Inleiding

advertisement
Voor Hugenoten en vaderland
Het Hugenotennetwerk rond Anthonie Heinsius tijdens de Spaanse Successieoorlog (1702-1713)
Bachelorscriptie
Student: Pieter Roos
Studentnummer: 3699536
Begeleider: D.M.L. Onnekink
Aantal woorden: 13.570
Datum: 26-04-2013
Cursus: Wereldoorlog 0.1 (OS III)
0
Inhoudsopgave






Paginanummer
Inleiding
- Aanpak en historiografie
- Bronmateriaal en hoofdstukindeling
Hoofdstuk I: de Hugenoten (in de Republiek)
- Op de vlucht
- Predikanten
- In dienst van de Republiek
Hoofdstuk II: de diplomatieke predikant Jacques Basnage
- Patronage
- Afkomst en opleiding
- Netwerken
- Concrete invulling agentschap
- Accuraatheid
- Basnage als dubbelagent
- Conclusie
Hoofdstuk III: de spionnen Pierre Jurieu en Etienne Caillaud
- Patronage
- Afkomst en opleiding
- Netwerken
- Concrete invulling: verdachte figuren
- Concrete invulling: berichten van het front
- Concrete invulling: aanbevelingen
- Motivatie verzet en de Cévennen
- Conclusie
Hoofdstuk IV: conclusie
Literatuurlijst en bronnen
2
2
4
6
7
8
9
11
11
13
15
17
20
22
23
25
27
28
30
32
33
35
37
38
40
42
1
Inleiding
Een gevluchte Hugenootse predikant die een groot spionagenetwerk opzette om in Frankrijk te
spioneren voor de Engelsen en de Republiek. Het klinkt als een spannende roman, maar het was
werkelijkheid dankzij Pierre Jurieu. Of dan Jacques Basnage, een predikant die namens de Republiek
vredesonderhandelingen voerde, maar tegelijkertijd ook correspondeerde met de Fransen en hen
van waardevolle informatie voorzag.
Jacques Basnage, Pierre Jurieu en ook nog Etienne Caillaud, die deel uit maakte van het
netwerk van Jurieu en later de leiding over zou nemen, speelden dankzij deze werkzaamheden
tijdens de Spaanse Successieoorlog (1702-1713) een centrale rol in de informatievoorziening van
raadpensionaris Anthonie Heinsius. Zij voorzagen de raadpensionaris van informatie van het front,
beveelden belangen van anderen bij hem aan en voerden, zoals gezegd, in de persoon van Basnage,
vredesonderhandelingen in onder andere Geertruidenberg (1709-1710) en Utrecht (1712-1713).
Aanpak en historiografie
In deze studie staat dit informatienetwerk van Hugenoten rondom Anthonie Heinsius centraal. In
twee bundels over het vroegmoderne agentschap (Your Humble Servant: Agents in Early Modern
Europe en Double Agents: Cultural and Political Brokerage in Early Modern Europe) hebben Marika
Keblusek en anderen, de vroegmoderne agent geprofileerd aan de hand van een aantal kenmerken,
zoals geografische positie, mobiliteit, het vermogen netwerken te creëren én te onderhouden.1
Uiteindelijk wordt door hen geconcludeerd dat het vroegmoderne agentschap vooral gezien moet
worden als functie en niet als beroep.2 Aan de hand van de karakterschetsen die in deze bundels
gegeven worden, zal het informatienetwerk rond Heinsius worden bekeken. Een aanvullende
karakterschets is dat agenten per definitie functioneerden in stedelijke omgevingen.3 Basnage, Jurieu
en Caillaud waren allen in Rotterdam gevestigd, een stad die in 1700 56.000 inwoners telde.4
Daarnaast vertrok Basnage in 1709 naar Den Haag, dat veel kleiner was, maar toch nog 30.000
inwoners telde.5 Tevens zal in deze scriptie getracht worden te achterhalen waarom deze
vluchtelingen zich inzetten voor de Republiek tijdens deze oorlog.
Er is gekozen voor een beschrijving aan de hand van de karakterschetsen uit de bundel van
1
M. Keblusek, ‘Introduction: Profiling the Early Modern Agent’, in: M. Keblusek, H. Cools en B.V.C.M. Noldus
(ed.), Your Humble Servant: Agents in Early Moder Europe (Hilversum 2006) 10-11, 13.
2
Keblusek, ‘Introduction’, 9; M. Keblusek, ‘Introduction: Double Agents in Early Modern Europe’, in: M.
Keblusek en B.V.C.M. Noldus (ed.), Double Agents: Cultural and Political Brokerage in Early Modern Europe
(Leiden 2011) 3.
3
M. van Gelder en E. Mijers, ‘Inleiding’, in: M. van Gelder en E. Mijers (red.), Internationale handelsnetwerken
en culturele contacten in de vroegmoderne Nederlanden (Maastricht 2009) 4.
4
J. Lucassen, ‘Immigranten in Holland 1600-1800: Een kwantitatieve benadering’, in: W. Willems, A. Bröcker en
M. Schrover (red.), Working Papers (Centrum voor de Geschiedenis van Migranten, Amsterdam 2002) 28.
Online te vinden via: http://socialhistory.org/sites/default/files/docs/publications/cgm-workingpaper3.pdf.
5
Lucassen, ‘Immigranten in Holland 1600-1800: Een kwantitatieve benadering’, 28.
2
Keblusek, omdat Basnage, Jurieu en Caillaud sterk deze aan gesignaleerde kenmerken voldoen. Op
deze manier vormt dit onderwerp niet alleen een fraaie aanvulling aan deze rijke studies over
vroegmodere agenten, maar is er bovendien een hiaat gevuld. De rol van religie in
informatienetwerken komt onder meer ter sprake in het hoofdstuk ‘Political Brokerage in the Dutch
Republic: The Patronage Networks of William Frederick of Nassau-Dietz (1613-1664)6, maar een
specifieke focus op predikanten als spil van een informatienetwerk is in deze bundels niet aan de
orde; de hoofdstukken zijn met name gericht op kunst en boekhandelaren.
Bovendien bevatten beide bundels maar weinig studies die zich focussen op de achttiende
eeuw. ‘The Art of the Dealer: Marketing Paintings in Early Modern Antwerp’7 en ‘International
Business Communication Patterns in the Dutch Commercial System, 1500-1800’ zijn eigenlijk de
enige twee voorbeelen hiervan.8 De rest van de studies beperken zich tot de zeventiende eeuw of
nog vroeger. Bovendien vult deze scriptie een gat als het gaat om het behandelen van een casus over
een periode van slechts elf jaar, waarin bovendien een oorlog woedde.
Op het gebied van spionage in de vroegmoderne tijd, een onderwerp dat ook in deze studie
terugkomt in het hoofdstuk over Pierre Jurieu en Etienne Caillaud, zijn diverse studies verschenen.
Een omvangrijk werk vormt het boek van Lucien Bély met de titel Espions et Ambassadeurs aux
Temps de Louis XIV. Dit werk biedt een grondige inkijk in de wereld van geheim agenten ten tijde van
de Spaanse Successieoorlog. Bovendien zal dit boek in het reeds genoemde hoofdstuk nog wat
dieper besproken worden. In de historiografie heeft echter tot op heden de focus voornamelijk
gelegen op de rol van mannen in het vroegmoderne spionagenetwerk. Recent onderzoek focust zich
echter steeds meer op de rol van vrouwen als spionnen. Zo verricht Nadine Akkerman van de
Universiteit Leiden, momenteel onderzoek naar de rol van vrouwen als spionnen binnen Britse
intercontinentale relaties in de eerste helft van de zeventiende eeuw.9 Een ander voorbeeld van een
dergelijke studie is het in 2012 verschenen artikel ‘Crumbs of News: Early Modern English Nuns and
Royalist Intelligence Networks’ van Claire Walker waarin zij claimt dat Engelse nonnen een actieve rol
6
G.H. Janssen, ‘Political Brokerage in the Dutch Republic: The Patronage Networks of William Frederick of
Nassau-Dietz (1613-1664), in: M. Keblusek, H. Cools en B.V.C.M. Noldus (ed.), Your Humble Servant: Agents in
Early Moder Europe (Hilversum 2006) 71.
7
F. Vermeylen, ‘The Art of the Dealer: Marketing Paintings in Early Modern Antwerp’, in: M. Keblusek, H. Cools
en B.V.C.M. Noldus (ed.), Your Humble Servant: Agents in Early Moder Europe (Hilversum 2006) 109-119.
8
J.W. Veluwenkamp, ‘International Business Communication Patterns in the Dutch Commercial System, 15001800’, in: M. Keblusek, H. Cools en B.V.C.M. Noldus (ed.), Your Humble Servant: Agents in Early Moder Europe
(Hilversum 2006) 121-134.
9
Meer informatie over deze studie met de titel ‘Female Spies or 'she-Intelligencers': Towards a Gendered
History of Seventeenth-Century Espionage’ is te vinden via de NARCIS-website:
http://www.narcis.nl/research/RecordID/OND1341679.
3
speelden in het vergaren, verzenden en interpreteren van nieuws tijdens de Engelse burgeroorlog en
het Interregnum.10
Bronmateriaal en hoofdstukindeling
De basis voor dit onderzoek vormt de correspondentie van Jacques Basnage, Pierre Jurieu en Etienne
Caillaud met Anthonie Heinsius in de periode van de Spaanse Successieoorlog. Deze brieven zijn
onderdeel van ongeveer 24.000 brieven die door A.J. Veenendaal jr. zijn verzameld en gebundeld in
negentien delen onder de titel ‘De briefwisseling van Anthonie Heinsius 1702-1720’.11 Een zeer groot
voordeel van de correspondentie met Heinsius was dat er in deze brieven meer ruimte was voor
geheimhouding dan in de verslagen aan een veelkoppig instituut zoals de Staten-Generaal. Het is
daarom dat er in de brieven aan de raadpensionaris de meest vertrouwelijke uitlatingen van
gezanten en militairen te vinden zijn.12
Echter, deze briefwisseling bevat mogelijk niet alle informatie die door Basnage, Jurieu en
Caillaud werden verstrekt. Vooral Basnage kan, toen hij in 1709 in Den Haag werd beroepen, bij de
raadpensionaris zijn informatie mondeling hebben overgebracht.13 Ook in zijn Rotterdamse periode
ondernam hij regelmatig reizen naar Den Haag.14 Bovendien zijn van onder meer Jurieu en Basnage
brieven elders te vinden. Deze gaten kunnen voor een groot deel worden opgevangen door gebruik
te maken van twee uitgebreide studies over Jacques Basnage15 en Pierre Jurieu.16 Desondanks
vormen de brieven naar de raadpensionaris een belangrijke bron van informatie. Ook is het mogelijk
om vanuit deze verzameling een idee te krijgen van leden van het spionagenetwerk van Pierre Jurieu
en Etienne Caillaud, ook al dit niet altijd met zekerheid te zeggen.
Deze scriptie is opgedeeld in een aantal hoofdstukken. In eerste instantie zal er aandacht
worden besteed aan de geschiedenis van de Hugenoten. Hierin zal de herroeping van het Edict van
Nantes in 1685 aan de orde komen, de wijk die zij namen naar de Republiek en Rotterdam in het
bijzonder. Tevens zal in dit hoofdstuk worden besproken waarom Basnage, Jurieu en Caillaud zich
inzetten tegen hun vaderland, ook al wordt door historici gedacht dat de Hugenoten zich boven alles
Frans bleven voelen.
10
C. Walker, ‘Crumbs of News: Early Modern English Nuns and Royalist Intelligence Networks’, Journal of
Medieval and Early Modern Studies 42 (2012) 635-655.
11
A.J. Veenendaal jr. (red.), De briefwisseling van Anthonie Heinsius 1702-1720 I-XIX, Rijks Geschiedkundige
Publicatiën (’s-Gravenhage 1976-2001). Online te vinden via
http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BrievenAnthonieHeinsius1702-1720.
12
Veenendaal jr. (red.), ‘De briefwisseling van Anthonie Heinsius 1702-1720 I, Rijks Geschiedkundige
Publicatiën, Grote Serie 158 (’s-Gravenhage 1976) XXVII.
13
Veenendaal jr. (red.), ‘De briefwisseling van Anthonie Heinsius 1702-1720 I’, XXVI.
14
G. Cerny, Theology, Politics and Letters at the Crossroads of European Civilization: Jacques Basnage and the
Baylean Huguenot Refugees in the Dutch Republic (Dordrecht/Boston/Lancaster 1987) 124.
15
Cerny, Theology, Politics and Letters at the Crossroads of European Civilization.
16
F.R.J. Knetsch, Pierre Jurieu: Theoloog en Politikus der Refuge (Kampen 1967).
4
Vervolgens zal aan de hand van het profiel van agenten dat door Keblusek wordt geschetst
de cases van Basnage en Jurieu/Caillaud worden besproken. In het tweede hoofdstuk zal Basnage
centraal staan. In dit hoofdstuk zal een korte biografie gegeven worden, waarna de rol van Basnage
als agent van Heinsius worden besproken. Bovendien zal in dit hoofdstuk aandacht worden besteed
aan zijn rol als dubbelagent.
In het derde hoofdstuk zal ook in het geval van Juieu dezelfde aanpak worden gehanteerd. In
het geval van Etienne Caillaud is er minder achtergrondinformatie te geven. De nadruk in dit
hoofdstuk zal dan ook liggen op Pierre Jurieu, maar aangezien zij beiden deel uitmaakten van
hetzelfde spionagenetwerk zal veel kennis over het agentschap van Jurieu ook op Caillaud van
toepassing kunnen zijn. Tot slot van deze scriptie zullen de belangrijkste conclusies nog eens worden
beschreven.
5
Hoofdstuk 1: de Hugenoten (in de Republiek)
Aangezien de focus in dit onderzoek ligt op Hugenoten die zich in de Republiek hebben gevestigd, is
het allereerst noodzakelijk om een kort de gebeurtenissen in Frankrijk tussen het einde van de
zestiende eeuw en het einde van de zeventiende eeuw te beschrijven. Dit zal duidelijk maken
waarom veel Hugenoten de wijk namen naar veiliger oorden, zoals de Republiek der Zeven Verenigde
Provinciën.
De Hugenoten vormden in Frankrijk een groep die op het hoogtepunt in 1560 amper tien
procent van de totale Franse bevolking vormde.17 Toch kende deze relatief kleine groep diverse
religieuze vervolgingen, waarvan de slachtingen tijdens de Bartholomeusnacht in 1572 misschien wel
het meest tot de verbeelding spreken. Niet lang daarna, in 1598, schonk de Franse koning Hendrik IV
de Hugenoten middels het Edict van Nantes diverse privileges. Het Edict bestond uit diverse artikelen
(92 stuks) en een aantal ‘geheime artikelen’ (56 stuks), waarin privileges voor bepaalde steden
werden behandeld.18
De protestanten kregen in Frankrijk in de eerste plaats vrijheid van geweten, in bepaalde
specifieke steden (waar de Hugenoten tussen 1596 en 1597 de controle hadden) vrijheid om hun
geloof ook daadwerkelijk te belijden en het recht om bij Hugenootse adel in hun huis hun
erediensten te vieren. Daarnaast kregen de Hugenoten het recht om naar een universiteit te gaan,
nieuwe kerken te bouwen in de steden die onder hun controle was, om ambtelijke functies uit te
oefenen en daarnaast ontstond er binnen de provinciale rechtbanken een systeem waarbinnen er
evenveel katholieke als protestantse rechters waren. Een van de geheime artikelen hield in dat de
Hugenoten het recht kregen om synodes en consistories te houden. De koning zag er door middel
van twee Koninklijke octrooien op toe dat de Hugenoten in hun 150 steden garnizoenen mochten
houden en dat dominees een jaarlijkse bijdrage kregen vanuit de staat.
Echter, na de dood van Hendrik IV ging het snel achteruit met de fragiele balans tussen
katholieken en protestanten, totdat koning Lodewijk XIV in 1685 het Edict van Nantes herriep. Hier
waren grofweg drie redenen voor: ten eerste speelde het succes van de dragonnades mee in het
streven naar de volledige bekering van de Hugenoten tot het katholieke geloof. Ten tweede speelde
de verhouding tussen Lodewijk XIV en paus Innocentius XI een rol.19 Op 18 oktober 1685 tekende de
17
B. van Ruymbeke, ‘Minority Survival. The Huguenot Paradigm in France and the Diaspora’, in: B. van
Ruymbeke en R.J. Sparks (ed.), Memory and Identity: The Huguenots in France and the Atlantic Diaspora (South
Carolina 2003) 3.
18
D.C van der Linden, Experiencing Exile: Huguenot Refugees in the Dutch Republic, 1680-1700 (Utrecht 2013)
12.
19
Het conflict tussen de Franse koning en de paus had te maken met de beslissing van Lodewijk XIV om Franse
bisschoppen te benoemen, in plaats van dat dit door de paus werd gedaan. De paus weigerde vervolgens om
door Lodewijk voorgedragen bisschoppen te installeren. Nadat het Edict van Nantes werd herroepen weigerde
hij nog steeds. Zie: Van der Linden, Experiencing Exile, 18-19.
6
Franse koning officieel het Edict van Fontainebleau, door te verkondigen dat ‘het grootste deel van
onze onderdanen van de zogeheten Hervormde Religie het katholieke geloof hebben omarmd’,
waardoor het Edict van Nantes overbodig was geworden.20 De herroeping had tot gevolg dat de
Hugenoten alle religieuze, politieke en economische privileges verloren. En hoewel ze niet verplicht
werden om zich te bekeren, werd er door middel van de eerder genoemde dragonnades wel
dermate veel druk uitgeoefend dat de Hugenoten in Frankrijk diverse manieren bedachten om te
overleven.
De tactiek die het meest gebruikt werd was de bekering tot het katholieke geloof. Deze
bekering had drie stappen, namelijk allereerst het vasthouden aan het protestantse geloof, daarna
meedoen aan de katholieke façade en tot slot de bekering tot het katholieke geloof. Echter, deze
‘bekering’, zorgde er niet dat de protestantse kerk verdween.21
Op de vlucht
Een andere optie was het kiezen voor de vlucht. Dit was een risicovolle operatie, omdat de Franse
autoriteiten de Franse onderdanen het recht op emigratie had ontnomen.22 Dit had als reden dat de
Franse koning zijn land weliswaar op religieus gebied wilde zuiveren, maar dat hij zijn Hugenootse
onderdanen niet kwijt wilde.23 Mogelijk was de Franse koning zich bewust van de economische
invloed op Frankrijk van zijn protestantse onderdanen, maar deze invloed is in de historiografie
veelvuldig overdreven.24
Toch koos ongeveer een derde van de Franse Hugenoten ervoor om te vluchten.25 Wie er
echter vertrokken en waarheen, hing van een aantal factoren af. Ten eerste, zo constateert Bertrand
van Ruymbeke, speelde geografie een rol. Diegenen die in grensgebieden en/of bij havens woonden
hadden de beste mogelijkheden om een veiliger oord te bereiken.26 Als er specifiek naar de
Republiek gekeken wordt, en dit is ook direct van belang voor deze studie, was de route tussen
Normandië (steden als Dieppe en Rouen) en Rotterdam veelgebruikt. Rotterdam was immers de plek
waar Basnage, Jurieu en Caillaud zich vestigden.27 De band tussen Rotterdam en de kustgebieden van
Noord-Frankrijk was volgens Van der Linden van oudsher zeer warm. Zo ontstond er in 1641 een
wekelijkse veerdienst tussen Rouen en Rotterdam, niet geheel toevallig omdat Frankrijk vanaf 1640
20
Van der Linden, Experiencing Exile, 19.
Van Ruymbeke, ‘Minority Survival’, 5.
22
Afgezien van een korte periode waarin men dacht dat de Hugenoten zouden blijven als de grenzen open
werden gesteld. Zie: B. van Ruymbeke, ‘From France to Le Refuge: The Huguenots’ Multiple Identities’, in: S.
Lachenicht en K. Heinsohn (ed.), Diaspora Identities: Exile, Nationalism and Cosmopolitanism in Past and
Present (Frankfurt 2009) 52.
23
Van Ruymbeke, ‘From France to Le Refuge’, 53.
24
Van Ruymbeke, ‘Minority Survival’, 53.
25
Ibidem, 6.
26
Van Ruymbeke, ‘From France to Le Refuge’, 54.
27
Van der Linden, Experiencing Exile, 25.
21
7
de belangrijkste buitenlandse afzetmarkt was. Deze handel werd gedomineerd door Rotterdamse
handelaren, die handelden in onder meer haring, kaas en graan. Deze producten zetten zij af in
voornamelijk Rouen, maar importeerden ook wijn zout, graan en fruit vanuit zuidelijke havens zoals
La Rochelle, Bordeaux en Nantes.28
Een tweede factor hangt nauw met het voorgaande samen en dat is de invloed van het
beroep van de Hugenoten op een eventuele vlucht. In de jaren 1660 en 1670 verbood de Franse
monarchie dat Hugenoten bepaalde beroepen mochten uitoefenen, waardoor vluchten (of bekeren)
de enige optie was om economisch te overleven.29 Bovendien speelden diverse beroepen een grote
rol in het faciliteren van de vlucht. Handelaren waren hier een voorbeeld van. Niet alleen maakten zij
een groot deel uit van het aantal vluchtelingen vanuit Dieppe30, maar zij konden ook makkelijker
vertrekken vanwege hun flexibele financiële middelen. Landeigenaren waren in deze veel minder
flexibel, omdat het te koop zetten van hun bezittingen een te groot risico zou zijn.31
Geografie, beroep en ook de financiële middelen zijn al even besproken. Er speelde echter
een overkoepelende factor van groot belang mee: de toegang tot informatienetwerken. Dit bepaalde
in grote mate of de Hugenoten de gok waagden om te vluchten of in Frankrijk te blijven. Dankzij
onder meer de internationale handel en het hoge opleidingsniveau (Hugenoten waren vaak
geletterd) hadden de Hugenoten, hoewel ze in Frankrijk waren, veel internationale contacten.32 Deze
internationale contacten waren van groot belang om te achterhalen of er carrièrekansen waren. Dit
was van groot belang aangezien betrouwbare informatie schaars was, vandaar dat veel van de
Hugenoten die naar Rotterdam vluchtten, uit die plaatsen kwamen waarmee directe handel werd
gedreven.33
Predikanten
Aangezien Jacques Basnage en Pierre Jurieu, afgezien van hun rol van informant ook predikant
waren, is het op zijn plaats om deze specifieke groep van Hugenootse vluchtelingen even nader te
bekijken. Predikanten vormden opmerkelijk genoeg een uitzondering op de ‘niet vluchten’-regel. In
het vierde artikel van het Edict van Fontainebleau bepaalde Lodewijk XIV dat predikant “van de
zogenaamd gereformeerde religie die zich niet willen bekeren en overgaan tot de katholieke,
apostolische en roomse religie, ons koninkrijk en grondgebied binnen twee weken na publicatie van
28
Van der Linden, Experiencing Exile, 39.
Van Ruymbeke, ‘From France to Le Refuge’, 54.
30
Behalve handelaren hadden ook ambachtslieden meer mogelijkheden om te vertrekken. Van der Linden,
Experiencing Exile, 39.
31
Van Ruymbeke, ‘From France to Le Refuge’, 55.
32
R.D. Gwynn, Huguenot Heritage: The History and Contribution of the Huguenots in Britain (Brighton 2001) 35.
33
Van der Linden, Experiencing Exile, 39.
29
8
dit edict [moeten] verlaten.”34
De arbeidsmarkt voor predikanten was in de Republiek echter zwaar, zij het voor Franstalige
voorgangers iets minder dan voor hun collega’s uit de Republiek. Dit kwam enerzijds door de manier
waarop de Waalse kerken in Republiek waren georganiseerd en anderzijds vanwege de doorgaans
hoge opleiding die de predikanten in hun geboorteland hadden genoten.35 Bovendien zorgde de
grote stroom vluchtelingen ervoor dat de Waalse kerken uit hun voegen barstte, waardoor er meer
predikanten nodig waren om voor de geloofsgemeenschap te zorgen en extra erediensten te
verzorgen.36
Veel predikanten echter moesten veel moeite doen om aan een benoeming te komen. David
van der Linden constateerde aan de hand van twee cases rondom de Hugenootse predikanten Jean
en Isaac Claude drie eigenschappen die, in grote mate (maar niet altijd) voorwaarden waren voor het
verkrijgen van een benoeming: reputatie, connecties en theologisch-politieke ideeën.37 Daarnaast
waren er diverse alternatieve carrièrekansen, zoals het in dienst treden van het Staatse leger of van
ambassadeurs.38
In dienst van de Republiek
De vraag is echter waarom enkele Hugenoten zich in dienst van de Staatse overheid stelde tijdens de
Spaanse Successieoorlog. Vaak is aangenomen dat de integratie van de Hugenoten snel en effectief
verliep. In een artikel van Susanne Lachenicht echter wordt gesteld dat dit niet helemaal het geval
was, dat dit complexer was. Hugenoten, zo stelt ze, vormden een eigen ‘natie’ gedefinieerd door
mythes en verbeelding.39 Dit kwam onder meer tot uiting in de vele Franse geschriften die door de,
veelal geletterde, Hugenoten werden uitgegeven. Bovendien werden zij ook door de mensen in de
ontvangende landen gezien als Fransen.40
Een interessante verklaring echter waarom Hugenoten, ondanks dat zij zich boven alles Frans
bleven voelen, zich toch konden inzetten voor vreemde overheden was het gegeven dat zij door de
Franse vorst níét als Fransen werden gezien. De strijd die veel Hugenoten leverden tegen hun
vaderland kan dan ook gezien worden als een afkeer tegen Lodewijk XIV. Oftewel, vanuit het
perspectief van de Franse protestanten vochten zij niet tegen hun vaderland, maar tegen iemand die
34
D.C. van der Linden, ‘Predikanten in ballingschap. De carrièrekansen van Jean en Isaac Claude in de
Republiek’, De Zeventiende Eeuw 27 (2011) 143; Van der Linden, Experiencing Exile, 66.
35
Zie voor een meer uitgebreide uitleg: Van der Linden, Experiencing Exile, 67-68.
36
Ibidem, 68.
37
Van der Linden, ‘Predikanten in ballingschap’, 161.
38
Ibidem, 161.
39
S. Lachenicht, ‘Huguenot Immigrants and the Formation of National Identities, 1548-1787’, The Historical
Journal 50 (2007) 311.
40
Lachenicht, ‘Huguenot Immigrants and the Formation of National Identities, 1548-1787’, 316.
9
in hun ogen zijn recht op heerschappij had verspeeld.41 Pierre Jurieu stelde dus ook dat het steunen
van een buitenlandse mogendheid hun eigen land zou bevrijden van een tiran.42
Deze belangrijke kanttekening moet wel gemaakt worden, omdat de diensten van
Hugenoten voor buitenlandse mogendheden dus in eerste instantie gezien moet worden om hun
eigen land te zuiveren van een illegitieme heerser.
41
Lachenicht, ‘Huguenot Immigrants and the Formation of National Identities, 1548-1787’, 320.
Ibidem, 320; voor originele tekst zie P. Jurieu, Examen d’un libelle contre la religion, contre la révolution
d’Angleterre, intitulé Avis important aux réfugiés sur leur prochain retour en France (Den Haag 1691), 216.
42
10
Hoofdstuk II: de diplomatieke predikant Jacques Basnage
In de vroegmoderne wereld van informatievoorziening speelden agenten een grote rol. Deze
agenten of ‘brokers’ zijn vrij lastig te vatten in duidelijke definitie. Edward Goldberg probeerde in zijn
werk Patterns in Late Medici Art Patronage een definitie te geven van de vroegmoderne agent.43
Echter, Goldberg concludeerde in dit werk over de vroegmoderne agent het volgende: “these people
were so varied that we do well to view the word ‘agent’ as little more than a term of convenience,
denoting anyone who was recognized as in some way in the service of the Medici.”44
Goldberg beschouwde agentschap als een gelegenheidsterm, als een fenomeen dat eigenlijk
niet als zodanig bestond. Marika Keblusek en anderen hebben echter in de bundel Your Humble
Servant: Agents in Early Modern Europe proberen aan te tonen dat de vroegmoderne agent
weldegelijk bestond en weldegelijk te omschrijven was door middel van enkele eigenschappen.
Bovendien, zo stelt Keblusek, is het belangrijk om het agentschap te zien als een functie en niet als
een beroep.45 Het agentschap, zo stelt Keblusek, kon door mensen van verschillende pluimage
worden uitgevoerd, of ze nu handelaar, predikant of kunstenaar waren.46
In dit hoofdstuk zal aan de hand van de door Keblusek gedestilleerde eigenschappen het
agentschap van Jacques Basnage tijdens de Spaanse Successieoorlog worden besproken. Over
Basnage is van de hand van Gerald Cerny een uitgebreide studie verschenen met de titel Theology,
Politics and Letters at the Crossroads of European Civilization: Jacques Basnage and the Baylean
Huguenot Refugees in the Dutch Republic.47 Daarnaast heeft Myriam Silvera zich gericht op Basnage
in zijn Rotterdamse periode, maar deze studie met de titel Jacques Basnage: corrispondenza da
Rotterdam, 1685-1709 zal in deze scriptie vanwege een onmogelijke taalbarrière niet worden
behandeld.48
Patronage
Keblusek identificeert het bouwen van een netwerk en het onderhouden van contact met de
correspondenten uit dat netwerk als de ‘core business’ van een vroegmoderne agent.49 Hierover zal
verderop in dit hoofdstuk meer gezegd worden, vooral omdat het onderhouden van dit netwerk
43
M. Keblusek, ‘Introduction: Profiling the Early Modern Agent’, in: H. Cools, M. Keblusek en B. Noldus (ed.),
Your Humble Servant: Agents in Early Modern Europe (Hilversum 2006) 9; originele werk: E.L. Goldberg,
Patterns in Late Medici Art Patronage (Princeton 1983).
44
Goldberg, Patterns in Late Medici Art Patronage, 25; Keblusek, ‘Introduction: Profiling the Early Modern
Agent’, 9.
45
Keblusek, ‘Introduction: Profiling the Early Modern Agent’, 9; M. Keblusek, ‘Introduction: Double Agents in
Early Modern Europe’, 3.
46
Ibidem, 9.
47
Cerny, Theology, Politics and Letters at the Crossroads of European Civilization.
48
M. Silvera, Jacques Basnage: corrispondenza da Rotterdam, 1685-1709 (Amsterdam 2000).
49
Keblusek, ‘Introduction: Profiling the Early Modern Agent’, 13.
11
natuurlijk ten faveure moest komen van een derde persoon of instantie. In dit opzicht moet eerst
een ander aspect van het agentschap worden besproken.
De titel van Goldbergs studie verraadt een van de kenmerken van het vroegmoderne
agentschap waar tot voor kort de focus van het historisch onderzoek naar agenten en de
vroegmoderne informatienetwerken op lag, namelijk patronage.50 Echter, om als agent te dienen
konden verschillende achtergronden een rol spelen, die er allemaal voor konden zorgen dat een
agent onder bescherming van een patroon viel. Keblusek betoogt dat geografische positie en
mobiliteit een grotere voorwaarde waren dan de professionele achtergrond van de agent.51 In het
geval van Basnage lijkt het er echter sterk op dat zijn predikantenachtergrond een zeer belangrijke
rol heeft gespeeld in zijn rol als informant van Heinsius. In 1710 werd Basnage in Den Haag benoemd
als predikant van de Waalse kerk.52 De basis hiervoor werd door Basnage gelegd toen hij als
predikant werkzaam was in Rotterdam.
Het is zeer goed mogelijk dat Basnages beroep naar Den Haag en zijn agentschap voor
Heinsius te maken had met de inzet die Basnage toonde voor de Hugenootse zaak. Basnage werd op
de synode van Gorinchem in 1708 samen met de Delftse predikant Elie Benoist benoemd als
behartigers van de Hugenootse zaak tijdens de vredesonderhandelingen in Geertruidenberg die in
1709 plaatsvonden.53 In deze hoedanigheid, als vertegenwoordiger van de Hugenootse zaak, maakte
Basnage vele reizen naar Den Haag en heeft hij, zo stelt Cerny, naar alle waarschijnlijkheid in deze
periode op de raadpensionaris grote indruk gemaakt.54
Een van de belangen waar Basnage zich voor inzette was een naturalisatie van gevluchte
Hugenoten. Deze kwestie speelde in de Republiek rond de vredesonderhandelingen in
Geertruidenberg. Volgens Basnage zou dit er niet alleen voor zorgen dat de Hugenoten in de
Republiek bleven, maar dat er ook een groot aantal nieuwe konden worden aangetrokken. De
Republiek zou hierin het voorbeeld van Groot-Brittannië moeten volgen.55 In een brief van 4 mei
1709 stipt Basnage het onderwerp al even aan. Hierbij stelt hij dat een naturalisatie nutteloos zou
worden als deze niet voor het sluiten van de vrede wordt ingesteld. De Staten van Holland besloten
uiteindelijk in september 1709 om de mogelijkheid tot naturalisatie open te stellen voor de
Hugenoten.56 De naturalisatie zou er niet alleen voor zorgen dat de Hugenoten in de Verenigde
50
Keblusek, ‘Introduction: Profiling the Early Modern Agent’, 9-10.
Ibidem, 11.
52
Cerny, Theology, Politics and Letters at the Crossroads of European Civilization, 122.
53
Ibidem, 121, 123.
54
Ibidem, 124.
55
Brief van Jacques Basnage aan Anthonie Heinsius, 1709, De briefwisseling van Anthonie Heinsius 1702-1720
IX, 1 juli – 31 december 1709, A.J. Veenendaal jr. (red.), Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote Serie 204 (‘sGravenhage 1988) 549; Cerny, Theology, Politics and Letters at the Crossroads of European Civilization, 124.
56
Basnage aan Heinsius, 1709, 549.
51
12
Provinciën zouden blijven, maar zorgde er tevens voor dat de Franse koning deze mensen niet meer
als zijn onderdanen kon zien, zodat het in beslag genomen bezit van de vluchtelingen naar de
Republiek kon worden gestuurd.57
Niet alleen de belangen van de Hugenoten werden bij Heinsius aan de orde gebracht. Al in
een eerder stadium, namelijk tijdens de synode van ’s-Hertogenbosch in 1701, werd Basnage samen
met Benoist benoemd om namens de Waalse kerk belangrijke zaken bij Heinsius op de agenda te
krijgen.58 Het behartigen van de belangen van de Hugenoten en de Waalse kerk was niet alleen een
indicatie van de centrale positie die Basnage innam binnen de Waalse kerk, maar het was ook een
ideale manier voor Basnage om aan te tonen dat hij geschikt was voor een predikantenambt met
meer politieke inhoud.59 Deze positie vond hij uiteindelijk in Den Haag. Heinsius was zoals gezegd
waarschijnlijk onder de indruk geraakt van Basnages diplomatieke werkzaamheden namens de
Waalse kerk en de Hugenootse zaak. Daarom droeg hij Basnage in 1709 voor om een vacante positie
binnen de Waalse kerk van Den Haag in te nemen.60
De Waalse kerk was in Den Haag was gesitueerd op het Binnenhof, het politieke en
administratieve hart van de Republiek. Bovendien was Den Haag zelf in deze tijd vooral een dorp
waar politiek een centrale rol speelde. De enige Hugenoten die zich in Den Haag vestigden waren dan
ook edelen, die veelal als legerofficier dienden.61 Het was in deze politieke omgeving dat Basnage op
voordracht van Heinsius werd beroepen.
Deze benoeming had echter nog wel wat voeten in de aarde. De Rotterdamse kerk wilde
Basnage niet zomaar laten vertrekken en bood hem een beduidend hoger salaris dan hij in Den Haag
zou verdienen en bovendien zou hij in Rotterdam de titel professor in de theologie ontvangen.62
Echter, er kon op korte termijn geen uitsluitsel gegeven worden, waardoor Basnage bij de
Rotterdamse consistorie aangaf om verschillende redenen het beroep uit Den Haag meende te
moeten aanvaarden.63
Afkomst en opleiding
Basnages professionele achtergrond als predikant was dus van groot belang om door Heinsius in
bescherming te worden genomen. Echter, ook zijn afkomst en de daarmee verbonden opleiding en
57
Cerny, Theology, Politics and Letters at the Crossroads of European Civilization, 124.
Ibidem, 121.
59
Ibidem, 121.
60
Ibidem, 125.
61
Ibidem, 123.
62
Brief van Jacques Basnage aan Anthonie Heinsius, 7 december 1709, De briefwisseling van Anthonie Heinsius
1702-1720 IX, 1 juli – 31 december 1709, A.J. Veenendaal jr. (red.), Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote
Serie 204 (‘s-Gravenhage 1988) 489; Cerny, Theology, Politics and Letters at the Crossroads of European
Civilization, 126.
63
Ibidem, 126-127.
58
13
kwaliteiten die Basnage had speelden een rol in het agentschap van de predikant. Keblusek claimt
dat het overgrote deel van de agenten in de vroegmoderne tijd een immigrantenachtergrond
hadden.64
Jacques Basnage was afkomstig uit het Franse Rouen, gelegen in Normandië en op iets meer
dan zestig kilometer van Dieppe, en werd geboren op 8 augustus 1653. Hij was de oudste zoon van
een vooraanstaande advocaat en kreeg, zoals het in de Basnage-traditie gebruikelijk was, de beste
scholing die er op dat moment mogelijk was. Hij werd naar een liberale academie gestuurd, iets wat
niet geheel in de lijn der verwachtingen lag gezien de orthodoxe traditie van de Basnage-familie.
Maar mogelijk had dit te maken met het gegeven dat de academie van Saumur de dichtsbijzijnde
protestantse academie was.65
Basnage was een groot talent en sprak en schreef in het Engels, Spaans en Italiaans. In 1670
vertrok hij naar Genève om daar zijn studie voort te zetten, zoals veel studenten die een opleiding
tot predikant genoten in die tijd deden. Basnage kreeg daar, net zoals op de academie, te maken met
liberale professoren, zoals Louis Tronchin en Jean Mestrezat. Zij ontketenden een revolutie door
korte metten te maken met de traditie dat er binnen de instelling niet gediscussieerd mocht worden
over nieuwe theologische doctrines.66
Toch verliet Basnage Genève om terug te keren naar zijn vaderland, naar Sedan. De redenen
hiervoor zijn niet helemaal duidelijk, zo stelt Cerny. Een mogelijke verklaring is dat de familie van
Basnage, een familie die streng in de leer was, intervenieerde met het feit dat Basnage zich in de
Zwitserse plaats omringde met liberale docenten zoals Mestrezat en Tronchin. Het is echter logischer
om aan te nemen dat de familie tijdig ingreep, omdat de Franse autoriteiten anders een mogelijke
benoeming van Basnage binnen de kerk zou tegenhouden, omdat hij buiten de grenzen had
gestudeerd.67
Dat Basnage uiteindelijk als immigrant in Rotterdam terechtkwam had te maken met een
rechtszaak waarin Basnage in 1684, samen met zijn collega Philippe Le Gendre, terechtkwam tijdens
zijn predikantschap in zijn geboorteplaats Rouen. Kort gezegd draaide de zaak in eerste instantie om
een twaalfjarig meisje, wiens vader was overleden en die door Le Gendre en Basnage in de kerk was
opgenomen.68 Dit was geheel in lijn met de wet, maar de afkeer van protestanten was in de aanloop
64
Keblusek, ‘Introduction: Profiling the Early Modern Agent’, 11.
Cerny, Theology, Politics and Letters at the Crossroads of European Civilization, 22.
66
Ibidem, 23.
67
Ibidem, 27
68
De wet was zo dat alleen wanneer een protestantse vader op zijn sterfbed het protestantisme afzwoer, dat in
dat geval de kinderen in de katholieke kerk mochten worden ondergebracht. Basnage en Le Gendre hielden vol
dat dit rond Ester Huë niet het geval was. Het parlement van Rouen echter probeerde in deze zaak deze wet
ook voor de moeders te laten gelden, wat een vervolg kreeg in de uitbreiding van de aanklacht rond Maurice
en David du Mont. Hun vader zou het protestantse geloof hebben afgezworen, maar desondanks door hun
65
14
naar de herroeping van het Edict van Nantes dermate toegenomen dat de Basnage en Le Gendre
werden veroordeeld tot een geldboete, het niet mogen vervullen van hun pastorale taken (direct en
indirect) en het verlaten van Frankrijk.69
Netwerken
Tot nu toe is gebleken dat voor het agentschap van Basnage diverse door Keblusek onderscheiden
aspecten van het vroegmoderne agentschap op Jacques Basnage toepasbaar is, zij het met een kleine
kanttekening op het gebied van het belang van diens professionele achtergrond. Echter, zoals al
reeds aangegeven was de ‘core business’ van een agent het opbouwen en het onderhouden van een
netwerk dat hem van informatie voorzag.
Hoe het netwerk van Basnage eruit zag, is niet met zekerheid te zeggen. Wel is met zekerheid
te zeggen dat de predikant vanuit de Republiek met de in Frankrijk achtergebleven Hugenoten bleef
communiceren door middel van diverse geschriften. Het is hier niet de plek om heel uitvoerig in te
gaan op de geschriften van Basnage, maar de reeks van elf brieven met de titel Lettres pastorales sur
le renouvellement de la pérsecution, ou Exhortation à la Persévérance verdient hier wel de aandacht.
In deze elf brieven, die geen logische structuur volgden, probeerde Basnage de gelovigen met raad
bij te staan.70
Deze correspondentie zorgde er mogelijk voor dat Basnage van achtergebleven Hugenoten
waardevolle informatie kreeg over de oorlogssituatie in Frankrijk, zodat hij deze kon doorspelen aan
de raadpensionaris. Dit netwerk is wat Keblusek het primaire netwerk noemt.71 Dit netwerk leverde
halverwege de Spaanse Successieoorlog een aantal keer concrete informatie op. Zo berichtte
Basnage op 15 julie 1710 dat hij informatie had ontvingen die “me zeer belangrijk lijkt om zonder
vertraging met Uwe Excellentie te communiceren”. Basnage heeft informatie ontvangen dat de
Spaanse edelen na de inname van Douai door de geallieerden op 29 juni 1710 de Spaanse koning
Filips in de steek hebben gelaten en dat zij zich niet langer verzetten tegen de aartshertog. Basnage
meldt dat, indien dit waar is, dat er dan binnenkort een voordelige vrede kan worden gesloten.72
Basnage feliciteert Heinsius met deze grote gebeurtenis.73 Van wie deze informatie afkomstig is is
niet bekend; Basnage noemt geen afzenders. Echter, hij lijkt niet te twijfelen aan de
moeder in de kerk van Basnage zijn ondergebracht. Zie: Cerny, Theology, Politics and Letters at the Crossroads
of European Civilization, 46-47.
69
Cerny, Theology, Politics and Letters at the Crossroads of European Civilization, 50.
70
Ibidem, 83.
71
Keblusek, ‘Introduction: Profiling the Early Modern Agent’, 14.
72
De vrede die hier genoemd wordt had gerealiseerd moet worden tijdens de vredesonderhandelingen in
Geertruidenberg in 1709-1710.
73
Brief van Jacques Basnage aan Anthonie Heinsius, 15 juli 1710, De briefwisseling van Anthonie Heinsius 17021720 X, 1 januari – 31 juli 1710, A.J. Veenendaal jr. (red.), Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote serie 207 (’sGravenhage 1989) 541.
15
betrouwbaarheid van de toegestuurde informatie, het is een van zijn vrienden die hem schrijft en
Basnage beoordeelt zijn opinies gewoonlijk als correct. Dergelijke verwijzingen naar informanten zijn
vaker terug te vinden in de brieven die Basnage richting Heinsius stuurt. Ook in een brief van 4 mei
1709, waarin Basnage het bericht aan Heinsius doorstuurt dat het er alle schijn van had dat de
Spanjaarden de Franse voogdij meer dan zat waren.74 Basnage sluit de brief af met de mededeling
dat dit nieuws niet te wantrouwen is.75
Toch is in de correspondentie wel een aanwijzing te vinden als het gaat om de mensen met
wie Basnage contact onderhield. In een brief van 28 juni 1707, die de predikant dus nog vanuit
Rotterdam naar Heinsius stuurt, maakt melding van de affaire rond de brigadier van het Staatse
leger76, baron de Viçouse (François). Basnage maakt aan het begin melding van zijn onderhoud met
diens vrouw, barones de Viçouse.77 Deze brief maakt ook meteen de al eerder besproken rol van
Basnage, namelijk als vertegenwoordiger van de Hugenootse zaak duidelijk. Basnage stelt Heinsius
voor om baron de Viçouse te ruilen tegen een Franse krijgsgevangene, namelijk markies De Silly
(Jacques-Joseph de Vipart). De Silly werd gevangengenomen bij de slag om Höchstädt en werd
vastgehouden in Nottingham.78 Vroegmoderne agenten maakten bovendien veelvuldig gebruik van
collega’s binnen hun primaire netwerk. Zo ook Basnage, die, afgaande op de correspondentie van
Heinsius, ook contacten erop nahield met Jacques Chion, sinds 1704 predikant van het Ridderschap
van Holland.79 Chion stuurde Heinsius twee dagen eerder een brief80 en Basnage herinnerde de
raadpensionaris hier nog even aan. Daarnaast speelde in de vroegmoderne tijd de familie een
centrale rol in het leven.81 En ook in het agentschap van Basnage is hier een spoor te vinden, ook al is
deze maar klein. In dezelfde brief van 5 april 1709 maakt Basnage melding van bericht over
74
Brief van Jacques Basnage aan Anthonie Heinsius, 4 mei 1709, De briefwisseling van Anthonie Heinsius 17021720 VIII, 1 oktober 1708 – 30 juni 1709, A.J. Veenendaal jr. (red.), Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote
serie 198 (’s-Gravenhage 1986) 489; Cerny, Theology, Politics and Letters at the Crossroads of European
Civilization, 124.
75
Basnage aan Heinsius, 4 mei 1709, 489.
76
Baron de Viçouse leidde een regiment dat bestond uit voornamelijk Hugenootse soldaten. Zie: J. Childs,
‘Huguenots and the Huguenots Regiments in the British Army, 1660-1702. ‘Cometh the moment, cometh the
men’, in: M. Glozier en D.M.L. Onnekink (ed.), War, Religion and Service: Huguenot Soldiering, 1685-1713
(Hampshire/Burlington 2007) 44.
77
Brief van Jacques Basnage aan Anthonie Heinsius, 28 juni 1707, De briefwisseling van Anthonie Heinsius
1702-1720 VI, 1707, A.J. Veenendaal jr. (red.), Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote serie 189 (’sGravenhage 1984) 377.
78
Brief van René Saunière de l’Hermitage aan Anthonie Heinsius, 10 augustus 1706, De briefwisseling van
Anthonie Heinsius 1702-1720 V, 1706, A.J. Veenendaal jr. (red.), Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote serie
183 (’s-Gravenhage 1983) 459-460..
79
Brief van Jacques Basnage aan Anthonie Heinsius, 5 april 1709, De briefwisseling van Anthonie Heinsius 17021720 VIII, 1 oktober 1708 – 30 juni 1709, A.J. Veenendaal jr. (red.), Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote
serie 198 (’s-Gravenhage 1986) 417.
80
Brief van Jacques Chion aan Anthonie Heinsius, 3 april 1709, De briefwisseling van Anthonie Heinsius 17021720 VIII, 1 oktober 1708 – 30 juni 1709, A.J. Veenendaal jr. (red.), Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote
serie 198 (’s-Gravenhage 1986) 411.
81
Keblusek, ‘Introduction: Profiling the Early Modern Agent’, 13.
16
vorderingen van de Franse troepen langs de grens van de Republiek. Dit bericht is afkomstig van
George Louis de la Sarraz Basnages schoonzoon.82
Verder echter is er weinig concreets te zeggen over de samenstelling van het netwerk van
Basnage. Behalve dat een vroegmoderne agent zijn eigen netwerk moest onderhouden, was het ook
belangrijk om een goede relatie te bewaren met de opdrachtgever. Alleen, hoe de diensten van
Basnage tijdens de Spaanse Successieoorlog werd beoordeeld door Heinsius of anderen direct om de
raadpensionaris heen, daarover valt weinig concreets te zeggen. In de brieven die naar de Heinsius
werden gestuurd zijn weinig referenties aan de predikant te vinden. En ook in de brieven die Heinsius
zelf verstuurde wordt Basnage een enkele keer genoemd, maar lijkt het erop dat er geen direct
waardeoordeel wordt uitgesproken. Een vermelding die hier het dichtst bij in de buurt komt, is te
vinden in de brief die Anthonie Heinsius op 8 april 1711 aan Marinus van Vrijbergen, gezant in
Londen, stuurt. Hierin maakt Heinsius melding van de komst van Basnage en zijn schoonloon De la
Sarraz om opheldering te geven over ene Chabanety83. Blijkbaar heeft deze persoon Basnage en De la
Sarraz genoemd in twee brieven, maar Basnage was niet bekend met Chabanetti. Zijn schoonzoon, zo
meldt Heinsius, was dit wel.84 Deze casus geeft wel aan dat Heinsius waarde hechtte aan de inzichten
van Basnage. Hier moet wel worden opgemerkt dat Heinsius Basnages hulp inriep omdat hij in de
brieven van Chabanety werd genoemd. Desalniettemin is het wel een teken dat Heinsius de inbreng
van Basnage op waarde schatte door op zijn minst opheldering te vragen over deze persoon.
Concrete invulling agentschap
Tot nu zijn al kort enkele werkzaamheden van Basnage als agent van Heinsius aangestipt. Zo hield hij
de raadpensionaris op de hoogte van berichten over oorlogszaken die hem werden toegezonden.
Bovendien is hiervoor al kort Basnages pogingen om de naturalisatie voor de Hugenoten in de
Republiek af te dwingen. Dit gebeurde, zoals al werd gemeld, omstreeks de vredesonderhandelingen
in Geertruidenberg. Deze vredesconferentie, maar ook die onderhandelingen die in Utrecht werden
gehouden en leidden tot de Vrede van Utrecht in april 1713 vormen een mooi kader om Basnages
taken als agent verder uit te werken.
In welke mate hij precies bij de onderhandelingen in Geertruidenberg betrokken was is niet
duidelijk, hiervoor ontbreken voldoende bronnen. Cerny stelt dat het waarschijnlijk is dat Basnage de
82
Basnage aan Heinsius, 5 april 1709, 417. Voor profiel De la Sarraz zie pagina 773.
Chabanety (volgens de spelling van Veenendaal jr.) en Chabanetti/Chabaneti volgens de spelling van
Heinsius, was correspondent van Antoine de Guiscard die betrokken was bij de opstand in de Cévennen en die
in Londen in 1711 een aanslag pleegde. Zie: De briefwisseling Anthonie Heinsius XIX, 2 oktober 1718 – 22 juli
1720, Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote Serie 247 (’s-Gravenhage 2001) 666, 730.
84
Brief van Anthonie Heinsius aan Marinus van Vrijbergen, 8 april 1711, De briefwisseling van Anthonie
Heinsius 1702-1720 XI, 1 augustus 1710 – 30 april 1711, A.J. Veenendaal jr. (red.), Rijks Geschiedkundige
Publicatiën, Grote serie 214 (’s-Gravenhage 1990) 716.
83
17
twee onderhandelaars, Bruno van der Dussen en Willem Buys, op de hoogte hield van de wensen van
de Hugenoten en hen daarnaast van advies voorzag over de maatregelen die genomen werden door
de Franse plenipotentiarissen.
Een grotere en duidelijkere rol speelde Basnage tijdens de vredesonderhandelingen in
Utrecht, die in januari 1712 begonnen. Behalve dat hij voor de huisvesting en paspoorten van de
Franse delegatie zorgde85, voerde Basnage in Utrecht ook gesprekken met voornamelijk met de
markies d’Huxelles. Een kwestie waarin Basnage een centrale rol speelde als informant van Heinsius
is de tariefkwestie. Deze casus en de rol van Basnage hierin zal hieronder inzichtelijk worden
gemaakt.
Op 3 februari 1713 stuurde Anthonie Heinsius een brief naar Willem Buys: “Desen
namiddagh is bij mij geweest d’heer Banasge, die mij seyde aen U W.E.G. rapport te hebben gedaen
van een secrete conversatie, die met de marquis d’Uxelles gehad hadde op ’t subject van de tariff
(...).”86 In de maand ervoor had Basnage aan Heinsius al een brief gestuurd waarin hij aangaf dat hij
en Nicolas Du Blé, de markies d’Huxelles een uitvoerig gesprek hebben gehad. Uit dit gesprek was
naar voren gekomen dat Huxelles graag had gezien dat de Republiek, net zoals de andere staten, de
vredesverdragen zou tekenen. Volgens Basnage had Huxelles er tijdens het gesprek op aangedrongen
dit het tekenen van het verdrag slechts een formaliteit zou moeten zijn, omdat de voorbereidingen
op dit verdrag reeds in Frankrijk waren genomen.87 Frankrijk had immers in het diepste geheim met
Engeland overleg gepleegd over diverse voorwaarden voor een algemene vrede.88
Een belangrijk onderdeel van dit verdrag was een economisch vraagstuk. Specifiek ging het
erom dat er op het gebied van de invoerstarieven ten opzichte van Frankrijk enerzijds en Engeland
anderzijds een flinke hervorming zou optreden. Al sinds de jaren 1660 hadden Engeland en Frankrijk
hoge invoerstarieven geheven op elkaars producten en dit moest met de vrede in 1713 worden
opgelost. Het verdrag tussen Engeland en Frankrijk bestond uit 39 verschillende artikelen, waarvan
artikel 9 de belangrijkste was. Dit hield in dat beide landen de beperkingen die van kracht waren
sinds Frankrijk in 1664 het tariefsysteem invoerde zou opheffen.89 Echter, op vier producten zou een
85
Cerny, Theology, Politics and Letters at the Crossroads of European Civilization, 135.
Let op de schrijffout van Heinsius in de naam van Basnage. Brief van Anthonie Heinsius aan Willem Buys, 3
februari 1713, De briefwisseling van Anthonie Heinsius 1702-1720 XIV, 1 september 1712 – 30 april 1713, A.J.
Veenendaal jr. (red.), Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote serie 226 (’s-Gravenhage 1996) 458.
87
Brief van Jacques Basnage aan Anthonie Heinsius, januari 1713, De briefwisseling van Anthonie Heinsius
1702-1720 XIV, 1 september 1712 – 30 april 1713, A.J. Veenendaal jr. (red.), Rijks Geschiedkundige Publicatiën,
Grote serie 226 (’s-Gravenhage 1995) 660.
88
E.S. Saunders, ‘Nicolas Mesnager: Trade Negotiator’, Library Research Publications 48 (1995) , online te
vinden via http://docs.lib.purdue.edu/cgi/viewcontent.cgi?article=1055&context=lib_research; in print te
vinden in: E.S. Saunders, ‘Nicolas Mesnager: Trade Negotiator’, in: L. Frey en M. Frey (ed.), The Treaties of the
War of the Spanish Succession: An Historical and Critical Dictionary (Westport 1995) 284
89
T.J. Schaeper, ‘The Anglo-French Treaty of Commerce’, in: L. Frey en M. Frey (ed.), The Treaties of the War of
the Spanish Succession: An Historical and Critical Dictionary (Westport 1995) 13.
86
18
uitzondering gelden en deze vier ‘speciën’ waren wollen goederen, gezouten vis, walvisproducten en
suiker.90
Heinsius schreef in de eerder genoemde brief aan Buys van 3 februari 1713 dat de Republiek
mogelijk één product ‘naer sijn sin konde krijgen’ en ‘welke men zoude kiesen’.91 Heinsius
vertrouwde erop dat Buys wist wat de mening van de Fransen hierover was en tegelijkertijd gaf hij
aan dat hij zelf te weinig kennis van zaken had om hier een gedegen advies over te geven.92 Basnage
voorzag echter niet alleen de raadpensionaris van informatie. Hij bood ook aan om de zaak verder uit
te zoeken en de kwestie in Rotterdam voor te leggen aan Isaäc van Hoornbeek, pensionaris van
Rotterdam en in 1720 opvolger van Heinsius als raadpensionaris. Hoornbeek ging inderdaad op deze
zaak in. Hij deed dit in een brief die gedateerd is op 7 februari 1713.93 Basnage had aan Heinsius
bericht dat wat hem betreft het grootste twistpunt van het tarief voor de Republiek de haring was.94
Van Hoornbeek gaf aan dat wat de haring betreft, dit géén onderwerp van verdere onderhandeling
is.95 Immers, “de expressie van soute vis is in de taele van het tariff niet applicabel op de gesouten
haring (...).”96 Hieruit volgt dus ook dat van de vier speciën de ‘gesouten visch’ van het minste belang
is.97
Het lijkt er echter op dat alle moeite van Basnage vruchteloos is geweest, omdat Bruno van
der Dussen op 3 februari al aan Heinsius schreef dat na de vergadering van dezelfde avond de
Fransen hadden aangegeven dat verdere onderhandeling over de vier speciën niet aan de orde was.
Uiteindelijk kwam de Republiek er op het gebied van de handelsvoorwaarden met Frankrijk en
Spanje goed vanaf.98
Basnage voerde in deze casus niet alleen een centrale rol als het gaat om de gesprekken met
het Franse kamp, maar hij fungeerde ook als spil in de totstandkoming van een beleid omtrent het
tarief van 1664. Het typeert Basnage, dat hij de extra moeite nam om bij een oude bekende in
Rotterdam na te gaan wat het meest verstandige beleid was. Dat de Fransen niet van zins waren om
over dit onderwerp verder te onderhandelen is daarom niet eens van primair belang. Het doet
natuurlijk wel iets af aan de accuraatheid van Basnage. Over de correctheid van Basnages informatie
zal later nog het een en ander worden gezegd.
90
Schaeper, ‘The Anglo-French Treaty of Commerce’, 13.
Heinsius aan Buys, 3 februari 1713, 458.
92
Ibidem, 458.
93
Brief van Isaäc van Hoornbeek aan Anthonie Heinsius, 7 februari 1713, De briefwisseling van Anthonie
Heinsius 1702-1720 XIV, 1 september 1712 – 30 april 1713, A.J. Veenendaal jr. (red.), Rijks Geschiedkundige
Publicatiën, Grote serie 226 (’s-Gravenhage 1996) 476.
94
Brief van Jacques Basnage aan Anthonie Heinsius, januari 1713, 660.
95
Van Hoornbeek aan Heinsius, 7 februari 1713, 476..
96
Ibidem, 477.
97
Ibidem, 477.
98
M. Meerwijk, ‘Vrede van Utrecht’ (zomer 2011), http://peaceofutrecht.hum.uu.nl/?page_id=15 (31 maart
2013); Cerny, Theology, Politics and Letters at the Crossroads of European Civilization, 144-145.
91
19
In Utrecht maakte Basnage zich ook druk om de voor de Republiek noodzakelijke barrière. In
augustus 1712 schrijft Basnage twee zeer uitvoerige brieven, waarin hij niet alleen blijk geeft van het
overbrengen van nauwkeurig informatie, maar waarin hij ook laat doorschemeren de problemen
voor de Republiek op dit vlak door te hebben. In augustus 1712 vertelden de Fransen hem dat ze
gebonden waren aan afspraken met de Engelsen, onder meer omtrent de overgave van
Duinkerken.99 Basnage bestempelde de onrechtvaardigheid hiervan niet alleen ten opzichte van de
Fransen. Hij laat, zo schrijft hij op 16 augustus 1712, zelfs een landkaart aanrukken om de Fransen
ervan te doordringen dat de verdeling van enkele plaatsen (waaronder Doornik, Namen en
Luxemburg) een grote ongelijkheid met zich meebrengt en dat dit voor een solide vrede
ontoereikend is.100
Accuraatheid
Jacques Basnage had een grote rol in de informatievoorziening van de raadpensionaris in de jaren
van de Spaanse Successieoorlog. In totaliteit stuurde Basnage van 1702 tot en met 1713 negentien
brieven naar Den Haag.101 Daarbij kwamen nog diverse reizen richting Den Haag als
vertegenwoordiger van de Hugenootse zaak. Bovendien is het niet geheel ondenkbaar dat Basnage in
Den Haag veel informatie mondeling overbracht.102 De precieze aantal conversaties tussen Basnage
en Heinsius zijn dus niet precies te achterhalen en daardoor kan ook er ook geen volledig beeld
worden gecreëerd.
Toch kan uit de reeds besproken werkzaamheden van Basnage als agent van Heinsius wel
wat gezegd worden over zijn accuraatheid. Al eerder is melding gemaakt van de informatie die
Basnage kreeg, in juli 1710, dat de Spaanse edelen zich van hun koning hebben afgekeerd. Deze
informatie, zo beoordeelde Basnage, zou kunnen betekenen dat een snelle vrede nabij was. Toch
heeft Basnage deze informatie, indien het waar is, niet op waarde geschat, omdat de
onderhandelingen in Geertruidenberg reeds waren stukgelopen. De Spaanse edelen hadden blijkbaar
dermate weinig invloed om ervoor te zorgen dat Filips Spanje zou verlaten, iets wat zijn grootvader
99
Brief van Jacques Basnage aan Anthonie Heinsius, augustus 1712, De briefwisseling van Anthonie Heinsius
1702-1720 XIII, 1 februari – 31 augustus 1712, A.J. Veenendaal jr. (red.), Rijks Geschiedkundige Publicatiën,
Grote serie 224 (’s-Gravenhage 1994) 713.
100
Brief van Basnage aan Heinsius, 16 augustus 1712, De briefwisseling van Anthonie Heinsius 1702-1720 XIII, 1
februari – 31 augustus 1712, A.J. Veenendaal jr. (red.), Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote serie 224 (’sGravenhage 1994) 648.
101
In dit aantal zijn ook brieven van 1 mei 1713 en 11 juni 1713 opgenomen. Hoewel de oorlog dan officieel is
afgelopen, stuurt Basnage nog wel brieven vanuit Utrecht. Dit aantal is terug te vinden door in ‘brievenlijst’ te
zoeken op de naam ‘Basnage’ in een periode van 1 januari 1702 tot en met 1713. A.J. Veenendaal jr. (red.), De
briefwisseling van Anthonie Heinsius 1702-1720 I-XIX, Rijks Geschiedkundige Publicatiën (’s-Gravenhage 19762001).
102
A.J. Veenendaal beschrijft in de inleiding van de briefwisseling dat Heinsius veel overleg met contacten in
Den Haag mondeling afdeed. Zie: A.J. Veenendaal jr. (red.), De briefwisseling van Anthonie Heinsius 1702-1720
I, 19 maart – 31 december 1702, Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote Serie 158 (’s-Gravenhage 1976) XXVI.
20
Lodewijk XIV ook niet toe kon staan.103
Bovendien was Basnages informatie omtrent de tariefdiscussie tijdens de
vredesonderhandelingen in Utrecht ook niet volledig accuraat. Echter, zoals al is aangegeven is dit
mogelijk niet het belangrijkste. De waarde van afgeronde intelligenceanalyses rust niet volledig in de
accuraatheid van het product. Ook de focus van de beleidsbepalers is hierin van belang.104 Het is
daarom te zeggen dat het belang van Basnage gelegen heeft in het bepalen van een juiste
onderhandelingspositie voor de Republiek.
Toch was de informatie die Basnage aan de raadpensionaris gaf ook vaak wel accuraat. Zoals
het geval was in het geval van de mogelijke uitwisseling van Viçouse, dat eerder in dit hoofdstuk al
kort is besproken. Basnage bewees in deze zaak goed op de hoogte te zijn van de omstandigheden
rond deze zaak. De Silly verbleef, zo meldt Basnage, met toestemming van de koningin in Parijs, wat
in overeenstemming is met de informatie die correspondent van Heinsius in Londen en agent van de
Staten-Generaal, René Saunière de l’Hermitage, geeft in zijn brief aan Heinsius. De markies kreeg
toestemming om zes maanden in Frankrijk te verblijven om aan zijn gezondheid te werken.105
Basnage drukt Heinsius nadrukkelijk op het hart om stappen te ondernemen om een dergelijke
uitwisseling te realiseren.106 Uiteindelijk is de Franse luitenant-generaal uitgewisseld.107 Hiermee is
uiteraard niet te zeggen dat dit volledig aan Basnage gelegen heeft, maar dat hij een zekere rol
gespeeld heeft in deze kwestie is dus zeker aan te tonen.
Toch stond Basnage er blijkbaar goed op. Blijkbaar werd er waarde gehecht aan de diensten
van Basnage. Op 16 januari 1715 werd de predikant benoemd tot officiële geschiedschrijver van de
Staten van Holland en West-Friesland. Hij kreeg de opdracht om een officiële geschiedenis van de
Republiek sinds 1646 te schrijven.108 Uiteraard valt hieruit niet zomaar te concluderen dat dit puur
vanwege zijn werk als agent van Heinsius gekomen is. Echter, het is wel aannemelijk dat de overige
gezagdragers Basnages betrouwbaarheid in orde achtten.
Bovendien was Basnages reputatie ook in het buitenland bekend. . Dit blijkt uit een
voorbeeld na de Spaanse Successieoorlog en een maand voordat de Triple Alliantie van 1717109 werd
gesloten. Huxelles drukte zijn collega’s op het hart om zo min mogelijk tegen Basnage te vertellen,
103
A.J. Veenendaal, ‘The War of the Spanish Succession in Europe’, in: J. Bromley (ed.), The New Cambridge
Modern History VI: The Rise of Great Britian (Cambridge 1970) 439-440.
104
S. Marrin, ‘Adding Value to the Intelligence Product’, in: L.K. Johnson (ed.), Handbook of Intelligence Studies
(Londen/New York 2009) 15.
105
Saunière de l’Hermitage aan Heinsius, 10 augustus 1706, 460.
106
Basnage aan Heinsius, 28 juni 1707, De briefwisseling van Anthonie Heinsius 1702-1720 VI, 1707, A.J.
Veenendaal jr. (red.), Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote serie 189 (’s-Gravenhage 1984) 377.
107
Saunière de l’Hermitage aan Heinsius, 10 augustus 1706, 459.
108
Cerny, Theology, Politics and Letters at the Crossroads of European Civilization, 269.
109
Verbond tussen Frankrijk, Engeland en de Republiek tegen Spanje.
21
maar tegelijkertijd zich ook te onthouden van het geven van valse informatie, omdat Basnage
Heinsius’ favoriete afgezant was.110
Basnage als dubbelagent
Dat in Frankrijk de reputatie van Basnage goed bekend was is overigens geen verrassing. Zoals al
eerder gememoreerd voerde Basnage op hoog niveau onderhandelingen met de Fransen tijdens de
vredesonderhandelingen in Utrecht en daarnaast was hij nauw betrokken bij de onderhandelingen
met Frankrijk in Geertruidenberg.
Basnage fungeerde in deze jaren van oorlog namelijk als dubbelagent. Een dubbelagent, in
intelligencetermen, is een agent die ogenschijnlijk voor de ene partij werkt, maar in feite een andere
partij dient.111 Het inzetten van dubbelagenten is een manier om aan inlichtingen te komen over
bijvoorbeeld de werkwijze van een vijandige partij.112 Jacques Basnage onderhield na de
vredesonderhandelingen in Geertruidenberg een uitgebreide correspondentie met de Franse
minister van Buitenlandse Zaken Jean-Baptiste Colbert, de markies van Torcy. Basnage had deze
contacten opgestart tussen 1710 en 1712. Dit contact is waarschijnlijk te danken aan de vriendschap
die Basnage heeft opgebouwd met diens broer Charles-Joachim Colbert. Basnage noemt hem kort in
een brief van 30 augustus 1710113, waarin hij een brief van hem heeft ontvangen en hij een kopie
ervan aan Heinsius stuurt.114 Bovendien stelt Cerny dat het contact tussen Torcy en Basnage ervoor
gezorgd heeft dat het contact tussen Frankrijk en de Republiek weer op gang kwam na de mislukte
onderhandelingen in Geertruidenberg.
Basnages correspondentie met Torcy bevatte onder andere het doorsturen van pamfletten
en kranten met daarin de nieuwste politieke ontwikkelingen. Deze hadden vooral te maken met
Britse aangelegenheden, maar hij voorzag de Fransen ook van informatie over de Russische tsaar en
de Duitse keizerlijke verkiezingen.115 Basnage meldde bijvoorbeeld in een brief van 14 mei 1711 dat
er in de Republiek een maandelijkse krant werd uitgegeven met daarin zaken die in het Britse
parlement werden besproken. Torcy antwoordde hierop op 24 mei dat hij graag zou zien dat Basnage
110
Cerny, Theology, Politics and Letters at the Crossroads of European Civilization, 145.
B. de Jong en P. Keller, ‘Contra-inlichtingen en contraspionage’, in: B.A. de Graaf (ed.), Inlichtingen- en
veiligheidsdiensten (Alphen aan de Rijn 2010) 275-276.
112
De Jong en Keller, ‘Contra-inlichtingen en contraspionage’, 283.
113
Er is een zekere vorm van onzekerheid over de datering, omdat Basnage zijn brief alleen met ’30 augustus’
heeft ondertekend. Waarschijnlijk heeft Veenendaal het jaartal afgeleid aan de beschreven affaire rond
bibliothecaris van de familie Colbert, Etienne Baluze, die tussen 1708 en, blijkbaar, 1710 uit Parijs werd
verbannen. Zie: Brief van Jacques Basnage aan Anthonie Heinsius, 30 augustus 1710, De briefwisseling van
Anthonie Heinsius 1702-1720 XI, 1 augustus 1710 – 30 april 1711, A.J. Veenendaal jr., Rijks Geschiedkundige
Publicatiën, Grote serie 214 (’s-Gravenhave 1990) 104.
114
Basnage aan Heinsius, 30 augustus 1710, 104.
115
Cerny, Theology, Politics and Letters at the Crossroads of European Civilization, 133.
111
22
hem deze krant zou doen toekomen.116 Torcy voorzag Basnage echter ook van informatie, maar wel
in die mate dat het garandeerde dat de Hugenoot de Fransen bleef voeden met zaken die voor het
Franse buitenlandse beleid van belang waren.117 Een kenmerkend voorbeeld van Basnages belang in
de informatieuitwisseling is het gegeven dat hij ergens rond juli een pamflet richting Torcy stuurde
vóórdat deze de Nederlandse lezers had bereikt.118
Tijdens de vredesonderhandelingen in Utrecht zette Basnage deze correspondentie voort.
Tijdens zijn verblijf in Utrecht benadrukte Basnage tegenover Colbert ook het belang van een snelle
en voordelige vrede. Hij benadrukte het belang van de Republiek bijvoorbeeld op het gebied van de
Nederlandse handel. Bovendien voorzag Basnage Torcy van informatie over de houding van de
Nederlanders en de Engelsen ten opzichte van de Franse vredesvoorbereidingen.119
Deze correspondentie is op zijn minst opmerkelijk te noemen. Basnage voorzag blijkbaar met
hetzelfde gemak de Fransen van waardevolle informatie. In deze studie is helaas geen ruimte om
deze relatie tot in alle detail te bestuderen. Tijdgebrek en de onbereikbaarheid van bronnen beletten
dat in deze fase, maar het biedt wel mogelijkheden voor verdere studie in de toekomst.
Basnage onderhield niet alleen contacten met de Fransen, maar hij onderhield ook warme
contacten met de Engelsen en met de derde graaf van Shaftesbury in het bijzonder. Zo drong
Basnage er in 1707 bij de Engelsen op aan om de tweehonderdduizend vluchtelingen voor
naturalisatie in aanmerking te laten komen. In april van hetzelfde jaar drong Basnage er bij de
Engelsen nogmaals op aan om het Franse protestantisme als een rechtvaardige zaak van de Spaanse
Successieoorlog te zien.120 Bovendien constateert Cerny dat er aanwijzingen zijn dat Basnage
contacten onderhield met de Britse ambassadeur in Den Haag, burggraaf Townshend, die samen met
Marlborough deelnam aan de onderhandelingen.121
Conclusie
Concluderend kan worden gesteld dat Basnage op zijn minst een veelzijdig persoon genoemd kan
worden. Geboren in een orthodox protestantse familie in Rouen, geschoold in liberale omgevingen in
onder andere Genève en nog voor de herroeping van het Edict van Nantes uit Frankrijk verbannen,
terwijl hij handelde naar de letter van de wet, maar de aversie tegen protestanten was al zeer hoog
116
Cerny, Theology, Politics and Letters at the Crossroads of European Civilization, 133.
Cerny stelt dat Torcy niet alleen geïnteresseerd was in politieke informatie voor het Franse buitenlandse
beleid, maar mogelijk ook voor zijn rol als propagandist van Lodewijk XIV. Zie voor een uitgebreide studie
hierover J. Klaits, Printed Propaganda under Louis XIV: Absolute Monarchy and Public Opinion (Princeton 1976).
Zie: Cerny, Theology, Politics and Letters at the Crossroads of European Civilization, 133.
118
Ibidem, 134.
119
Ibidem, 135.
120
Basnage schreef dit aan de graaf van Shaftesbury op 17 januari 1707. Zie: Ibidem, 129.
121
Ibidem, 130-131.
117
23
opgelopen.
Basnage bleef vanuit Rotterdam in contact met zijn geloofsgenoten in Frankrijk door middel
van onder andere de Lettres pastorales sur le renouvellement de la pérsecution, ou Exhortation à la
Persévérance, waarin hij de Hugenoten in Frankrijk met advies wilde bijstaan in de voor protestanten
zeer moeilijke tijden. Daarnaast hield Basnage niet alleen contact met de Hugenoten in Frankrijk, hij
zette in opdracht van de Waalse kerk ook de belangen van de Franse protestanten op de agenda bij
raadpensionaris Anthonie Heinsius. Zo maakte hij zich hard voor een naturalisatie voor Franse
vluchtelingen, zodat ze in de Republiek konden blijven, zodat de Franse koning ze niet meer als
onderdaan kon aanmerken, waardoor zij weer in het bezit konden komen van hun inbeslaggenomen
eigendommen en waardoor er nog meer Hugenoten naar de Republiek konden komen. Uiteindelijk
besloot de Staten van Holland in september 1709 deze mogelijkheid open te stellen.
De belangen van de Hugenoten werden door Basnage en door de onderhandelaars van de
Republiek ook nog op de vredesonderhandelingen in Geertruidenberg behartigd. Echter, na deze
mislukte poging om tot een vrede te komen lijkt het belang van de Hugenoten, in ieder geval in het
agentschap van Basnage voor Heinsius te zijn verdwenen. Tijdens de onderhandelingen in Utrecht zet
Basnage zich in voor onder andere het barrièreverdrag en mengt hij zich in de economische discussie
omtrent het tarief van 1664.
Echter, Cerny stelt dat de zaak van de Hugenoten niet helemaal uit het oogpunt van Basnage
is verdwenen. De predikant onderhield na de vredesonderhandelingen in Geertruidenberg een
intensief contact met de Franse minister van buitenlandse zaken Colbert. In deze correspondentie
komt de religieuze zaak in Frankrijk weliswaar niet aan bod, maar Cerny claimt dat deze
correspondentie gezien moet worden in het licht van de belangen van de Hugenoten.122 Bovendien is
het volgens Cerny ook niet zo dat Basnage puur uit eigenbelang handelde, omdat hij voortdurend
handelde in opdracht van de raadpensionaris.123 Deze manier van opereren is kenmerkend voor
Basnage, die zich in alles gematigd opstelde. Hierover zal in het volgende hoofdstuk meer worden
gezegd, omdat Basnage in zijn houding lijnrecht tegenover zijn zwager Pierre Jurieu stond.
Om als een agent te kunnen functioneren onderhield Basnage een netwerk, voor
zover dat in deze studie na te gaan was, dat bestond uit familieleden, collega’s en dus zeer
waarschijnlijk ook andere goede contacten in Frankrijk. Het is echter lastig om aan te geven hoe
Basnage als agent werd beoordeeld. In de correspondentie naar Heinsius wordt vrijwel niet over
Basnage gesproken, in ieder geval niet in de vorm van een waardeoordeel. Dat Basnage echter na de
oorlog als officiële geschiedschrijver werd benoemd en door de Fransen in 1715 als Heinsius’
favoriete gezant werd aangemerkt, is hierin wel een teken aan de wand.
122
123
Cerny, Theology, Politics and Letters at the Crossroads of European Civilization, 136-137.
Ibidem, 137.
24
Hoofdstuk III: de spionnen Pierre Jurieu en Etienne Caillaud
Pierre Jurieu en Etienne Caillaud vervulden tijdens de Spaanse Successieoorlog ook een rol als
agenten van Anthonie Heinsius, zij het echter op een ander terrein dan Jacques Basnage, namelijk
spionage. Over spionage in de vroegmoderne tijd is van de hand van Lucien Bély in 1990 een zeer
omvangrijk werk verschenen. Espions et Ambassadeurs au Temps de Louis XIV beschrijft en
analyseert de diplomatieke aard van de periode rond de vredesonderhandelingen in Utrecht.124
Binnen deze analyse ruimt Bély een grote hoeveelheid pagina’s (ruim driehonderd) in voor de rol van
spionage. Bély geeft een uitgebreid pallet aan spionnen, variërend van joodse bankiers, Italiaanse
graven en, in het geval van Pierre Jurieu, protestantse predikanten. Echter, omdat Bély zijn
uitgebreide werk in het Frans geschreven heeft en de tijd om dit onderzoek af te ronden te krap is
om dit werk in zijn geheel door te nemen en te begrijpen zal in de beschrijving van het werk van Bély
vooral dankbaar gebruik worden gemaakt van een uitgebreid reviewartikel ‘Gathering Intelligence in
the Age of Louis XIV. Espions et Ambasassdeurs au Temps de Louis XIV by Lucien Bély’ van de hand
van John C. Rule, die belangrijkste aspecten van Bély’s boek samenvat.
Spionnen, zo constateert Bély, waren er in verschillende soorten. Hij onderscheidt er in zijn
werk zeven. Deze soorten zullen hieronder kort worden weergegeven, zoals ze ook terug te vinden
zijn in het artikel van Rule. De eerste categorie bestaat uit spionnen die zich direct in oorlogsgebied
bevonden. In deze categorie kunnen omgekochte officieren van de vijandige partij vallen, maar ook
verkenners die uit het eigen kamp gerekruteerd werden, speciaal getrainde spionnen of de vaste
bewoners van de oorlogsregio die informatie verkochten vallen onder deze eerste soort.125 In Espions
et Ambassadeurs au Temps de Louis XIV wordt van deze eerste soort een voorbeeld gegeven vanuit
Engeland. De informatie die deze mensen aanleverden werd gefilterd door een speciale dienst.126 Of
deze dienst vergelijkbaar is met de Zwarte Kamers die tijdens de Spaanse Successieoorlog in de
Republiek en daarbuiten actief waren is niet helemaal duidelijk. Deze Zwarte Kamers waren
gespecialiseerd in het onderscheppen van gecodeerde berichten en het ontcijferen van
geheimschriften in voornamelijk de achttiende eeuw.127
Een tweede categorie van spionnen die door Bély wordt onderscheiden zijn mensen die
strategische locaties in de gaten hielden, zoals havens, bergpassen of bijvoorbeeld citadellen. Deze
124
J.C. Rule, ‘Gathering Intelligence in the Age of Louis XIV. Espions et Ambasassdeurs au Temps de Louis XIV by
Lucien Bély’, The International History Review 14 (1992) 732; L. Bély, Espions et Ambassadeurs au Temps de
Louis XIV (Parijs 1990).
125
Rule, ‘Gathering Intelligence in the Age of Louis XIV’, 737.
126
Ibidem, 737.
127
Voor een uitgebreide studie over cryptologie in de Republiek van de achttiende eeuw zie: K.M.M. de Leeuw,
Cryptology and Statecraf in the Dutch Republic: Cryptologie en buitenlands beleid in de Republiek der Verenigde
Nederlanden (Amsterdam 2000). Zie voor een specifiek hoofdstuk over de Zwarte Kamers tijdens de Spaanse
Successieoorlog pagina’s 52-75.
25
mensen waren allemaal amateurs, parttimers, zoals een bediende in een haven die met gemak
bijvoorbeeld bevoorradingsbewegingen in de haven kon waarnemen.128 Zoals later nog zal worden
toegelicht bestond het netwerk van Jurieu en Caillaud voor een groot deel uit mensen die zich
toelegden op het bespioneren van Franse havens. Ten derde waren er rondreizende informanten die
van land tot land reisden en hun diensten per missie verkochten.129 Een voorbeeld die door Bély
wordt genoemd is die van Nathaniel Hooke, een Ierse Jacobiet die voor de Fransen missies ondernam
naar de Lage Landen, Engeland en Schotland.130
De vierde categorie bestond uit mensen die Rule ‘gadflies’ noemt. Dit waren
hofkroniekschrijvers, roddelaars en ‘snoops’131. Dit waren doorgaans mensen die maar al te graag
hun verhaal verkochten en zij schroomden zich niet om de berichten te verrijken met een anekdote
om hun lezers te prikkelen.132 Een goed voorbeeld hiervan is Daniel de Martine, die woonachtig was
in Parijs en regelmatig trips naar Versailles maakte om daar de laatste roddels te verzamelen. Hij
verkocht deze informatie aan onder andere de hoven van Hannover, Brandenburg en aan de
hoofdkwartieren van Marlborough.133
De deep-seated agents vormen de vijfde categorie. Wie er onderdeel uitmaakten van deze
categorie is zeer lastig te zeggen. De identiteit van deze spionnen werd namelijk gemaskeerd door
onder andere noms de guerre of door gecodeerde berichten. Een van de bekendste van de deepseated agents was Abbé Gaultier die zich in Londen vestigde en waardevolle informatie uit Engeland
smokkelde in de middelste jaren van de Spaanse Successieoorlog. Dit is het prototype spion dat
continu in gevaar was door hun dubbelleven.134 De zesde soort omvatte diplomaten die gerekruteerd
werden voor diensten van een andere soevereine macht. Deze personen werd vaak asiel aangeboden
of ze werden betaald. Een voorbeeld van een dergelijke agent waaraan de Republiek informatie
overhield was Herman Petkum, die diverse Duitse prinsdommen vertegenwoordigde in Den Haag en
wiens diensten openstonden voor de hoogste bieder.135 De laatste categorie bestond uit ‘master
spies’. Dit waren degenen die de spionagenetwerken betaalden of die de controle hadden over het
netwerk.136 In deze categorie zijn Pierre Jurieu en Etienne Caillaud te plaatsen.
Uiteraard was het netwerk van Pierre Jurieu en Etienne Caillaud niet het enige netwerk in
Heinsius’ geheime dienst tijdens de Spaanse Successieoorlog. Het bestaan van de Zwarte Kamer is al
128
Rule, ‘Gathering Intelligence in the Age of Louis XIV’, 737.
Ibidem, 738.
130
Ibidem, 738; Bély, Espions et Ambassadeurs au Temps de Louis XIV, 293, 639.
131
Een letterlijke vertaling van dit woord is ‘bemoeials’, vandaar dat er gekozen is om deze term in het Engels
te laten staan.
132
Rule, ‘Gathering Intelligence in the Age of Louis XIV’, 738.
133
Ibidem, 738; Bély, Espions et Ambassadeurs au Temps de Louis XIV, 91, 234.
134
Rule, ‘Gathering Intelligence in the Age of Louis XIV’, 738-739
135
Ibidem, 739.
136
Ibidem, 739.
129
26
even aangegeven en bovendien werden bijvoorbeeld ook de grensvestigingen van de Republiek
geobserveerd. Zo had Heinsius in Maastricht een agent genaamd Ernst Peters en de Luikenaar
Laurent de Méan.137 Bovendien werd Heinsius niet alleen door spionnen op de hoogte gehouden,
maar ook door officiële vertegenwoordigers in het buitenland, zodat Heinsius altijd goed op de
hoogte was van gebeurtenissen aan onder andere het Franse hof.138
Patronage
In het vorige hoofdstuk is bij Jacques Basnage aangetoond dat zijn inzet voor de Waalse kerk en voor
de Hugenoten in het bijzonder zeer waarschijnlijk de aanleiding was voor Basnages patronage door
Anthonie Heinsius. Ook het spionagenetwerk van Jurieu en Caillaud kon niet opereren zonder
medewerking van Anthonie Heinsius. Heinsius had tijdens de Spaanse Successieoorlog, in
samenwerking met de secretaris van de Amsterdamse Admiraliteit Job de Wildt, hiervoor een
uitgebreid netwerk van correspondenten in de belangrijkste Franse havens.139 Dit spionagenetwerk
diende niet alleen de Republiek tijdens de Spaanse Successieoorlog, maar was ook voor de Engelsen
van groot belang. Een bezoek van de hertog van Marlborough aan Den Haag in 1702, waarbij hij
Jurieu en Caillaud ontmoette is hier een voorbeeld van.140
Dit bezoek had mogelijk grotendeels te maken met het feit dat de spionagedienst van Jurieu
al in de Negenjarige Oorlog (1688-1697) in werking was getreden. Al sinds 1689 verzamelde Jurieu
gegevens om die vervolgens naar Engeland te zenden.141 Al snel werd echter duidelijk dat dit
systeem, dat bestond uit spionnen die her en der verspreid actief waren, niet het meest efficiënte
systeem was. Sterker nog, door de geringe controle op de berichten die veelal duur verkocht werden
kon het zelfs gebeuren dat Jurieu slachtoffer werd van een oplichter in zijn netwerk.142 Hieruit
ontstond het plan om in de Franse havens twee spionnen aan te stellen, die zonder elkaar te kennen
en afzonderlijk van elkaar berichten zouden sturen.143 Deze aanstellingen vonden plaats in overleg
met de Engelse staatssecretaris Nottingham. Er werd besloten dat in Rochefort, Brest, Saint-Malo en
Toulon een tweetal spionnen werden geïnstalleerd. Bovendien werd er ook in Parijs een
correspondent geplaatst.144
Dit systeem werd dus in nauw overleg met de Engelsen in elkaar gezet. In eerste instantie
137
Veenendaal jr. (red.), De briefwisseling van Anthonie Heinsius 1702-1720 I, XXIX.
Ibidem, XXIX
139
Ibidem, XXIX.
140
G. Das, ‘Pierre Jurieu als middelpunt van een spionnage-dienst’, Tijdschrift voor Geschiedenis 41 (1926) 381;
F.R.J. Knetsch, Pierre Jurieu: Theoloog en Politikus der Refuge (Kampen 1967) 370; Veenendaal jr., ‘Inleiding’,
XXIX.
141
Das, ‘Pierre Jurieu als middelpunt van een spionnage-dienst’, 377.
142
Ibidem, 377.
143
Ibidem, 377; Knetsch, Pierre Jurieu, 346-347.
144
Das, ‘Pierre Jurieu als middelpunt van een spionnage-dienst’, 378.
138
27
wilde Jurieu van een spionagecentrale op deze schaal niets weten, maar hij ging uit loyaliteit aan
Willem III overstag.145 Bovendien werd er ook voor gezorgd dat er vanuit de Engelse overheid een
zeer betrouwbaar betaalsysteem werd opgezet. Das meldt dat de Engelse regering elke drie
maanden een bedrag van drieduizend gulden beschikbaar stelde aan Jurieu, zodat deze dit geld
onder zijn corrrespondenten kon verdelen.146 Het is dankzij deze uitgebreide financiële huishouding
dat Jurieu contact zoekt met een eveneens in Rotterdam gevestigde koopman, genaamd Etienne
Caillaud. 147Bovendien toont Das aan dat raadpensionaris Heinsius al in deze fase van de geschiedenis
nauw betrokken was bij dit omvangrijke spionagenetwerk, zoals blijkt uit een brief van Jurieu aan de
Engelsen.148
Hoe precies de relatie was tussen Jurieu en Heinsius is uit de briefwisseling lastig op te
maken. Echter, het gegeven dat Heinsius in samenwerking met De Wildt dit netwerk beheerde, al in
een vroeg stadium in ieder geval op de hoogte was van de spionageactiviteiten en volgens Das hier
ook bij betrokken was geeft op zijn minst aan dat Jurieu voor een groot deel afhankelijk was van
Heinsius. Logischerwijs zal Heinsius ook de salariëring van het netwerk nauwgezet gecontroleerd
hebben. Het is niet logisch om te veronderstellen dat Jurieu zijn diensten aan de Republiek gratis
aanbood. Daarnaast stelt Das dat Jurieu van de grote bedragen die hij moest verdelen onder zijn
aanhangers er nooit naar gestreefd heeft om er zelf beter van te worden.149 Echter, er is nog
voldoende ruimte voor een nadere bestudering naar de precieze rolverdeling tussen Heinsius en
Pierre Jurieu.
Afkomst en opleiding
Net zoals in het geval van Basnage waren Jurieus contacten en handelswijze grotendeels afhankelijk
van zijn professionele achtergrond. Hierdoor is het nu zaak om een korte weergave te geven van
Jurieus afkomst, opleiding en vroege werkzame leven.
Pierre Jurieu wed geboren in Mer op 24 december 1637, als jongste van vijf kinderen. Jurieu
werd geboren in een echte theologenfamilie. Zowel zijn vader als grootvader waren predikanten en
ook binnen zijn schoonfamilie waren enkele dominees te vinden.150 Jurieu groeide op in Mer, een
plaatsje zuidwest van Orléans, een plattelandsplaatsje dat voor veertig procent bestond uit
145
Knetsch, Pierre Jurieu, 347. Jurieu was een fel voorstander van de invasie van Willem III in Engeland in 1688.
Voor meer achtergronden hierover zie onder andere het hoofdstuk ‘Jurieu and the Glorious Revolution’ van
Guy Howard Dodge: G.H. Dodge, The Political Theory of the Huguenots of the Dispersion: With Special
Reference to the Thought and Influence of Pierre Jurieu (New York 1947) 34-93. Zie ook: Knetsch, Pierre Jurieu,
281-282.
146
Das, ‘Pierre Jurieu als middelpunt van een spionnage-dienst’, 378.
147
Knetsch, Pierre Jurieu, 347.
148
Das, ‘Pierre Jurieu als middelpunt van een spionnage-dienst’, 379-380.
149
Ibidem, 378.
150
Knetsch, Pierre Jurieu, 13.
28
protestanten, die in tegenstelling tot de katholieke bevolking, voornamelijk boeren, arbeiders en
dienstpersoneel, vrijwel allemaal konden lezen en schrijven.151
Jurieu genoot zijn opleiding aan de academie van Saumur, waar hij filosofie studeerde.152
Nadat Jurieu in 1656 zijn graad behaalde vertrok hij, hij was nog geen twintig jaar oud, naar Sedan
voor een studie theologie.153
Aan de universiteit van Sedan was zijn grootvader, Pierre De Moulin de primus inter pares
onder de hoogleraren. De academie van Sedan draaide om de theologiefaculteit, in een gebied dat
pas sinds 1642 aan Frankrijk was toegevoegd en daarvoor een onafhankelijk staatje was geweest
onder protestants bewind.154 Na zijn studie vervulde Jurieu tien jaar lang een functie als predikant.
Het is in de begindagen van zijn carrière niet duidelijk wanneer hij in zijn geboorteplaats Mer zijn
vader bijstond en wanneer hij deze gemeente alleen ging leiden. Er zijn aanwijzingen dat dit rond
1662-1664 moet zijn geweest.155
Jurieus leven zou vrij vaak in het teken staan van conflict. Veel van deze geschillen hebben
een theologische aard, zoals zijn verweer tegen het geschrift La Renunion du Christianisme ou la
maniere de rejoindre tous les Chrestiens sous une seule Confession de Foy.156 Hierin werden
christenen opgeroepen om alle onnodige geschillen naast zich neer te leggen. De gelovigen moesten
de geleerden maar laten discussiëren, want het feit dat er onenigheid was betekende dat deze
stellingen toch niet ‘ter zaligheid dienende’ was. Echter, het gevolg was dat de hele leer niet ter zake
doende was en dat de vele martelaren dus zinloos gestorven waren.157
Jurieus positie in Frankrijk werd onhoudbaar toen hij omstreeks 1680 anoniem een geschrift
publiceerde waarin hij de rechten van de Hugenoten verdedigde.158 In dit geschrift stelde Jurieu dat
de Hugenoten zeer trouw waren aan vorst en vaderland en dat dit van de rooms-katholieken juist
niet te zeggen viel.159 Jurieu durfde het echter niet aan om La politique du clergé de France in
Frankrijk te laten drukken; het geschrift werd uiteindelijk gedrukt in Den Haag.160 Jurieu kon Frankrijk
zonder al te veel problemen verlaten.161 Hij vertrok richting de Republiek en via Den Haag vestigde hij
151
Knetsch, Pierre Jurieu, 14.
Ibidem, 16.
153
Ibidem, 17.
154
Ibidem, 17-18.
155
Ibidem, 23.
156
Verschenen in 1670 in Saumur, schrijver is onbekend. Zie: Ibidem, 26.
157
Ibidem, 26.
158
Auteur onbekend, ‘Pierre Jurieu’, Columbia Electronic Encyclopedia (2013). Bibliografie zie: G.H. Dodge, The
Political Theory of the Huguenots of the Dispersion: With Special Reference to the Thought and Influence of
Pierre Jurieu (New York 1947). Dit artikel spreekt van 1681 terwijl in Knetsch de datum op 23 december 1680
ligt. Zie: Knetsch, Pierre Jurieu, 111.
159
Ibidem, 111.
160
Van der Linden, Experiencing Exile, 176; Knetsch, Pierre Jurieu, 111.
161
Ibidem, 117.
152
29
zich in Rotterdam. Daar werd hij in 1682 geïnstalleerd als predikant van de Waalse kerk.162 Jurieu
stierf op 11 januari 1713 op 75-jarige leeftijd.163
Binnen deze kerk kreeg Jurieu te maken met koopman Etienne Caillaud, die twee periodes
dienst deed als diaken.164 Over Caillaud is verder niet heel veel bekend. Uit de persoonsgegevens die
Veenendaal jr. achterin het laatste deel van de briefwisseling van Anthonie Heinsius heeft
opgenomen valt op te maken dat Caillaud werd geboren in 1667 en stierf in 1750.165
Netwerken
Zoals in het hoofdstuk rond Jacques Basnage al is aangegeven, was het vormen van een netwerk en
het onderhouden van een netwerk de belangrijkste taak van een vroegmoderne agent. In het stuk
hiervoor is al deels aangegeven hoe het netwerk van Jurieu en later Etienne Caillaud in overleg met
de Engelsen tot een goed systeem werd omgevormd en hoe de betaling plaatsvond. Uiteraard was
dit een belangrijk middel om het netwerk bijeen te houden. Echter, wat nog niet is besproken, is hoe
het spionagenetwerk tot stand kon komen en wat voor mensen hier deel van uitmaakten.
Net zoals Basnage, hield Jurieu na zijn vertrek uit Frankrijk contact met de Hugenoten in
Frankrijk. De predikant trok zich het lot aan van de vervolgde Hugenoten in Frankrijk die in de
gevangenis zaten of op de galeien van de Franse koning.166 Jurieu schreef niet alleen over de
vervolgden, hij schreef ze ook zelf aan in persoonlijke brieven, waarvan enkelen Jurieu ook
terugschreven.167 Het bleef niet bij deze brieven, want Jurieu schreef ook periodiek vlugschriften
voor de in Frankrijk achtergebleven Hugenoten, die later werden gevolgd door herderlijke brieven,
de Lettres pastorales.168 In deze brieven riep Jurieu de achtergebleven protestanten op om in hun
geloof te volharden.169
De Lettres pastorales riepen de gelovigen bovendien op om hun verhalen over de
vervolgingen in Frankrijk naar Jurieu te sturen. Deze oproep werd al in de eerste brief in 1686
opgenomen.170 Hierdoor was Jurieu niet alleen een van de eerste Franse predikanten die zich actief
met de gebeurtenissen in Frankrijk bezig ging houden, hij was tevens een spil in een internationaal
informantennetwerk.171 Enkele brieven kwamen rechtstreeks bij Jurieu terecht, maar velen bereikten
162
Al eerder werd Jurieu ‘Waals predikant in deze stad’ genoemd, dit was hij echter niet tot 7 juni 1682. Zie:
Knetsch, Pierre Jurieu, 135-136.
163
Ibidem, 377.
164
H. Bost, "L’affaire Bayle" : la bataille entre Pierre Bayle et Pierre Jurieu devant le consistoire de l’Église
wallonne de Rotterdam (Saint-Étienne 2006) 111.
165
Veenendaal jr. (red.), De briefwisseling van Anthonie Heinsius XIX, 660.
166
Knetsch, Pierre Jurieu, 216.
167
Ibidem, 216.
168
Ibidem, 220.
169
Van der Linden, Experiencing Exile, 178.
170
Ibidem, 184
171
Ibidem, 175, 184.
30
de Rotterdamse predikant via collega’s die nog met hun oude gemeente in contact stonden. 172
Dat Jurieu voor het beschrijven van de Hugenoten een netwerk hanteert dat bestaat uit
vakbroeders is iets wat bij Basnage ook al is geconstateerd en wat volgens Keblusek één van de
kenmerken van het vroegmoderne informatienetwerk was. Bovendien, maar dat valt echter niet
direct te concluderen uit dit netwerk, is dankzij het contact met enkele in Frankrijk achtergebleven
geloofsgenoten, het niet geheel ondenkbaar dat zij een grote rol hebben gespeeld in het
spionagenetwerk. Veenendaal jr. stelt dat Jurieu veel gebruik maakte van uitgeweken Hugenoten.173
Wat echter wel met zekerheid te zeggen is dat, net zoals in het geval van Basnage, er veelal
gebruik werd gemaakt van familieleden.174 Deze manier van werken bracht natuurlijk ook gevaar met
zich mee. Dit kwam tot uiting tijdens de Negenjarige Oorlog, toen het gehele spionagenetwerk in
1696 werd opgerold. Dit gebeurde nadat een agent, die waarschijnlijk onervaren was, uit het
netwerk in Saint-Malo werd opgepakt. Na deze eerste arrestatie werden ook diens correspondent in
Parijs en agent in Duinkerken gearresteerd.175 Het oprollen van de organisatie betekende voor
Caillaud een groot persoonlijk verlies. Hij verloor niet alleen de in Rochefort werkende Bourigault,
Caillauds zwager die ter dood werd veroordeeld, maar ook enkele neven die (levens)lange
gevangenisstraffen kregen.176 Bovendien werd de dochter van Bourigault in een klooster
opgeborgen.177 Daarnaast verloor Caillaud, die vanuit Rotterdam ook veel zaken deed in Frankrijk na
deze familietragedie ook al zijn handelscontacten.178 Bovendien werden zijn bezittingen verbeurd
verklaard.179
Nu er een kader is geschetst rond het spionagenetwerk van Pierre Jurieu en Etienne Caillaud
is het goed te kijken wie er mogelijk deel uitmaakten van dit netwerk. Het is echter niet met
zekerheid te zeggen dat de personen die Veenendaal jr. identificeert als mogelijk leden van het
spionagenetwerk hier ook daadwerkelijk deel van hebben uitgemaakt. Echter, bij enkelen is dit wel
aanneembaar, al is het alleen al vanwege het feit dat met name Caillaud in enkele brieven bij naam
wordt genoemd. Bovendien streeft dit onderzoek niet naar een volledige weergave van het
spionagenetwerk. Enerzijds is het zeer lastig of zelfs onmogelijk te realiseren.180 Zo ook bij de hierna
besproken personen. Veelal zijn de hierna besproken personen alleen met naam bekend. Dit brengt
natuurlijk beperkingen met zich mee. Echter, de onderwerpen en een bestudering van de geboden
172
Van der Linden, Experiencing Exile, 184-185.
Veenendaal jr. (red.), De briefwisseling van Anthonie Heinsius 1702-1720 I, XXIX.
174
Ibidem, XXIX
175
Knetsch, Pierre Jurieu, 349.
176
Ibidem, 349; Das, ‘Pierre Jurieu als middelpunt van een spionnage-dienst’, 382
177
Das, ‘Pierre Jurieu als middelpunt van een spionnage-dienst’, 382.
178
Knetsch, Pierre Jurieu, 349.
179
Das, ‘Pierre Jurieu als middelpunt van een spionnage-dienst’, 382.
180
Veenendaal jr. (red.), De briefwisseling van Anthonie Heinsius 1702-1720 I, XXVIII.
173
31
accuraatheid in en van de briefwisselingen van Jurieu, Caillaud en enkele (mogelijke) agenten geven
desalniettemin een goed en diepgaander beeld van het spionagenetwerk rond de twee Rotterdamse
Hugenoten.
Personen en thema’s: verdachte figuren
Een van de personen die zeer waarschijnlijk deel uitmaakte van het netwerk rond Jurieu en Caillaud
was vermoedelijk Jean-Jacques Quesnot de la Chenee181, een fabrikant uit Berlijn. Omstreeks 10
november 1702 ontving Anthonie Heinsius een brief van Quesnot de Lachenee. Quesnot de la
Chenee schrijft aan Heinsius dat er ene meneer Beaulieu, vermoedelijk een Franse geheim gezant, uit
Kopenhagen is aangekomen, samen met meneer De Chamily. Beaulieu heeft zich echter van zijn
reispartner afgescheiden, hoogstwaarschijnlijk met de bedoeling om te spioneren in Holland en
hiervan een verslag te maken voor het Franse hof, samen met een Franse handelaar die De la Chenee
Amant of Amale noemt. Vermoedelijk gaat het hier om Paul Aman, een koopman-fabrikant van
kousen uit Sedan.182 Quesnot de la Chenee draagt de heren van de Staat op om deze mensen goed in
de gaten te houden.183
Over de precieze werkzaamheden van De la Chenee als geheim corresponent van Heinsius is
verder niet heel veel bekend en dus ook niet op welke manier hij in contact kwam met de
raadpensionaris. Maar ervan uitgaande dat Quesnot de la Chenee inderdaad tot het netwerk van
Jurieu en Caillaud behoorde dan valt er te zeggen dat hij de raadpensionaris in de jaren 1702, 1703
en 1708 in totaal zes brieven stuurde.184 Hierin, zoals al aan het begin is aangegeven maakte Quesnot
De la Chenee regelmatig melding van mogelijk spionnen van de Fransen die zich ophielden in de
Republiek. Quesnot blijkt bovendien actief op zoek te blijven naar de juiste informatie, zoals blijkt uit
de opheldering die hij biedt in een brief aan Heinsius van mei 1703. In eerdere brieven had Quesnot
De la Chenee zijn komst al aangekondigd, maar kon hij nog geen naam geven. Dit kon nu wel en hij
herhaalde nogmaals zijn vermoeden dat het hier om een Franse spion ging.185
In hoeverre deze informatie die Quesnot De la Chenee doorgaf ook daadwerkelijk accuraat
was is niet met zekerheid te zeggen. In de brief die aan het begin van dit hoofdstuk is aangehaald
181
Er komen twee varianten voor van deze naam in de briefwisseling met Heinsius. Vanaf dit moment zal
Quesnot de la Chenee worden gebruikt. Overigens een puur willekeurige keuze.
182
Brief van Jean-Jacques Quesnot de la Chenee aan Anthonie Heinsius, 10 november 1702, De briefwisseling
van Anthonie Heinsius 1702-1720 I, 19 maart 1702 – 31 december 1702, A.J. Veenendaal jr. (red.), Rijks
Geschiedkundige Publicatiën, Grote serie 158 (’s-Gravenhage 1976), 531.
183
Quesnot de la Chenee aan Heinsius, 10 november 1702, 531.
184
Mogelijk is er nog een brief verloren gegaan, omdat in de brief van 13 april 1703 twee Franse agenten
worden genoemd die in eerdere brieven niet zijn genoemd. Zie: Brief Jean-Jacques Quesnot de la Chenee, 13
april 1703, De briefwisseling van Anthonie Heinsius 1702-1720 II, 1703, A.J. Veenendaal jr. (red.), Rijks
Geschiedkundige Publicatiën, Grote serie 163 (’s-Gravenhage 1978), 153.
185
Brief Quesnot de la Chenee aan Heinsius, 1 mei 1703, De briefwisseling van Anthonie Heinsius 1702-1720 II,
1703, A.J. Veenendaal jr. (red.), Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote serie 163 (’s-Gravenhage 1978) 196.
32
wordt melding gemaakt van een zekere Beaulieu, die volgens Quesnot De la Chenee namens
Frankrijk gestationeerd was in Zweden.186 Echter, volgens Veenendaal jr. is er geen inwoner van
Stockholm aangetroffen met dezelfde naam. Daartegen kan worden ingebracht dat een zekere
Beaulieu zich bij Sparre187 meldt met de aanbieding om te spioneren. Sparre vertrouwt hem niet en
vraagt aan Heinsius wat te doen.188 Bovendien maakt Saunière de l’Hermitage in een brief van 9
december 1712 melding van de arrestatie van een zekere Beaulieu.189 Als het hier om dezelfde
persoon gaat en die kans is redelijk aanwezig, dan is de kans ook zeker aanwezig dat er aan de
inhoud van de correspondentie van Quesnot De la Chenee niet getwijfeld hoeft te worden.
Quesnot De la Chenee was niet de enige die Heinsius op de hoogte hield van verdachte
personen in de Republiek. Ook Caillaud zelf stuurt de raadpensionaris een brief met ditzelfde
onderwerp. Op 11 november 1703 waarschuwt hij Heinsius door middel van een bijgevoegd rapport
voor twee verdachte personen in Den Haag. Verdere informatie wordt in deze brief niet gegeven. Het
is dus onduidelijk wie deze twee personen zijn, wat de reden is dat ze volgens Caillaud, voor controle
in aanmerking komen.190
Personen en thema’s: berichten van het front
Niet alleen verdachte personen waren onderwerp in de diverse brieven die vanuit het netwerk van
Jurieu en Caillaud naar Heinsius werden verstuurd. Zoals gezegd werden de Franse havenplaatsen
door de spionnen van het netwerk goed in de gaten gehouden, zodat Heinsius goed op de hoogte
was van de bewegingen van de Fransen. Het eerste succes op dit gebied dateerde al van 1696 toen
Jurieu in de omgeving van Jacobus II een spion wist te plaatsen die in februari van dat jaar meldde
dat “roi Jacques se préparait à passer en Angleterre et qu’il était à Dunkerque avec environ 300
bateaux plats.”191
Een van de meest aansprekende brieven op dit gebied die Caillaud stuurt is geschreven op
28 februari 1708. Zes dagen eerder, op 22 februari, heeft Caillaud blijkbaar diverse brieven uit
186
Quensot de la Chenee aan Heinsius, 10 november 1702, 531.
Veenendaal jr. onderscheidt verschillende personen met deze naam. Vermoedelijk gaat het hier om Karel
Willem Sparre, Zweeds officier in Nedelandse dienst. Zie: Veenendaal jr. (red.), De briefwisseling van Anthonie
Heinsius 1702-1720 XIX, 2 oktober 1718 – 22 juli 1720, Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote serie 247 (’sGravenhage 2001) 872.
188
Brief Karel Willem Sparre aan Anthonie Heinsius, 24 januari 1705, De briefwisseling van Anthonie Heinsius
1702-1720 IV, 1705, Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote serie 177 (’s-Gravenhage 1981) 41.
189
Brief van René Saunière de l’Hermitage aan Anthonie Heinsius, 9 december 1712, De briefwisseling van
Anthonie Heinsius 1702-1720 XIV, 1 september 1712 – 30 april 1713, Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote
serie 226 (’s-Gravenhage 1995) 290.
190
Brief van Etienne Caillaud aan Anthonie Heinsius, 11 november 1703, De briefwisseling van Anthonie
Heinsius 1702-1720 II, 1703, Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote serie 163 (’s-Gravenhage 1978) 535.
191
Dit bericht was echter niet geheel nauwkeurig, omdat zowel in Duinkerken als in Calais voorbereidingen
werden getroffen en de ex-koning zich in Calais bevond. Desalniettemin veroorzaakte dit bericht in Engeland
veel oproer in Engeland, waarna er maatregelen werden genomen en Jacobus van zijn onderneming afzag. Zie:
Das, ‘Pierre Jurieu als middelpunt van een spionnage-dienst’, 380.
187
33
Dieppe ontvangen, waarin melding wordt gemaakt van de arrestatie van matrozen uit de haven.
Bovendien twijfelt Caillaud er ook niet aan dat de Fransen “enig doel” hebben, hetzij in Engeland,
Schotland of “aan onze kusten.”192 Caillaud is niet de enige die rond deze datum aan Heinsius
melding maakt van deze actie van de Fransen. In een brief van Ouwerkerk193 aan Heinsius van 27
februari 1708 schrijft hij dat hij niet kan geloven dat deze bewapeningsactie bedoeld is omdat de
vijand een oog zou hebben op Zeeland of welke plaats in Vlaanderen dan ook, omdat “sij soveel
groote schepen en kloecke kapers comen uyt te rusten.”194 Bovendien is er, zo meldt Veenendaal jr.
in de voetnoot bij deze brief, ook een brief van kolonel Henry de Caris195 aan Ouwerkerk te vinden in
het Heinsius-archief, waarin Caris melding maakt van het feit dat er in Duinkerken 28 kapers worden
uitgerust.196 In de brief die Caillaud naar de raadpensionaris stuurt maakt hij melding van het
volgende: “Il semble qu’on deveroit assembler incessament vingt-cinq à trente vaisseaux de guerre
Anglois et Hollandois (...)”197 Ook op dit punt zaten Caillaud en zijn medewerkers er niet ver vanaf.
Een kleine toevoeging moet hier nog gemaakt worden, namelijk dat Caris in zijn brief aan Ouwerkerk
ook nog melding maakt van negen fregatten die in Duinkerken gereed worden gemaakt en dat er
vanuit Brest ook nog vijf grote oorlogsschepen worden verwacht.198 Behalve dat Caris Ouwerkerk op
de hoogte houdt, is er ook een anonieme informatie die melding maakt van dezelfde ontwikkelingen.
Deze informant, zo meldt Veenendaal jr., maakt er echter melding van dat deze expeditie wel eens
voor Spanje bedoeld zou kunnen zijn.199 Op dit punt was de informatie die Caillaud richting Den Haag
stuurde aanzienlijk accurater. Immers, in maart 1708 vertrok er een grote Franse vloot vanuit
Duinkerken richting Schotland.200 Behalve dat Caillaud, Ouwerkerk en Caris melding maken van deze
grote gebeurtenis in 1708 zijn er ook bij de brief van de Nederlandse gezant in Engeland Marinus van
192
Brief van Etienne Caillaud aan Anthonie Heinsius, 28 februari 1708, De briefwisseling van Anthonie Heinsius
1702-1720 VII, 1 januari – 30 september 1708, A.J. Veenendaal jr. (red.), Rijks Geschiedkundige Publicatiën,
Grote serie 194 (’s-Gravenhage 1985) 103.
193
Hendrik van Nassau, heer van Ouwerkerk en Woudenberg, legerleider van het Staatse leger. Zie: A.J.
Veenendaal jr. (red.), De briefwisseling van Anthonie Heinsius 1702-1720 XIX, 809, 819.
194
Brief van Ouwerkerk aan Anthonie Heinsius, 27 februari 1708, De briefwisseling van Anthonie Heinsius 17021720 VII, 1 januari – 30 september 1708, A.J. Veenendaal jr, (red.), Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote
serie 194 (’s-Gravenhage 1985) 100.
195
Kan mogelijk ook zijn zoon Pierre de Caris zijn, al meldt Veenendaal jr. niet dat deze kolonel van het Staatse
leger is. Het gaat hier naar alle waarschijnlijkheid om zijn vader. Zie: : A.J. Veenendaal jr., ‘De briefwisseling van
Anthonie Heinsius’ 1702-1720 XIX, 663.
196
Ouwerkerk aan Heinsius, 27 februari 1708, 100.
197
‘Het lijkt dat men aanstonds vijfentwintig à dertig Engelse en Hollandse oorlogsschepen verzamelt’. Zie:
Caillaud aan Heinsius, 28 februari 1708, 103.
198
Ouwerkerk aan Heinsius, 27 februari 1708, 100.
199
Ouwerkerk aan Heinsius, 27 februari 1708, 100
200
P. Schenk, ‘De fransche vloot den 17 Maart 1708 uitgeloopen onder den grave de Fourbin, op hebbende den
gewaenden prins van Wales : met een groote meenigte troepen uit Duinkerken naer Schotlant: om dat
koningryk aan dien vorst te onderwerpen; maer verstroit door den engelsche amirael Bings, en te rug gekeert
den 6. 7. en 8. April’, [Kartenmaterial], (Amsterdam, na 1707). Exemplaar te vinden bij universiteit van Bern:
http://aleph.unibas.ch/F?func=find-b&find_code=SYS&request=001363449. Online te bekijken via Europeana:
http://www.europeana.eu/portal/record/9200109/4D2FCECDCA85C7242EE9D8ED0BABC41D6B32CE08.html.
34
Vrijbergen van 28 februari diverse bijlagen aangetroffen, waaronder een kopie aan de StatenGeneraal over de Franse uitrusting in Duinkerken.201 Bovendien stuurt Ouwerkerk een brief,
gedateerd op 19 maart 1708 over de verwachting dat rond de 22e of 23e van de maand enige
beweging van de Franse vloot waar te nemen zal zijn. Bij deze brief, zo stelt Veenendaal jr., is een
kopie van een brief die de Engelse officier William Cadogan naar Ouwerkerk stuurde, van 17 maart
1708, over de Franse uitrusting in Duinkerken.202
Een andere mogelijke agent uit het netwerk van Jurieu en Caillaud die de opdracht had om
over de bezigheden in de havens te berichten, was Guillaume Vaucher. Vaucher wordt door
Veenendaal jr. niet nader geïdentificeerd, maar dat hij onderdeel uitmaakt van het netwerk is wel
vrijwel zeker. Hij geeft immers in de aanhef van zijn brief aan dat hij de opdracht heeft ontvangen
van Caillaud om te berichten wat er zich in Duinkerken afspeelt.203 Blijkbaar heeft Vaucher niet de
middelen om dit direct tot een goed einde te brengen, want hij geeft aan te beschikken over diverse
betrouwbare mensen in Den Haag die in te zetten zijn in Duinkerken en Toulon op die momenten dat
het noodzakelijk is.204
Personen en onderwerpen: aanbevelingen
Vaucher fungeerde dus ook als aandrager van mogelijke nieuwe medewerkers van het netwerk, iets
wat Jurieu ook deed. Hiervan is echter in de briefwisseling van Jurieu en Caillaud zelf weinig te
merken. In de totaal elf brieven die Jurieu en Caillaud samen sturen naar de raadpensionaris is alleen
in de correspondentie van Jurieu van dit aspect iets te merken. Bovendien hebben niet alle
aanbevelingen direct te maken met het aandragen van nieuwe agenten, maar ook met het kenbaar
maken van problemen van betrouwbare mensen.
Deze gevallen hebben allemaal te maken met de opstand van de protestanten in de
Cévennen. De eerste persoon die door Jurieu werd aanbevolen was Antoine De Guiscard, een Franse
graaf, die in ballingschap (al dan niet vrijwillig) verkeerde, op een locatie waardoor hij nauw bij de
opstand in de Cévennen betrokken was.205 Deze brief was het resultaat van een zeer lange
201
Brief van Marinus van Vrijbergen aan Anthonie Heinsius, 28 februari 1708, De briefwisseling van Anthonie
Heinsius 1702-1720 VII, 1 januari – 30 september 1708, A.J. Veenendaal jr. (red.), Rijks Geschiedkundige
Publicatiën, Grote serie 194 (’s-Gravenhage 1985) 105.
202
Brief van Ouwerkerk aan Heinsius, 19 maart 1708, De briefwisseling van Anthonie Heinsius 1702-1720 VII, 1
januari – 30 september 1708, A.J. Veenendaal jr. (red.), Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote serie 194 (’sGravenhage 1985) 155.
203
Brief van Guillaume Vaucher aan Anthonie Heinsius, 13 juni 1707, De briefwisseling van Anthonie Heinsius
1702-1720 VI, 1707, A.J. Veenendaal jr. (red.), Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote serie 189 (’sGravenhage 1984) 341.
204
Vaucher aan Heinsius, 13 juni 1707, 341
205
P. Jones, ‘Antoine de Guiscard, ‘Abbé de la Bourlie’, Marquis de Guiscard’’, Electronic British Library Journal
(1982) 97.
35
vriendeschap tussen Guiscard en Jurieu.206 Jurieu beschrijft uitvoerig de band die hij al geruime tijd
met de familie onderhoudt, maar ook dat Guiscard zeer betrouwbaar is, omdat hij in ongenade was
gevallen bij het Franse hof. Bovendien was hij, hoewel hij opvallend genoeg een katholiek was,
verantwoordelijk voor het uitbreken van de opstand van de Camisards.207 Jurieu beveelt Guiscard bij
Heinsius aan, met de mededeling dat hij de raadpensionaris van waardevolle informatie kan
voorzien, omdat hij het vertrouwen van ‘alle prinsen en staten verworven heeft’.208 Deze aanbeveling
bleek voor Guiscard van groot belang. Guiscard zetten na zijn introductie een uitgebreide
correspondentie met Heinsius op poten; dertig brieven tussen 1704 en 1709.209
Een andere persoon die op een aanbeveling van Jurieu kon rekenen, was David Flotard. In
een brief van 7 oktober 1709 beval Jurieu bij Heinsius het lot van Flotard aan. Dit was een agent van
de markies De Miremont, de meest prominente Hugenootse leider in ballingschap. Dat Jurieu in zijn
aanbeveelt van Flotard en tegelijkertijd Guiscard promoot als een betrouwbare agent zegt veel over
Jurieus betrokkenheid bij de Hugenootse zaak en zijn hoge mate van professionaliteit. Immers, het
boterde tussen Flotard en Miremond enerzijds en Guiscard anderzijds totaal niet.210
Tot op heden is gebleken dat het mogelijk is enige concrete invulling Het is overigens vrij
lastig aan te geven hoe de organisatie tijdens de Spaanse Successieoorlog werd beschouwd. Het
bezoek van Marlborough aan Jurieu en Caillaud in 1702 geeft weliswaar een indicatie, maar verder
valt er weinig op te maken uit de correspondentie richting Heinsius. De brief die de Rotterdamse
pensionaris naar Heinsius verstuurt op 28 september 1704 wordt melding gemaakt van enige ‘saeken
van gewicht’ die door Caillaud aan hem gecorrespondeert zijn. Deze opmerking zou mogelijk kunnen
slaan op een positieve beoordeling van het werk van het netwerk rondom de Rotterdamse
koopman.211 Bovendien spreekt ook een zekere Marsaule212 in 1710 zijn vertrouwen uit in de goede
diensten die Caillaud levert voor de staat. Hij is bovendien zeer overtuigd van de eerlijkheid van de
206
Jones, ‘Antoine de Guiscard’, 97; Brief Pierre Jurieu aan Heinsius, 2 december 1704, De briefwisseling van
Anthonie Heinsius 1702-1720 III, 1704, A.J. Veenendaal jr. (red.), Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote serie
169 (’s-Gravenhage 1980) 451
207
Jones, ‘Antoine de Guiscard’, 101-102; Jurieu aan Heinsius, 2 december 1704, 541.
208
Jurieu aan Heinsius, 2 december 1704, 451.
209
A.J. Veenendaal jr. (red.), ‘De briefwisseling van Anthonie Heinsius 1702-1720 I-XIX, Rijks Geschiedkundige
Publicatiën (’s-Gravenhage 1976-2001). Zoek in ‘brievenlijst’ op ‘guiscard’ in de in de tekst aangegeven periode.
210
Jones, ‘Antoine de Guiscard’, 108.
211
Brief van Isaäc van Hoornbeek aan Anthonie Heinsius, 28 september 1704, De briefwisseling van Anthonie
Heinsius 1702-1720 III, 1704, A.J. Veenendaal jr. (red.), Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote serie 169 (’sGravenhage 1980) 361.
212
Het is onbekend wie dit precies is, ook zijn voornaam wordt uit zijn twee brieven naar Heinsius niet
duidelijk. Blijkbaar is het een informant uit het netwerk van Jurieu en Caillaud, gezien het feit dat hij twee
verslagen van Caillaud naar Heinsius doorstuurt..
36
spion.213 Een derde voorbeeld van de bekendheid van Caillaud is terug te vinden in de brief van Van
der Dussen aan Heinsius van 19 mei 1711, waarin hij enkel aankondigde dat hij Caillaud zal schrijven
om de volgende dag langs te komen om met hem te spreken.214 Waar het gesprek echter over ging is
niet duidelijk
Motivatie verzet en de Cévennen
In het geval van Jacques Basnage is vastgesteld dat hij zich tijdens de Spaanse Successieoorlog alles
op alles zette om de belangen van de Hugenoten te verdedigen. Dat is in het geval van Jurieu niet
heel veel anders. Het was Jurieu er veel aan gelegen om de Hugenoten af te schilderen als trouwe
onderdanen van de staat en van de koning. Dit had grotendeels te maken met het idee dat de
monarchie een onherroepelijk gegeven is en dat de mens daarom van Godswege niets anders mocht
doen dan de vorst te gehoorzamen, omdat deze nu eenmaal ooit vrijwillig was gekozen. Echter, er
was één belangrijke uitzondering om hiervan af te wijken: indien men een tiran blijkt te hebben
gekozen, dan is men verplicht het juk af te werpen.215 Jurieu maakte in zijn Avis à tous les alliés dat
ten eerste er een onderscheid tussen een koning en een tiran, dat ware koningen ook tirannen
kunnen worden en daaruit volgt dat gehoorzaamheid aan een tiran niet aan de orde kan zijn.216
Jurieu stelde bovendien dat de macht van deze tiran gerust kon worden bestreden, zónder dat het de
fundamenten van de staat schaadt.217
Een fraai voorbeeld van Jurieus gedachtegoed en motivatie om zich te verzetten tegen de
koning van Frankrijk vormt de opstand van de Camisards in de Cévennen. In deze regio in de
Languedoc was er sprake van een lange traditie van opstand tegen het centrale gezag. Al in 1620
waren de protestanten in opstand gekomen tegen de toenmalige vorst Lodewijk XIII en kardinaal
Richelieu.218 De aanleiding voor de opstand vormde de dragonnades, militaire campagnes van het
Franse leger om de Franse protestanten te dwingen zich te bekeren tot het katholieke geloof, die in
na de herroeping van het Edict van Nantes in hevigheid toenamen.219 De eigenlijke opstand duurde
213
Brief van Marsaule aan Heinsius, 21 december 1710, De briefwisseling van Anthonie Heinsius 1702-1720 XI,
1 augustus 1710 – 30 april 1711, A.J. Veenendaal jr. (red.), Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote serie 214
(’s-Gravenhage 1990) 438.
214
Brief van Bruno van der Dussen aan Anthonie Heinsius, 19 mei 1711, De briefwisseling van Anthonie
Heinsius 1702-1720 XII, 1 mei 1711 – 31 januari 1712, A.J. Veenendaal jr. (red.), Rijks Geschiedkundige
Publicatiën, Grote serie 221 (’s-Gravenhage 1992) 73.
215
Knetsch, Pierre Jurieu, 85.
216
Ibidem, 163.
217
Dogde, The Political Theory of the Huguenots of the Dispersion, 151. Voor uitgebreidere uitwerking van
Jurieus aanval op de absolute macht zie: Dogde, The Political Theory of the Huguenots of the Dispersion, 139164.
218
L. Laborie, ‘Who Were the Camisards?’, French Studies Bulletin 32 (2011) 54.
219
Laborie, ‘Who Were the Camisards?’, 55; W.G. Monahan, ‘Between Two Thieves: The Protestant Nobility
and the War of the Camisards’, French Historical Studies 30 (2010) 540.
37
van 1702 tot 1710 en startte met de moord op Abbé du Chaila, een beruchte katholieke aanklager.220
Deze opstand was geen pure strijd van Hugenoten. Zoals uit het eerste hoofdstuk al is
gebleken, waren Hugenoten over het algemeen geletterd en van een goede komaf. De Camisards
daarentegen waren veelal ongeletterd, arm en boer of herder van beroep.221 Bovendien maakten zij
veel gebruik van guerrillatactieken.222 Jurieu trok zich deze opstand erg aan en hij beveelt zaak van de
protestanten in het zuiden van Frankrijk aan bij raadpensionaris Heinsius op 20 november 1703,
waarbij hij aangeeft dat Etienne Caillaud de belangen van de protestanten behartigt.223 Overigens is
in geen enkele brief van Caillaud aan Heinsius hierover iets terug te vinden.
Dat Jurieu zich als spreekbuis van de gewapende strijd tegen de Franse koning opwerpt zorgt
ervoor dat hij lijnrecht tegenover Jacques Basnage stond.224 Hoewel beiden opkwamen voor de
belangen van de Franse protestanten, is er dus duidelijk een verschil te bemerken in de manier
waarop. Al tijdens de Glorieuze Revolutie van Willem III was er een scheiding ontstaan tussen twee
groepen Hugenoten die allebei een terugkeer naar Frankrijk beoogden. Enerzijds was er de
gematigde partij, waar onder andere Jacques Basnage deel van uitmaakte en anderzijds de
extremisten, met daarin Pierre Jurieu.225 Zoals al eerder aangegeven was Jurieu een groot
voorstander van de landing van Willem III in Engeland. De gematigde partij van Basnage zagen echter
alleen via Lodewijk XIV mogelijkheden om ooit een terugkeer naar Frankrijk af te dwingen.226 Het is in
dit licht bezien dan ook niet verwonderlijk dat Jurieu zich toelegde op een actieve en illegale manier
van verzet, namelijk spionage, en dat Basnage een gebalanceerde weg koos, namelijk die van de
diplomatie.
Conclusie
In dit hoofdstuk is het spionagenetwerk van Jurieu en Caillaud besproken. Er is begonnen met het
creëren van een algemeen en inleidend beeld van de spionagewereld in de vroegmoderne tijd,
specifieker in de periode van Lodewijk XIV. In een zeer omvangrijk werk heeft Lucien Bély diverse
type spionnen onderscheiden, waarbinnen Jurieu en Caillaud de rol van ‘master spies’ vervulden. Zij
hadden de leiding over het netwerk, regelden de salariëring van de agenten, maar waren wel
220
Laborie, ‘Who Were the Camisards?’, 56.
Ibidem, 55.
222
Ibidem, 56.
223
Brief van Pierre Jurieu aan Anthonie Heinsius, 20 november 1703, De briefwisseling van Anthonie Heinsius
1702-1720 II, 1703, A.J. Veenendaal jr. (red.), Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote serie 163 (’sGravenhage 1978) 548; Knetsch, Pierre Jurieu, 446.
224
Ook over de vraag of men de opstandelingen in gebeden mocht gedenken kwam aan de orde. Jurieu, die de
opstand vergeleek met die van de Maccabaeën was voor, maar Basnage stelde dat de gereformeerden de
bijbelboeken van de Maccabaeën als apocrief zagen en daardoor niet werden erkent. Zie: Knetsch, Pierre
Jurieu, 369.
225
Dodge, ‘The Political Theory of the Huguenots of the Dispersion’, 41.
226
Ibidem, 41.
221
38
afhankelijk van besluiten van de machthebbers in de Republiek en Engeland.
Het spionagenetwerk leverde immers diensten voor beide landen, waarin de focus in eerste
instantie lag op dienstverlening aan Engeland. Al tijdens de Negenjarige Oorlog was het
spionagenetwerk van Jurieu opgericht en na verloop van tijd in samenwerking met de Engelsen
omgevormd tot een professonieel apparaat dat bestond uit een tweetal correspondenten in Franse
havens die afzonderlijk van elkaar, en zonder elkaar te kennen, berichten stuurden. Overigens was
Heinsius in deze periode ook al betrokken bij het spionagenetwerk.
Controle op Franse havens, het berichten over verdachte personen en het aanbevelen van
personen zijn taken van dit netwerk die ook in de brieven van Jurieu, Caillaud en enkele mogelijke
agenten uit het spionagenetwerk aan Heinsius zijn terug te vinden. Aan de hand van deze bronnen is
dus een aardig inkijkje te schetsen in het functioneren van deze omvangrijke centrale. Hierbij moet
wel in gedachten worden gehouden dat de precieze omvang en werking van een dergelijk netwerk
zeer lastig, en misschien wel nooit, te achterhalen is.
Dat Jurieu zich richtte op een spionagenetwerk is niet geheel onlogisch. Jurieu was een fel
tegenstander van Lodewijk XIV, die hij als tiran zag. Daarbij waren diverse middelen gerechtvaardigd.
Zo steunde hij de gewapende opstand in de Cévennen. Dit is in tegenstelling tot Jacques Basnage, die
een mogelijke terugkeer naar Frankrijk alleen haalbaar achtte via Lodewijk XIV en dus in diplomatieke
kringen verkeerde, koos Jurieu dus voor een meer radicale manier van verzet. Dit paste volledig in
het leven van Jurieu, die zich op theologisch gebied een hardliner toonde en het conflict niet
schuwde.
39
Hoofdstuk IV: conclusie
In deze scriptie is het informatienetwerk van Hugenoten rond raadpensionaris Anthonie Heinsius in
de jaren van de Spaanse Successieoorlog (1702-1713) onderzocht. Dit onderzoek ving aan met een
inleidend hoofdstuk over de achtergrond van de Hugenoten. Hierin is het Edict van Nantes besproken
en de gevolgen van de herroeping hiervan in 1685. Tevens is antwoord gegeven op de vraag waarom
het kon dat Basnage, Jurieu en Caillaud zich vestigden in Rotterdam, wat de positie van Hugenootse
predikanten waren in de Republiek en tot slot is een verklaring gegeven waarom de Hugenoten, die
zich toch bovenal Frans bleven voelen zich konden inzetten tégen hun vaderland. Dit antwoord,
namelijk dat zij door de Franse koning níét als Fransen werden gezien is terug te zien in de
hoofdstukken die zich focussen op Jacques Basnage (hoofdstuk II) en Pierre Jurieu en Etienne
Caillaud (hoofdstuk III).
Het tweede hoofdstuk was gericht op Jacques Basnage. In dit hoofdstuk is aan de hand van
enkele kenmerken van de vroegmoderne agent gekeken hoe het agentschap van Basnage in elkaar
zat. Het eerste kenmerk is patronage en hierbinnen is het ontstaan van de relatie tussen Basnage en
Heinsius besproken. Deze kwam tot stand door het werk dat Basnage verzette voor de belangen van
de Waalse kerk in Rotterdam en het lot van de Hugenoten. Vervolgens is de aandacht verlegd naar
het volgens Keblusek meest essentiële onderdeel van het agentschap, namelijk het netwerk. Betoogd
is dat Basnage dankzij zijn professionele achtergrond toegang had tot een uitgebreid netwerk van
correspondenten die hem van belangrijke informatie kon voorzien. Hierdoor wordt enigszins
afgeweken van de stelling van Keblusek dat andere factoren (mobiliteit en geografie) belangrijker
waren dan het eigenlijke beroep van de agent. Basnage fungeerde echter niet alleen als agent voor
de Republiek, maar hij onderhield ook contacten met Engeland én met de Franse minister van
Buitenlandse Zaken, Colbert. Uit dit feit blijkt dat Basnage een gematigde manier van verzet verkoos
om de belangen van de Hugenoten te verdedigen en op termijn een eventuele terugkeer mogelijk te
maken.
Het hoofdstuk over het spionagenetwerk van Jurieu en Caillaud werd besproken aan de hand
van dezelfde kenmerken van Keblusek. Op het gebied van patronage was de relatie tussen Jurieu,
Caillaud en Heinsius minder duidelijk, maar desalniettemin wel aan te tonen. Tevens is een inzicht
verschaft in enkele agenten van dit omvangrijke netwerk en een globale weergave van het
functioneren ervan gegeven. Hierbij is ook opgemerkt dat hier wel voorzichtigheid geboden is en dat
een precieze weergave van het functioneren zeer waarschijnlijk niet haalbaar is. Hoewel Jurieu en
Caillaud in essentie hetzelfde doel dienden als Basnage, was de uitvoering compleet verschillend.
Jurieu zag de Franse koning als tiran en zag een actief verzet als enige mogelijkheid om ooit nog naar
Frankrijk terug te keren. Dit leidde tot een conflict met zijn zwager Basnage die alleen via Lodewijk
40
XIV een terugkeer mogelijk achtte.
Uiteindelijk hebben Basnage, Jurieu en Caillaud dus een belangrijke bijdrage geleverd in de
informatievoorziening rond raadpensionaris Heinsius en zodoende hun plek in de geschiedenis van
de Spaanse Successieoorlog en de Vrede van Utrecht verdiend.
41
Literatuurlijst
Bronnen:
-
Schenk, P., ‘De fransche vloot den 17 Maart 1708 uitgeloopen onder den grave de Fourbin,
op hebbende den gewaenden prins van Wales : met een groote meenigte troepen uit
Duinkerken naer Schotlant: om dat koningryk aan dien vorst te onderwerpen; maer verstroit
door den engelsche amirael Bings, en te rug gekeert den 6. 7. en 8. April’, [Kartenmaterial],
(Amsterdam, na 1707).
-
Veenendaal jr., A.J., De briefwisseling van Anthonie Heinsius 1702 – 1720 I – XIX, Rijks
Geschiedkundige Publicatiën, Grote Serie 158 – 247 (’s-Gravenhage 1976-2001).
Literatuur:
-
Auteur onbekend, ‘Pierre Jurieu’, Columbia Electronic Encyclopedia (2013).
-
Bély, L., Espions et Ambassadeurs au Temps de Louis XIV (Parijs 1990).
-
Bost, H., "L’affaire Bayle": la bataille entre Pierre Bayle et Pierre Jurieu devant le consistoire
de l’Église wallonne de Rotterdam (Saint-Étienne 2006).
-
Cerny, G., Theology, Politics and Letters at the Crossroads of European Civilization: Jacques
Basnage and the Baylean Huguenot Refugees in the Dutch Republic
(Dordrect/Boston/Lancaster 1987).
-
Childs, J., ‘Huguenots and the Huguenots Regiments in the British Army, 1660-1702. ‘Cometh
the moment, cometh the men’, in: M. Glozier en D.M.L. Onnekink (ed.), War, Religion and
Service: Huguenot Soldiering, 1685-1713 (Hampshire/Burlington 2007) 31-46.
-
Das, G., ‘‘Pierre Jurieu als middelpunt van een spionnage-dienst’, Tijdschrift voor
Geschiedenis 41 (1926) 372-382.
-
Dodge, G.H., The Political Theory of the Huguenots of The Disperson: With Special Reference
to the Thought and Influence of Pierre Jurieu (New York 1947).
-
Gelder, M. van en Mijer, E., ‘Inleiding’, in: M. van Gelder en E. Mijers (ed.), Internationale
handelsnetwerken en culturele contacten in de vroegmoderne Nederlanden (Maastricht
2009) 3-7.
-
Goldberg, E.L., Patterns in Late Medici Art Patronage (Princeton 1983).
-
Gwynn, R.D., Huguenot Heritage: The History and Contribution of the Huguenots in Britain
(Brighton 2001).
-
Janssen, G.H., ‘Political Brokerage in the Dutch Republic: The Patronage Networks of William
Frederick of Nassau-Dietz (1613-1664), in: M. Keblusek, H. Cools en B.V.C.M. Noldus (ed.),
Your Humble Servant: Agents in Early Moder Europe (Hilversum 2006) 65-80.
42
-
Jones, P., ‘Antoine de Guiscard, ‘Abbé de la Bourlie’, Marquis de Guiscard’’, Electronic British
Library Journal (1982) 94-113.
-
Jong, B. de en Keller P., ‘Contra-inlichtingen en contraspionage’, in: B.A. de Graaf (ed.),
Inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Alphen aan de Rijn 2010) 275-294.
-
Keblusek, M., ‘Introduction: Profiling the Early Modern Agent’, in: M. Keblusek, H. Cools en
B.V.C.M. Noldus (ed.), Your Humble Servant: Agents in Early Modern Europe (Hilversum 2006)
9-15.
-
Keblusek, M., ‘Introduction: Double Agents in Early Modern Europe’, in: M. Keblusek en
B.V.C.M. Noldus (ed.), Double Agents: Cultural and Political Brokerage in Early Modern
Europe (Leiden 2011) 1-9.
-
Knetsch, F.R.J., Pierre Jurieu: Theoloog en Politikus der Refuge (Kampen 1967).
-
Laborie, L., ‘Who Were the Camisards?’, French Studies Bulletin 32 (2011) 54-57.
-
Lachenicht, S., ‘Huguenot Immigrants and the Formation of National Identities, 1548-1787’,
The Historical Journal 50 (2007) 309-331.
-
Leeuw, K.M.M. de, Cryptology and Statecraf in the Dutch Republic: Cryptologie en
buitenlands beleid in de Republiek der Verenigde Nederlanden (Amsterdam 2000).
-
Linden, D.C. van der, Experiencing Exile: Huguenot Refugees in the Dutch Republic, 1680-1700
(Utrecht 2013)
-
Linden, D.C. van der, ‘Predikanten in ballingschap. De carrièrekansen van Jean en Isaac
Claude in de Republiek’, De Zeventiende Eeuw 27 (2011) 141-161.
-
Lucassen, J., ‘Immigranten in Holland 1600-1800: Een kwantitatieve benadering’, in: W.
Willems, A. Bröcker en M. Schrover (red.), Working Papers 3 (Centrum voor de Geschiedenis
van Migranten, Amsterdam 2002) 4-38.
-
Marrin, S., ‘Adding Value to the Intelligence Product’, in: L.K. Johnson (ed.), Handbook of
Intelligence Studies (Londen/New York 2009) 199-210.
-
Meerwijk, M., ‘Vrede van Utrecht’ (zomer 2011),
http://peaceofutrecht.hum.uu.nl/?page_id=15 (31 maart 2013)
-
Monahan, W.G., ‘Between Two Thieves: The Protestant Nobility and the War of the
Camisards’, French Historical Studies 30 (2010) 537-558.
-
Rule, J.C., ‘Gathering Intelligence in the Age of Louis XIV. Espions et Ambasassdeurs au Temps
de Louis XIV by Lucien Bély’, The International History Review 14 (1992) 732-752.
-
Ruymbeke, B. van, ‘From France to Le Refuge: The Huguenots’ Multiple Identities’, in: S.
Lachenicht en K. Heinsohn (ed.), Diaspora Identities: Exile, Nationalism and Cosmopolitanism
in Past and Present (Frankfurt 2009) 52-67.
43
-
Ruymbeke, B. van, ‘Minority Survival. The Huguenot Paradigm in France and the Diaspora’,
in: B. van Ruymbeke en R.J. Sparks (ed.), Memory and Identity: The Huguenots in France and
the Atlantic Diaspora (South Carolina 2003) 1-25.
-
Saunders, E.S., in: L. Frey en M. Frey (ed.), The Treaties of the War of the Spanish Succession:
An Historical and Critical Dictionary (Westport 1995) 283-287.
-
Schaeper, T.J., ‘The Anglo-French Treaty of Commerce’, in: L. Frey en M. Frey (ed.), The
Treaties of the War of the Spanish Succession: An Historical and Critical Dictionary (Westport
1995) 13-14.
-
Silvera, M., Jacques Basnage: corrispondenza da Rotterdam, 1685-1709 (Amsterdam 2000).
-
Veluwenkamp, J.W., International Business Communication Patterns in the Dutch
Commercial System, 1500-1800’, in: M. Keblusek, H. Cools en B.V.C.M. Noldus (ed.), Your
Humble Servant: Agents in Early Moder Europe (Hilversum 2006) 121-134.
-
Vermeylen, F., F. Vermeylen, ‘The Art of the Dealer: Marketing Paintings in Early Modern
Antwerp’, in: M. Keblusek, H. Cools en B.V.C.M. Noldus (ed.), Your Humble Servant: Agents in
Early Moder Europe (Hilversum 2006) 109-119.
-
Walker, C., ‘Crumbs of News: Early Modern English Nuns and Royalist Intelligence Networks’,
Journal of Medieval and Early Modern Studies 42 (2012) 635-655.
Nog niet verschenen literatuur:
-
Akkerman, N., Female Spies or 'she-Intelligencers': Towards a Gendered History of
Seventeenth-Century Espionage (verwacht rond 2015).
44
Download