Volledig advies - Sociaal

advertisement
(
1983-161
83/16
"
Advies minimum intemationale
arbeidsnormen
Commissie Intemationale Sociaal-Economische Aangelegenheden
]^
STJl
SociaalEconomische
Raad
Sociaal-Economische Raad
De Sociaal-Economische Raad (SER) is in 1950 ingesteld bij de Wet op de
Bedrijfsorganisatie (Wet BO). Hij is representatief samengesteld uit vertegenwoordigers
van ondernemers, en van werknemers en uit onafhankelijke deskundigen.
De SER is op grond van de Wet BO belast met bestuurlijke en toezichthoudende
taken met betrekking tot de publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties (produktschappen
en bedrijfschappen). Tot de taken van de SER behoren verder: de regering adviseren
over sociale en economische vraagstukken, richting geven aan (nieuwe)
ontwikkelingen in het bedrijfsleven (bijv. beleidsonderbouwend onderzoeK fusiecode)
en uitvoering geven aan bepaalde wetten (zoals de Wet Assurantiebemiddeling, de
Vestigingswet Bedrijven en de Wet op de Ondernemingsraden).
De SER wordt bij de uitvoering van zijn functies bijgestaan door vaste en tijdelijke
commissies, waarvan sommige onder bepaalde voorwaarden ook zelfstandig
werkzaam zijn.
De belangrijkste adviezen die de SER uitbrengt, worden in boekvorm uitgegeven. Zij
zijn tegen kostprijs verkrijgbaar
Een overzicht van recente publikaties wordt op aanvraag gratis toegezonden.
Het maandelijkse SER-Bulletin geeft uitgebreid nieuws en informatie over de SER.
Dienst In- en Externe Betrekkingen
Sociaal-Economische Raad
Bezuidenhoutseweg 60
Postbus 90504
2509 LK Den Haag
Advies minimum intemationale
arbeidsnormen
Advies Inzake minimum Internationale arbeidsnormen
Door de Commissie Internationale Sociaal-Economische Aangelegenheden uitgebracht aan de ministers van Economische Zaken,
Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Ontwikkelingssamenwerking,
Buitenlandse Zaken, Financien, Landbouw en Visserij en de
staatssecretarissen van Buitenlandse Zaken en Economische
Zaken, belast met buitenlandse handel
Publikatie nr. 1 6 - 8 juli 1983
I^
^ /
S1ZR
SociaalEconomische
ISBN 90-6587-104-7
Inhoudsopgave
1. Inleidlng
5
2. De Intemationale Arbeidsorganisatie (lAO)
3. Standpunt van de Commissle ISEA
7
10
Bijiagen:
1. Adviesaanvrage inzake minimum intemationale arbeidsnormen,
d.d. 23 September 1982
2. Toelichtende brief van het ministerie van Economische Zaken,
d.d. 2 febmari 1983
3. Passage uit: 'Advies inzake de vernieuwing van de
Overeenkomst van Lome', van de Commissie ISEA, juli 1978
Passage uit: 'Advies inzake de verlenging van het Algemeen
Preferentieel Stelsei', van de Commissie ISEA, oktober 1980
4. Proeve van een uitwerking van een aantal minimum arbeidsnormen.
1. Inleiding
Op 23 September 1982 heeft de toenmalige minister van
Economische Zaken - mede namens zijn ambtgenoot van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid en na overleg met zijn ambtgenoot
voor Ontwikkelingssamenwerking - de SER om advies gevraagd
inzake de wenselijkheid van het opnemen in internationale
overeenkomsten van een bepaiing inzake minimum
arbeidsnormen (zie bijiage 1).
Blijkens nadere toelichting werden met de term 'internationale
overeenkomsten' bedoeld internationale afspraken op het terrein
van economische samenwerking met een handelspolitiek karakter
zoals het GATT, de Lome-overeenkomst e.d. (bijiage 2).
In de adviesaanvrage wordt opgemerkt, dat de SER reeds eerder
over dit probleem heeft geadviseerd, maar dat deze adviezen een
beperkte strekking hadden als gevolg van de specifieke context
waarin zij destijds tot stand kwamen 1). Eveneens wordt gesteld,
dat men zich kan afvragen of de internationale ontwikkelingen in
de afgelopen jaren aanleiding geven tot nieuwe overwegingen,
waarbij als voorbeeld wordt gewezen op de 'newly Industrializing
countries' en de zogenaamde exportzones enerzijds en op de
toenemende neiging tot protectionisme anderzijds.
In de adviesaanvrage wordt voorts gewezen op in het verleden
gedane voorstellen tot opneming van minimum internationale
arbeidsnormen (m.a.n.) in internationale overeenkomsten. Deze
hebben echter niet tot resultaat geleid, met uitzondering van
enkele zeer algemeen geformuleerde bepalingen met betrekking
tot de naleving van arbeidsnormen in een aantal grondstoffenovereenkomsten.
1) Zie de adviezen van de Commissie
Internationale Sociaal-Economische
Aangelegenheden van de SER imake de
vernieuwing van de overeenkomst van
Lome (1978) en inzake de verlenging van
het Algemeen Preferentieel Stelsel
(1980). De relevante passages zijn
opgenomen in bijiage 3.
Het vraagstuk wordt volgens de adviesaanvrage echter nog
zodanig actueel geacht, dat een nader oordeel van de SER wordt
gevraagd. De voorbereiding van het advies is opgedragen aan de
Werkgroep Sociale Aangelegenheden van de Commissie
Internationale Sociaal-Economische Aangelegenheden. Tijdens de
voorbereiding was deze Werkgroep als volgt samengesteld:
Onafhankelijke leden: E.R. Wieldraayer (voorzitter), mevr. drs.
't Hooft, dr. Y.B. de Wit.
Ondernemersleden: mr. L AntoninI, mevr.mr. C. Hak, mr. R.A.E.
Indemans, mevr.mr. Y.M.C.T. van Rooy, drs. W.A. Zuidhof.
Werknemersleden: drs. T. Etty, H. Hofstede, mr. B. Pronk, drs.
P.J.G.M. van Rens, drs. W.W.M. Wagemans.
Als ministeriele vertegenwoordigers namen aan de vergaderingen
deel: drs. A. Gautier en mr. P. van de Locht (Economische
Zaken), drs. E.G. Sohns (Sociale Zaken en Werkgelegenheid), mr.
J.J. Jonkman en drs. F. Racke (Buitenlandse Zaken) en ir. L
Matthijssen (Landbouw en Visserij).
Het secretariaat werd gevoerd door drs. G. Swinkels, drs. J.M.A.
Hotterbeekx en mevr. C.A. van Zutphen.
De Commissie ISEA stelde het advies op 8 juli 1983 namens de
Sociaal-Economische Raad vast.
In het advies wordt eerst een korte uiteenzetting gegeven over de
instelling die zich reeds geruime tijd inzet voor de aanvaarding en
naleving van internationale arbeidsnormen, nl. de Internationale
Arbeidsorganisatie. Vervolgens wordt weergegeven hoe - mede
rekening houdend met de activiteiten van de lAO — in de
Commissie ISEA wordt gedacht over de in de adviesaanvrage aan
de orde gestelde problematiek.
2. De Internationale Arbeidsorganisatie
(lAO)
Algemeen
De lAO, die thans 150 lidstaten telt, is een intergouvernennentele
organisatie voor sociate en arbeidsvraagstul<ken. In 1919
opgericht in het kader van de Volkenbond, werd zij in 1946 in
het VN-kader opgenonnen als een gespecialiseerde organisatie.
Van alle andere onderdelen der VN-familie onderscheidt de lAO
zich doordat de besluiten in vrijwel alle geledingen op een
tripartite basis worden genomen. Zo hebben in de delegaties van
de lidstaten near de zittingen der Algemene Conferentie (het
hoogste orgaan der lAO) niet alleen de regeringen maar ook de
nationale organisaties van werkgevers en van werknemers hun
eigen gedeiegeerden; de niet-gouvernementele gedelegeerden
hebben daarbij een eigen stemrecht, zonder mandaat van of
ruggespraak nnet hun regeringen.
Doelstelling
Het hoofddoel van de lAO is sociale rechtvaardigheid, als
voorwaarde voor een duurzame wereldvrede. Met nanne wordt
gestreefd near de bevordering van betere arbeidsomstandigheden. Om te voorkomeri dat de eventuele doorvoering van
normen op dit gebied zou vvorden belemmerd door concurrentie
in het Internationale vlak, werd gekozen voor internatlonalisering
van deze normen.
Schematisch kunnende werkzaamheden der lAO als volgt
worden ingedeeld:
— het opstellen van Internationale normen voor humane
arbeidsvoorwaarden;
— een stelsel tot het belichamen van die arbeidsvoorwaarden in
wetgeving en praktijk van de lidstaten (via de plicht tot
voorlegging aan het nationale gezag);
— een stelsel van toezicht op de naleving (via rapportageverplichting en klachtenprocedures);
— hulp aan de lidstaten om het niveau der Internationale normen
te bereiken (buiten het bestek van dit betoog vallend).
Werkwijze
I. De Internationale normen worden door de lAO belichaamd in
verdragen (die na bekrachtiging verbindend worden) en
aanbevelingen (die per definitie niet-verbindend zijn). De
regeringen der lidstaten zijn verplicht verdragen en aanbevelingen
binnen een jaar (of in uitzonderingsgevallen: 18 maanden) na hun
totstandkoming voor te leggen aan de bevoegde autoriteit(en)
— d.w.z. in Westerse democratieen de volksvertegenwoordiging -
met een voorgesteld standpunt ter zake; bij verdragen kan zo'n
voorstel goedkeuring van de bekrachtiging inhouden. Deze
voorlegging moet door de regeringen worden bericht aan de
Directeur-Generaal van het Internationale Arbeidsbureau (lAB),
onder gelijktijdige toezending van afschriften aan de nationale
organisaties van werkgevers en van werknemers.
II. Bekrachtiging van een verdrag verplicht niet alleen tot naleving
daarvan, maar ook tot jaarlijkse rapportage over die naleving; ook
in dit geval ontvangen de nationale organisaties van werkgevers
en van werknemers afschrift van de rapporten. Een soortgelijke
rapportageplicht bestaat overigens ook bij niet-bekrachtigde
verdragen en bij aanbevelingen, met dien verstande dat dan alleen
gerapporteerd behoeft te worden wanneer de Raad van Beheer
van het lAB daartoe besluit.
III. De ingediende rapportages worden eerst door het lAB bewerkt
en dan voorgelegd aan een Internationale commissie van
onafhankelijke deskundigen, die het materiaal' van eventueel
commentaar voorziet en dan als werkdocument inbrengt op de
jaarlijkse zittingen van de Internationale Arbeidsconferentle (lAC).
Ter lAC vormt de bespreking van het deskundigenrapport een
apart agendapunt, voor de behandeling waan/an een speciale
(wederom tripartite) conferentiecommissie wordt ingesteld. Deze
commissie hoort voor zover nodig en mogelijk de in gebreke
gestelde regeringen en brengt ten slotte verslag uit aan de
plenaire lAC, onder overlegging van een lijst van de gevallen van
een geconstateerde onjuiste naleving die ook telkens de emst van
ieder geval aangeeft. Deze procedure heeft weliswaar geen
gerechtelijk karakter, doch zij heeft toch genoeg moreel gewicht
om de in gebreke gestelde regeringen onder druk te zetten.
IV. De voortgangscontrole op de naleving bezit als sluitstuk twee
klachtprocedures. De eerste daarvan staat ten dienste van
nationale of Internationale organisaties van werkgevers of van
werknemers en loopt via de Raad van Beheer, met als sanctie de
publikatie van de.klacht en van het antwoord van de betrokken
regering. De tweede betreft klachten van regeringen van lidstaten
(mits die zelf het bewuste verdrag ook bekrachtigd hebben) en
loopt eveneens via de Raad van Beheer, die echter ook zelf deze
procedure kan initieren, hetzij spontaan dan wel op verzoek van
een gedelegeerde ter Conferentie; in deze procedure kan de
klacht - eventueel na inschakeling van het Internationale
Gerechtshof en daarop gevolgde veroordeling - door de Raad van
Beheer worden voorgelegd aan de Conferentie met voorstellen om
de naleving af te dwingen.
V. Ten slotte kan nog de VN op grond van een speciale
overeenkomst met de lAO klachten over inbreuk op de
vakverenigingsvrijheid aan de lAO voorleggen. Deze procedure is
voornamelijk van nut als de betrokken staat geen lAO-lid is en/of
de bewuste verdragen niet heeft bekrachtigd.
Sociale nriinimumnomnen
Eind 1979 stelde een deskundige 2), die destijds een leidende
functie bij de lAO bekleedde, dat van de toen bestaande 151
verdragen en 159 aanbevelingen, ongeveer de helft onder de
noemer 'sociale minimumnormen' kon worden gebracht.
Hieronder bevindt zich een aantal dat aan fundamentele
mensenrechten kan worden gerelateerd, zoals:
Verdrag 87: betreffende de vrijheid tot het oprichten van
vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht,
1948;
Verdrag 98: betreffende het recht zich te organiseren en collectief
te onderhandelen, 1949;
Verdrag 111: betreffende discriminatie (arbeid en beroep), 1958.
Voor deze drie verdragen kent de lAO speciale procedures voor
het toezicht op de naleving.
2) Zie: N, Valticos: The future prospects
for international labour standards,
International Labour Review, Vol 118,'
november-december 1979.
3. Standpunt van de Commissie ISEA
De Commissie ISEA stelt voorop, dat zij grote waardering heeft
voor de bijdrage die de Intemationale Arbeidsorganisatie van de
VN levert aan de sociaal-economische ontwikkeling van met name
de ontwikkelingslanden, in het bijzonder op het gebied van de
bevordering van betere arbeidsomstandigheden, zoals in het
voorgaande hoofdstuk aangeduid. Zij is unaniem van mening, dat
het van groot belang is dat de lAO haar activiteiten onverminderd
voortzet en daarbij door regeringen en sociale partners van de
lidstaten zoveel mogelijk wordt gesteund. Over de wijze waarop
dit standpunt zich verhoudt tot het in de adviesaanvrage aan de
orde gestelde probleem, merkt de Commissie ISEA op, dat in elk
geval consensus bestaat over het navolgende:
1. Minimum arbeidsnormen moeten dienen om de sociale
vooruitgang en het welzijn van de werknemers in de
(ontwikkelings-)landen te bevorderen en mogen onder geen
beding worden gehanteerd voor protectionistische doeleinden.
2. In de preambule van of in een protocol behorend bij sen
Internationale overeenkomst — hebbende geen exclusief handelspolitiek karakter - kan worden verwezen naar het belang dat
partijen hechten aan het naleven van de basisnormen: vrijheid van
vereniging, recht op collectief onderhandelen en afsluiten van
cao's en non-discriminatie inzake werkgelegenheid en beroep,
zoals vastgelegd in de respectievelijke conventies van de lAO no's
87, 98 en 1 1 1 .
3. De in deze conventies vervatte normen kunnen worden
beschouwd als basisnormen, waarvan de naleving door ieder land,
ongeacht zijn ontwikkelingspeil, mogelijk is. Daarnaast is
voorkoming van dwangarbeid essentieel, hoewel deze norm qua
systeem van toezicht op de naleving niet overeenkomt met de
eerdef genoemde minimumnormen.
4. De verwijzing naar minimum arbeidsnormen is een
aangelegenheid tussen regeringen en vereist onderhandelingen
tussen partijen, gericht op het bereiken van een overeenkomst.
Uitgangspunt daarbij is, dat geen onderscheid wordt gemaakt
voor wat betreft bepaalde landen of landengroepen.
5. Bij mogelijke schending van de in de preambule of het protocol
opgenomen normen kan gebruik worden gemaakt van bestaande
lAO-procedures.
Voor de uitwerking van eventuele verdere toezichtprocedures is
nader overleg met de lAO wenselijk.
10
6. De normen opgenomen in preambule of protocol betreffen alle
verdrag-sluitende partijen. Voor Nederland schept dit een
moreie verplichting tot bekrachtiging respectievelijk naleving van
de conventies (87, 98 en 111).
Over de wenseiijkheid van de opneming van bepaalde
arbeidsnormen, als verplichting, met name in Internationale
overeenkomsten met een al of niet exclusief handelspolitiek
karakter, w/ordt in de Commissie ISEA verschillend gedacht.
Een deel van de Commissie ISEA is van oordeel, dat het gehele
terrein van de Internationale arbeidsnormen zowel wat inhoud als
wat controle betreft, primair tot de verantwoordelijkheid van de
lAO behoort. Het zou onjuist zijn hieraan buiten de lAOom
uitbreiding te geven. Dit deel zou het met name onjuist vinden als
ernaar zou worden gestreefd in Internationale overeenkomsten
met een al of niet exclusief handelspolitiek karakter een
verplichting tot naleving van arbeidsnormen op te nemen. Dit
standpunt wordt gemotiveerd met de volgende argumenten.
a. De wijze waarop in het kader van de lAO wordt getracht de
naleving van arbeidsnormen te bevorderen, houdt rekening met de
souvereiniteit van staten en is gebaseerd op vrijwillige
aanvaarding en moreie bemvloeding. Gevreesd moet worden, dat
pogingen om — buiten de lAO-verdragen om — de naleving van
arbeidsnormen af te dwingen zullen worden beschouwd als
inmenging in binnenlandse aangelegenheden en daardoor niet
zullen slagen. Dit zou een terugslag kunnen hebben op het werk
van de lAO.
b. Veel lAO-conventies zijn door industrieel ontwikkelde landen
niet aanvaard. Het is moeilijk in te zien hoe deze landen van hun
contractpartners de naleving van in die conventies opgenomen
arbeidsnormen kunnen eisen.
c. In beginsel zijn alle arbeidsnormen in lAO-conventies
minimumnormen, in die zin, dat daarvan steeds naar boven kan
worden afgeweken en alleen onder bepaalde voorwaarden naar
beneden. Dit maakt het selecteren van minimumnormen uit lAOconventies - buiten de genoemde basisnormen - tot een
betrekkelijk willekeurige aangelegenheid.
d. Opneming van m.a.n. in Internationale overeenkomsten zou
veelal impliceren, dat de eis van naleving wordt gesteld ten
aanzien van een beperkt aantal landen. Daarentegen zijn de lAOnormen gericht op universele toepassing.
e. Er bestaat groot gevaar, dat een bepaling inzake m.a.n. zai
worden gehanteerd voor protectionistische doeleinden. Dit is noch
in het belang van ons land, dat zeer gebaat is bij een zo vrij
mogelijk internationaal handelsverkeer, noch in het belang van de
ontwikkelingslanden.
f. De controlemogelijkheden van de lAO zijn gebaseerd op de aan
11
het lidmaatschap verbonden verplichtingen tot het verschaffen van
gegevens. Het controlemechanisme kan dan ook alleen worden
gebruikt voor de naleving van de lAO-conventies. Directe
inschakeling van het bureau van de lAO, los van de Commissie
van deskundigen of tripartite conferenties van deze instelling ter
controle van de naleving van in andere overeenkomsten gestelde
arbeidsnormen, zou strijdig zijn met de neutraliteit en de
objectiviteit van het bureau en zijn werk binnen de lAO
bemoeilijken.
Deze leden wijzen erop, dat het bovenstaande betrekking heeft
op de opneming van m.a.n. als integrerend onderdeel van een •
Internationale overeenkomst. Daamaast bestaat de mogelijkheid,
dat in de preambule van een Internationale overeenkomst wordt
gewezen op het belang dat wordt gehecht aan het naleven van
bepaalde normen van de lAO, zonder dat In het kader van de
betreffende overeenkomst aan het niet-naleven van deze normen
consequenties worden verbonden in de zin van het opschorten
van verdragsverplichtingen of toegezegde faciliteiten. Daarbij kan
een onderscheid worden gemaakt tussen Internationale
overeenkomsten met een exclusief handelspolitiek karakter, zoals
het GATT en daarop gebaseerde verdragen, en Internationale
samenwerkingovereenkomsten met een handelspolitleke
component. Voor wat betreft eerstgenoemde overeenkomsten
achten deze leden ook een verwijzing naar bepaalde
arbeidsnormen in de preambule onjuist. Deze overeenkomsten
hebben ten doel de Internationale handel te bevorderen en
behoren niet te worden belast met doelstellingen die het karakter
van een handelsverdrag aantasten. Ten aanzien van de tweede
categorle overeenkomsten — waarblj met name kan worden
gedacht aan overeenkomsten op het gebied van
ontwikkelingssamenwerking — zou een yerwijzing in de
preambule kunnen worden opgenomen zoals in de aanvang van
dit hoofdstuk weergegeven.
Deze leden wijzen ten slotte op het grote belang van de
ontwikkelingssamenwerking ter bevordering van de economlsche
en sociale ontwikkeling. Zlj achten dit een meer positleve en
effectleve weg dan de bevordering van deze ontwikkeling via het
opieggen van normen.
Een ander deel van de Commissie ISEA is van oordeel dat, mede
ter ondersteuning van de activitelten van de lAO, dient te worden
gestreefd naar de opneming van minimum arbeidsnormen als
verplichting in daarvoor in aanmerking komende Internationale
overeenkomsten, preferentiele regelingen of natlonale wetgevlng.
Doelstelling van dit streven zou zijn het leveren van een bijdrage
aan de sociaal-economische vooruitgang van de betrokken landen
en daamaast het tegengaan van oneerlijke concurrentie,
voortvloelende uit de niet-naleving van minimum arbeidsnormen,
ten koste van de arbeiders in de betreffende landen.
Alvorens dit nader uit te werken wil dit deel ingaan op de door
het andere deel genoemde argumenten tegen een dergelijke
aanpak.
Dit deel van de Commissie ISEA is in de eerste plaats van mening
dat niet mag worden gesproken van inmenging in binnenlandse
12
aangelegenheden wanneer het gaat om de bevordering van de
naleving van internationaal erkende en aanvaarde
minimumnormen. Staten kunnen zich naar de mening van dit deel
niet op hun souvereiniteit beroepen om zich te onttrekken aan de
naleving van deze minimumnormen. Dit beginsel wordt in het
algemeen binnen de lAO en door de Nederlandse regering
erkend. Dit deel erkent dat helaas — zoals het andere deel
opmerkt — veel lAO-conventies door industrieel ontwikkelde
landen niet zijn aanvaard. Daarbij dient echter te worden bedacht
dat de oorzaak daarvan veelal is gelegen in bepaalde onderdelen
die niet kunnen worden nageleefd, terwiji de essentie van de
conventie wel wordt geaccepteerd. Dit deel is dan ook van
mening dat — in samenspraak met de contractpartners in een
internationale overeenkomst en na overleg met de lAO - een
aantal essentiele normen dient te worden geselecteerd op basis
van de conventies van de lAO.
Bij het argument van het andere deel dat alle normen in lAOconventies in beginsel minimumnormen zijn dient naar de mening
van dit deel te worden aangetekend dat lAO-conventies veelal
normen bevatten, die door sommige landen, gezien hun graad van
ontwikkeling of om andere redenen niet onmiddellijk behoeven te
worden nageleefd en dus minder geschikt zijn om als
minimumnorm te fungeren. Ook dit pleit voor een selectie van
normen als bovenbedoeld.
Ten aanzien van de opmerking van het andere deel dat een
bepaling inzake m.a.n. zai worden gehanteerd voor
protectionistische doeleinden, hetgeen zoals in de aanvang van
dit hoofdstuk unaniem gesteld onjuist zou zijn, kan worden
aangetekend dat de neiging in geindustrialiseerde landen om tot
protectionistische maatregelen over te gaan kan worden verzwakt
en de bereidheid aan herstructurerende maatregelen mee te
werken versterkt wanneer bij werknemers en het publiek in het
algemeen de wetenschap bestaat dat concurrerende invoer niet
het gevolg is van het niet naleven van bepaalde minimum
arbeidsnormen ten koste van de werknemers elders. Bovendien
wil dit deel zoals hierna nog zaI blijken door de keuze van m.a.n.
en door rekening te houden met de aard van de overeenkomst de
kans op protectionistische hantering zoveel mogelijk verkleinen.
Dit deel is het ten slotte eens met het andere deel dat
inschakeling van het eigen apparaat van de lAO bij de controle op
de naleving van m.a.n. gevaar kan opieveren voor het functioneren
van de lAO zelf. De wijze waarop dit gebeurt zaI dan ook
zorgvuldig en in goed overleg met de lAO moeten worden
vastgesteld.
Zoals in het bovenstaande reeds is gebleken is dit deel van
mening dat in samenspraak met de contractpartners - wanneer
het een internationale overeenkomst betreft - en na overleg met
de lAO een aantal essentiele normen dient te worden
geselecteerd op basis van conventies van de lAO. Een dergelijke
selectie van normen uit bestaande conventies is in de
zogenaamde tripartite verklaring inzake multinationale
ondernemingen en sociaal beleid door de lAO zelf toegepast.
13
Bij het maken van een keuze van minimumnornnen uit lAOconventies dienen de volgende criteria te worden aangehouden:
a. alleen normen dienen te worden gekozen, die In brede kring
als minimumnormen worden gezien;
b. geen normen moeten worden gekozen, die zouden kunnen
worden uitgelegd als een poging om de concurrentiepositie van
ontwikkelingslanden te ondermijnen en dus als een protectionistische maatregel, bijv. de gelijktrekking van materiele arbeidsvoonrt/aarden;
c. de te kiezen normen dienen in aantal beperkt te blijven om tot
een hanteerbare regeling te komen en bovendien nauwkeurig te
worden gedefinieerd, om controle op de naleving mogelijk te
maken.
Dit deel van de Commissie ISEA is van mening, dat in ieder geval
de vrijheid van vakvereniging en het recht op collectief
onderhandelen in een pakket van minimumnormen zouden
moeten worden opgenomen. Deze normen zijn immers essentieel
voor de belangenbehartiging van de arbeiders en staan op een lijn
met de overige mensenrechten, weike zijn verwoord in met name
de universele verklaring van de rechten van de mens, opgesteld
door de Verenigde Naties. Het laatste geldt ook voor de norm van
non-discriminatie inzake werkgelegenheid en beroep en het
verbod van dv^angarbeid. Voorts kunnen de veiligheid en
gezondheid op de arbeidsplaats als belangrijke normen worden
genoemd. Comparatieve voordelen in het handelsverkeer mogen
immers nooit zijn gebaseerd op besparingen die de veiligheid en
gezondheid van de arbeiders in gevaar brengen. Een poging tot
uitwerking van deze normen, die gedeeltelijk zijn gebaseerd op in
oktober 1981 gedane voorstellen van de Europese Commissie, is
opgenomen in bijiage 4.
Deze leden zijn van mening, dat in elk geval er naar moet worden
gestreefd de basisnormen inzake vrijheid van vakvereniging, recht
op collectief onderhandelen, non-discriminatie en verbod van
dwangarbeid op te nemen in daarvoor in aanmerking komende
Internationale overeenkomsten, preferentiele regelingen en
nationale wetgeving. Deze basisnormen versterken met name de
positie van de werknemers, resp. de vakbeweging, maar hebben
geen directe Invloed op de concurrentiepositie. Tot deze normen
zou men zich dienen te beperken bij die handelsovereenkomsten,
waar sprake is van duidelijk ongelijke machtsverhoudingen en
waar verdergaande voorstellen met betrekking tot m.a.n.
gemakkelijk als protectionistisch zouden kunnen worden
uitgelegd.
Waar het betreft overeenkomsten of regelingen die gericht zijn op
de bevordering van de ontwikkeling van derde landen, zou ook
nog opneming van andere m.a.n. kunnen worden nagestreefd.
De verpllchting tot naleving zou voor alle bij een overeenkomst of
regeling betrokken landen moeten gelden, ongeacht de vraag of
deze de lAO-conventies, waarop de betreffende m.a.n. zijn
gebaseerd, hebben geratificeerd of niet.
14
IVIet betrekking tot de naleving van de m.a.n. zijn duidelijke
procedures en afspraken noodzakelijk inzake controle en bij nietnaleving te nemen stappen.
Voor het toezicht op de naleving zijn alle betrokken partijen
gezamenlijk verantwoordelijk. Gezien de centrale en unieke rol die
de lAO op het gebied van de arbeidsnormen speelt, de daar
aanwezige expertise, het beschikbare apparaat en haar gezag op
dit terrein, ligt het naar de mening van dit deel voor de hand cm
bij de noodzakelijke controle een belangrijke rol toe te kennen
aan de lAO.
Zoals reeds in het begin gesteld dient de wijze waarop dit
gebeurt zorgvuldig en in goed overleg met de lAO te worden
vastgesteld. Mocht de lAO onverhoopt buiten spel wensen te
blijven, dan zou binnen eike overeenkomst een aparte voorziening
voor de controle moeten worden geschapen, weike bij de diverse
partners voldoende gezag heeft. Bovendien zou moeten worden
voorzien in een klachtprocedure. Bij gebleken niet-naleving van
bepaalde m.a.n. dient tussen de betrokken landen te worden
gezocht naar mogelijkheden om het betreffende land behulpzaam
te zijn hieraan een einde te maken en de arbeidsomstandigheden
te helpen verbeteren. Zou sprake zijn van onwil om aan de
schendingen van bepaalde m.a.n. een einde te maken, dan zou
het onthouden van bepaalde aan de overeenkomst of regeling
verbohden voordelen of rechten kunnen worden overwogen.
Ten aanzien van de concrete toepassingsmogelijkheden laten zich
drie niveaus onderscheiden:
a) mondiaal
1. Op handelsgebied komt het GATT het meest in aanmerking
voor de opneming van m.a.n. omdat dit het meest bekende
veelomvattende multilaterale verdrag is op dit gebied.
Dit deel wijst ter vergelijking op het bij de adviesaanvrage
gevoegde voorstel van het Internationaal Verbond van Vrije
Vakverenigingen. Een voordeel van het opnemen van m.a.n. in het
GATT-verdrag zou volgens dit deel zijn, dat daarmee gelijktijdig
de handelsovereenkomsten die in het kader van het GATT worden
afgesloten, zouden zijn gedekt. Anders zou moeteri worden
getracht in deze afzonderlijke overeenkomsten bepalingen over
minimum arbeidsnormen te doen opnemen. Dit laatste geldt ook
voor handels- en grondstoffenovereenkomsten, die in UNCTADverband zijn of worden voorbereid. Enkele van deze
grondstoffenovereenkomsten bezitten reeds een sociale paragraaf,
weIke echter meer het karakter van een intentieverklaring dan van
een werkelijke verplichting heeft.
2. Hoewel de doelstellingen van het IMF primair monetair zijn
kan de naleving van m.a.n. deze instelling niet onverschillig zijn.
Dit is met name van belang in die gevallen waarin aan de
kredietverlening van het IMF beleidscondities worden verbonden
die erop zijn gericht dat binnen een redelijke tijdspanne een op
middellange termijn houdbare betalingsbalanspositie wordt
bereikt. Dit deel realiseert zich dat deze condities in het algemeen
tot stand komen na moeilijke onderhandelingen met name inzake
15
beperking van de bestedingen en stimulering van het aanbod. Dit
dee! acht het echter wenselijk dat afspraken tussen het IMF en
het ontvangende land zoveel mogelijk rekening houden met de
m.a.n. Daze opvatting sluit aan bij het standpunt van de
Commissie ISEA zoals venA/oord in haar advies over de Nota
Ontwikkelingssamenwerking in wereldeconomisch perspectief
(1980), nl. dat bij het stellen van beleidscondities zoveel mogelijk
dient te worden gestreefd naar het vermljden van negatieve
effecten. De Commissie ISEA verwees daarbij met instemming
naar de in 1979 doorgevoerde herziening van de uit 1968
daterende richtlijnen voor de toepassing van beleidscondities
verbonden aan trekkingen onder de diverse IMF-kredieten 3)
Volgens dit deel zou de naleving van minimale arbeidsnormen
dienen te worden betrokken bij de besluiten over de
kredietverlening. Het IMF zou niet tot kredietverlening dienen over
te gaan indien het ontvangende land uitdrukkelijk via schending
van de basisnormen probeert de situatie te verbeteren. Gezien de
stemverhoudingen binnen het IMF (nl. op basis van de quota)
dient hierbij wel sprake te zljn van overeenstemming tussen de
. ontwikkelde en de ontwikkelingslanden om te voorkomen dat een
dergelijke gedragslijn eenzijdig door de ontwikkelde landen wordt
opgelegd.
3. Ook in de doelstellingen van de Wereldbank en haar dochterinstellingen zou het passen, wanneer de naleving van m.a.n. zou
worden betrokken bij de besluiten over de verlening van
kredieten. Gezien de stemverhoudingen (nl. op basis van het
aandeel in het kapitaal) dient hier eveneens sprake te zijn van
overeenstemming tussen de ontwikkelde en de ontwikkelingslanden.
b) EG-niveau
Onder dit hoofd vallen de in het kader van de EG vigerende
samenwerkingsovereenkomsten met de ACS-landen (verdrag van
Lome) en de Middellandse-Zee-landen. Voorts het door de EEG
toegepaste Algemeen Preferentieel Systeem ten behoeve van
ontwikkelingslanden en de overeenkomsten voor technische en
financiele bijstand via de Europese Investeringsbank. Ten
overvloede wijzen deze leden erop, dat in de betreffende
overeenkomsten andere bepalingen van sociale aard dan
minimum arbeidsnormen zijn opgenomen, die echter buiten het
kader van dit advies vallen.
Zoals eerder opgemerkt zai, daar waar het overeenkomsten
betreft, ernaar dienen te worden gestreefd de instemming van
contractpartners te verkrijgen voor de opneming van m.a.n., weike
in dit soort overeenkomsten niet beperkt zouden behoeven blijven
tot de eerder genoemde basisnormen. Waar het gaat om
autonoom door de EG toegepaste regelingen, zoals het huidige
APS, zaI opneming van m.a.n. formeel alleen eenzijdig kunnen
plaatsvinden. Echter deze leden zijn van mening, dat ook in dit
geval moet worden gezocht naar een passende consultatieprocedure.
3) T.a.p. pag. 18.
16
c) nationaal niveau
Op dit niveau komen voor opneming van m.a.n. in aanmerking
bilaterale samenwerkingsovereenkomsten en subsidie- of
garantieregelingen ten behoeve van particuliere investeringen in
ontwikkelingslanden. Voor laatstgenoemde regelingen zou de
naleving van m.a.n. voor de toekenning van faciliteiten zeer zwaar
moeten wegen. Daarnaast zouden ook nog andere criteria
kunnen worden gehanteerd, zoals de bijdrage van de
investeringen aan de werkgelegenheid, de betalingsbalans en
kennisoverdracht.
's-Gravenhage, 8 juli 1983
J.W. de Rous,
voorzitter.
G. Swinkels,
secretarls.
17
18
Bijiage 1
^
Ministerie van EconomischeZaken
^<
De heer Voorzitter van de
Sociaal-Economische Raad
drs. J.W. de Pous,
Bezuidenhoutseweg 60,
2594 AW 's-GRAVENHAGE.
23.SEP.1982
BEB/DMZ
182/11930
796467
Adviesaanvrage inzake
minimum internationale
arbeidsnormen
Sedert het midden van de jaren '70 zijn opeenvolgende
Nederlandse Regeringen bij diverse gelegenheden geconfronteerd
met voorstellen cm in internationale overeenkomsten waarbij ontwikkelingslanden mede betrokken zijn sen bepaling op te nemen
waarin de naleving van bepaalde minimum internationale arbeidsnormen is vastgelegd.
Naleving van dergelijke normen werd in die voorstelllen omschreven,
hetzij als een gemeenschappelijk erkende doelstelling, dan wel
als een voorwaarde voor een onverkorte nakoming van afspraken op
het terrein van de internationale economische samenwerking waaronder met name die met een handelspolitiek karakter.
Zulks was bijvoorbeeld het geval ten tijde van de Tokio-ronde
in het GATT, het overleg - eind 1981 - over de verlenging van het
Gatt Multivezel-akkoord en de onderhandelingen over de verlenging
van de Lomfi-overeenhomst.
Met betrekking tot de wenselijkheid om in laatstgenoemde
overeenkomst een bepaling op te nemen die ook de naleving van
minimum internationale arbeidsnormen zou kunnen bevorderen heeft
de toenmalige Regering in 19 78 kennis kunnen nemen van adviezen
van de SER en de NAR, waarin ook dit aspect van de beoogde overeenkomst werd behandeld. De NAR heeft ook in verscheidene andere
adviezen de kwestie van naleving van minimum internationale arbeidsnormen aangeroerd.
Hoewel ten slotte in geen van de hiervoor genoemde overeenkomsten een bepaling inzake minimum internationale arbeidsnormen is op genomen 1), wordt van verschillende zijden deze
1) in een aantal grondstoffenovereenkomsten zijn zeer algemeen
geformuleerde bepalingen met betrekking tot de naleving van
arbeidsnormen opgenomen.
- benadering
19
- 1
benadering nog steeds bepleit. Een zeer recent voorbeeld daarvan
vormt het voorstel van het Internationale Verbond van Vrije
Vakverenigingen ("1982 World Economic Review") waarvan ik de
tekst als bijlage aan deze brief toevoeg. Bedoeld voorstel is
door het I V W op 14 juli jl. onder de aandacht van de 2e gewone
zitting 1982 van de ECOSOC gebracht.
De kwestie van de minimum Internationale arbeidsnormen speelt
begrijpelijkerwijs al verscheidene jaren in de ILO, de Internationale organisatie die zich bij uitstek bezighoudt met de vaststelling van en met controle op de naleving van arbeidsnormen.
Dit controlerend mechanisme is gebaseerd op een rapportageplicht
van de Lid-Staten over de uitvoering die zij nationaal geven aan
de verplichtingen die zij in het kader van de ILO zijn aangegaan,
alsmede op een klachtenprocedure.
Geen van beide procedures kent echter "sancties" in de zin als
hierboven bedoeld.
De adviezen waarvan ik hiervoor melding maakte; zijn voor
de Regering van waarde geweest. bij haar standpuntbepaling. Dit
neemt echter niet weg dat de strekking van deze adviezen toch
beperkt is als gevolg van de specifieke context waarin zij destijds tot stand kwamen. Voorts kan men zich afvragen of de Internationale ontwikkelingen in de afgelopen jaren aanleiding geven
tot nieuwe overwegingen.
Men kan daarbij bijvoorbeeld denken aan de snelle ontwikkeling in de landen die als "newly industrializing countries"
(NIC's) worden aangeduid. Is hun economische situatie thans zodanig, dat hun status van ontwikkellngsland thans minder dan
voorheen bepalend zou moeten zijn bij de beoordeling van de wijze
waarop zij (bepaalde) arbeidsnormen naleven? Men kan tevens denken
aan de zogenaamde exportzones waar bedrijven door middel van de
verlening van allerlei faciliteiten en vrijstelling van bepaalde
verplichtingen van regeringswege gestimuleerd worden ten behoeve
van de export te.produceren. Het is de vraag of en in hoeverre
dit beleid gevolgen heeft voor het beleid op sociaal en arbeidsgebied.
Anderzijds kan worden vastgesteld dat de laatste jaren de
dreiging van een toenemend protectionisme versterkt is, een omstandigheid op grond waarvan men geneigd zou kunnen zijn enige
terughoudendheid te betrachten bij het ontwerpen van bepalingen
die - ook al zouden zij niet met dat oogmerk geschreven zijn - als
een rechtvaardiging voor verdere beperkingen van het Internationale economische verkeeer benut zouden kunnen worden.
Gezien de actualiteit van het vraagstuk zou ik het - mede
schrijvend namens mijn ambtgehoot van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid en na overleg met mijn ambtgenoot voor Ontwikkelingssamenwerking - bijzonder op prijs stellen indien de SER
zijn -
20
2 -
zijn nader oordeel zou kunnen geven over de wenselijkheid van het
opnemen in Internationale overeenkomsten van een bepaling inzake
minimum arbeidsnormen. Het ligt in het voornemen van mijn ambtgenoot voor Ontwikkelingssamenwerking om de NAR een overeenkomstig advies te vragen.
DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN,
21
BIJLAGE BIJ AANTEKENING VOOR HEER MINISTER
uia STAATSSECRETARIS IR. W. OIK
nr. 182/ 11930
Onderstaande tekst is ontleend aan paragraaf 23 van de
"1982 World economic review" van het ivvv (icftu).
Linking social progress with trade and development (the icftu
•proposal for a social clause).
"The objective would be to insert into the GATT and other
treaties specific clauses designed to encourage social progress
in line with economic development by reference to . international
labour standards. Benefits available to contracting parties under
these treaties should therefore be made conditional upon the
observance of such standards. If minimum labour and social standards are not widely observed internationally, any nation attempting
to achieve these levels will be penalised by a decline in trading
competitiveness. A social clause in trade agreements would aim
at preventing this.
A social clause would build on the widely recognised work of the
ILO in setting labour standards. ILO conventions and recommendations are intended to be applied all over the world and in many
cases they are particularly relevant for developing countries.
A vital element of any social clause must be the observance of
conventions 87 and 98 on the freedom of association and the right
to collective bargaining, as free trade unions are fundamental
to economic and social development, other standards should also
be included, such as those in respect of occupational health.
In 1977, the ILO adopted a tripartite declaration of principles
on multinational enterprises and social policy. This declaration
and the standards to which it refers are all of direct relevance
to trande and aid as well as investment. Commitments must also
be made by governments of industrialized and developing countries
aslike to pursue employment-creating policies promoting industrial
adjustment by new investment, particularly catering for workers
affected by changing trade patterns.
The basis of a just and effective social clause would be clear
procedures for consultations with the country or countries concerned. Such procedures should involve investignation of
repercussions on competition, trade and employment of nonadherence to relevant international labour standards.
They should also include international assistance to improve
conditions.
If standards are persistently violated, trade and aid concessions
would be withdrawn or discretinoray action in trading and financial
assistance policies taken, but the problems should normally be
solved without resorting to sanctions.
There could, for example, be an agreement on compliance with the
ILO standard in question within an agreed period of time, facilitated
by a special technical and financial assistance programma, e.g. to
improve safety and health at the workplace.
The GATT, together with the ILO, should establish an advisory
tripartite body, including trade union representatives, in order
to ensure that policies on employment and social conditions of
both exporting and importing countries are considered in the
context of trade and trade action. This advisory body should
regurlarly review the effects on trade of employment and social
policies and respond to representations made by member governments
22
Bijiage 2
is Ministerie van Economische Zaken
Aan de hear drs. G. Swinkels
Secretaris Sociaal Economische
Raad
Bezuidenhoutseweg 60
2594 AW 's-GRAVENHAGE.
2 februari 1983
BEB/DMZ
183/738
(A)
Adviesaanvrage inzake minimum internationale arbeidsnormen.
Ik heb begrepen dat n.a.v. de adviesaanvrage van 29 September 1982
van mijn minister over bovengenoemd onderwerp in de werkgroep
sociale aangelegenheden van de Commissie Internationale Sociaal
Economische Aangelegenheden misverstanden zijn gerezen over de
vraag, welke internationale overeenkomsten hem daarbij voor ogen
stonden.
De redactie van de laatste zin, waar wordt gesproken van internationale overeenkomsten, zonder nadere specificatie, heeft waarschijnlijk aanleiding tot voornoemde misverstanden gegeven. Teneinde deze misverstanden weg te nemen stel ik er prijs op om U
- bij wijze van toelichting - raede te delen dat in de adviesaanvrage met de term internationale overeenkomsten werd bedoeld internationale afspraken op het terrein van economische samenwerking met
een handelspolitiek karakter, zoals het GATT, de Lome-overeerJ<omst e.d..
Ik hoop dat hiermede meer duidelijkheid t.a.v. de bedoeling van de
adviesaanvrage van 29 septeraber 1982 is geschapen.
DE DIRECTEUR MULTILATERALE ZAKEN,
(drs. F.G. Moquette).
23
Bijiage 3
Ontleend aan: "Advies inzake de vernieuwing van de Overeenkomst van
Lome", van de Commissie ISEA, juli 1978, pagina 14.
7. Normen inzake arbeidsvoorwaarden
De Europese Commissie onderzoekt de mogelijkheden van een
beleid waarmee wordt voorkomen dat de Gemeenschap bijdraagt tot
de industriele ontwikkeling van derde landen in die specifieke
gevallen waarin deze ontwikkeling onder abnormale arbeidsvoorwaarden plaatsvindt. Dit zou kunnen gebeuren door de toekenning
van commerciele voordelen door de Gemeenschap te koppeleri aan de
naleving van bepaalde internationale grondnormen inzake arbeidsvoorwaarden, zoals vastgelegd in overeenkomsten van de ILO. Voor
de tenuitvoerlegging van een dergelijk beleid zou de Europese
Commissie gebruik willen maken van bestaande internationale
procedures voor het constateren van schendingen van bedoelde
normen. In de nieuwe overeenkomst van Lome zou een eerste stap
in deze richting kunnen worden gezet.
De Commissie ISEA onderschrijft de stelling van de Europese
Commissie, dat de Gemeenschap niet moet bijdragen aan de industriele ontwikkeling van derde landen, indien deze onder abnormale
arbeidsvoorwaarden plaatsvindt. Zij stemt in met de gedachte dit
onderwerp bij de onderhandelingen aan de orde te stellen.
Wat de aard van de na te leven normen betreft meant de
Commissie ISEA dat allereerst de vrijheid van vakbeweging en de
vrijheid van onderhandeling dienen te worden nagestreefd. Aansluitend zouden nog andere in ILO-conventies neergelegde arbeidsnormen kunnen worden toegevoegd.
De Commissie ISEA acht het tijdstip nog niet gekomen aan overtrading van die normen dwingende consequenties te verbinden t.a.v.
de commerciele preferentie die het betreffende ACS-land geniet. Wei
dient de mogelijkheid daartoe te worden opengehouden. Een beslissing daarover zou door de Raad van Ministers moeten worden genomen.
Met betrekking tot de controle op de naleving van de normen,
welke in het verdrag nauwkeurig omschreven moeten zijn, merkt de
Commissie ISEA nog op dat deze minder problemen oplevert, als de
deelnemende landen de ILO-conventies, waarin die normen zijn vastgelegd, hebben geratificeerd. Is dit niet het geval (terwijl het
betreffende land zich toch in het Verdrag tot de naleving van die
normen wil verplichten), dan werkt de controleprocedure van de ILO
voor deze landen niet. In dat geval zou getracht kunnen worden met
de ILO een afzonderlijke regeling te treffen, zodat controle op de
naleving toch mogelijk zal zijn. Het georganiseerde bedrijfsleven
dient hierbij betrokken te worden.
24
Ontleend aan: 'Advies inzake de verlenging van het Algemeen Preferentieel
stelsel', van de Commissie ISEA, oktober 1980, pagina 9.
Ten aanzien van de vraag of aan de niet-naleving van sociale
minimumnormen en fundamentele mensenrechten consequenties
voor de toepassing van het APS moeten worden verbonden, lopen de
opvattingen binnen de commissie uiteen.
Een deel van de Commissie ISEA is van mening dat de Europese
Commissie een oritwikkelingsland van het APS zou moeten kunnen
uitsluiten respectievelijk de begunstiging zou moeten kunnen
opschorten, wanneer in dat land de mensenrechten op een ernstige
en systematische wijze worden geschonden. In zuike omstandigheden dient de Europese Commissie te alien tijde de mogelijkheid te
hebben om maatregelen te nemen, met inbegrip van maatregelen die
het APS betreffen. Voorts meent dit deel dat er een clausule
betreffende de 'sociale minimumnormen' in de regaling moet worden
opgenomen 1). Dit deel van de commissie ziet met belangstelling de
uitwerking van de plannen van de Europese Commissie tegemoet wat
betreft 'de inachtneming van minimumnormen op het gebied van de
arbeidsvoorwaarden en de hieruit voortvloeiende gevolgen voor de
tenuitvoerlegging van de algemene preferenties' 2).
Een ander deel van de commissie onderschrijft het hierboven
gestelde ten aanzien van de mensenrechten. Wat het in acht nemen
van sociale minimumnormen betreft, wil dit deel volstaan met te
wijzen op het bestaan van de conventies en de aanbevelingen van de
Internationale Arbeidsorganisatie (lAO) op het gebied van sociale
minimumnormen, die door nagenoeg alle begunstigde ontwikkelingslanden krachtens hun lidmaatschap van deze organisatie zijn
onderschreven.
Nog een ander deel van de Commissie ISEA acht het stellen van
sociaal-maatschappelijke voorwaarden aan begunstigde ontwikkelingslanden voor een preferentiele behandeling op economisch
(commercieel) terrein niet juist. Voor de sociale minimumnormen en
fundamentele mensenrechten bestaan de nodige conventies en
aanbevelingen van de Internationale Arbeidsorganisatie (lAO). Vele,
zoal niet alle begunstigde ontwikkelingslanden hebben deze als lid
impliciet aanvaard. Voor niet-naleving bestaat een uitstekende
procedure. Het opnemen van afzonderlijke bepalingen te dien aanzien
in het EG-preferentiestelsel en/of in EG-handelsakkoorden zou de
lAO-normen ondergraven.
25
Bijiage 4
PROEVE VAN EEN UITWERKING VAN EEN AANTAL MINIMUM ARBEIDSNORMEN
1.
Algemene beginselen
De staten s t e l l e n zowel z e l f als via i n t e r n a t i o n a l e bijstand
en samenwerking, met name op economisch en technisch gebied,
a l l e s i n het werk om de in deze tekst neergelegde beginselen
met a l l e dienstige middelen en meer bepaald door v a s t s t e l l i n g
van w e t t e l i j k e raaatregelen in p r a k t i j k te brengen.
2.
V r i j h e i d t o t het oprichten van vakverenigingen en
het recht zich te organiseren
De staten verzekeren dat werknemers zonder enig onderscheid
het recht hebben om organisaties op te r i c h t e n , en met
inachtneming van de regels van de betrokken o r g a n i s a t i e , l i d
te worden van organisaties naar eigen keuze zonder voorafgaande
toestemming.
3.
Collectieve onderhandelingen
De staten nemen raaatregelen waardoor werknemers het recht hebben
zich te laten vertegenwoordigen door representatieve organisaties
van hun eigen keuze ten behoeve van het voeren van collectieve
onderhandelingen teneinde de arbeidsvoorwaarden door middel van
c o l l e c t i e v e arbeidsovereenkomsten te regelen.
4.
Non-discrintinatie inzake werkgelegenheid en beroep
De staten nemen maatregelen die erop gericht z i j n op hun grondgebied g e l i j k e kansen en g e l i j k e behandeling inzake werkgelegenheid
en beroep te bevorderen, teneinde iedere d i s c r i m i n a t i e op grond van
r a s , huidskleur, geslacht, godsdienst, vroegere n a t i o n a l i t e i t
of sociale afkomst u i t te schakelen.
5.
V e i l i g h e i d en gezondheid
De staten nemen maatregelen zodat ondernemingen verantwoorde
normen hanteren ten aanzien van v e i l i g h e i d en gezondheid van
hun werknemers.
26
6.
Dwangarbeid
De staten t r e f f e n maatregelen t e r v o l l e d i g e voorkoraing
van dwangarbeid voor p o l i t i e k e doeleinden, als nethode
t o t het mobiliseren en gebruiken van arbeidskrachten voor
economische o n t w i k k e l i n g , als middel t o t het d i s c i p l i n e r e n
van werknemers, als sanctie op het deelnemen aan stakingen
en als middel t o t d i s c r i m i n a t i e op grond van r a s , sociale
afkomst, n a t i o n a l i t e i t of r e l i g i e .
27
Download