ACHTERGESTELDE BUURTEN IN VLAANDEREN EN BRUSSEL De vraag naar onderbouwde gegevens over armoede en achterstelling is groot, zowel van beleidsmakers als vanuit het werkveld: planningsdeskundigen bij diverse welzijnsorganisaties, samenlevingsopbouw, straathoekwerk… We kunnen wel intuïtief inschatten of een buurt eerder arm is of rijk, jong of oud… maar klopt die inschatting ook? De vernieuwde 'Atlas van de achtergestelde buurten' komt tegemoet aan deze behoefte. Nieuw is dat deze versie ook informatie over plattelandsachterstelling bevat. Plannen in de sectoren van welzijn en gezondheid behoort tot de kerntaak van een provinciebestuur. Daarom hebben de vijf provinciebesturen de afgelopen jaren provinciale Steunpunten Sociale Planning opgericht. Deze Steunpunten staan in voor het verzamelen en gebruiksvriendelijk ontsluiten van gegevens over welzijn en gezondheid. Zo ondersteunen ze het beleid van lokale besturen, de welzijnsactoren en het eigen provinciale beleid. De Steunpunten Sociale Planning sloten ook een interprovinciale samenwerkingsovereenkomst af die zorgt voor een efficiëntere werking en een duidelijke meerwaarde. In het kader van de werkzaamheden van de interprovinciale werkgroep sociale planning zijn de steunpunten steeds op zoek naar instrumenten ter ondersteuning van de eigen werking en van de beleidsplanning bij lokale besturen en welzijnsorganisaties. De atlas van achtergestelde buurten, door prof. Chris Kesteloot van het Instituut voor Sociale en Economische Geografie opgesteld in 1996, is een dergelijk instrument. Deze atlas kan gebruikt worden bij het lokaliseren van sociaal-economisch kwetsbare gebieden. Hij geeft op basis van een synthesemaat voor achterstelling een zicht op de achtergestelde buurten in Vlaanderen en Brussel. De atlas werd opgesteld met de gegevens van de volksen woningtelling van 1991. Ondertussen ging er in 2001 een nieuwe volkstelling door, nu de socio-economische enquête (SEE) genaamd. Vanuit het werkveld komt regelmatig de vraag naar de actualisatie van deze atlas. Er bestaan immers veel gegevens op gemeenteniveau, maar een analyse op buurtniveau is voor lokale besturen, het opbouwwerk en andere organisaties vaak relevanter, denken we maar aan de wijkgerichte armoedebestrijding. De Vlaamse provinciebesturen vroegen daarom prof. Kesteloot om de atlas achtergestelde buurten van 1996 te actualiseren met de gegevens van de SEE 2001, met als bijkomende onderzoeksvraag 'is de ruimtelijke concentratie van achterstelling toegenomen of afgenomen?' De atlas die nu voorligt is niet enkel een actualisatie maar ook een uitbreiding. Het nieuwe instrument atlas achtergestelde buurten van prof. Kesteloot is opgebouwd rond drie pijlers. Voor de actualisatie werd ten eerste zoveel mogelijk gebruik gemaakt van dezelfde indicatoren als die uit de atlas van 1996, zodat er een zicht is op de evolutie over 10 jaar. Ten tweede werden de momenteel beschikbare indicatoren geëxploreerd om een analyse op te maken van de armoede op het platteland. Ten derde tenslotte werden de stedelijke en plattelandsinvalshoek met elkaar geconfronteerd. Het is voor de eerste keer dat er expliciet wordt gefocust op plattelandsachterstelling. Te vaak wordt achterstelling gezien als een louter stedelijke problematiek. De resultaten uit dit onderzoek tonen aan dat er een typische plattelandsachterstelling bestaat. Plattelandsachterstelling blijkt bovendien niet te vatten onder één noemer. De structuren op het platteland zitten complexer in elkaar dan de stedelijke. Het voorliggende instrument zal door de Steunpunten Sociale Planning nuttig gebruikt worden in hun dagelijkse werking. VOORSTELLING VAN DE RESULTATEN Er werd in de atlas gewerkt op het niveau van de statistische sectoren. Dit zijn verdere opsplitsingen binnen de gemeentegrenzen, die we vereenvoudigd “buurten” noemen. We sporen aan de hand van indicatoren mogelijke concentratiebuurten van achterstelling op, we tellen dus niet het aantal achtergestelde personen of huishoudens op individueel niveau. We beschouwen in de atlas potentiële indicatoren van achterstelling niet afzonderlijk, maar letten op cumulatie van negatieve indicatoren. EVOLUTIE IN ACHTERSTELLING 1991- 2001 Achtergestelde buurten In de nieuwe Atlas van Achtergestelde Buurten in Vlaanderen en Brussel werden 22 gelijk(waardig)e variabelen aan die in de vorige versie van de atlas (1996) onderzocht. Voor de 7 voornaamste indicatoren van achterstelling werd zoals in 1996 een drempelwaarde berekend vanaf wanneer men een buurt voor dit kenmerk als achtergebleven kon beschouwen. Als een buurt op 4 van de 7 indicatoren slechter dan de drempelwaarde scoort, wordt ze beschouwd als achtergesteld. De grote ruimtelijke structuren van waar de achtergestelde buurten in Vlaanderen (en Brussel) te vinden zijn, zijn niet gewijzigd: Brussel spant overduidelijk de kroon. Bijna 500.000 van haar inwoners wonen in een achtergestelde buurt. We vinden er ook de zwaarst achtergestelde buurten terug. Antwerpen en Gent volgen met meer dan 150.000 en bijna 60.000 inwoners in achtergestelde buurten. Naast de grootstedelijke achterstelling is de achterstelling in de Limburgse mijnstreek het ergst. Combinaties van achterstellingsindicatoren Door een combinatie van de vier hoofdindicatoren te bekijken, zien we dat sommige regio’s een concentratie vormen van een bepaald probleem, maar dat niet altijd probleemaccumulatie optreedt. Een hoog percentage alleenstaanden is een probleem van de grotere steden, veel arbeiders zijn typisch voor de Antwerpse en Limburgse Kempen, Oost-Vlaanderen (Leiestreek, Vlaamse Ardennen, Scheldeland en Waasland) en de streek rond Kortrijk. Huisvesting vormt een probleem in het hele westen van Vlaanderen, daar we in het oosten in het algemeen met recentere woningen te maken hebben. De grootse cumulatie van problemen vinden we in de grootsteden: Brussel, Antwerpen en Gent, en zoals we daarnet al vermeldden, in de Limburgse mijnstreek met haar specifieke problematiek. Conclusie: toe- of afname van de concentratie van achterstelling? De vraag of de ruimtelijke concentratie nu is toe- of afgenomen blijft moeilijk te beantwoorden, want zoals blijkt, is de precieze aard van achterstelling veranderd, alsook de betekenis van de drempelwaarden. Vele van de meer landelijke buurten die in 1991 achtergesteld waren, zijn er nu beter aan toe. We zien ook een afname van de achterstelling in de centra van de grote steden door gentrificatie, m.a.w. doordat er een ander publiek komt wonen, eerder dan doordat de oorspronkelijke buurtbewoners zelf erop vooruitgaan. Duidelijke voorbeelden zijn Ham en Dampoort in Gent, ’t Eilandje en de Vlaamse Kaai (in de Zuidwijk) in Antwerpen, Kanaal-Zuid in Molenbeek, Gemeentelijk stadion in Elsene en de Jacht in Etterbeek. Ook in de regionale steden vinden we deze patronen terug, hoewel daar de veranderingen vaak iets minder drastisch zijn. Daarentegen is er een drastische toename van achterstelling in de 19e eeuwse periferie van de grootstedelijke centra. Het valt op dat vooral sociale huisvestingswijken achteruit gaan omwille van een sociale achteruitgang van het doelpubliek door scherpere toewijzingsregels en consequentere toepassing daarvan. Op schaal van het Vlaamse gewest kan men stellen dat ondanks verbetering van de algemene situatie de meer perifere regio’s (West-Vlaanderen, het Meetjesland, de Kempen, Limburg en het Scheldeland) achterblijven in vergelijking met de rest van Vlaanderen. De gemeenschappelijke achterstellingsmaat voor 1991 en 2001 laat zien dat waar er in 1991 al achterstelling was, deze relatief dieper is geworden. Rijke buurten doen het anno 2001 nog beter. Dit alles wijst op een toenemende sociale en ruimtelijke polarisering en dus een versterking van de oorspronkelijke situatie in 1991. PLATTELANDSACHTERSTELLING De vorige atlas was het resultaat van een opdracht van de allereerste Vlaamse Minister van Stedelijk Beleid. Impliciet werd de aandacht op de stedelijke achterstelling gericht, die vanuit het oogpunt van de ruimtelijke concentratie vijfmaal meer mensen betreft dan de plattelandsachterstelling, en ook dieper ligt. Toch is het interessant ook te weten wat er op het platteland speelt. Uit een uitgebreide dataset werden uiteindelijk 23 indicatoren voor plattelandsachterstelling behouden, waaronder nieuwe gegevens uit de sociaal-economische enquête van 2001 zoals de gezondheidstoestand, staat van de woning, het uitzicht van gebouwen en de kwaliteit van de buurtvoorzieningen en bereikbaarheidsvoorzieningen. De analyse gebeurde op de buurten buiten de stedelijke agglomeraties met minstens 50 inwoners (7.050 buurten in totaal). Twee types plattelandsachterstelling Variabelen die te maken hebben met plattelandsarmoede, met name het aandeel landbouwers, ouderen, slechte woningen, slechte bereikbaarheid en onvoldoende faciliteiten, vertonen systematisch een andere ruimtelijke spreiding dan deze die met algemene sociaal-economische achterstelling te maken hebben, die dezelfde kenmerken heeft als de stedelijke achterstelling, maar met duidelijk minder uitgesproken waarden, en voorkomt in de regionale en kleine steden en grotere dorpskernen. De kaart die de achterstelling typisch voor het platteland weergeeft, toont een regionaal beeld met WestVlaanderen, het Meetjesland, de Vlaamse Ardennen, het Pajottenland, het Hageland, de Noorderkempen, NoordLimburg, Zuid-Limburg en Voeren die de aandacht vragen. Regionale typologie van achterstelling op het platteland Op basis van sociaal-economische en typische plattelandsachterstelling selecteerden we 1.236 aandachtsbuurten door de meest achtergestelde buurten op stedelijkachtige achterstelling te nemen die samen 10% van de bevolking van het Vlaamse platteland tellen, plus de meest achtergestelde buurten op plattelandsachterstelling die samen 10% van de bevolking van het Vlaamse platteland tellen. Bij het opstellen van een typologie voor de aandachtsbuurten op het platteland, kunnen we 9 clusters onderscheiden die ook ruimtelijk min of meer blijken samen te vallen. We selecteerden hiervoor 7 variabelen: gehuwden, ouderen, huishoudens zonder auto, centrale verwarming, inkomen, hooggediplomeerden en slechte Hieruit blijkt dat één helft van de achterstelling op het platteland wordt getypeerd door jonge gezinnen met een auto, maar waar slechts weinig voorzieningen zijn op buurtniveau, en de tweede door buurten met veel ouderen, weinig autobezit, maar waar de buurtvoorzieningen nog meer aanwezig zijn. West-Vlaanderen, het Meetjesland en de Noorderkempen komen dan als voornaamste concentratiegebieden van plattelandsachterstelling naar boven. Besluit: dé plattelandsachterstelling? Het valt op dat de structuren op “het platteland” minder duidelijk zijn en complexer in elkaar zitten dan de stedelijke. Als gevolg van schaalveranderingen zijn de levens van plattelanders steeds minder lokaal gebonden, maar meer verstrengeld geraakt met de stad, waardoor het platteland op zich eigenlijk uiteenvalt in een ruraalurbaan continuüm met verschillende graden van landelijkheid, waar de problemen daarenboven sterk verschillen van streek tot streek. Er bestaat dus geen algemene definitie van plattelandsarmoede. We zien een platteland met ruimtelijke kenmerken die duidelijk verschillen naargelang de ruimtelijk-historische context. DE AUTEURS Chris Kesteloot is als gewoon hoogleraar verbonden aan het instituut voor sociale en economische geografie van de K.U.Leuven. Sarah Meys is als wetenschappelijk medewerker aan dit project verbonden. Voor het downloaden van de resultaten "atlas achtergestelde buurten in Vlaanderen en Brussel" of voor vragen en opmerkingen kan men terecht bij de provinciale Steunpunten Sociale Planning. Steunpunt sociale planning Antwerpen Rudy Marynissen tel.: 03/ 240 56 02 http://www.provant.be/welzijn/sociale_wijzer/sociale_planning/ Studiecel Limburg Koen Snyers tel.: 011/ 23 72 35 www.limburg.be/atlasachtergesteldebuurten Steunpunt sociale planning Oost-Vlaanderen Christophe Pyra tel: 09/ 267 75 04 www.oost-vlaanderen.be/socialeplanning Steunpunt sociale planning Vlaams-Brabant Tine De Rijck tel.: 016/ 26 73 19 www.vlaamsbrabant.be/socialeplanning Steunpunt sociale planning West-Vlaanderen Hilde Coudenys tel.: 050/ 40 33 37 http://www.west-vlaanderen.be/socialeplanning, onder de rubriek ‘publicaties’