Categorisatie Naam: Roeland lanting ANR: 816012 Onderwerp: Categorisatie; Vereenvoudiging van een complexe wereld. Hoe werkt dat? Studie: Pre-master Marketing Management Voorwoord Voor u ligt mijn bachelor thesis met als onderwerp categorisatie. Deze literatuurstudie is de afsluiting van de Pre-Master Marketing Management aan de Universiteit van Tilburg. Het Pre-Master traject geeft toegang tot de Master Marketing Management. De heer Asselbergs is tijdens het schrijven van deze thesis mijn begeleider geweest. Ik wil hem bedanken voor zijn inzet deze periode. Ik hoop dat u deze thesis met plezier leest. Met vriendelijke groet, Roeland Lanting Pre-Master student Universiteit van Tilburg 2 Management samenvatting Het proces van categoriseren heeft een fundamentele functie voor ons bestaan. Het stelt mensen in staat om de complexe wereld te vereenvoudigen. Er zijn in de literatuur vijf verschillende theorieën te onderscheiden met betrekking tot categorisatie. Onderzoek suggereert dat meerdere theorieën bruikbaar zijn om categorisatie te verklaren en dat de keuze van theorie afhangt van de situatie. De kennis benadering is bij een nieuw product onder een sterk merk de meest passende benadering. De kennis benadering gaat er van uit dat kennis uit verschillende categorieën gebruikt wordt tijdens het categorisatieproces. De means-end chain theorie en framing zijn twee belangrijke tools waar marketeers kennis van moeten nemen om succesvollere positioneringstrategieën te ontwikkelen. Betrokkenheid en merkkennis zijn de onderzochte variabelen die invloed hebben op categorisatie van een nieuw product onder een sterk merk. Beide variabele hebben een positieve invloed op de categorisatie van een nieuw product onder een sterk merk. De kans dat het nieuwe product in een merkcategorie komt is groter naarmate de betrokkenheid en merkkennis toenemen. Er is meer kennis nodig op het gebied van merkcategorieën om succesvoller te worden in het bouwen van sterke merken. 3 Inhoudsopgave Voorwoord ................................................................................................................................. 2 Management samenvatting ......................................................................................................... 3 Inhoudsopgave ........................................................................................................................... 4 1 Introductie ............................................................................................................................... 6 Academische relevantie .......................................................................................................... 7 Management relevantie........................................................................................................... 7 Afbakening ............................................................................................................................. 7 Probleemstelling en onderzoeksvragen .................................................................................. 8 Structuur van het rapport ........................................................................................................ 9 2 Definitie Categorisatie........................................................................................................... 10 3 Het categorisatieproces ......................................................................................................... 11 Perceptie ............................................................................................................................... 11 Het categorisatieproces: accommodatie en assimilatie ........................................................ 12 Samenvattend........................................................................................................................ 16 4 Verschillende categorisatie theorieën .................................................................................... 17 Klassieke benadering ............................................................................................................ 17 Prototype benadering ............................................................................................................ 18 Exemplaar benadering .......................................................................................................... 18 Schema benadering ............................................................................................................... 18 Kennis benadering ................................................................................................................ 21 Welke theorie? ...................................................................................................................... 21 De hiërarchische structuur van categorieën .......................................................................... 21 4 Abstractie niveau .............................................................................................................. 22 Differentiatie ......................................................................................................................... 23 Soorten categorieën .............................................................................................................. 24 Affectieve categorie ......................................................................................................... 24 Functionele categorie ....................................................................................................... 24 Formele categorieën: merkcategorie ................................................................................ 24 Ad hoc categorieën ........................................................................................................... 24 Samenvattend........................................................................................................................ 25 5 Verbanden in conceptuele model .......................................................................................... 26 Merken .................................................................................................................................. 26 Merkkennis ........................................................................................................................... 26 Means -end chain .................................................................................................................. 29 Hoe wordt een sterk merk gecategoriseerd? ......................................................................... 31 Betrokkenheid ....................................................................................................................... 32 De invloed van betrokkenheid op informatieverwerking ..................................................... 33 6 Discussie................................................................................................................................ 36 Conclusies ............................................................................................................................. 36 Aanbevelingen voor de marketing praktijk .......................................................................... 37 Beperkingen en vervolgonderzoek ....................................................................................... 37 Literatuur .................................................................................................................................. 38 5 1 Introductie Op 27 januari 2010 toont Steve Jobs, de CEO van Apple Inc., in een persconferentie het nieuwste product van Apple: de iPad. De iPad is een plat apparaat en heeft verschillende functies, zo kan men er boeken op lezen, films op bekijken, muziek luisteren, spelletjes spelen, surfen op het internet en e-mail verzenden en ontvangen. Jobs verteld in de persconferentie dat er een ‘gap’ is tussen de zogenaamde smartphones en notebooks. De iPad vult deze ruimte in. Apple positioneert hiermee de iPad als een nieuwe (sub)categorie. De reacties van consumenten variëren van zeer enthousiast tot teleurgesteld. De verkoopcijfers zijn boven verwachting. Binnen 28 dagen zijn er in de Verenigde Staten al meer dan een miljoen iPads verkocht en door deze populariteit is de introductie in andere landen uitgesteld. Teleurgestelde mensen zijn kritisch en vragen zich af of de iPad wel echt iets nieuws is zoals Apple betoogd. Op het weblog techcrunch.com schrijft Bob, een van de deelnemers aan de discussie over de iPad,: “Just because they’ve slapped an Apple logo on it, should people suddenly want it?”. Bob vraagt zich af of mensen de iPad kopen omdat het een nieuw product is of omdat het een product van het merk Apple is. Is de merkcategorie Apple dominant, of de (nieuwe) productcategorie waarin de iPad zich bevind? Apple is een bekend en sterk merk. Dit blijkt uit onderzoek door onderzoeksbureau Panelteam onder 10.000 Europeanen. Volgens Panelteam is Apple het merk waar Europeanen het meeste passie voor hebben. Deze literatuurstudie gaat over categorisatie. In het bijzonder wordt categorisatie van een nieuw product onder een sterk merk behandeld. 6 Academische relevantie Deze literatuurstudie gaat over categorisatie van nieuwe producten onder een sterk merk. De variabelen betrokkenheid en merkkennis worden onderzocht. In de huidige literatuur is er veel te vinden over categorisatie en de invloed van betrokkenheid en merkkennis op categorisatie. Product –merkcombinaties zijn vaak onderwerp van onderzoek. Zo is er in de afgelopen jaren veel onderzoek verricht naar merkextensies (Loken & John, 1993; Keller & Aaker 1992). In deze studie wordt de categorisatie van een nieuw product onder een sterk merk behandeld met betrokkenheid en merkkennis als modererende variabelen. Deze studie tracht inzicht te scheppen in de onderlinge relatie van deze variabelen en de rol van merkcategorieën. Het combineren van verschillende theoretische inzichten maakt deze studie academisch relevant. Management relevantie Voor marketeers is kennis op het domein van categorisatie essentieel om succesvol te zijn in het positioneren van nieuwe producten. Het categorisatieproces is van cruciaal belang bij de introductie van een nieuw product. Omdat de marketeer expert is op het eigen vakgebied categoriseert deze van nature anders dan de consument. Marketeers moeten weten hoe dit proces bij de consument verloopt en hoe zij dit kunnen beïnvloeden. Op deze manier kunnen zij effectiever zijn in bijvoorbeeld reclame-uitingen. In dit onderzoek worden de variabelen betrokkenheid en merkkennis onderzocht. Kennis van categorisatie is van belang bij positionering, productontwikkeling en brandmanagement. Afbakening Het onderwerp van deze studie is categorisatie. Categorisatie is een zeer breed onderwerp dat interesse geniet van verschillende wetenschappelijke domeinen. Dit onderzoek heeft betrekking op marketing. Dit onderzoek beperkt zich tot de variabelen merkkennis en betrokkenheid die de perceptie en daarmee categorisatie beïnvloeden. 7 Probleemstelling en onderzoeksvragen Allereerst is het belangrijk om de categorisatietheorie te bestuderen. Dit is een theorie over informatieopslag en is van fundamenteel belang voor het het waarnemen en handelen van de mens. Deze literatuurstudie richt zich op het categorisatieproces van een nieuw product onder een sterk merk en de invloed van betrokkenheid en merkkennis op dit proces. proces De probleemstelling van deze studie is als volgt geformuleerd. Wat is de invloed van hoge betrokkenheid en hoge merkkennis op het categorisatieproces categorisatie bij een nieuw product onder een sterk merk? merk Figuur 1 conceptueel model Bijhorende onderzoeksvragen:: 1. Hoe werkt het categorisatieproces? 2. Hoe wordt een sterk merk gecategoriseerd? gecategoriseerd 3. Hoe wordt merkkennis gedefinieerd? 4. Hoe wordt betrokkenheid bij ij een sterk merk gedefinieerd? 8 Structuur van het rapport Hoofdstuk 2 gaat over categorisatie. In dit hoofdstuk wordt de definitie van categorisatie gegeven. Vervolgens wordt in het derde hoofdstuk het categorisatieproces beschreven. Er wordt stilgestaan bij de stappen in het categorisatieproces de rol van perceptie en de invloed van framing. Het vierde hoofdstuk gaat over de verschillende theoretische opvattingen die in de loop der tijd zijn ontwikkeld met betrekking tot categorisatie. Er zijn vijf theorieën ontwikkeld en deze worden kort besproken. De hiërarchische structuur van categorieën en de verschillende soorten categorieën worden besproken. In het vijfde hoofdstuk worden de constructen betrokkenheid, merkkennis en sterk merk behandeld. De verbanden in het conceptuele model worden besproken. De means-end chain theorie en het elaboration likelihood model of persuasion worden hiervoor gebruikt. De conclusies en aanbevelingen zijn te lezen in het laatste hoofdstuk. 9 2 Definitie Categorisatie De wereld waarin wij leven bestaat uit oneindig veel verschillende stimuli (prikkels). Elke dag krijgt men te maken met miljoenen kleuren, tienduizenden geuren en oneindig veel objecten. Denk aan de reclame uitingen die men hoort of ziet, de geluiden die men hoort op straat en de geuren die voorbij komen. De wereld bestaat echter uit ontelbaar veel objecten, geuren en kleuren die met elkaar samenhangen. Categorisatie is het proces dat mensen in staat stelt samenhang te brengen in al deze informatie. Lakoff (1987) omschreef het fenomeen categorisatie treffend: “Every time we see something as a kind of a thing, for example a tree, we are categorizing.” Categorisatie is in de wetenschap niet nieuw, Plato (± 428 V.Chr.) en vervolgens Aristoteles (384 V.Chr) groepeerden objecten op basis van hun overeenkomsten. Een aantal belangrijke functies van dit proces zijn reductie van complexiteit, betekenis geven aan objecten en richting geven aan het gedrag. Rosch (1978) omschrijft het doel van categorisatie als volgt. “The goal of categorization is to create a categorical structure that maximizes the similarity of objects within each category while simultaneously minimizing the similarity of objects in different categories.” In de wetenschap worden verschillende definities gegeven voor het fenomeen categorisatie. De definitie van Hoyer en Maclnnis wordt in deze studie gebruikt. Zij gaan er van uit dat categorisatie geschied op basis van gelijkheid met betrekking tot wat al bekend is in het geheugen. "Categorization is the process of labeling or identifying an object that we perceive in our external environment based on its similarity to we already know." (Hoyer en Macinnis, 1997) 10 3 Het categorisatieproces Perceptie Perceptie heeft betrekking op het proces tussen stimulus en respons respons (Garner et al., 1956). Schematisch ziet dat er als volgt uit (figuur 2). 2) Figuur 2 Het stimuli- perceptueel– responssysteem De drie onderdelen van het model volgen elkaar in een causale relatie. relatie. Elk van de drie systemen heeft bepaalde eigenschappen. De eigenschappen van het stimulusstimulus en respons systeem kan men direct observeren, de eigenschappen van het perceptuele systeem niet. Perceptie kan men afleiden als concept waarvan de eigenschappen zijn zijn afgeleidt van objectief bepaalde relaties tussen stimulus en respons (Garner et al., 1956). Het respons systeem kan leiden tot een fysieke, emotionele en cognitieve respons. De fysieke respons is bijvoorbeeld de schrikreactie als men per ongeluk een hete pan aanraakt. Veel fysieke reacties op het perceptuele systeem gaan onbewust een zeer snel. Een voorbeeld van een emotionele respons is het gevoel als men verliefd is, emotionele respons gaat vaak gepaard met fysieke respons. Het categorisatieproces categorisatie valt alt onder de cognitieve respons. respons 11 Het categorisatieproces: accommodatie en assimilatie Het categorisatieproces volgt op het perceptuele systeem. Antonides en van Raaij (1998) stellen dat het categorisatieproces in drie stappen verloopt, namelijk: 1. Identificeren; 2. Equivalentie en 3. Differentiatie. Mensen en objecten veranderen in de tijd maar blijven bepaalde eigenschappen behouden. Bij identificatie kijkt men wat voor of het te categoriseren object (dit kan ook een geur, een kleur of een persoon zijn) waarmee men te maken heeft nog steeds hetzelfde is als voorheen. Een globale vergelijking van het te categoriseren object met het prototype of exemplaar van de categorie is de eerste stap. De volgende stap in het proces is equivalentie. Objecten zijn equivalent als ze een of meerdere eigenschappen delen. Op basis van een of meerdere overeenkomsten wordt het object in een bestaande categorie ingedeeld. Een stoel bestaat uit vier poten, een zitvlak en een rugleuning. Als men een object waarneemt dat vier poten heeft, een zitvlak en een rugleuning zal deze in de categorie ‘stoel’ passen. Als het object afwijkt van het prototype of exemplaar omdat het object met vier poten een zitvlak en een rugleuning ook armsteunen heeft moet de categorie aangepast worden. Dat is de derde stap: differentiatie. Verfijning wordt aangebracht binnen een categorie. Als het waargenomen object incongruent is met bestaande categorieën dan kan er een nieuwe subcategorie of zelfs een volledig nieuwe categorie ontstaan. In hoeverre een persoon een categorie onderverdeelt in subcategorieën is afhankelijk van een aantal factoren zoals merkkennis en betrokkenheid. Zoals de meeste activiteit in het brein gaat dit proces zeer snel en in de meeste gevallen onbewust (Lakoff & Johnson, 1997; Zaltman, 2003). 12 Het categorisatieproces kent drie verschillende uitkomsten (Meyers-Levy & Tybout, 1989). 1. De stimulus wordt in een bestaande categorie geplaatst; 2. De stimulus wordt in een subcategorie geplaatst; 3. Of de stimulus wordt in een nieuwe categorie geplaatst Als een stimulus in een bestaande categorie geplaatst wordt dan heet dit assimilatie. Assimilatie is er wanneer een persoon genoeg gelijkenis met een bestaande categorie waarneemt. Als een stimulus niet in een bestaande categorie geplaatst kan worden omdat er te weinig overeenkomsten worden waargenomen dan wordt de stimulus in een subcategorie geplaatst of zelfs in een geheel nieuwe categorie. Dit noemt men accommodatie. Binnen een categorie kan er differentiatie zijn. Bijvoorbeeld een product dat net anders is dan andere producten uit de productcategorie. Als de differentiatie zo groot is dat het product niet meer in de categorie past kan er een subcategorie ontstaan of zelfs een geheel nieuwe categorie. Perceptie wordt beïnvloed door verschillende variabelen. Dror (2005) schrijft dat perceptie afhankelijk is van een hele reeks factoren. In zijn paper ‘Perception is far from perfection: The role ofthe brain and mind in constructing realities’ schrijft hij het volgende: “The mind and the brain are dynamic systems that play active roles in how we perceive and construct realities. Our perceptions depend on a whole range of factors, which I will try to illustrate. Mental states play a critical role in how perceptual information is processed. For example, our hopes, fears, and expectations affect what we perceive…There are numerous phenomena that can further illustrate how the mind plays an active role in how we perceive and construct reality, such as motivation, wishful thinking, cognitive dissonance, self-fulfilling prophecies, and confirmation bias (e.g., Darley & Gross 1983; Festinger & Carlsmith 1959; Snyder et al. 1977). Cognitive factors… No cognitive system works on its very own. Each cognitive system is intertwined and interacts with a range of other cognitive systems. For example, how information is understood, processed, and collected depends on how it 13 compares against information already stored in memory (e.g., Kosslyn et al. 1994). The influence of such processing further depends on how it is represented, available resources, goals of the system, context, and other factors (e.g., Eberhardt et al. 2004; Maier 1930; Reuter-Lorenz Lorenz 2002; Smith & Dror 2001). Perceptual mechanisms.. Even the lower-level lower sensory mechanisms, which initially perceive and encode the input to the system, are not passive or isolated from a variety of factors…much factors much of what we perceive, even at the lowerlower level mechanisms, is dependent on the perceiver rather than reflecting objective reality. Bottom-up, top-down, down, and mental imagery.. Perception and cognition, at all their levels, depend on bottom-up, data-driven driven processes and on top-down, top down, conceptually driven processes (e.g., Humphreys et al. 1997)… even the sensory mechanisms in a purely bottom-up bottom mode do not reflect reality ass it “really” is. Mental imagery is a range of phenomena where perception and experience occur without direct perceptual input.” inpu Dror beschrijft,, zoals de titel al duidelijk aangeeft, dat mensen waarheden construeren in plaats van waarnemen. Er zijn vele variabelen variabelen die de perceptie beïnvloeden. De variabele merkkennis opgeslagen in een categorie is een cognitieve factor. Dit leidt tot het volgende model. Figuur 3 conceptueel model uitgebreid 14 Categorieën zijn constant aan verandering onderhevig door de dingen die een persoon waarneemt. Als een persoon met een onbekende stimulus in aanraking komt, bijvoorbeeld een nieuw product, wordt de perceptie van de persoon onder andere gestuurd door de categorie waarmee de stimulus geassocieerd wordt. Dit heeft als gevolg dat ieder mens een subjectief beeld van de werkelijkheid heeft. Mensen bekijken de wereld vanuit hun eigen referentiekader. Dit referentiekader kan vergeleken worden met een raam. Dit ‘raam’ zit vol met alles wat men meegemaakt heeft. In dit raam bevinden zich bijvoorbeeld productschema’s en merkschema’s. Door dit raam kijkt men naar buiten en ziet men de wereld en alles wat om hen heen gebeurd. Dit fenomeen noemt men framing. In 1979 lieten de onderzoekers Kahneman en Tversky zien hoe framing werkt en dat mensen juist niet rationeel redeneren. Uit het experiment dat zij uitgevoerd hebben blijkt dat als er twee opties zijn met hetzelfde nut de meeste personen kiezen voor de optie die het minst negatief geformuleerd is. In dit onderzoek zijn de opties hetzelfde maar worden ze anders gepercipieerd omdat ze ‘geframed’ zijn. Economen gingen er eerder van uit dat de mens rationeel is en keuzes nauwkeurig tegen elkaar afweegt, Kahneman en Tversky hebben laten zien dat die veronderstelling onjuist is. Framing wordt gebruikt in advertising en positionering. Voor marketeers is het van belang dat het te verkopen product geassocieerd wordt met de doelen die de consument nastreeft. Bijvoorbeeld Holland Casino, zij gebruiken de slogan ‘Een mooie gelegenheid om uit te gaan’. Op die manier ‘framen’ zij het casino zodat het associaties oproept met een gezellige avond uit terwijl de gokindustrie ook negatieve associaties op kan roepen zoals de associatie met criminaliteit en risicovol gedrag. Een andere manier van framing is price framing. Dit is een veelvoorkomende manier van framing. Het Amerikaanse automerk Lincoln maakte hier gebruik van bij het introduceren van een nieuw model: 15 1. 0% financiering voor zestig maanden of $4500,- cash terug bij de nieuwe Lincoln Navigator SUV van $49.760,2. De nieuwe Lincoln Navigator voor $45.260 met financieringsmogelijkheid van zestig maanden voor $4500,- Beide opties geven hetzelfde nut. Ze worden echter anders gepercipieerd. Optie 1 is positiever geformuleerd en associeert men met voordeel. Framing wordt niet alleen in advertising gebruikt. De inrichting van een winkelpand wordt bijvoorbeeld zodanig ‘geframed’ zodat de consument langer (supermarkt) of juist korter (MC Donald’s) blijft. Framing heeft als doel om de associaties die de consument maakt te sturen. De associaties die de consument met een nieuw product maakt bepalen in welke categorie het product wordt geplaatst en daarmee het succes van het product. Samenvattend De cognitieve respons op perceptie is het categorisatieproces. Het categorisatieproces verloopt in drie stappen. Identificatie, equivalentie en differentiatie. De uitkomst van dit proces is accommodatie of assimilatie. Perceptie wordt beïnvloed door alles wat men meegemaakt heeft en wat men weet. Dit leidt er toe dat ieder persoon een subjectief beeld van de werkelijkheid heeft. De mens bekijkt de wereld vanuit zijn eigen referentiekader en ontwikkeld een beeld van de werkelijkheid. Dit fenomeen noemt men framing. Framing wordt door marketeers onder andere gebruikt in advertising, positionering en winkelomgeving. 16 4 Verschillende categorisatie theorieën Hoe onthouden mensen producten en merken? Deze vraag houdt onderzoekers al decennia lang bezig. Hier zijn in de loop der tijd vijf theorieën over ontwikkeld. De verschillende theorieën zijn onderverdeeld in op gelijkheid gebaseerde theorieën en op verklaring gebaseerde theorieën. Hieronder volgt een schematisch overzicht, vervolgens worden de verschillende theorieën kort toegelicht. Gelijkheid gebaseerd Verklaring gebaseerd - Klassieke benadering - schemata/script benadering - Prototype benadering - kennis gebaseerde benadering - Exemplaar benadering Tabel 1 Klassieke benadering De klassieke benadering van categorisatie was tot aan de jaren ’70 een invloedrijke theorie. Deze theorie gaat er van uit dat men bewust een object waarneemt en de eigenschappen van het object afweegt om het object in een bepaalde (sub)categorie in te delen (Cohen & Basu, 1987). Deze theorie wordt in huidige literatuur als achterhaald beschouwd. Het is een alles of niets benadering en hierdoor onpraktisch van aard. 17 Prototype benadering De prototype benadering is een theoretische opvatting over hoe mensen producten en merken onthouden. Deze opvatting gaat er van uit dat mensen een niet bestaand object vormen door de meest kenmerkende eigenschappen van de leden uit de categorie samen te voegen. Dit noemt men een prototype; de ideale representatie van de categorie. Het prototype is de representant van de categorie. Als men een object categoriseert wordt het object met het prototype van bestaande categorieën vergeleken en aan de hand van overeenkomsten ingedeeld. Vanaf de jaren ’70 is er mede dankzij Elenaor Rosch, die veel onderzoek heeft gedaan naar de prototype theorie, een ander licht op categorisatie gaan schijnen. Exemplaar benadering De exemplaar benadering lijkt op de prototype benadering. Het verschil met de prototype benadering is dat de categorie bij de exemplaar benadering wordt gerepresenteerd door of meerdere exemplaren (leden) van de categorie. Bijvoorbeeld een iPod die de categorie MP3 spelers representeert of een BMW X5 die exemplaar is voor de categorie SUV’s. Resultaten van onderzoek van Medin & Smith (1984) suggereren dat de exemplaar benadering beter voorspelt dan de prototype benadering. Onderzoek van Cohen et al. (2003) laat echter zien dat dit niet het geval is en dat beide theorieën bruikbaar zijn om categorisatie te verklaren. Schema benadering Het geheugen bestaat uit een netwerk van associaties. In dit netwerk van associaties worden schema’s gevormd. Een schema is een cognitief frame dat ontwikkeld is door kennis en ervaringen (Antonides & van Raaij, 1998). Een schema bestaat uit verschillende associaties die een persoon bij een concept heeft (Hoyer & Maclnnis, 1997). Dit kan bijvoorbeeld een merk of een product zijn. Collins & Loftus hebben in 1975 het associative network memory model ontwikkeld. Deze theorie laat zien hoe een bepaald concept zich bevindt in een netwerk van associaties. In figuur 4 is het schema van de kleur rood weergegeven. In deze weergave wordt duidelijk welke associaties een persoon bij de kleur rood kan hebben. De kleur rood wordt in dit geval geassocieerd met zeer verschillende objecten geuren en andere kleuren in 18 het geheugen. De ovale figuren met tekst erin zijn zogenaamde knopen (nodes) in het geheugen. Deze knopen zijn gelinkt aan andere knopen en zo ontstaat er een netwerk van associaties. De links tussen de verschillende knopen zijn associaties. Het activeren van een knoop in het geheugen zorgt er dus voor dat andere knopen ook geactiveerd worden. Figuur 4 is een schematische weergave, figuur 5 laat zien hoe de neuronen er het in het echt uit zien. Figuur 4 Schema netwerk Collins & Loftus (1975) Figuur 5 ‘A neural network in the brain’ (Williamette University, Oregon) 19 Een stimulus wordt gecategoriseerd aan de hand van de relaties die de stimulus oproept in het associatie netwerk. Als men een stimulus waarneemt zijn er in het geheugen associaties die bij de stimulus passen en vervolgens wordt een schema geactiveerd. Mensen hebben bijvoorbeeld productschema’s en merkschema’s in het geheugen opgeslagen. In onderstaand figuur (figuur 6) is het netwerk van associaties dat consumenten rondom het frisdrank merk 7-Up hebben weergegeven. Figuur 6 schema 7-Up (Franzen & Bouman, 2001) Een script is een speciaal soort schema. Het is een kennisstructuur met verwachtingen. Bijvoorbeeld de volgorde van gebeurtenissen die zich voordoen als men naar een autodealer gaat voor een reparatie. De consument heeft bepaalde verwachtingen over het proces. Zo kan het zijn dat de consument verwacht dat de automonteur verteld wat er aan de hand is en wat er gerepareerd moet worden. Vervolgens haalt de persoon de gerepareerde auto weer op. De consument beoordeeld de reparatie op basis van de gebeurtenissen en het script dat de persoon in gedachten had en niet zozeer op de kwaliteit van de reparatie, daar heeft de consument geen verstand van. Het script met verwachtingen dat de persoon heeft is van belang bij de evaluatie van een product of dienst. Voor marketeers is het daarom van belang om hier op in te spelen. Een voorbeeld is een ‘service episode’ laten zien in reclame uitingen of service garanties. 20 Kennis benadering De kennis benadering gaat er van uit dat mensen kennis over bekende objecten gebruiken om een nieuw object te categoriseren (Gregan-Paxton & John, 1997). De kennis benadering verschilt van de schema benadering omdat er bij de kennis benadering gebruik wordt gemaakt van kennis uit verschillende categorieën (Moreau et al., 2001). Hoyer en MacInnis (1997) schreven: “Categorization is the process of labeling or identifying an object. It involves relating what we perceive in our external environment to what we already know.” De waarneming krijgt betekenis door de kennis die men heeft opgeslagen in het geheugen. Welke theorie? Geen enkele theorie kan al het empirische bewijs verklaren. De best passende theorie verschilt per situatie. Onderzoek geeft aan dat consumenten bij het categorisatieproces van nieuwe producten kennis uit verschillende categorieën gebruiken (Gregan-Paxton, 1999; Moreau et al, 2001). De kennis benadering gaat daar ook van uit en is om deze reden de meest toepasbare theorie om de categorisatie van een nieuw product te onderzoeken. De hiërarchische structuur van categorieën Categorieën hebben een hiërarchische structuur waarin onderscheid is te maken in twee dimensies (Rosch et al., 1976). Categorieën kennen een verticale dimensie en een horizontale dimensie. De verticale dimensie geeft het abstractieniveau weer en de horizontale dimensie geeft de differentiatie binnen een categorie weer. In figuur 7 zijn de twee dimensies weergegeven met het voorbeeld van meubilair. 21 Figuur 7 hiërarchische structuur van categorieën Abstractie niveau Er is onderscheid te maken in drie abstractieniveaus abstractie van de categorieën. Het basic level, het superordinate level en het subordinate level. De abstractie niveaus worden weergegeven op de verticale dimensie van een categorie. In figuur 7 is dit weergegeven. Hoe hoger in het schema van figuur 7 hoe abstracter de categorie is. Op het basis niveau hebben de leden van de categorie veel perceptuele overeenkomsten maar verschillen ze van andere categorieën. Rosch et al. (1976) suggereren dat het basis niveau wordt gebruikt als een object voor het eerst st waargenomen wordt. Zij lieten zien dat de namen die kinderen aan objecten geven op het niveau van de basiscategorie zijn. Bijvoorbeeld een kind dat onderscheid maakt in verschillende soorten meubilair (stoel, kast en bank). bank) Het subordinate niveau is het meest gespecificeerde niveau van de drie. Hierin bevinden zich zic groepen uit het basis niveau. Bijvoorbeeld het h onderscheid inn verschillende soorten banken. Personen die een hoge mate van kennis hebben over een categorie (experts) gebruiken over het algemeen het subordinate niveau en personen die geen experts zijn het basic niveau (Tanaka & Taylor, 1990). Tanaka en Taylor (1990) laten in hun onderzoek ook zien dat experts subordinate niveau categorisatie net zo snel uitvoeren als basis niveau categorisatie. 22 Het superordinate niveau is het meest abstracte niveau waaronder de basis- en subordinate niveaus vallen. Categorieën die bij elkaar horen omdat ze in elkaars categorieën vallen worden een taxonomie genoemd. Differentiatie Deze horizontale dimensie gaat over de mate van differentiatie binnen een categorie. Het verschilt per persoon in hoeverre een categorie gedifferentieerd is. Een groenteman maakt onderscheid in 10 verschillende soorten appels terwijl een bepaalde consument die niet veel van fruit weet alleen onderscheid maakt in groene en rode appels. De mate van differentiatie is afhankelijk van een aantal factoren zoals aanwezige kennis en betrokkenheid. Principes Er zijn twee belangrijke principes die ten grondslag liggen aan de hiërarchische structuur van categorieën (Rosch, 1976). Ten eerste is er een trade off tussen homogeniteit binnen categorieën en heterogeniteit tussen verschillende categorieën. Het doel van categoriseren is om binnen categorieën zoveel mogelijk homogeniteit te creëren en zoveel mogelijk heterogeniteit tussen de categorieën (Medin & Schaeffer, 1978; Rosch & Mervis, 1975). Deze twee doelen zijn tegenstrijdig. Ten tweede is het van belang hoe de mens de wereld waarneemt. Zoals in hoofdstuk drie is geschreven leidt perceptie tot categorisatie en structureren categorieën de perceptie. Het gaat er niet om hoe de wereld is maar om hoe men de wereld percipieert. Het gevolg is dat een marketeer, die expert is in zijn of haar product, anders categoriseert dan de consument. Dit resulteert in verkeerde keuzes in positionering en bijvoorbeeld winkelindeling. Waar hoort ontbijtkoek thuis in de supermarkt? Bij de andere koeken, het brood, de ontbijtgranen of de tussendoortjes zoals granenrepen? Het is van belang dat de marketeer weet hoe de consument categoriseert om daar de positionering op aan te passen. 23 Soorten categorieën Bruner et al. (1956) onderscheiden drie verschillende soorten categorieën, te weten: Affectieve, functionele en formele categorieën. Affectieve categorie Een affectieve categorie zijn objecten die een persoon met elkaar verbind door een bepaald gevoel. Bijvoorbeeld alle dingen die men doet herinneren aan een verjaardag. Een taart, de slingers, de personen die er waren en de cadeaus die men toen heeft gekregen. Omdat het over emoties gaat verschillen deze categorieën erg per persoon. Een merkcategorie kan een affectieve categorie zijn als de persoon een bepaald gevoel heeft bij een bepaald merk. Functionele categorie Een functionele categorie wordt gevormd op basis van de functie die objecten hebben. Bijvoorbeeld de categorie vervoersmiddelen die bestaat uit auto’s, boten, fietsen etc. Deze exemplaren van de categorie hebben de functie vervoer. Productcategorieën zijn een voorbeeld van functionele categorieën. Formele categorieën: merkcategorie Formele categorieën zijn categorieën die gebruikt worden in de wetenschap. Een voorbeeld van een formele categorie is de merkcategorie. Bij de merkcategorie is direct overlap zichtbaar tussen formele, functionele en affectieve categorieën. Een merkcategorie kan namelijk ook onder functionele en affectieve categorieën geschaard worden. Ad hoc categorieën Het onderscheid in deze drie soorten categorieën is niet volledig, in ieder geval niet praktisch. Barsalou (1983) schrijft over het onderscheid in ad hoc categorieën en natuurlijke categorieën. Als mensen een bepaald doel hebben vormen zij ad hoc een categorie die men in dat geval een ‘goal derived’ categorie noemt (Barsalou, 1983). Ad hoc categorieën zijn onstabiel en kunnen zeer tijdelijk van aard zijn maar ook blijvend. Een goal derived categorie is bijvoorbeeld ‘dingen om mee te nemen op vakantie’ of ‘dingen die ik moet kopen voor een barbecue’. In 24 ad hoc categorieën bevinden zich exemplaren die van nature geen verband met elkaar hebben en verschillen hiermee van bijvoorbeeld de categorie meubilair of de categorie fruit. Ad hoc categorieën zijn vanuit de klassieke benadering, dat een alles of niets benadering is, niet te verklaren. In een ad hoc categorie kunnen namelijk exemplaren zitten die nauwelijks overeenkomsten hebben. Met de kennis benadering is een ad hoc categorie beter te begrijpen omdat het dan gaat over het associatienetwerk dat iemand bij een bepaald doel heeft. Onderzoek wijst uit dat de merken die gekozen worden afhankelijk zijn van de gebruiksomstandigheden (Desai & Hoyer, 2000; Ratneshwar and Shocker, 1991). Het onderscheid in ad hoc en natuurlijke categorieën is om deze reden in onderzoek naar merkkeuze erg belangrijk. Samenvattend Er zijn vijf verschillende opvattingen over hoe men producten merken onthoud. De kennis benadering, die lijkt op de schema benadering, is de meest geschikte theorie om de categorisatie van een nieuw product te onderzoeken. Categorieën hebben een hiërarchische structuur en zijn op te delen in twee verschillende dimensies. De mate van abstractie en de mate van differentiatie. Er wordt onderscheid gemaakt in verschillende soorten categorieën. Het onderscheid in ad hoc categorieën en natuurlijke categorieën is van belang bij onderzoek naar merkkeuze. 25 5 Verbanden in conceptuele model Merken Kotler (1991) definieert een merk als volgt: “A brand can be defined as "a name, term, sign, symbol, or design, or combination of them which is intended to identify the goods and services of one seller or group of sellers and to differentiate them from those of competitors." Volgens Kotler bestaat een merk uit een naam, term, symbool of design of een combinatie van deze om zich te onderscheiden van concurrenten. Giep Franzen, emeritus hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam schrijft over merken het volgende: “Een merk bestaat alleen in het brein van mensen. Het is een netwerk van associaties tussen elementen in het geheugen. De associaties zijn het resultaat van gezamenlijke, gelijktijdige verwerking in ruimte en tijd van zintuiglijke prikkels en van het denken over verschillende fenomenen in relatie tot elkaar.” Franzen geeft duidelijk aan dat een merk an sich niets is. De associaties die een consument bij een merk heeft geven het merk betekenis. Het voorbeeld van het merk 7-Up (figuur 6) zijn de associaties te zien die consumenten bij het merk hebben. Deze associaties geven het merk 7Up een bepaalde betekenis. Merkkennis Het belang van merkkennis is in de marketingwetenschap door verschillende onderzoekers beschreven (Lynch, 1988; Kotler, 1991; Keller 1998). Merkkennis is volgens Keller de mogelijkheid om een merk te herkennen en te herinneren. Herinneren en herkennen kan op 26 drie manieren tot stand komen: free recall (wanneer de herinnering niet geholpen hoeft te worden), serial recall (een serie aanwijzingen die leiden tot de herinnering) en cued recall (aanwijzingen die leiden tot de herinnering) (Anderson & Bower, 1972). Als een consument het merk herkent dan roept dat associaties op. Deze associaties helpen de consument om een productkeuze te maken uit de vele alternatieven die zij vaak hebben (Aaker. 1991). Het netwerk van associaties wordt groter als een consument vertrouwd is met het merk (Alba & Hutshinson, 1987). Een sterk merk heeft een positieve brand equity. Keller beschrijft brand equity als volgt. “Customer-based brand equity is defined as the differential effect of brand knowledge on consumer response to the marketing of the brand.” Brand equity is gedefinieerd als het verschillende effect van merkkennis op de reactie van de consument op een element van de marketing mix van het merk. Bij een positieve brand equity zal de consument positiever reageren op een element van de marketing mix dan dat de consument dat zal doen bij hetzelfde element bij een fictieve versie zonder de merknaam van hetzelfde product of dezelfde service (Keller, 1993). De meer positieve reactie op het product of de service van het merk is te verklaren door de associaties die de consument heeft bij het merk. Volgens Aaker (1995) zijn de merkassociaties een belangrijke determinant van brand equity. In het boek ‘Brand management: research, theory and practice’ (pag. 95) schrijven Heiding et al. dat de associaties van een sterk merk de volgende eigenschappen hebben: • De associaties met het merk zijn positiever dan de associaties van een concurrerend merk. 27 • De associaties bij het merk zijn sterker dan bij concurrerende merken. • De associaties zijn uniek ten opzichte van concurrerende merken Een sterk merk wordt als volgt gedefinieerd: Bij een sterk merk is er een hoge merkkennis onder consumenten en is de brand equity positief. In de literatuur is veel te vinden over merken. Veel onderzoek richt zich op zogenaamde merkextensies. Een merkextensie houdt in dat een merk buiten het bestaande assortiment een nieuw product of service aanbiedt. Volgens Loken en John (1993) hebben merkextensies aan populariteit gewonnen omdat de kosten van het introduceren van een nieuw merk sterk zijn gestegen. Als een bepaald merk een merkextensie uitvoert, bijvoorbeeld Robijn dat naast wasmiddelen ook wasverzachter op de markt brengt, is het van belang dat de consument positieve associaties bij de merkcategorie Robijn heeft zodat deze positieve associaties overgaan op de extensie. Keller en Aaker (1992) waarschuwen echter voor een valkuil: het is belangrijk dat de merkextensie aansluit bij de waarden die het merk heeft. Merken hebben voor bedrijven ook een bepaalde monetaire waarde. Het marktonderzoeksbureau Millward Brown doet elk jaar onderzoek naar de waarde van merken. Het bureau schatte de waarde van het merk Google met 114,3 miljard dollar als meest waardevolle merk. Daarnaast staan in de top vijf de merken IBM, Apple, Microsoft en CocaCola. Elk van deze merken roept bepaalde associaties op in het geheugen. Dit is een van de functies van een merk. Voor de eigenaar van het merk is het van belang om inzicht te hebben in deze associaties en deze te sturen door bijvoorbeeld gebruik te maken van framing. 28 Means -end chain Onderzoek naar de associaties die consumenten bij een merk hebben kan door middel van het Means-end chain model. Het Means-end Means end chain model geeft de relatie weer tussen attributen, consequenties en waarden (Gutman, 1982). De betekenissen die consumenten aan producten en merkten toekennen zijn opgeslagen in means-end means end chains, ook wel middel-doel middel ketens genoemd. Deze ketens zijn belangrijk elangrijk om de keuzeprocessen van de consument in kaart te brengen. Producten en merken worden niet in eerste instantie gekocht om de productattributen maar meer om de doelen die de consument bewust of onbewust heeft (Gutman, 1982; Reynolds et al., 1984; Peter et al., al. 1999). Einddoelen hebben zijn levensdoelen die men heeft zoals eigenwaarde, geluk en vrijheid. Consumenten gebruiken producten en diensten en merken om bepaalde doelen te realiseren. Een voorbeeld: Een consument koopt een sportdrank met vitamines en mineralen (attributen) zodat hij of zij beter kan presteren en eerste kan worden (consequentie) en daar gelukkig van wordt (einddoel). Figuur 8 means-end chain model 29 Figuur 9 means-end chain voorbeelden 1 Met behulp van het means-end chain model kunnen de betekenissen die consumenten in het geheugen hebben opgeslagen in kaart worden gebracht. Het is belangrijk om te weten welke associaties belangrijk zijn om te kiezen en te kopen. De associaties die de knoop (node) in het geheugen van de consument heeft met andere knopen wilt men achterhalen. Situationele factoren, die bedrijven kunnen beïnvloeden door middel van framing, beïnvloeden de inhoud van geactiveerde middel-doel ketens in het geheugen. Hierdoor is het means-end chain model een geschikt middel om positionering te bepalen voor een nieuw product. Consumenten kopen producten immers om een bepaald doel te bereiken. Laddering (Reynolds & Gutman, 1988) is een ideale interview techniek om van concrete attributen tot de doelen van de consument te komen (Pieters et al., 1995). De interviewer structureert het interview zodat het hoogste abstractieniveau is bereikt. In figuur 9 is het means-end chain model weergegeven. Hoe verder de interviewer naar rechts gaat in de keten hoe dichter bij de kern hij of zij komt. Een voorbeeld is in figuur 10 af te lezen. 1 Gebaseerd op: Reynolds, T.J. en Gutman, J. (2001), ‘Laddering Theory, Method, Analysis, and Interpretation,’ in Reynolds, T.J. en Olson, J.C. (2001), Understanding Consumer Decision Making. The Means-End Approach to Marketing and Advertising Strategy. Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum Associates, blz. 25–62. 30 Hoe wordt een sterk merk gecategoriseerd? Hoe categoriseren consumenten informatiee over merken in het geheugen? Deze D vraag is een belangrijk onderwerp in consumenten studies. De meest dominante theorie is dat merkcategorieën een onderdeel vormen van een productcategorie.. Onderzoek door Cowley en Mitchell (2003) toont aan dat consumenten die een hoge mate van kennis hebben over een product de merken van de productcategorie categoriseren in subcategorieën terwijl consumenten met een lage mate van productkennis dit niet doen. Informatie Informatie over merken is hiërarchisch georganiseerd in een productcategorie (Hutchinson et al., al., 1994; Nedungadi, 1990). Schematisch ziet dit er als volgt uit (figuur 11) Figuur 10 Merk als subcategorie Merkcategorieën zoals hiervoor besproken (figuur 11) zijn onderdeel van een productcategorie waarbij het lager in de hiërarchie staat dan de productsoort. Een merkcategorie kan ook opzichzelf staan als categorie. Volgens Boush (1993) is het van belang om merken te beschouwen als zelfstandige categorie. Vanuit die opvatting is een merkcategorie een zelfstandige categorie waarvan waarvan de producten en of diensten de exemplaren zijn van de categorie. In figuur 12 is dit schematisch weergegeven. Deze opvatting wordt door meerdere onderzoekers ondersteund (Joiner & Loken, 1998; Loken, Joiner, Peck, 2002). In de literatuur is er minder empirisch bewijs te vinden dat merkcategorieën zich ook daadwerkelijk als zelfstandige categorieën gedragen. gedragen Figuur 11 Merk als zelfstandige categorie 31 Betrokkenheid Zoals Zaichkowsky (1985) stelt is betrokkenheid het gepercipieerde belang van een object gebaseerd op de behoeften, waarden en interesses van de persoon. Betrokkenheid heeft een sterke emotionele component, het gaat immers over het gepercipieerde belang. Het emotionele component bij merkbetrokkenheid is van groot belang. Merken worden door mensen gekocht om bepaalde doelen te bereiken (zie means-end chain). Bijvoorbeeld mensen die zich met merken willen identificeren. Het meest sprekende voorbeeld zijn misschien wel de verschillende automerken. Volvo staat voor veiligheid en zakelijkheid, Mercedes voor degelijkheid en BMW voor sportief. Consumenten gebruiken deze merken om iets van zichzelf te laten zien. Een BMW rijder kan als doel hebben om sportief en succesvol over te komen. Bij betrokkenheid kan men twee vormen onderscheiden, namelijk hoge- en lage betrokkenheid. Betrokkenheid is voor de marketeer een belangrijke variabele omdat deze variabele invloed heeft op: merkloyaliteit (Robertson, 1976), de hoeveelheid informatie die een consument zoekt voor aanschaf van een product (Robertson, 1976, Clarke & Belk, 1978) en het aantal merken dat overwogen wordt bij aanschaf van een product (Brisoux & Cheron, 1990). Betrokkenheid beïnvloed categorisatie. Howard en Sheth toonden in 1969 aan dat een hoge mate van betrokkenheid leidt tot betere waarneming van verschillen in attributen. Deze bevinding suggereert dat personen met een hoge mate van betrokkenheid meer differentiëren in categorisatie dan personen met een lage mate van betrokkenheid. Hoge betrokkenheid bij een sterk merk wordt als volgt gedefinieerd: Hoge betrokkenheid bij een sterk merk houdt in dat de consument meer en positievere associaties heeft bij het betreffende merk dan bij een zwak merk met lage betrokkenheid. 32 De consument heeft meer associaties rondom het betreffende merk omdat er een hogere betrokkenheid is en daardoor meer differentieert in categorisatie. De associaties zijn positiever dan bij een concurrerend merk omdat het een sterk merk betreft. De invloed van betrokkenheid op informatieverwerking Consumenten verwerken productinformatie die zij ontvangen op verschillende manieren. Dit heeft te maken met verschillende variabelen. Merkkennis en betrokkenheid zijn twee variabelen die invloed hebben op het informatieverwerkingsproces. De manier van informatieverwerking heeft invloed op categorisatie. Het Elaboration Likelihood Model of Persuasion (Petty & Cacioppo, 1986) (figuur 13) beschrijft hoe ontvangen informatie door een persoon wordt verwerkt. De verwerking van informatie gaat via twee routes, de centrale route en de perifere route. De centrale route vraagt aandacht en motivatie van de ontvanger zodat deze een oordeel kan vormen over de ontvangen informatie, de boodschap wordt bewust geëvalueerd. Is er geen of geringe aandacht en motivatie dan zal de informatie via de perifere route verwerkt worden. Voor centrale verwerking is het ook van belang dat de persoon in staat is om de informatie te verwerken. Voor centrale verwerking van informatie over een stimulus met hoge betrokkenheid is het vereist dat er overtuigende argumenten aanwezig zijn om tot een positieve attitudeverandering te komen. Zoals in figuur 14 te zien is hebben argumenten een grotere impact op attitude verandering narmate de betrokkenheid toeneemt. Dit geldt voor sterke en zwakke argumenten. Een zwak argument heeft bij een hoge betrokkenheid zelfs een negatieve invloed op attitude. Petty & Cacioppo (1986) laten zien dat sterke argumenten een relatief groter positief effect hebben op de attitudeverandering bij een hoge betrokkenheid ten opzichte van lage betrokkenheid. Centrale verwerking heeft een versterkende verwerking op informatie. Als de informatie over een nieuw product irrelevant of negatief is, is het negatieve effect op de attitude bij centrale verwerking groter dan bij perifere verwerking van informatie (priester et al., 2004). 33 Als er sprake is van hoge betrokkenheid is er meer motivatie om informatie te verwerken (Celsi & Olson, 1988; Petty & Cacioppo, 1986; Zaichkowsky, 1985). De motivatie om informatie te verwerken is noodzakelijk om tot de centrale verwerking te komen. Een tweede vereiste van centrale verwerking is dat de consument de mogelijkheid heeft om de informatie te verwerken. Een hoge mate van merkkennis geeft de consument meer mogelijkheid om de ontvangen informatie te verwerken. Deze onderzoeken suggereren dat als de betrokkenheid hoger is de motivatie om informatie te verwerken ook hoger wordt. Daar tegenover staat dat er een aantal studies zijn die aantonen dat er een negatieve relatie is tussen de kennis van een product en de motivatie om informatie over het product te verweken (Wood & Lynch, 2002; Moore & Lehmann, 1980; Swan, 1969). Consumenten die bekend zijn met een product zijn beter in staat om informatie te verwerken ten opzichte van mensen die dit niet zijn. De consumenten die bekend zijn met het product doen dit echter in mindere mate omdat de motivatie ontbreekt. Deze consumenten volgen de perifere route en gaan vervolgens af op aanwezige kennis en overtuigingen (Wood & Lynch, 2002; Petty & Cacioppo, 1986). Bekendheid met een product en betrokkenheid zijn dan wel verschillende variabelen, de correlatie tussen de twee variabelen is echter hoog (Antonides en van Raaij, 1998). 34 Samenvattend De associaties die een consument bij een merk heeft geven een merk betekenis. Bij een sterk merk is er een hoge merkkennis onder consumenten en is de brand equity positief. De means end chain theorie is een geschikte theorie om associaties die mensen rondom een merk hebben te onderzoeken. Consumenten hebben merken als merkcategorieën in het geheugen opgeslagen. Dit kan op twee manieren. Als subcategorie van een productcategorie en als zelfstandige merkcategorie waarvan de producten en of diensten de exemplaren zijn van de categorie. Hoge betrokkenheid bij een sterk merk houdt in dat de consument meer en positievere associaties heeft bij het betreffende merk dan bij een zwak merk met lage betrokkenheid 35 6 Discussie Conclusies De variabelen betrokkenheid en merkkennis hebben beide een positieve invloed op de categorisatie van een nieuw product onder een sterk. De kans dat het nieuwe product in een merkcategorie wordt geplaatst is groter naarmate de betrokkenheid en de mate van merkkennis hoger is. De literatuur verschilt van mening over de invloed van betrokkenheid op informatieverwerking. Enerzijds zorgt betrokkenheid ervoor dat informatie eerder de centrale route volgt. Hierdoor differentiëren hoog betrokken consumenten meer in hun categorisatie. Deze veronderstelling suggereert dat consumenten met een hoge mate van betrokkenheid producten eerder in een merkcategorie plaatsen. Anderzijds is er bij een hoge mate van kennis van een product, kennis heeft een hoge correlatie ten opzichte van betrokkenheid (Antonides en van Raaij, 1998), weinig motivatie om informatie te verwerken en zal men de perifere route volgen. De consument zal afgaan op aanwezige kennis overtuigingen in het geheugen (Wood & Lynch, 2002; Petty & Cacioppo, 1986). Bij het categorisatieproces van een nieuw product onder een sterk merk zal de het merk bij de consument positieve associaties oproepen. Merkkennis is volgens Keller (1998) de mogelijkheid om een merk te herkennen en te herinneren. Als de merkkennis hoog is is het aannemelijk dat de kans dat een nieuw product onder een sterk merk in een merkcategorie gecategoriseerd wordt. Of een nieuw product onder een sterk merk eerder in een zelfstandige merkcategorie valt dan in een merkcategorie als subcategorie van een productcategorie kan niet met zekerheid gesteld worden. Hiervoor is meer onderzoek nodig. De verwachting is dat een sterk merk met een hoge merkkennis en hoge betrokkenheid eerder een zelfstandige merkcategorie zal vormen dan een minder sterk merk met lagere betrokkenheid en merkkennis. 36 Aanbevelingen voor de marketing praktijk 1. Marketeers moeten zich naast merkbekendheid ook bezighouden met de associaties die consumenten rondom een merk hebben. De associaties die consumenten hebben rondom een merk spelen een cruciale rol in de categorisatie. 2. Gebruik van het means-end chain model helpt om inzicht te krijgen in de associaties die de consument bij een merk of product heeft. 3. Marketeers kunnen gebruik maken van framing om associaties te beïnvloeden. Framing kan men gebruiken in advertising maar ook in de fysieke omgeving waar de klant zich bevind. 4. Onderscheid in ad hoc en natuurlijke categorieën is van belang. Welke producten en merken de consument kiest is afhankelijk van de situationele factoren. Beperkingen en vervolgonderzoek De relaties tussen de constructen in deze literatuurstudie zijn op basis van bestaande theorieën gelegd. Er is empirisch onderzoek nodig naar de relatie van betrokkenheid en merkkennis en categorisatie van nieuwe producten onder een sterk merk om de bevindingen uit deze studie te toetsen. Er is meer onderzoek nodig naar merkcategorieën. De belangrijke vraag waar meer empirisch bewijs voor nodig is luidt: Hoe onthouden consumenten merkcategorieën? Zijn merkcategorieën zelfstandige categorieën of een onderdeel van een productcategorie? Hoe verhouden zelfstandige merkcategorieën zich ten opzichte van productcategorieën? 37 Literatuur Aaker, David A. (1995) “Building Strong Brands” New York: The Free Press Alba, J.W., & Hutchinson, J.W. (1987), “Dimensions of consumer ecpertise,” Journal of Consumer Research, Vol.13, 411-454 Antonides G., van Raaij W. (1998), “Consumer Behaviour, A European Perspective” John Wiley Barsalou, Lawrence W. (1983), "Ad Hoc Categories," Memory & Cognition, Vol. 11, 211-227 Brisouw, J. & Cheron, E. (1990), “Brand categorization and product involvement,” Advances in Consumer Research, Vol.17, 101-109 Brucks, M. (1985) “The Effects of Product Class Knowledge on Information Search Behavior,” Journal of Consumer Research, Vol.12, 1-16 Bruner J., Goodnow J., Austin A. (1956), “A Study of Thinking,” John Wiley Cohen, Andrew L., Zaki, Safa R., Nosofsky, Robert M., Stanton, Roger D. (2003), “Prototype and exemplar accounts of category learning and attentional allocation: a reassessment,” Journal of Experimental Psychology: Learning, Memory, and Cognition, Vol. 29, 11601173 Collins, A.M. & Loftus, E.F. (1975) “A spreading activation theory of semantic priming,” Psychological Review Cowley, E. & Mitchell, A.A. (2003). “The moderating effect of product knowledge on the learning and organization of product information,” The Journal of Consumer Research, Vol. 30, 443-454 Dror, Itiel E. (2005) Perception is far from perfection: “The role of the brain and mind in constructing realities,” Brian and Behavioural Sciences, Vol. 28 Garner, Wendell R., Hake, Harold W., Eriksen Charles W. (1956), “Operationism and the concept of perception,” Psychological Review, Vol. 63, 149-159 38 Gregan-Paxton, J. & John, Deborah R.. (1997), “Consumer Learning by Analogy: A Model of Internal Knowledge Transfer,” The Journal of Consumer Research, Vol.24, 266-284 Gutman J. (1982), “A Means-End Chain Model Based on Consumer Categorization Processes,” Journal of Marketing, Vol. 46, 60-72 Heding, T., Knudtzen C.F., Bjerre, M. (2009) “Brand management: research, theory and practice,” Taylor & Francis Hoyer, Wayne D. & MacInnis, Deborah J. (1997), “Consumer Behavior,” Boston Houghton Mifflin Kahneman, D. & Tversky, A. (1979) “Prospect Theory: An Analysis of Decision under Risk,” Econometrica, Vol. 47, 263-292 Keller, Kevin L. (1993), “Conceptualizing, Measuring, and Managing Customer-Based Brand Equity,” The Journal of Marketing, Vol. 57, 1-22 Kosslyn, S. M., Alpert, N. M., Thompson, W. L., Chabris, C. F., Rauch, S. L. & Anderson, A. K. (1994) “Identifying objects seen from different viewpoints: A PET investigation” Brain Vol. 117, 1055–71 Keller, Kevin L., Aaker, David A. (1992), “The effects of sequential introduction of brand extension,” The Journal of Marketing Research, Vol.29, 35-50 Kotler, Philip H. (1991), “Marketing Management: Analysis, Planning, and Control,” 8th edition, Englewood Cliffs, NJ: Prentice-Hall, Inc. Lakoff G. (1987), “Women, fire, and dangerous things: What categories reveal about the mind” University of Chicago Press Lakoff G. & Johnson, M (1997), “Philisophy in the Flesh,” How the mind works,” New York W.W. Norton Loken, B. & John Deborah R. (1993) “Diluting brand beliefs: when do brand extensions have a negative impact?,” The Journal of Marketing, Vol.57, 71-84 39 Lynch, John G., Marmorstein, H., Weigold, Michael F. (1988) “Choices from sets including remembered brands: Use of recalled attributes and prior overall evaluations,” The Journal of Consumer Research, Vol. 15, 169-184 Medin, Douglas L. & Smith, E. (1984) "Concepts and Concept Formation" Annual Review of Psychology, Vol. 35, 113-138 Medin, Douglas L. & Schaffer, Marguerite M (1978), “Context theory of classification learning” Psychological Review, Vol. 85, 207-238 Meyers-Levy, J. & Tybout A.M. (1989), “Schema Congruity as a Basis for Product Evaluation,” Journal of Consumer Research, Vol.16, 39-54 Moreau, Page C., Markman Arthur B., Lehmann Donald R. (2001) “What is it? Categorization flexibility and consumers' responses to really new products,” Journal of Consumer Research, Vol.27, 489-498 Moore, William L. & Lehmann, Donald R. (1980) “Individual Differences in Search Behavior for a Nondurable” The Journal of Consumer Research, Vol. 7, 296-307 Panelteam “Apple, The brand Europeans feel most passionate about!” s’ Herthogenbosch, 0802-2010 Park, Chan W. & Moon, B. (2003), “The Relationship between Product Involvement and Product Knowledge: Moderating Roles of Product Type and Product Knowledge Type,” Psychology & Marketing, Vol.20, 977-997 Petty, E.R & Cacioppo, J.T. (1986), “The elaboration Likelihood Model of Persuasion,” Advances in experimental social psychology, Vol. 19, 123-161 Pieters, R., Baumgartner, H., Allen, D. (1995), “A means-end chain approach to consumer goal structures,” International Journal of Research in Marketing, Vol.12, 227-224 Priester, Joseph R., Nayakankuppam, D., Fleming, Monique A., Godek, J. (2004), “The A2SC2 Model: The Influence of Attitudes and Attitude Strength on Consideration and Choice,” Journal of Consumer Research, Vol. 30, 574-587 40 Reynolds, Thomas J. & Gutman, Jonathan (1984), “Advertising is image management,” Journal of Advertising Research, Vol. 24, 27-37. Reynolds, Thomas J. & Gutman, Jonathan (1988), “Laddering Theory, Method Analysis and Interpretation,” Journal of Marketing, Ries,A., Trout J. (1986), Positioning. The battle for your mind, revised edition,Warner Books,New York,USA Rosch, E. (1976), “Basic objects in natural categories,” Cognitive Psychology, Vol. 8, 382439 Celsi, Richard L. & Olson, Jerry C. (1988) “The Role of Involvement in Attention and Comprehension Processes,” Journal of Consumer Research, Vol.5, 210-224 Selnes, F. & Gronhaug, K. (1986), “Subjective and objective measures of product knowledge contrasted,” Advances in Consumer Research, Vol.13, 67-71 Swan, John E. (1969) "Experimental Analysis of Predecision Information Seeking," Journal of Marketing Research, Vol. 6, 192-197 Tanaka, James W. & Taylor, M. (1990), “Object categories and expertise: Is the basic level in the eye of the beholder?,” Cognitive Psychology Vol. 23, 457-482 Wijsman, E. (2004), “Psychologie & Sociologie,” Wolters Noordhof, Groningen Wood, Stacy L. & Lynch, John G. jr. (2002), “Prior knowledge and complacency in new product learning,” The Journal of Consumer Research, Vol. 29, 416-426 Zaichkowsky, Judith L. (1985), “Measuring the involvement construct,” The Journal of Consumer Research, Vol.12, 341-352 Zaltman, G. (2003), “How customers think,” Essential insights into the mind of the market, Harvard Business School Press, Boston 41