten van Kl.-Azië (1200-900); derde (Oecumenische): na Alexander de Grote, hellenisering v/d door hem onderworpen gebieden (4e-3e eeuw). 2.1. oorzaken kolonisatie 1.agrarisch: in eerste periode (775-675); kleine poleis koloniseren, wegens tekort aan grond en voedsel, uitgestrekte gebieden. Grote poleis (Athene en Sparta) koloniseerden niet. 2.commercieel: in tweede golf (675-500): bloeiende handelscentra zoeken sites langs handelswegen (engte van Messina) 3.sociale twisten: in Griekse poleis: minderheidspartij wordt verbannen of kiest uitwijking 2.2. soorten kolonisatie a. Apoikia: kolonie is volledig onafhankelijk; slechts religieuze banden: cultus v/d oikistès; vaak zelfde kalender, bevolkingsindeling en bestuursvorm als moederstad; vooral in de 1e fase. b. Klerouchia: uitgeweken kolonisten onder toezicht van moederstad. 2.3. vestigingsplaatsen: waar geen ander cultuurvolk was DUS niet in Midden-Oosten of Noord-Afrika 1. Westen: vooral Sicilië, Magna Graecia werd eerst gekoloniseerd; enkele stichtingen op Oostkust van Spanje 2. Zuiden: N.-Afrika: slechts 1 Griekse kolonie in Egypte buiten Naukratis (Griekse enclave in Egypte, geweldig handelscentrum). Cyrene in Cyrenaica bloeide vooral in de hellenistische periode. 3. Noorden en Noordoosten: Euboea actief in Thrakië, Milete in Propontis, Megara en Milete op boorden van Zwarte Zee. 2.4. aard van de kolonisatie Verschilt grondig v/d Romeinse (staatsverband) en v/d Modern Europese (exploitatie), beperkt zich tot kuststreken, geen integratie v/d autochtonen, geen belangstelling voor hinterland, wel economische ruil en culturele uitstraling. Kolonisatiebeweging eindigt in 6e eeuw door uitputting beste plaatsen en gevaar van buitenuit. Een variante op kolonisatie is het huurlingenwezen: vanaf 7e-6e eeuw namen vele Grieken (Kl.-Azië) dienst in Egypte en Babylonië. 2.5. gevolgen v/d kolonisatie 1. verspreiding Griekse taal en cultuur langs kusten van de Middellandse Zee en Zwarte Zee 2. grote bloei handel en nijverheid door de handel v/d kolonies met de barbaren en de moedersteden 3. wijziging politieke verhoudingen in steden (middenklasse eist medezeggenschap en geschreven wetgeving ontstaat). 4. algemene vooruitgang: muntuitvinding (7e-6e eeuw), verspreiding schrift, papyrus. CONCLUSIE: GROTE BETEKENIS KOLONISATIE VOOR VERDERE ONTWIKKELING GRIEKSE WERELD 10 7. DE GROTE CULTURELE GEBIEDEN VAN DE GRIEKSE WERELD Zuid-Italië en Sicilië: politiek interne twisten >> vele experimentele regimes, wetgevers en tirannen (populaire leiders die opgang bourgeoisie bespoedigen). Er zijn ook stedenrivaliteiten; 2 steden steken er bovenuit: Tarente (aristocratisch) en Syracuse (tirannieën); kenmerken nieuwe beschaving: gemakkelijk laten varen van tradities, grootse pralerige kunst via snelle rijkdom: Dorische tempels, nieuwe literaire vormen zoals koorlyriek. Conclusie: dit gebied speelde een belangrijke rol in de vorming v/d klassieke geest en beïnvloedde Etrusken en Romeinen. Ionië: in 8e-6e eeuw belangrijkste centrum naast Peloponnesos door handelsactiviteit en zeer vruchtbare bodem en contacten met oosterse wereld grote rijkdom en welstand culturele bloei. Uit vermenging van oosterse elementen en Griekse raseigenschappen ontstond harmonieuze synthese: Literatuur: Homeros, lyriek, geschiedschrijving (Hekataios van Milete en Herodotos) Kunst: Ionische stijl Filosofie: Ionische natuurfilosofie is bakermat van nieuwe godsdienstige stromingen in 6e eeuw. DE GROTE CENTRA: Ephesos: gewijd aan Artemis, goudsmeedkunst en luxenijverheid, stad v/d bankiers, stond meest open voor oosterse invloeden (terminus v/d koninklijke weg over Sardes naar Mesopotamië) Samos: door insulariteit meest Grieks, aristocratisch tot Polycrates die de eendracht herstelde en voor het eerst in de Griekse geschiedenis een navale imperialistische politiek voerde, bekend om zijn bronswerken, Heraion (Phoikes en Theodoros). Milete: uitzonderlijk koloniaal succes in Zwarte Zee: 1e Griekse maritieme rijk (voor Athene en zonder politiek imperialisme); wieg v/d wetenschap, na aristocratisch koningschap van priesterfamilies komt tiran Thrasoboulos; was ziel van Ionische opstand tegen Perzen. Sparta Geschiedenis: belangrijkste staat qua omvang en qua bevolking door veroveringen o.a. van CentraalMessenië in de Eerste Messenische Oorlog. In het Oosten minder succes (Argos bleef de grootste Peloponnesische staat tot 600) maar door Tweede Messenische Oorlog verovert het heel Mesopotamië. Instellingen SOCIALE ORGANISATIE 1. homoioi: zuivere Spartanen door wettelijke geboorte, leefden op staatsgrond (erfelijk en bewerkt door heloten), doorliepen gemeenschappelijke opleiding: fysisch gekeurd door ambtenaar, premilitair (7-20) en militair; van 20-60 soldaat, levend in kazerne homofilie, pederastie, vrouw bezat vrijere positie. 2. perioikoi: vrije boeren en ambachtslui, economisch maar niet politiek onafhankelijk, geen stemrecht, wel dienstplicht; vormden met de Spartanen de stam der Lacedaimoniërs. 3. heloten: Archaïsche bevolking van Laconië + later Messeniërs; waren soort staatsslaven: dragelijke toestand, hadden overschot na betaling van hun verplichting a/d heer; kenden lastige juridische toestand, voerden soms onbeduidende opstanden. POLITIEKE ORGANISATIE 11 1. dubbel koningschap: 2 koningen afkomstig uit de families van de Agiaden en de Eurypentieden, zijn religieuze staatshoofden en generaals met volmacht, beslissingen werden door beiden genomen, gecontroleerd door eforen. 2. gerousia: raad van 2 koningen en 28 leden boven de 60 jaar, voor het leven gekozen; raadgevers v/d koningen en rechters in politieke en strafrechtelijke processen; vetorecht tegen wetsvoorstellen. 3. 5 eforen: jaarlijks verkozen behartigers v/d volksbelangen; in feite pionnen v/d machtige families; reële gezagdragers; zetelden als rechters, regeren, beslissen alles vooral betreffende buitenlandse politiek en mobilisatie (tirannen). 4. apella: volksvergadering van homoioi van boven 30 jaar, geen partijen wel klieken in dienst van rijken. Geen juridische macht, noch initiatiefrecht; kon wel wetsvoorstellen bekrachtigen of verwerpen. VERDERE EVOLUTIE Pol. en soc. systeem (‘de grote rhetra’) wordt toegeschreven aan Lycurgus maar zowel historiciteit van Lycurgus als de echtheid van Plutarchus’ rechtsdocumenten worden betwijfeld. Militaire macht: oorspr.aangewend voor overheersing homoioi in Sparta zelf, in 6e eeuw voor overheersing Peloponnesos (behalve Argos). Op einde v/d archaïsche tijd was Sparta sterkste stad v/d Griekse wereld, de bevolkingen werden afhankelijke bondgenoten (en geen Messenische heloten meer) PELOPONNESISCHE LIGA/SYMMACHIE: federatie van staten gebaseerd op dualisme tussen Lacedaimoniërs en hun bondgenoten. Het is een defensieve militaire alliantie tussen Peloponnesiërs; formele garantie van autonomie, in de federale raad had elke stad 1 stem maar Sparta behield de absolute suprematie dankzij de kleine steden. Economie en cultuur: eind 7e eeuw grote econ. bloei door handelsactiviteit en cult. bloei. Na midden 6e eeuw: Sparta keert in zichzelf om het behoud v/d archaïsche instellingen en de dominering over de heloten te garanderen er komt verstarring op elk gebied. Kenmerken: etatisme, totalitarisme en militarisme. In archaïsche tijd bestond er nog geen conflict tussen Sparta en Athene; later wel rivaliteit tussen beide staten die wortelt in de antinomie staat-individu, conservatisme-progressisme. Athene Athene was in archaïsche tijd op econ., cult., milit. en op gebied van kolonisatie onbelangrijk (enkel in ceramiek). Belang van Athene ligt in binnenlandse politieke evolutie (cf. ontstaan en groei democratie). Athene onder de monarchie en het aristocratisch regime Attica Ingedeeld in 4 fylen o.l.v. fylobasileus en zelf ingedeeld in fratrieën. Volgens de traditie is Theseus de eenmaker van Attica (synoikismos: groeperen in Attika v/d verscheidene bevolkingsgroepen en steden onder één enkel gezag, nl. dat v/d koning van Athene) maar eenmakingsproces is geleidelijk gebeurd en pas voltooid in 8e eeuw. In 8e eeuw overgang van koningschap naar aristocratisch regime: Instelling jaarlijks archontaat: is bestuurlijke en rechtsmacht i.v.m. familie-en personenrecht. (verkozen uit Eupatrieden) Instelling polemarchos: militaire macht Instelling 6 thesmotheten: rechterlijke macht (opperrechters) 12 Basileus: behield religieuze macht (later vervangen door archoon Basileus); een college van 9 archonten was uitvoerende macht; ex-archonten zetelen in Areopaag: had groot prestige, controleerde magistraten, hield toezicht op openbare orde en zeden en had jurisdictie voor moordzaken Ekklesia = volksvergadering, weinig macht, aanhoorde beslissingen van magistraten en duidden in theorie de magistraten aan, bestond uit grootgrondbezitters. Sociale onrust in 7e eeuw sociaal-politieke overheersing v/d clans; rond 630 of 597/6 mislukte poging tot tirannie van Cylon; in 623 komt eerste geschreven wetgeving van Draco die niets verhielp en met uitzondering v/h strafrecht vervangen werd door die van Solon. Soloon archont in 594, zijn wetgeving dateert van 580/570; was aristocraat van afkomst, populair door deelname aan de strijd tegen Megara, werd rijk door de handel; schreef zijn pol.-soc. ideeën neer in elegieën en jamben; 1 van de 7 wijzen om zijn gematigdheid. Sociaal-economische maatregelen a. seisachtheia (afschudden v/d last): verbod tot lening op persoon, d.w.z. invoeren van habeas corpus in Attische recht. b. chreoon apokope (delging der schulden): afschaffing schulden op grond en persoon. c. verbrokkeling grootgrondbezit: door erfeniswetten d. begunstiging middelgrote eigenaars: productie olijfolie, verbod op graanexport e. bevordering handel en nijverheid: munthervorming (aansluitend bij Euboïsch systeem) was belangrijk voor econ. expansie Athene arginetisch systeem. Politieke maatregelen a. bevolkingsindeling in 4 censusklassen: Pentakosiomedimnoi, Hippeis, Zeugitai en Thètes. Ambten echter enkel voor 3 hoogste klassen. b. Areopaag: bleef bestaan maar beperktere bevoegdheden door creatie van de boulè van 400: 100 leden per fyle; hoofdbevoegdheid: probouleuma (agenda volksvergadering) als rem voor volksvergadering. c. Rechtspraak: overgedragen aan het volk (HELIAIA); doel: evenwicht scheppen tussen klassen maar deelname aan staatsleven stond in verhouding tot inkomen oligarchie wordt timocratie, d.w.z. dat de deelname geconditioneerd wordt door de financiële toestand. De tirannie van de Peisistratiden (561/0-511/0) Na Soloon was de adel ontevreden wegens aantasting privileges alsook het volk omdat maatregelen niet radicaal genoeg waren (geen grondverdeling) toenemend antagonisme tussen 3 politieke partijen: Parallioi (“kustbewoners”): = messoi, centrumpartij, rijke handelaars o.l.v. Megakles. Pediakoi (“vlaktebewoners”): de Eupatrieden, rijke grootgrondbezitters; partij der conservatieven o.l.v. Lycurgus. 13 Diakrioi, Epakrioi, Hyperakrioi (“bergbewoners”): alle ontevredenen: boertjes, geruïneerden door schuldenafschaffing en vreemdelingen met geüsurpeerd burgerrecht, o.l.v. Peisistratos. Peisistratos greep de macht in 561 maar pas definitief in 546. Zijn hervormingsprogramma was ter verdediging van benadeelden maar waarschijnlijk enkel ter vestiging van pers. heerschappij en vermeerdering v/h prestige. Peisistratos’maatregelen a. sociaal: leende geld aan het volk zonder intresten met als doel landbouwondernemingen te beginnen; gaf grond en geld om de grote massa uit de stad te krijgen. b. financieel: invoering van directe belasting, dekatè. c. instelling demenrechters: rondreizende rechters om boeren uit Athene te houden en om verwaarlozing van landbouw tegen te gaan. Soloons wetten bleven bestaan; de tirannie was een gematigde alleenheerschappij en werd beschouwd als een gouden tijdperk, te danken aan de grote cultuur en de economische bloei, resultaat van een lange vrede en een algemene welvaart. d. economisch: arbeid aan burgers: geen alg. tewerkstelling Atheense uilen (tetradrachmen): zilvermunt met nationaal karakter bezetting Sigeion aan de Dardanellen ter beveiliging v/d graanweg naar de Zwarte Zee. e. cultureel bouwpolitiek beeldhouwkunst: Ioniërs in Athene (korai) literatuur: def. uitgave Homeros en misschien ook Hesiodos; Ionische auteurs aan het hof keramiek: grote export vazen in zwarte stijl met eigen mythologie = ontwikkeling handelaarklasse. Religieuze politiek Bevordering volkserediensten om officiële godsdienst te verzwakken maar bevorderde ook aristocratische goden (Apollo, Zeus en vooral schutsgodin Pallas Athena). - 566/5: stichting v/d Panathenaeën: groot polisfeest, steeg uit boven regionalisme van Attica. - Demetercultus werd in dienst gesteld v/h panhellenisme - Dionysoscultus werd gestimuleerd om persoonlijke motieven. - Athene werd religieus onafhankelijk van Olympia en Delfi. ** Peisistratos sterft in 528/7 en wordt opgevolgd door zijn zonen Hippias en Hipparchos. In 514 wordt Hipparchos vermoord door Harmodios en Aristogeitoon (tirannie wordt drukkender); in 511 Hippias verjaagd door Eupatriden en Sparta. BESLUIT: constitutioneel was de tirannie stilstand maar was wel belangrijk voor de ontwikkeling v/d democratie. Economisch en cultureel was er sterke vooruitgang en Peisistratiden legden BASIS VOOR DE EGALITAIRE DEMOCRATIE VAN DE 5E EEUW. 5.3. Kleisthenes = ware grondlegger v/d egalitaire democratie (508); breekt macht v/d adel door creatie nieuwe kaders waarin alle bevolkingsklassen gelijk vertegenwoordigd waren. a. nieuwe indeling bevolking Attica 3 natuurlijke streken vielen samen met 3 politieke partijen; deze gebieden waren elk verdeeld in 10 kantons (trittyes) en elke trittyes omvatte een aantal gemeenten (dèmoi); 3 14 b. c. d. e. f. trittyes vormden 1 fyle 10 fylen waarin 3 standen gelijk verdeeld waren. Dit decimale stelsel werd logisch doorgevoerd in de verdere uitbouw van staatslichamen. De 4 oude fylen bleven bestaan maar enkel met religieuze functie. magistraten: 10 i.p.v. 9 archonten (10e is de grammateus); 1 archont en 1 strateeg per fyle werden verkozen (beurtrol). leden van de boulè: 500 i.p.v. 400 door het lot aangeduid; boulè had minstens zelfde bevoegdheid als vorige. Elke fyle nam dagelijks bestuur waar gedurende 1/10 van het jaar (= prytanie) onder voorzitterschap v/d epistatès voor1 dag en 1 nacht. uitbreiding burgerrecht: ook aan metoiken en vreemden met demotikon (= bewoners naar de demos genoemd) i.p.v. patronymikon (naam v/d vader). areopaag: behield bevoegdheid ekklesia: onveranderd ostracisme: schervengerecht, ingesteld ter bescherming v/d democratische constitutie. Een gevaarlijk of een te invloedrijk man kon door de wil v/d burgers met stemming van 6000 man in de ekklesia verbannen of verwijderd worden voor max. 10 jaar. 15 8. SCHETS DE GESCHIEDENIS VAN SPARTA Vooreerst onderwerpen de Spartanen de Aurotasvallei, behalve Amyclae dat pas in 750 wordt geintegreerd in Sparta. 753-715: eerst Messinische oorlog: Sparta heerschappij wordt uitgebreid over CentraaMessinie in het Oosten: Argolis laat zich niet veroveren tot 6000 665-651: tweede messenische oorlog: Sparta valt Argolis binnen , maar Messenie komt in opstand toch lijft Sparta nu hele Messenie in. 600: tweede Messenische opstand, geleid door Aristomene 546: verovering Kynauria en Phyreatis 492-490: 1ste Perzische oorlog: Sparta stuurt hulp maar komt te laat: Athene wint de oorlog 481-480: 2de Perzische oorlog 462-457: Sparta steunt Beotische opstand tegen Athene, maar wordt in 457 te Tanagra neer geslagen 446: Sparta sleuit vrede met Athene (30jarige vrede van Perikles) 431-404: Peloponnesische oorlog 404-371: Spartaanse hegemonie 371: Sparta wordt in Beotie door de Thebaanse Epaminondas verpletterd 369: Athene en Sparta worden bondgenoten 9. SCHETS DE CONSTITUTIONELE EVOLUTIE / GESCHIEDENIS VAN ATHENE Athene onder de monarchie en het aristocratisch regime In 8e eeuw overgang van koningschap naar aristocratisch regime: Instelling jaarlijks archontaat: is bestuurlijke en rechtsmacht i.v.m. familie-en personenrecht. (verkozen uit Eupatrieden) Instelling polemarchos: militaire macht Instelling 6 thesmotheten: rechterlijke macht (opperrechters) Basileus: behield religieuze macht (later vervangen door archoon Basileus); een college van 9 archonten was uitvoerende macht; ex-archonten zetelen in Areopaag: had groot prestige, controleerde magistraten, hield toezicht op openbare orde en zeden en had jurisdictie voor moordzaken Ekklesia: volksvergadering, weinig macht, aanhoorde beslissingen van magistraten en duidden in theorie de magistraten aan, bestond uit grootgrondbezitters. Sociale onrust in 7e eeuw sociaal-politieke overheersing v/d clans; rond 630 of 597/6 mislukte poging tot tirannie van Cylon; in 623 komt eerste geschreven wetgeving van Draco die niets verhielp en met uitzondering v/h strafrecht vervangen werd door die van Solon. Soloon archont in 594, zijn wetgeving dateert van 580/570; was aristocraat van afkomst, populair door deelname aan de strijd tegen Megara, werd rijk door de handel; schreef zijn pol.-soc. ideeën neer in elegieën en jamben; 1 van de 7 wijzen om zijn gematigdheid. Sociaal-economische maatregelen seisachtheia (afschudden v/d last): verbod tot lening op persoon, d.w.z. invoeren van habeas corpus in Attische recht. 16 chreoon apokope (delging der schulden): afschaffing schulden op grond en persoon. verbrokkeling grootgrondbezit: door erfeniswetten begunstiging middelgrote eigenaars: productie olijfolie, verbod op graanexport bevordering handel en nijverheid: munthervorming (aansluitend bij Euboïsch systeem) was belangrijk voor econ. expansie Athene arginetisch systeem. Politieke maatregelen bevolkingsindeling in 4 censusklassen: Pentakosiomedimnoi, Hippeis, Zeugitai en Thètes. Ambten echter enkel voor 3 hoogste klassen. Areopaag: bleef bestaan maar beperktere bevoegdheden door creatie van de boulè van 400: 100 leden per fyle; hoofdbevoegdheid: probouleuma (agenda volksvergadering) als rem voor volksvergadering. Rechtspraak: overgedragen aan het volk (HELIAIA); doel: evenwicht scheppen tussen klassen maar deelname aan staatsleven stond in verhouding tot inkomen oligarchie wordt timocratie, d.w.z. dat de deelname geconditioneerd wordt door de financiële toestand. De tirannie van de Peisistratiden (561/0-511/0) Na Soloon was de adel ontevreden wegens aantasting privileges alsook het volk omdat maatregelen niet radicaal genoeg waren (geen grondverdeling) toenemend antagonisme tussen 3 politieke partijen: Parallioi (“kustbewoners”): = messoi, centrumpartij, rijke handelaars o.l.v. Megakles. Pediakoi (“vlaktebewoners”): de Eupatrieden, rijke grootgrondbezitters; partij der conservatieven o.l.v. Lycurgus. Diakrioi, Epakrioi, Hyperakrioi (“bergbewoners”): alle ontevredenen: boertjes, geruïneerden door schuldenafschaffing en vreemdelingen met geüsurpeerd burgerrecht, o.l.v. Peisistratos. Peisistratos greep de macht in 561 maar pas definitief in 546. Zijn hervormingsprogramma was ter verdediging van benadeelden maar waarschijnlijk enkel ter vestiging van pers. heerschappij en vermeerdering v/h prestige. Peisistratos’maatregelen sociaal: leende geld aan het volk zonder intresten met als doel landbouwondernemingen te beginnen; gaf grond en geld om de grote massa uit de stad te krijgen. financieel: invoering van directe belasting, dekatè. instelling demenrechters: rondreizende rechters om boeren uit Athene te houden en om verwaarlozing van landbouw tegen te gaan. Soloons wetten bleven bestaan; de tirannie was een gematigde alleenheerschappij en werd beschouwd als een gouden tijdperk, te danken aan de grote cultuur en de economische bloei, resultaat van een lange vrede en een algemene welvaart. economisch: arbeid aan burgers: geen alg. tewerkstelling Atheense uilen (tetradrachmen): zilvermunt met nationaal karakter bezetting Sigeion aan de Dardanellen ter beveiliging v/d graanweg naar de Zwarte Zee. cultureel bouwpolitiek beeldhouwkunst: Ioniërs in Athene (korai) literatuur: def. uitgave Homeros en misschien ook Hesiodos; Ionische auteurs aan het hof 17 keramiek: grote export vazen in zwarte stijl met eigen mythologie = ontwikkeling handelaarklasse. Religieuze politiek Bevordering volkserediensten om officiële godsdienst te verzwakken maar bevorderde ook aristocratische goden (Apollo, Zeus en vooral schutsgodin Pallas Athena). - 566/5: stichting v/d Panathenaeën: groot polisfeest, steeg uit boven regionalisme van Attica. - Demetercultus werd in dienst gesteld v/h panhellenisme - Dionysoscultus werd gestimuleerd om persoonlijke motieven. - Athene werd religieus onafhankelijk van Olympia en Delfi. ** Peisistratos sterft in 528/7 en wordt opgevolgd door zijn zonen Hippias en Hipparchos. In 514 wordt Hipparchos vermoord door Harmodios en Aristogeitoon (tirannie wordt drukkender); in 511 Hippias verjaagd door Eupatriden en Sparta. BESLUIT: constitutioneel was de tirannie stilstand maar was wel belangrijk voor de ontwikkeling v/d democratie. Economisch en cultureel was er sterke vooruitgang en Peisistratiden legden BASIS VOOR DE EGALITAIRE DEMOCRATIE VAN DE 5E EEUW. Kleisthenes = ware grondlegger v/d egalitaire democratie (508); breekt macht v/d adel door creatie nieuwe kaders waarin alle bevolkingsklassen gelijk vertegenwoordigd waren. nieuwe indeling bevolking Attica 3 natuurlijke streken vielen samen met 3 politieke partijen; deze gebieden waren elk verdeeld in 10 kantons (trittyes) en elke trittyes omvatte een aantal gemeenten (dèmoi); 3 trittyes vormden 1 fyle 10 fylen waarin 3 standen gelijk verdeeld waren. Dit decimale stelsel werd logisch doorgevoerd in de verdere uitbouw van staatslichamen. De 4 oude fylen bleven bestaan maar enkel met religieuze functie. magistraten: 10 i.p.v. 9 archonten (10e is de grammateus); 1 archont en 1 strateeg per fyle werden verkozen (beurtrol). leden van de boulè: 500 i.p.v. 400 door het lot aangeduid; boulè had minstens zelfde bevoegdheid als vorige. Elke fyle nam dagelijks bestuur waar gedurende 1/10 van het jaar (= prytanie) onder voorzitterschap v/d epistatès voor1 dag en 1 nacht. uitbreiding burgerrecht: ook aan metoiken en vreemden met demotikon (= bewoners naar de demos genoemd) i.p.v. patronymikon (naam v/d vader). areopaag: behield bevoegdheid ekklesia: onveranderd ostracisme: schervengerecht, ingesteld ter bescherming v/d democratische constitutie. Een gevaarlijk of een te invloedrijk man kon door de wil v/d burgers met stemming van 6000 man in de ekklesia verbannen of verwijderd worden voor max. 10 jaar. 18 10. SOLOON Soloon archont in 594, zijn wetgeving dateert van 580/570; was aristocraat van afkomst, populair door deelname aan de strijd tegen Megara, werd rijk door de handel; schreef zijn pol.-soc. ideeën neer in elegieën en jamben; 1 van de 7 wijzen om zijn gematigdheid. Sociaal-economische maatregelen seisachtheia (afschudden v/d last): verbod tot lening op persoon, d.w.z. invoeren van habeas corpus in Attische recht. chreoon apokope (delging der schulden): afschaffing schulden op grond en persoon. verbrokkeling grootgrondbezit: door erfeniswetten begunstiging middelgrote eigenaars: productie olijfolie, verbod op graanexport bevordering handel en nijverheid: munthervorming (aansluitend bij Euboïsch systeem) was belangrijk voor econ. expansie Athene arginetisch systeem. Politieke maatregelen bevolkingsindeling in 4 censusklassen: Pentakosiomedimnoi, Hippeis, Zeugitai en Thètes. Ambten echter enkel voor 3 hoogste klassen. Areopaag: bleef bestaan maar beperktere bevoegdheden door creatie van de boulè van 400: 100 leden per fyle; hoofdbevoegdheid: probouleuma (agenda volksvergadering) als rem voor volksvergadering. Rechtspraak: overgedragen aan het volk (HELIAIA); doel: evenwicht scheppen tussen klassen maar deelname aan staatsleven stond in verhouding tot inkomen oligarchie wordt timocratie, d.w.z. dat de deelname geconditioneerd wordt door de financiële toestand. 19 11. GEEF UITLEG OVER DE TYRANNIE VAN DE PAISISTRATIEDEN De tirannie van de Peisistratiden (561/0-511/0) Na Soloon was de adel ontevreden wegens aantasting privileges alsook het volk omdat maatregelen niet radicaal genoeg waren (geen grondverdeling) toenemend antagonisme tussen 3 politieke partijen: Parallioi (“kustbewoners”): = messoi, centrumpartij, rijke handelaars o.l.v. Megakles. Pediakoi (“vlaktebewoners”): de Eupatrieden, rijke grootgrondbezitters; partij der conservatieven o.l.v. Lycurgus. Diakrioi, Epakrioi, Hyperakrioi (“bergbewoners”): alle ontevredenen: boertjes, geruïneerden door schuldenafschaffing en vreemdelingen met geüsurpeerd burgerrecht, o.l.v. Peisistratos. Peisistratos greep de macht in 561 maar pas definitief in 546. Zijn hervormingsprogramma was ter verdediging van benadeelden maar waarschijnlijk enkel ter vestiging van pers. heerschappij en vermeerdering v/h prestige. Peisistratos’maatregelen sociaal: leende geld aan het volk zonder intresten met als doel landbouwondernemingen te beginnen; gaf grond en geld om de grote massa uit de stad te krijgen. financieel: invoering van directe belasting, dekatè. instelling demenrechters: rondreizende rechters om boeren uit Athene te houden en om verwaarlozing van landbouw tegen te gaan. Soloons wetten bleven bestaan; de tirannie was een gematigde alleenheerschappij en werd beschouwd als een gouden tijdperk, te danken aan de grote cultuur en de economische bloei, resultaat van een lange vrede en een algemene welvaart. economisch: arbeid aan burgers: geen alg. tewerkstelling Atheense uilen (tetradrachmen): zilvermunt met nationaal karakter bezetting Sigeion aan de Dardanellen ter beveiliging v/d graanweg naar de Zwarte Zee. cultureel bouwpolitiek beeldhouwkunst: Ioniërs in Athene (korai) literatuur: def. uitgave Homeros en misschien ook Hesiodos; Ionische auteurs aan het hof keramiek: grote export vazen in zwarte stijl met eigen mythologie = ontwikkeling handelaarklasse. Religieuze politiek Bevordering volkserediensten om officiële godsdienst te verzwakken maar bevorderde ook aristocratische goden (Apollo, Zeus en vooral schutsgodin Pallas Athena). - 566/5: stichting v/d Panathenaeën: groot polisfeest, steeg uit boven regionalisme van Attica. - Demetercultus werd in dienst gesteld v/h panhellenisme - Dionysoscultus werd gestimuleerd om persoonlijke motieven. - Athene werd religieus onafhankelijk van Olympia en Delfi. ** Peisistratos sterft in 528/7 en wordt opgevolgd door zijn zonen Hippias en Hipparchos. In 514 wordt Hipparchos vermoord door Harmodios en Aristogeitoon (tirannie wordt drukkender); in 511 Hippias verjaagd door Eupatriden en Sparta. BESLUIT: constitutioneel was de tirannie stilstand maar was wel belangrijk voor de ontwikkeling v/d democratie. Economisch en cultureel was er sterke vooruitgang en Peisistratiden legden BASIS VOOR DE EGALITAIRE DEMOCRATIE VAN DE 5E EEUW. 20 12. KLEISTHENES: DE GRONDLEGGER VAN DE EGALITAIRE DEMOCRATIE Kleisthenes = ware grondlegger v/d egalitaire democratie (508); breekt macht v/d adel door creatie nieuwe kaders waarin alle bevolkingsklassen gelijk vertegenwoordigd waren. nieuwe indeling bevolking Attica 3 natuurlijke streken vielen samen met 3 politieke partijen; deze gebieden waren elk verdeeld in 10 kantons (trittyes) en elke trittyes omvatte een aantal gemeenten (dèmoi); 3 trittyes vormden 1 fyle 10 fylen waarin 3 standen gelijk verdeeld waren. Dit decimale stelsel werd logisch doorgevoerd in de verdere uitbouw van staatslichamen. De 4 oude fylen bleven bestaan maar enkel met religieuze functie. magistraten: 10 i.p.v. 9 archonten (10e is de grammateus); 1 archont en 1 strateeg per fyle werden verkozen (beurtrol). leden van de boulè: 500 i.p.v. 400 door het lot aangeduid; boulè had minstens zelfde bevoegdheid als vorige. Elke fyle nam dagelijks bestuur waar gedurende 1/10 van het jaar (= prytanie) onder voorzitterschap v/d epistatès voor1 dag en 1 nacht. uitbreiding burgerrecht: ook aan metoiken en vreemden met demotikon (= bewoners naar de demos genoemd) i.p.v. patronymikon (naam v/d vader). areopaag: behield bevoegdheid ekklesia: onveranderd ostracisme: schervengerecht, ingesteld ter bescherming v/d democratische constitutie. Een gevaarlijk of een te invloedrijk man kon door de wil v/d burgers met stemming van 6000 man in de ekklesia verbannen of verwijderd worden voor max. 10 jaar. 21 13. GEEF DE GEVOLGEN VAN DE PERZISCHE OORLOGEN OP KORTE EN LANGE TERMIJN EN OP CULTUREEL GEBIED 1. Athene wordt zeer imperialistisch (had bij Marathon alleen gewonnen 2. Athene richt zeebond op (had bij Salamis gewonnen op zee) 3. politiek regime - op korte termijn . oligarchie (ipv democratie): Kimoon , areopaag stijgt . eilanden van de Ionische steden worden bevrijd . Sestos wordt veroverd: was hoofdbasis van de Perzen en lag op de graanroute van Athene - op lange termijn . radicale democratie . invloed op verdere Grieken: bepalend voor de toekomst . Athene’s macht ligt op zee: wil maritieme imperialisme (Attische –Dellische Zeebond en Pentekontaitie) . Sparta’s macht ligt op land 4. culturele gevolgen - tijdelijk evenwicht: komt tot uiting in de harmonische verhoudingen Athene werd nu cultureel en economische centrum OF 13. GEEF DE GEVOLGEN VAN DE PERZISCHE OORLOGEN OP KORTE EN LANGE TERMIJN EN OP CULTUREEL GEBIED 1. Buitenland: - Athene overwinning behaald - Athene suprematie over Griekse wereld (zeemacht: oprichten zeebond) 2. binnenland: - op korte termijn: . terug naar oligarchie . 479: beslissende overwinning Plataia Sparta: overwinnen Perzen Athene: vrijwaren graanroute (veroveren Seskos) Mycale: overwicht resterende perzen eilanden Ionische Zee bevrijd - op lange termijn: . radicale democratie: vestigen en uitbreiden .Athene macht op zee: maritiem imperialisme Pentekontaitie Attische-Delische Zeebond Egeische Zee en Griekse steden Klein-Azie onder hegemonie Athene commando Athene en steden autonoom gemeenschappelijke raad gemeenschappelijke schat sparta: macht op land: verder uitwerken 3. cultureel: heropbouw van Acropool 22 14. GEEF UITLEG OVER DE PENTEKONTAITIE 1.1. de pentekontaitie Athene wou het succes v/d Perzische oorlogen verlengen door maritiem imperialisme o.l.v. Themistocles: liet Athene omgeven door sterke muren, Piraeus versterken en had een scheepsbouwprogramma. 478: oprichting v/d Attisch-Delische zeebond: eilanden v/d Egeïsche Zee, Griekse steden van Kl.-Azië, Chersonnesos en Thrakische kust stellen vloot onder hegemonie van Athene in de strijd tegen de Perzen. DOEL: bevrijden van de Griekse steden in Kl.-Azië onder Perzisch bewind en verhinderen van een eventueel nieuw Perzisch offensief. ORGANISATIE: oppercommando lag bij Athene (deelnemende staten bleven autonoom); er was een gemeenschappelijke raad (=synedrion): elk lid had er één stem, ze vergaderden eens per jaar in de tempel van Apollo op het eiland Delos; er was een gemeenschappelijke schat die beheerd werd door 10 Atheense hellenotamiai en gevoed werd door een jaarlijkse bijdrage. De bond zal echter ontaarden tot instrument van Athenes imperialistische politiek. De politieke verhoudingen te Athene tegenstelling Themistocles-Kimoon (zoon van Miltiades, conservatief en Spartaans gezind aristocraat) In 471 werd Themistocles geostraciseerd, in 469 werd Pausanias ter dood veroordeeld politieke liquidatie v/d overwinnaars van Perzen wegens zogezegde sympathieën voor Perzen. In 470 bereikte Kimoon hoogtepunt door zege op Perzen bij Eurymedonrivier; in 462 omvergeworpen door de democraten omdat hij Sparta ter hulp was gekomen bij de derde Messenische opstand. Ephialtes en Perikles zorgen voor democratisering v/d Atheense staat. In 461 werd Kimoon geostraciseerd ommekeer in het politieke regime zorgde voor de definitieve breuk met Sparta. 462-446: Athene voert op verschillende fronten oorlog -- tegen de Perzen in Egypte met als gevolg de terugkeer van Kimoon, wiens vloot de Perzen versloeg Vrede van Kallias (449): def. einde van de Perzen in de Egeïsche wereld. -- tegen Sparta wegens haar steun aan de Beotische oppositie. In 449 sluit Athene vrede met Argos en in 446 30-jarige vrede met Sparta voerden een waar condominium uit op Griekenland maar evenwicht bleef slechts 15 jaar duren omdat Athene zijn imperialisme verder zette. Dit stuitte op verzet van de bondgenoten (vooral Korinthe). Perikles had v/d Attisch-Delische zeebond een overheersinginstrument gemaakt: de leden werden tot onderwerping gedwongen en in 454 werd de schatkist van Delos overgebracht naar Athene. In 440 waren er slechts 3 autonome staten meer en in sommige steden kwamen Atheense episkopoi (toezichters). Grootste bron van misnoegdheid was de instelling v/d klerouchies. Klerouchies = nederzettingen van Atheense burgers met dezelfde rechten als die te Athene. DOEL: Het waren politiek-militaire voorposten van Athene en sociaal gezien werd grond verschaft aan arme Atheners. GEVOLG: steeds groeiend verzet tegen Athene; de opstanden werden bloedig onderdrukt (opstand van Samos in 441). Na 439 werd Byzantium tot de orde geroepen; Athene opereert in Zwarte Zee (belangrijk voor de voedselvoorziening). Op kust van Thrakië werd Amphipolis gesticht (militair steunpunt en groot handelscentrum). Door imperialisme heeft Athene veel vijanden wat bijdraagt tot de nederlaag tegen Sparta in de Peloponnesische oorlog (431-403) waarin Sparta zich opwierp als bevrijder. 23 Deze Atheense hegemonie evolueerde tot imperialisme en is op een mislukking uitgedraaid. Ze duurde amper een halve eeuw. 1.2. de Peloponnesische oorlog OORZAAK dualiteit tussen Sparta (aristocratische oligarchie, autonomie en vrijheid der steden verdedigen) en Athene (democratie, brutaal imperialisme) economische motieven schijnen niet meegespeeld te hebben hoewel Korinthe en Megara (beiden bondgenoten van Sparta) hun zeeoverwicht niet wilden afstaan. AANLEIDINGEN conflict tussen Korinthe en Korkyra (deze laatste is neutraal maar krijgt de steun van Athene) verbod van Athene aan Poteidaia (Kor. kolonie!) om jaarlijks magistraten uit Korinthe te kiezen. Megarisch besluit: Atheense handelsboycot tegen Megara. In 432/1 is er het Peloponnesisch congres waardoor oorlog uitbreekt tussen de 2 blokken: Sparta met Peloponnesische liga en bijna gans Beotië tegen Athene met haar zeebond, Thessalië, Plataia, Naupaktos, Akarnanië en Korkyra. VERLOOP a. Archidamische fase (431-421) Strijd van landmacht tegen zeemacht. Doel van Sparta: herstel hegemonie, ontbinding zeebond en veilig stellen van handel van Korinthe in het Westen.; na de dood van Perikles (429) politieke twisten tussen conservatieve oligarchen (o.l.v. Nikias) en radicale democraten (o.l.v. Kleoon). 425-424: successen deden Athene Spartaanse vredesvoorstellen afwijzen >> Sparta verwoest Attica en bezet Amphipolis. 421: Nikiasvrede, werd niet in acht genomen door Korinthe en andere bondgenoten van Sparta. b. Interludium (421-415) Schijnvrede of vrede van Nikias. Alkibiades (Athene) verlaat verzoeningspolitiek en sluit bondgenootschappen af met Argos, Matinea en Elis tegen Sparta. Toch wordt Spartaanse hegemonie in Peloponnesos hersteld door zege op Argos (418). Atheense politiek radicaliseert. 415: Sicilische expeditie (= ramp voor Athene), opgezet om Korinthe in het Westen te elimineren.; Athene bracht hulp aan Segesta tegen Syracuse; Alkibiades, beschuldigd van heiligschennis, vlucht naar Sparta. Het Atheense leger o.l.v. Nikias werd vernietigd door Sparta. c. Dekeleïsche fase (413-404) 413: Attische stad Dekelea werd door Sparta bezet op raad van Alkibiades >> controle over Attica, exploitatie van Laurionmijnen valt stil, voedselproblemen. 412: samenwerking Sparta-Perzië (Alkibiades als bemiddelaar); Sparta bouwt vloot met Perzisch geld in ruil voor huurlingen en terugkeer van Griekse steden in Kl.-Azië onder Perzische heerschappij; oorlog duurde 10 jaar omdat Perzië beide partijen wou uitputten: Sparta had gebrek aan ervaring op zee en Athene trachtte zich met wanhopige energie te verdedigen tegen al haar bedreigingen. 411: Alkibiades, gerehabiliteerd in Athene na periode van gematigde oligarchie, herstelde Atheense macht in Hellespont door zege te Kyzikos in 410. 24 406: Atheense zege bij de Arginuseilanden maar Sparta behaalde de eindzege bij AigosPotamoi (405) o.l.v.Lysander met hulp van Cyrus II. (Alkibiades def. geëlimineerd); in 404 stelt Lysander de capitulatievoorwaarden vast: 1. ontbinding Attisch-Delische Zeebond 2. uitlevering vloot 3. toetreding Athene tot Peloponnesische liga 4. sloping vestingmuren 5. afschaffing democratie en heerschappij 30 tirannen 6. bij bevrijde bondgenoten installatie van regering van 10 man onder bescherming van Spartaans militair bevelhebber. 25 15. DE DEMOCRATIE IN DE 5DE EEUW ontstaan 623: eerste geschreven wetgeving van Draco 594/593: archonaat van Soloon 580-570: aanpassing wetgeving door Soloon 561/0-511/0: Peisistratieden (Tyrannie) 508: Kleisthenes legt essentiële principes vast; verbeterd door hervorming archontaat (archonten aangeduid uit preselectie van 500; gevolg: 10 strategen zullen archonten overvleugelen). 480-462: suprematie van aristocratie, steunend op areopaag wiens rol was toegenomen door Perzische oorlog. Leiders: Miltiades en Aristeides, later Kimoon (pro-Sparta, zonder pol. programma). Democraten anderzijds wensen voortzetting van Kleisthenes’ werk en zijn anti-Spartaans en imperialistisch; hebben gunst v/d massa en v/d intellectuelen. In 462 berooft Ephialtes de areopaag van haar supervisie v/h regeringsbeleid. (enkel nog een rechtbank voor zaken als doodslag) >> begin v/d RADICALE DEMOCRATIE !! Na moord Ephialtes (461) trad Perikles op als leider v/d democraten. In 443 ostracisme Thucydides >> aristocratische partij valt uiteen. de eeuw van Perikles (443-429) Perikles was alleenheerser op quasi-legale wijze; ondanks culturele en politieke prestaties en panhelleens concept komt er steeds meer oppositie. Voornaamste politieke maatregelen: 457/6: openstellen v/h archontaat voor Zeugiten 451: wet op de nothoi: burgerrecht beperkt tot kinderen van Atheense vader én moeder. 450: invoering misthos: vergoeding voor rechters en juryleden; later uitgebreid tot andere sectoren, bouleuten, magistraten en leden volksvergadering: was belangrijkste aspect in de constitutionele hervormingen van Perikles omdat armen konden deelnemen aan het politieke leven. Sociale maatregelen: kas voor weduwen en wezen v/d gesneuvelde soldaten theorikon: fonds om armen toe te laten theatervoorstellingen bij te wonen kosteloze graanuitdeling openbare werken = tewerkstelling ver doorgedreven vorm van staatssocialisme maar geen openbaar schoolonderricht. Definitieve vorm van democratie: voornaamste bestuursorganismen boulè/raad van 500: bestond uit leden van minimum 30 jaar, door het lot aangeduid, slechts tweemaal in het leven bouleut en nooit na mekaar. Essentiële functie: opstellen van een probouleuma d.w.z. de voorbereiding v/d decreten v/d ekklesia; voornaamste agent v/h uitvoeren v/d beslissingen v/d volksvergadering (= het ware centrum v/d administratie); strenge controle uitoefenen op de magistraten, op de militaire organisaties en op de staatsfinancies; gerechtshof belast met dokimasia (= onderzoek van politiek en moreel verleden); verloor echter in de 4e eeuw zijn juridische prerogatieven. ekklesia: geen eigenlijke instelling, is het vergaderde volk dat direct uitdrukking geeft aan de nationale wil. Theoretisch waren alle meerderjarige burgers aan deelname verplicht maar in praktijk slechts door specialisten bijgewoond wegens gevaar voor 26 beschuldiging van onwettigheid. Haar bevoegdheden waren theoretisch onbeperkt: aanstelling van voornaamste magistraten; de ekklesia speelde een rol inzake buitenlandse politiek, vooral betreffende oorlog en vrede; was ook toonaangevend in binnenlandse politiek en wetgeving: had absolute controle over financiën (vooral in 4e eeuw met de permanente eisphora (belastingen), stemden besluiten. rechtspraak: de almacht v/h volk; had autoriteit via verschillende rechtbanken en kwam tussen in zaken met zware sancties, behalve moord en doodslag (speciale rechtbanken) en kleine vergrijpen (demenrechters). Soorten: Heliaia/volksrechtbank: 6000 rechters, geloot onder de burgers met gelijkmatige vertegenwoordiging per fyle. Stadsmagistraten: jaarlijks door lot verkozen met uitzondering v/d 10 strategen en de tamiai; voerden routineadministratie uit; ca.700 in aantal. beoordeling van de democratie past grote begrippen toe: isonomie, beslissing bij meerderheid, individuele vrijheid en soort sociale zekerheid (filantropie). Toch roept deze democratie bepaalde reserves op: kosten veel geld: aan de rijken die instonden voor liturgieën + demagogische buitensporigheden; aan de bondgenoten wegens verhoging bijdragen aan de zeebond >> democratie werd oorlogszuchtig en imperialistisch. uitsluiting van grote groepen v/d bevolking zoals vrouwen, slaven en metoiken; slechts 10 volwaardige burgers! De Atheense democratie ligt niet zozeer in het aantal volle burgers maar in het doorbreken v/h bezitscriterium. Deze verwezenlijkingen zijn nog nooit geëvenaard! indeling van de bevolking in de 5e eeuw: BURGERS: ca. 40000 mnnl. volwassenen; rijken groepeerden zich in hetairieën (politieke clubs). METOIKEN: ca. 10000 in Attica gevestigde vreemdelingen. Vormden econ. heterogene groep: armen, rijken, welstellenden vooral actief in handel, industrie en banken; ook intellectuele beroepen; geen politieke rechten, leefden wel vrij. Mochten niet met burgervrouw huwen en geen grond bezitten, moesten kleine belasting betalen en legerdienst vervullen. SLAVEN: ca. 100000, uit Thrakië, Scythië en Kl.-Azië, wettelijk van elk recht uitgesloten, hingen af van hun meester of van de staat, werden humaan behandeld (behalve die v/d Laurionmijnen) >> geen slavenopstanden. Econ. belangrijk, meeste burgers ontlast van arbeid. opvolgers van Perikles: Door Thucydides en Aristophanes als demagogen voorgesteld, nu echter herwaardering voor KLEOON, KLEOPHOON en HYPERBOULOS. Het waren politici, industriëlen die via direct contact met massa heersen; ze dienen een stad en niet een kleine kliek >> democratie nog radicaler. De tegenstanders slaagden er 2x in 10 jaar in om zich meester te maken v/d macht, telkens na militaire nederlagen: oligarchische revolutie in 411 (boulè van 400) en schrikbewind v/d 30 tirannen in 404. In 403 wordt de democratie hersteld dankzij THRASUBOULOS en ze bleef nog normaal functioneren tot 322. 27 16. DE 4DE EEUW In tegenstelling tot de 5e eeuw is de 4e eeuw een wirwar van gebeurtenissen: bv. i.p.v. Spartaans-Atheens dualisme is er de hegemonie van verschillende staten. De polispolitiek wordt verder gezet maar aanzetten tot een nieuwe evolutie duiken op: Pogingen om de rivaliteiten te beïnvloeden door het afkondigen van een algemene vrede voor alle staten die echter allen mislukten. Overal ontstonden politieke machtseenheden: de symmachieën overstegen de enge grenzen v/d polis. Er was geen economische crisis maar wel werd het eng levenskader doorbroken door een sterke vervlechting met de Griekse wereld en een groter optreden v/d Grieken in het Oosten. Er ontstaat ook een groter individualisme en een apolitieke houding bij de burgers. Aan de randen v/d Griekse wereld kwam de heropleving v/d monarchie terwijl bij de Grieken zelf de tirannen op vele plaatsen de macht uitoefenden. Een politieke en sociale instabiliteit zorgt voor emigraties naar het Oosten van politieke vluchtelingen en huurlingen. De Grieken oefenen (op nog niet-georganiseerde wijze) steeds meer invloed uit op het Oosten. 1.2.1. Spartaanse hegemonie (404-371) vestiging van harmosten (milit. gouverneurs), dekarchieën en oligarchische regimes >> Athene in handen v/d “30”, gematigde en extreme conservatieven. (in 403 verdreven door Thrasoboulos). Ondanks eerdere samenwerking komt Sparta al snel in oorlog met Perzië. De Griekse steden hadden Cyrus de Jonge gesteund tegen diens broer Artaxerxes. In 401 bij de slag van Kounaxa sneuvelt Cyrus hoewel de Grieken overwinnen. Tocht der 10.000; steden in Klein-Azië vroegen hulp aan Sparta; Perzië koopt Thebanen, Korinthiërs, Argieven en Atheners om om tegen Sparta te strijden >> Korinthische oorlog (395-386); belangrijk hierbij is de nederlaag te Knidos van de Spartaanse vloot tegen de Perzische vloot die wordt aangevoerd door de Athener Konoon maar strijd blijft ingewikkeld en onbeslist. heropleving van Athene dankzij de terugkeer van Konoon (overladen met de buit van Knidos en Perzische subsidies): heropbouw lange muren van Piraeus en steun aan de armen bezetting van Lemnos, Imbros en Skyros in 392 oprichting van nieuwe vloot in 390, basis van herstel van zeemacht Athene In 387 vrede van Artalkidas of koningsvrede tussen Sparta en Perzië (= dictaat vanwege de grootkoning): opeising v/d Griekse steden in Kl.-Azië, Cyprus en Klazomenai; ontbinding van alle bonden buiten de Spartaanse; herstel Spartaanse hegemonie onder bescherming v/d Perzen. 378: oprichting v/d 2e Attische Zeebond door Kallistratos, op basis van autonomie en gelijkheid; voorwaarde voor gemeenschappelijke actie was goedkeuring door federale raad waarin Athene geen zitting had. Ze was gericht tegen Sparta en Thebe treedt toe. Maar Athene werd opnieuw autoritair en imperialistisch >> 357: Bondgenotenoorlog: opstand van grote eilanden o.l.v. Mausolos (vorming vijandige liga); 355 zege van opstandige steden >> bond beperkt tot Cycladen en N.-Egeïsche Zee en verdwijnt na Chaeronea. Beslissend voor de ondergang van de Spartaanse macht was het sterker wordende Thebe. In 379 bevrijden Thebe en Athene Kadmeia en richten de Beotische Bond op; in 371 verplettert Epaminondas Sparta in Leuktra dankzij de “schuine falanx” (= meer rijen diep in linkervleugel dan in rechter) 28 1.2.2. Thebaanse hegemonie (371-362) macht Thebe steunde op Beotische Liga en generaal Epaminondas en zijn helper Pelopidas. De Liga werd vanaf 373 echte federale staat (damos: volksvergadering Thebaanse volk). Maar Thebe voerde ook brutaal imperialisme, vooral in Thessalië en Peloponnesos. Epaminondas bevrijdt Messenië en sticht Arcadische staat met Megalopolis als hoofdstad. in 367: congres van Susa: Perzische hulp voor Thebe, nieuwe vrede in het voordeel van Thebe; 364: Pelopidas sneuvelt; 362: slag bij Mantinea: Thebe overwint coalitie Sparta, Athene, Achaia, Elis en Mantinea maar Epaminondas sneuvelt. Politieke zwaartepunt verschuift ten N. van Athene. VERANDERING IN POLITIEKE STRUCTUUR VAN GRIEKENLAND: dragers v/d grote politiek zijn de landschappelijke bonden zoals de Beotische of Thessalische. In 360 is Griekenland verscheurd en uitgeput, Macedonië zal de eenheid brengen. 1.2.3. Philippos II van Macedonië (359-336) Macedonië: essentieel een tribaal feodaal koningdom, naar Centraal- Europa gericht. Bewoners waren qua taal en afstamming Grieks maar kenden andere ontwikkeling. Het koningshuis werd als Grieks beschouwd (het nam deel aan de olympische spelen), de koning had absolute macht. 359: Philippos wordt koning: verslaat Illyriërs en Peoniërs, maakt leger onweerstaanbaar (verdere ontwikkeling schuine falanx en nauwere samenwerking infanterie en cavalerie). Verzekert zich toegang tot de zee door de verovering van Amphipolis, Pyda en Methore; had zich ook al meester gemaakt van Poteidaia en het Pangaiongebergte >> slaan van Philippusmunten (voor militaire expedities). Door te profiteren van de Derde Heilige Oorlog (356-346) tegen Phokis (beschuldigd van heiligschennis in de Delphische Amphiktyonie alwaar het zich meester had gemaakt v/h heiligdom met de steun van Sparta en Athene) onderwerpt hij Griekenland; Athene houdt hem tegen aan de Thermopylen (352). 346: vrede van Philocrates (tussen Athene en Philippos): status-quo, door beiden slechts als pauze beschouwd; Philippos verving Phokis en de Delfische Amphiktyonie en presideerde de Pythische Spelen wat betekent dat hij als Griek werd erkend. Hij verovert in 342 Thrakië (ingericht als provincie) en sluit vriendschapsverbond met Perzië. In 340 werd de belegering van Perinthos en Byzantium afgeslagen m.b.v. Atheense vloot; 339: verbond Athene-Thebe. 338: slag bij Chaironea: verlies Demosthenes, Thebe vernietigd; Athene krijgt milde behandeling; 337: Liga van Korinthe (Griekse staten, uitgezonderd Sparta); doel: garanderen van autonomie van Gr. steden en scheppen van een algemene vrede onder Macedonische hegemonie politieke eenmaking van Griekenland! In 336 werd Philippus vermoord in Aigai in volle voorbereiding van de veldtocht tegen de Perzen. De grondslag van de Macedonische expansie was inderdaad de geplande verovering van Perzië. 1.2.4. het Westen vrijheidsbewegingen tegen tirannen >> invoering van petalisme (soort ostracisme) in Syracuse. Inheemse stammen ontwaken door agressiepolitiek van regionale heersers (bv. strijd Syracuse-Ducetios). In 415-413 komt Athene Segesta ter hulp tegen Syracuse en Selimonte. In 410-405 laait de oorlog met Karthago terug op en eindigt met Epikratie (Karthaagse heerschappij in West-Sicilië). Dionysios kan in 405 de macht veroveren te Syracuse: voert oorlogen tegen Karthago; breidt rijk uit tot Z.-Italië en vormt steunpunten aan de Adriatische kust. Kondigt hellenistische vorsten aan: zet politiek in die buiten het kader van polis gaat en gebruikt nieuwe procédés, nl. huurlingen, bevolkingsverplaatsingen, binnenlandse kolonisatie en bondgenootschappen met barbaren. Syracuse werd econ. grootste centrum van Westen (culturele aantrekkingskracht); rijk valt echter uiteen onder zijn zoon Dionysios II en zijn schoonzoon Dion, door innerlijke spanningen en offensief van Karthago. viel uiteen in afzonderlijke tirannenstaten. 29 344-337: Timoleoon: herstelt de democratie en verdrijft de Karthagers. 270-215: Hieroon II: brengt Sicilië weer onder Syracuse tot komst van Rome. DUS de geschiedenis van GrootGriekenland is minder goed gekend maar ook hier politieke invloed van moederland. Bond v/d Italioten: geen eenheidsstaat maar enkel gericht op de zelfverdediging tegen de Lucaners. 1. de veroveringen van Alexander de Grote 1.1. de voorbereiding v/d invasie 336-334 - 336 moord op Philippos >> Alexander als 20-jarige op de troon.– 335: zege op barbaren aan noordgrens Macedonië en verwoesting van Thebe na opstand. Perzië was erg verzwakt in de 4e eeuw (groot gebruik van huurlingen in leger).- 334: Alexander steekt de Hellespont over terwijl Antipater in Griekenland achterblijft. 1.2. verovering van Voor-Azië 334-330 - Eerst werd de nog steeds sterke Perzische vloot vernietigd door de inname van alle havens.334: zege aan Granikos, verovering Kl.-Aziatische kust en binnenland tot Gordion.- 333: zege op Dareios III in Issos (N.-Syrië); verovert ook Syrisch-Palestijnse kust. - 332: Alexander wordt als bevrijder ontvangen in Egypte, sticht Alexandreia, krijgt titel “zoon van Ammon” (= aanspraak op goddelijke afkomst). Driemaal weigerde Alexander Dareios’ aanbod om het westelijke deel v/h rijk af te staan. >> 331: beslissende slag en zege in Gaugamela/Arbela >> verovering hoofdsteden Babylon, Susa, Persepolis, Passargadai en Ecbatane. Door de moord op Dareios III kon Alexander zich met recht en reden meester v/h Perzische rijk noemen. 1.3. campagnes in Centraal-Azië en Indië 330-325 - vestigde macht in Sogdania, Bactria en andere satrapieën aan de Jaxartesrivier. Stichtte reeks Alexandrieën en huwde Roxane.- 327: marcheert door de Khyberpas naar N.-Indië om de Pendsjaab (oostelijkste Perzische satrapie) terug in het rijk te integreren en om het oostelijke einde v/d wereld te bereiken.- 326: zege op koning Poros.- 324: expeditie in Susa ten einde. Talrijke hervormingen doorgevoerd in leger en satrapieën.- 323: Alexander sterft, waarschijnlijk wilde hij een wereldrijk stichten dat Kl.-Azië en randgebieden v/d Middellandse Zee omsloot. Hiervoor moesten nog Arabië en vooral het Westen veroverd worden. Alexander had geen opvolger en generaals wilden geen verdeling v/h rijk >>machtsstrijd >> ontbinding v/h rijk met fictie van eenheid maar feitelijke scheiding tussen Oost en West: in het Westen Antipater en in het Oosten Perdikkas. 321: eerste verdeling v/h rijk in Triparadeisos onder Antipater (Macedonië en Griekenland), Ptolemaios (Egypte, eilanden en kustgebied Kl.-Azië), Lysimachos (Thrakië en N.-W. van Kl.-Azië), Antigonos (Kl.-Azië) en Seleukos (Babylonië en rijk tot Indië). 321-301: Antigonos Monophtalmos en zoon Demetrios Poliorketes overvleugelen de anderen. 301: Lysimachos en Seleukos overwinnen Antigonos (zelfmoord) en verdelen zijn rijk . Demetrios Poliorketes krijgt vaste voet in Gr. en Macedonië tot hij verjaagd wordt door Lysimachos en Pyrrhos. 287: Chremonidische oorlog. Lysimachos verovert Thessalië en Macedonië en wordt de machtigste diadoch. 281: Lysimachos wordt verslagen en gedood door Seleukos. 280: Seleukos wordt zelf vermoord door een Ptolemaios >> alle diadochen zijn dan dood, enkel de epigonen (nakomelingen) blijven nog! 30 17. ALEXANDER DE GROTE EN ZIJN VEROVERINGEN Onder leiding van Alexander veroveren Macedoniërs en Grieken volledig het Perzische rijk; de nieuwe wereld wordt hellenistisch genoemd; hellenisme behelst een politiek-culturele overheersing door een minderheid van Macedoniërs, Grieken en Oosterlingen over de inheemse bevolking. Politiek vanaf 323 tot 30 v. C., cultureel vanaf 323 tot 400 n. C. de veroveringen van Alexander de Grote de voorbereiding v/d invasie 336-334 336 moord op Philippos >> Alexander als 20-jarige op de troon. 335: zege op barbaren aan noordgrens Macedonië en verwoesting van Thebe na opstand. Perzië was erg verzwakt in de 4e eeuw (groot gebruik van huurlingen in leger). 334: Alexander steekt de Hellespont over terwijl Antipater in Griekenland achterblijft. verovering van Voor-Azië 334-330 - Eerst werd de nog steeds sterke Perzische vloot vernietigd door de inname van alle havens.334: zege aan Granikos, verovering Kl.-Aziatische kust en binnenland tot Gordion. 333: zege op Dareios III in Issos (N.-Syrië); verovert ook Syrisch-Palestijnse kust. 332: Alexander wordt als bevrijder ontvangen in Egypte, sticht Alexandreia, krijgt titel “zoon van Ammon” (= aanspraak op goddelijke afkomst). Driemaal weigerde Alexander Dareios’ aanbod om het westelijke deel v/h rijk af te staan. >> 331: beslissende slag en zege in Gaugamela/Arbela >> verovering hoofdsteden Babylon, Susa, Persepolis, Passargadai en Ecbatane. Door de moord op Dareios III kon Alexander zich met recht en reden meester v/h Perzische rijk noemen. campagnes in Centraal-Azië en Indië 330-325 - vestigde macht in Sogdania, Bactria en andere satrapieën aan de Jaxartesrivier. Stichtte reeks Alexandrieën en huwde Roxane. 327: marcheert door de Khyberpas naar N.-Indië om de Pendsjaab (oostelijkste Perzische satrapie) terug in het rijk te integreren en om het oostelijke einde v/d wereld te bereiken. 326: zege op koning Poros. 324: expeditie in Susa ten einde. Talrijke hervormingen doorgevoerd in leger en satrapieën. 323: Alexander sterft, waarschijnlijk wilde hij een wereldrijk stichten dat Kl.-Azië en randgebieden v/d Middellandse Zee omsloot. Hiervoor moesten nog Arabië en vooral het Westen veroverd worden. de monarchie, bestuur en betekenis van Alexander bevoegdheden en organisatie v/h rijk macht steunde op 3 juridische fundamenten: Macedonië: koning en legerleider Griekenland: aanvoerder liga van Korinthe Oosten: erfgenaam van Dareios III de absolute vorst centrale administratie: persoonsgebonden karakter en sterk Macedonisch getint; KONING wordt omringd met 100 adellijke gezellen (HETAIROI) waarvan een 7-tal, de SOMATOPHYLAKES (lijfwacht), als de meest intieme raadgevers fungeren. Het hoogste ambt was aanvankelijk de kanselarij (in handen van Eumenes), later chiliarch (Hephaistion) die boven de gouverneurs stond en schatmeester was v/d rijkskas (in Harpalos). territoriaal bestuur: moeilijk door grootte en diversiteit v/d volkeren en de beperkte omvang v/d Grieks-Makedonische bovenlaag; Antipater bestuurde Macedonië en Griekenland. 31 331: opstand Spartaanse koning; - 324: decreet van Susa: steden moesten alle ballingen terugroepen en een einde stellen aan hun twisten.- 323-322: LAMISCHE OORLOG: Antipater overwint Griekse opstand o.l.v. Demosthenes (Athene) en Harpalos (had deel van Babylonische schatkist gestolen).- De oostelijke vorsten, Poros en Abisares, waren praktisch onafhankelijk. Belastingssysteem werd gereorganiseerd in nieuwe districten los v/d satrapieën, door intensieve muntslag ontstond munteenheid ter vervanging van de steriele Perzische thesaurisatie, maritieme wegen en rivierwegen langsheen de Indus verbeterd, havens ingericht; door uitschakeling van Fenicische marine hadden de Grieken commercieel overwicht in het oostelijk Middellandsezeebekken. De Griekse cultuur werd verspreid door veteranenkolonies in het rijk en wschl. zijn er slechts 12 à 13 nieuwe steden gesticht door Alexander i.p.v. 70. verhoudingen tot de onderdanen en weerstand - Alexander voerde geen politiek van rassenversmelting (evenmin van fysische versmelting); wel nam Alexander, door noodzaak gedwongen, zoveel mogelijk de lokale staatsrechterlijke vormen over.(bv. invoering van Perzische hofceremonieel, knieval) - 324: door decreet moesten Griekse steden Alexander als god eren; grote weerstand van Grieken en Macedoniërs tegen heerschappijmethoden (werden als bevoorrechting van oosterlingen ervaren). Na Alexanders dood werden de Perzen uit het leger verwijderd terwijl de Macedoniërs zich lieten scheiden van hun oosterse vrouwen. betekenis van Alexander Beoordeeld van avonturier tot figuur van wereldformaat; was militair genie (geen enkele nederlaag). Door zijn wil en inzet kwam er HELLENISERING VAN HET OOSTEN; ook moeten drijfkrachten gezocht worden in de inwendige structuur v/h Macedonische rijk en in de belangen v/d heersende klasse Greco-Macedoniërs. de Diadochenstrijd: ontbinding van het rijk en geboorte van hellenistische koninkrijken (325-270) Alexander had geen opvolger en generaals wilden geen verdeling v/h rijk >>machtsstrijd >> ontbinding v/h rijk met fictie van eenheid maar feitelijke scheiding tussen Oost en West: in het Westen Antipater en in het Oosten Perdikkas. 321: eerste verdeling v/h rijk in Triparadeisos onder Antipater (Macedonië en Griekenland), Ptolemaios (Egypte, eilanden en kustgebied Kl.-Azië), Lysimachos (Thrakië en N.-W. van Kl.-Azië), Antigonos (Kl.-Azië) en Seleukos (Babylonië en rijk tot Indië). 321-301: Antigonos Monophtalmos en zoon Demetrios Poliorketes overvleugelen de anderen. 301: Lysimachos en Seleukos overwinnen Antigonos (zelfmoord) en verdelen zijn rijk . Demetrios Poliorketes krijgt vaste voet in Gr. en Macedonië tot hij verjaagd wordt door Lysimachos en Pyrrhos. 287: Chremonidische oorlog. Lysimachos verovert Thessalië en Macedonië en wordt de machtigste diadoch. 281: Lysimachos wordt verslagen en gedood door Seleukos. 280: Seleukos wordt zelf vermoord door een Ptolemaios >> alle diadochen zijn dan dood, enkel de epigonen (nakomelingen) blijven nog! 32 18. DE HELLINISTISCHE BESCHAVING 1. de Hellenistische koninkrijken 1.1. de politieke geschiedenis 1.1.1. Macedonië en Griekenland Macedonië: het kleinste en meest stabiele rijk, geregeerd door de dynastie v/d Antigoniden; 168: Pydna: nederlaag Perseus tegen de Romeinen >> einde Antigoniden; 148: Macedonië wordt een Romeinse provincie. Griekenland: sinds de diadochen verminderde de Macedonische invloed in Griekenland. Politiek gedomineerd door 2 vijandige federaties: Aetolische Bond: N.-W. Griekenland, heerste over heel CentraalGriekenland; conflict met Macedonië hulp v/d Romeinen ingeroepen Romeinse interventie in Griekenland bewerkstelligen. Achaïsche Bond: Peloponnesos, bereikt hoogtepunt onder strateeg Aratos van Sikyone en Philopoimen uit Megalopolis. 1.1.2. het rijk der Seleuciden meest uitgestrekte; directe opvolger v/h rijk van Alexander de Grote en indirecte opvolger van Perzië. Indië werd afgestaan door Seleukos aan Chandragupta (stichter v/h eerste grote Indische rijk). Vele gebieden gingen verloren >> reeks onafhankelijke monarchieën (o.a. Panthos, Bithynië en Armenië). 278: vestiging Keltische stamstaat der Galaten 263: door usurpatie van Eumenes I wordt het zelfstandig rijk van Pergamon gesticht. Grootste verliezen in het Oosten. Eumenes I wordt opgevolgd door Attalos I. De Attaliden bouwden Pergamon uit tot één der bloeiendste centra v/d Hellenistische wereld en maakten van hun rijk één der zorgvuldigst bestuurde staten met een drukkende fiscaliteit. 250: Parthische rijk der Arsaciden 238-185: hoogtepunt v/h Grieks-Bactrisch rijk (vooral onder de veroveraar Demetrios); Egypte verovert Z.-Syrië begin 2e eeuw. 167: vorming joodse staat der Maccabaeën; macht wordt gerestaureerd in het Oosten onder Antiochos III maar zijn restauratie in het Westen mislukt want de staten deden een beroep op Rome >> 188: verdrag van Apameia: verlies Kl.-Azië tot aan de Taurus t.v.v. Rhodos en vrl. Pergamon. Element van eenheid in het Seleucidenrijk was de monarchie naar oosters model die versterkt werd door de heerserscultus. Het financieel systeem was het meest intensief georganiseerd met een dioikètès aan de top, naast afzonderlijke taksen was er een algemene belasting (foros of syntaxis) en een dekatè-systeem (1/10 van de landbouwproducten moest worden afgedragen). Vooral belangrijk en origineel was de intense urbanisering: talrijke Griekse steden werden gesticht (langs Eufraat en Tigris en in N.-Syrië) maar de hellenisering bleef beperkt tot de dunne bovenlaag! 1.1.3. het Egypte van de Ptolemaeën a. politieke evolutie Het rijk der Lagiden was de machtigste hellenistische staat door zijn rijkdom en ver doorgevoerde econ. en bureaucratische organisatie; grote expansie onder Ptolemaeos II Philadelphos: recuperatie Coele-Syrië en Egypte krijgt binnenlandse bezittingen terug; Egyptisch overwicht in de Egeïsche Zee en Egypte kon bezittingen vrijwaren ondanks 4 Syrische oorlogen met de Seleuciden. 33 Bij het begin van de 2e eeuw berooft Antiochos III Egypte van alle buitenlandse bezittingen behalve Cyrenaica en Cyprus. Na 168 wordt Egypte steeds onafhankelijker van Rome en Cleopatra kan de ondergang uitstellen door persoonlijke betrekkingen met Caesar en Antonius tot Augustus Egypte in 30 (slag Actium) als persoonlijk bezit inlijft bij Rome. b. Bestuursapparaat Geperfectioneerd door Ptolemaeos II Philadelphos (regime van superfiscaliteit en staatsmonopolie) en verdergezet door Ptolemaeos III Euergetes. Er was een sterk georganiseerde bureaucratie o.l.v. dioikètès; toenemende privatisering en privileges leidden tot een verzwakking v/d economie; grond was grotendeels eigendom v/d koning, land was verdeeld in gouwen, districten en dorpen. Grieken leefden verspreid in gemeenschappen (politeumata) met gymnasium als kern. Alle groepen waren onderworpen aan leitourgieën en een ver doorgedreven belastingsysteem. Alle belangrijke verbruiksgoederen werden gemonopoliseerd door de staat >> verrijking vorst. De hoofdstad Alexandrië was de commerciële en intellectuele metropool v/d hellenistische wereld in de 3e eeuw. Het exploitatiesysteem functioneerde slechts goed tot eind 3e eeuw, van dan af problemen die leidden tot het verlies van buitenlandse bezittingen, dynastische twisten, aantasting bureaucratie. Heerserscultus egyptianiseerde geleidelijk: de basileus werd farao en deed grote toegevingen aan de priesters. Toch bleef Egypte de rijkste hellenistische staat! 1.1.4. kleinere Griekse steden vrl. tempelstaten en tirannenrijken (vb. Byzantium en Rhodos); Rhodos was een zeer bloeiende handelsrepubliek met o.a. de kolos van Rhodos en keramiek. Eind 3e eeuw komt als protector Nesiotenbond op de voorgrond, bondgenoot van Rome. 188: vrede van Apamea: Rhodos krijgt Lycië en Carië als hinterland; vanaf 168 progressieve verzwakking door Romeinse creatie van de vrijhaven Delos concurrentie! 1.1.5. conclusie Politieke geschiedenis is zeer ingewikkeld door voortdurende oorlogen v/d vorsten voor prestige te verhogen >> fundamentele conflicten tussen monarchieën om een uitweg op de Egeïsche wereld, voor rekrutering van huurlingen en voor controle v/d eindpunten v/d handelsroutes. Men voerde een politiek van machtsevenwicht: indien één v/d hellenistische staten te machtig werd, keerden de andere zich tegen deze d.m.v. bondgenootschappen, huwelijken en financiële hulp. Er waren ook interne problemen: onafhankelijkheidsdrang v/d Griekse steden, het Iraanse Oosten verzoende zich nooit met de Griekse overheersing, onrust bij inheemse bevolking van Egypte. Rond 200 waren hellenistische vorsten uitgeput >> in het Oosten kwamen de Parthen, in het Westen de Romeinen. 1.2. de gemeenschappelijke kenmerken v/d hellenistische monarchieën monarchie steunde op de persoonlijke aretè of virtus v/d koning >> koning was legerleider en bestuurder van staatszaken. Koningschap was absoluut, identiteit koningstaat, gefundeerd op een heerserscultus en de filosofische basis van stoa en cynisme (koning als “beste man” in de staat). Concreet steunde de macht v/d koning op de administratie en het leger. regering gebeurde d.m.v. “vrienden”. De band met hen was van zuiver persoonlijke aard; bijna uitsluitend Macedoniërs en Grieken. O.a. hoogste administrator, provinciebestuurders, generaals, notabelen uit Griekse steden en raadgevers v/d koning. 34 administratie uitsluitend in de Griekse taal met Griekse kalender en rechtsprincipes. Administratieve eenheden werden bestuurd door 1 satraap of een strateeg die alle bevoegdheden had. leger bestond vrl. uit Grieken en Macedoniërs: soldaten kregen soldij en gronden >> kolonies maar slagvaardigheid werd aangetast. Vanaf 2e eeuw slechts huurlingenlegers >> oriëntalisatie legers >> militair zwakker >> werden overwonnen door Rome. poleis bleven vitaal en intens leven kennen en waren meest karakteristiek element v/d infrastructuur v/d staten. Steden waren meestal democratieën maar geleid door de sociale bovenlaag; specifiek hellenistisch in de poleis is het optreden van internationale scheidsrechters en onderlinge toekenning van burgerrecht (isopoliteia). 2. de economische en sociale toestand 2.1. economie Praktisch geen revolutionaire veranderingen maar vrl. het Oosten v/d Middellandse Zee wordt belangrijk door nieuwe handelscentra (Alexandria, Antiochië en Seleucia). Tot 270 sterke prijsdaling door Perzisch zilver en goud, in omloop gebracht door Alexander. Vanaf 250 opnieuw prijsstijging en grotere inflatie; rond 200 einde economische expansie. landbouw: productieverhoging door wetenschappelijke methoden en technische verbeteringen (nieuwe kanalen en planten, irrigatiemachines en geschikter diersoorten). handel en nijverheid: transport: technische verbetering door havens en grotere schepen >> wereldhandel. slavenhandel: vrl. slaven uit Thrakië met centrum Delos, uitvoer naar Rome. keramiek: 3e eeuw vrl. Atheense export, 2e eeuw vrl. export uit Samos en Pergamon. luxeproducten: uit Syrië, Egypte en Indië; ook verhandeling van metalen, hout, wijn e.a.; drukke handel (vrl. met China) leidde tot nood aan een goed functionerend muntsysteem: eerst was er dominering van goud-en zilvermuntslag van Macedonië maar plan om eenvormig maatsysteem in heel het rijk van Alexander door te voeren kon niet gerealiseerd worden door regionale munten van Griekse poleis en Fenicisch-Rhodisch muntsysteem der Ptolemaeën. Wel tendens naar unificatie (voorwaarde voor internationaliseren v/d hellenistische handel en economie); er was nood aan een bankwezen met aanwending van waardepapieren en geschreven betalingsorders; creatie van bankierfirma’s en warenbeurzen >> grote geldconcentraties >> nieuw soort kapitalisme: uitbating van landgoederen gericht op zo groot mogelijke verkoop: niet het winstelement is nieuw maar wel de rationelere organisatie en betere productiemethode >> overwicht geld op ruilhandel. Ondanks eenheid van maatschappij en economie hebben de staten toch verschillen in econ. structuur (feodaliteit bij Antigoniden en Seleuciden, staatsdirigisme in Egypte). 2.2. sociaal de Grieks-Macedonische sociale overheersing: stichting kolonies (vrl. Seleuciden) die de sociaal-economische bovenlaag vormden; geen versmelting met autochtonen (behielden hun eigen karakter); cultureel vasthouden aan een voorvaderlijk levens-en denkpatroon >> weinig of geen oriëntalisering v/d Grieken. 35 polarisatie rijk-arm: bourgeoisie: leeft van inkomen uit bezit, niet van de arbeid (in industrie, handel en landbouw); burgers en rijke vreemdelingen. proletariaat: vrijen (grote massa met armoedig bestaan, werkgelegenheid vermindert door toename slaven) en slaven (enorm aantal, frequente opstanden) >> staatsutopieën, andere sociale theorieën en ook concrete hervormingsprogramma’s. De kloof tussen arm en rijk werd groter; in hellenisme zeer verscheidene maatschappijstructuren: Seleuciden: koning en zijn familie, polisbewoners, onafhankelijke dynasten, massa vrije inboorlingen (ethnè) (boeren en stedelingen, naast GrieksMacedonische kolonisten). Egypte: strenge scheiding inheemse bevolking-Grieken en Macedoniërs, opperlaag van priesters en ambtenaren, handelaars, vaklui, boeren en slavenstand. 3. de hellenistische beschaving eenmaking van antieke wereld waarbij oosterse en westerse culturen elkaar ontmoeten en gedragen worden door een eenheidstaal (koinè). Stedelijke Griekse cultuur overdekte autochtone beschavingen; het hellenisme heeft een KOSMOPOLITISCH KARAKTER. 3.1. architectuur Meeste nieuwe voorbeelden als gevolg van de veroveringen van Alexander: Ionische orde: hoogtepunt in land van oorsprong Dorische orde: voor traditionele tempels en utilitaire seculiere gebouwen Korinthische orde: trage ontwikkeling, slechts door Romeinen ten volle gebruikt Uitvinding nieuwe orden: PERGAMESE; nieuw en markant is de gezamenlijke compositie van gebouwen als eenheidscomplex voor visueel effect (Asklepios in Kos). In steden: bouw van prachtige huizen door rijken met perystilium; terugkeer naar megalomanie: kolossale tempels, Kolos van Rhodos, vuurtoren van Pharos,… 3.2. beeldhouwkunst realisme, emotionaliteit met ontstellend virtuoze techniek. VROEGE HELLENISTISCHE PERIODE (323-mid.3e eeuw): gesloten stijl Invloed van 5e-4e eeuw, piramidale composities (Eutychides) en natuurgetrouwe portretkunst (vroege 3e eeuw). MIDDENFAZE (mid.3e eeuw-mid.2e eeuw): Helleense barok Pathetisch element, overladen stijl (cf. stervende Galliër); 180: Eumenes II richt Pergamonaltaar op voor Zeus en Athena (grootste monument uit hellenistische tijd). Voorstellingen van slaap en dood zijn een Pergamese specialiteit; vooral wordt de realistische portretkunst bedreven met aandacht voor het kind en een niets ontziend realisme; ook originele uitbeelding van traditionele onderwerpen (Nikè van Samothrake, ca. 200) LATE FAZE (mid.2e eeuw-31 v.C.): archaïserende stijl Kopiëren van klassieke kunst v/d 5e-4e eeuw, bestemd voor Romeinen; exhibitionistische, theatrale stijl, erotiek en zoeterigheid maar met grote techniek (Aphrodite van Melos of van Rhodos). Originele bronzen werk: “zittende bokser” (emotioneel); typisch is de wanhopige expressie. Lakoongroep: meesterwerk, invloed op westerse kunst, moet vanuit 1 frontaal gezichtspunt bekeken worden. 36 Voor de armen werden terracottabeeldjes geproduceerd. 3.3. schilderkunst Net over hoogtepunt heen maar bleef toch bloeien; enkele originelen van mindere kwaliteit zijn tot ons gekomen; onderwerpen komen vrl. uit de mythologie, geschiedenis, onderwereld, genremotieven, toneelwereld en landschappen. 3.4. mozaïekkunst Ingrijpende verandering: tesserae gesneden uit stenen van verschillende kleuren i.p.v. kiezelstenen >> betere omlijning van figuren, grotere controle over het werk; mozaïeken illustreren genreonderwerpen maar zijn soms kopieën van vroegere schilderijen. 3.5. letterkunde Weinig bewaard, niet op niveau van vorige eeuwen. Nieuwe komedies: MENANDER: dagelijkse leven, kleinburgerlijkheid; navolgers: Plautus, Terentius. Poëzie: vaak duistere, mythologische legendes; ongelukkige liefdes; gekunstelde, erudiete Alexandrijnse poëzie. Vrl. epigram en epyllion druk beoefend: KALLIMACHOS (Aitia), APOLLONIOS VAN RHODOS (Argonautica), THEOCRITOS VAN SYRACUSE (epyllia, idyllen, schepper van bucolische poëzie). Roman wordt een succesrijk genre. Historiografie: overvloedig beoefend, weinig bewaard, vb. volledige Alexandergeschiedenis ging verloren. Vertegenwoordigers: TIMAIOS VAN TAUROMENION (tragische geschiedschrijving), POLYBIOS (grootste na Thucydides) verdergezet door POSIDONIOS VAN APAMEIA; daarna compilatorische werken. 3.6. wetenschappen Tot 200 v.C. grootste vooruitgang in hellenistische beschaving; bleef grotendeels theoretisch (geen toepassingen), bloeide zowat overal maar niet meer te Athene. Astronomie: ontdekkingen van KYDENAS, heliocentrische doctrine van HERACLEIDES PONTIKOS en vrl. van ARISTARCHOS VAN SAMOS, daarna kwam HIPPARCHOS VAN NIKAIA. Wiskunde: EUCLIDES’ Elementen (meetkunde), hoogtepunt was ARCHIMEDES VAN SYRACUSE; APOLLONIOS VAN PERGE (kegelsnede). Aardrijkskunde: ERATOSTHENES VAN KURENE: mat omtrek van aarde en maakt een gedetailleerde kaart op. Geneeskunde: ERASISTRATOS VAN KEOOS en HEROPHILOS VAN CHALKEDON: grondleggers van de anatomie en de fysiologie. Plantkunde: THEOPHRASTOS VAN LESBOS Literatuur en wetenschappen: beschermd door vorsten; de hellenistische centra waren Pergamon, Alexandrië en Antiochië. In die tijd ook verspreiding van paideia (gaat reug op Isokrates,= filosofie, cultuur, welsprekendheid, wetenschappen, literaire eruditie) in universitaire centra zoals Athene, Rhodos, Alexandrië en Mytilene. Ook filologie werd beoefend: tekstkritiek, commentaren, eerste Griekse grammatica. 3.7. wijsbegeerte In Athene overgang van speculatief naar praktisch denken: leer gericht op praktisch leven en welzijn v/d individuele mens; massa koos voor oosterse en andere heilsgodsdiensten, de elite voor de stoa. Scholen: 37 SCEPTICISME: Pyrrhos van Elis en Karneades (stichter van de Nieuwe Academie) CYNISME: Bioon en Krates: ascetische armoede en diatribe (individuele vrijheid) EPICURISME: Epikouros van Samos: goden zijn niet te vrezen, wereld gemaakt uit materiële atomen, ideaal van ataraxia (onverstoorbaarheid, eenvoudig en matig leven) STOA: door Zenon en Kition: fysica en metafysica. Het wereldlichaam (kosmos) wordt bestuurd door een rationeel beginsel (logos), voorgesteld als een allesdoordringende adem of geest (pneuma). De logos bestuurt het wereldideaal van apatheia (passieloosheid) en kosmopolitisme. Door verheven ethiek één v/d grote wegbereiders v/h christendom. 4. de godsdienst in het hellenisme Karakteristiek godsdienstige fenomenen: triomf van oosterse goden algemene belangstelling voor astrologie opbloei van hermetisme en magie goddelijke verering van heersers 4.1. succes van oude goden Vanuit de hunkering naar zekerheid, bescherming en verlossing; vrl. DIONYSOS: vereerd in acteurgenootschappen en mysteriegemeenschappen, had publieke cultus en mysteriecultus. In deze tijd ook internationale erkenning van ELEUSINISCHE MYSTERIES en bloei van TUCHE (godin v/d hoop); ook ASKLEPIOS kende een grote aanhang. 4.2. triomf van oosterse goden door exotisme en mysterie vereerd Phrygische Cybele: vrl. in Pergamon, in 204 naar Palatijn overgebracht; in Alexandrië werd ze sterk gehelleniseerd; nieuw is het toenemend belang van Attis. Egyptische Isis: cultus verspreid in Egeïsche wereld in 2e-1e eeuw en keizertijd; nam officieel karakter aan; vormt triade met Anubis en Serapis. Serapis: lang gehouden voor syncretische creatie van Ptolemaios I Soter, had succes bij Grieken, niet bij Egyptenaren, werd grote god van Alexandrië (Serapeum), cultus verspreid over mediterrane wereld. Zeus: geassimileerd met vele oosterse nationale en lokale goden (Ammon, Baal, Hadad, Bel). 4.3. bloei van de astrologie Vrl. o.i.v. het determinisme v/d stoa; de hellenistische astrologie werd pseudowetenschappelijk; astrologen hadden groot succes bij de volksmassa en de upper-class, behalve bij de hellenistische vorsten (wel bij Romeinse keizers). 4.4. ontwikkeling magie en bijgeloof Reeds succes in 5e eeuw; omvangrijke literatuur van mirabilia en toverpapyri door een versterkt geloof in magie >> openstellen van oosten en Egypte voor de Griekse wereld >> 38 geestelijke verruiming en terugkeer naar het irrationele. Magische praktijk vond steun in hermetisme want wezenlijk kenmerk: wisselwerking tussen kennen en kunnen. De Griekse magie werd geïnspireerd door de Chaldeïsche astrologie, de demonen- en engelenleer v/h Oude Testament, verscheidene oosterse getallenmagieën en vooral door de traditierijke praktijken v/d Egyptische toverkunst. 4.5. heerserscultus Cultische verering van vorsten tijdens hun leven; zowel Griekse als oosterse elementen. Er zijn verschillende types te onderscheiden aan de hand van de Alexandercultus. voor de dode Alexander: stichting v/d dodencultus in de zin van heldenverering en van de bijzondere voorstelling van de onvergankelijkheid van Alexanders lijk voor de levende Alexander: het invoeren v/h Perzische hofceremonieel het ontstaan v/d Alexandermythen m.b.t. zijn goddelijke afstamming het benadrukken v/d goddelijke deugden van Alexander de legitimatie van zijn verering voor het orakel van Ammon cultus in de steden waarvan de motivatie een verschillende oorsprong kan hebben. Door de Diadochen werd de cultus van de heersende vorst verbonden met de Alexandercultus; karakteristiek voor de nieuwe tijdsgeest waren de bijnamen van de vorsten als benadrukking van hun ‘goddelijke’ afkomst. 4.6. christendom Zegeviert op het einde van de geschiedenis van de Griekse godsdienst en heeft psychologische voorbereiding gevonden in de hellenistische godsdienst. 39 19. HEEFT TROJE BESTAAN OF NIET Trojaanse oorlog: . ja . oorzaken: - ontvoering Helena - strategische, commercieel: handel met de zwarte zee Troje . acropool met omwalling: gesitueerd door natuurwetenschappelijke mehode . beschrijving Homeros: - Schliemann: Schat van Troje: gevonden in Troje II - Trojaanse oorlog: Troje VI (1800-1600): te vroeg verwoest door aardbeving Troje VII a: verwoest door mensen (1250, veel kleiner dan Homeros beschrijving) geen bewijs van Griekse betrokkenheid - Troje VI Grieken nooit in Troje gebelven paard van Troje en muren: Poseidon: god van aardbevingen Hellena: godin Rhodos: boom en Sparta: plantaan + Grieken te arm om oorlog te voeren + troje ook stad in Thessalie: mogelijk is een stammenoorlog getransporteerd naar Klein-Azie