EEN IN VITRO STUDIE NAAR DE DRUKVERDELING IN HET

advertisement
EEN IN VITRO STUDIE NAAR DE DRUKVERDELING IN HET
METACARPOPHALANGEALE GEWRICHT GEDURENDE EEN GESIMULEERDE
PAS IN STAP BIJ HET PAARD.
Marleen den Hartog
Juni 2008
Universiteit Utrecht
Faculteit Diergeneeskunde
Departement Gezondheidszorg Paard
Onderzoekslijn Tissue Repair
Drs. S.M. den Hartog
Begeleiding:
Dr. W. Back
Dr. H. Brommer
Prof. Dr. P.R. van Weeren
INHOUDSOPGAVE
INHOUDSOPGAVE ....................................................................................................................2
VOORWOORD ...........................................................................................................................3
SUMMARY .................................................................................................................................4
SAMENVATTING........................................................................................................................5
INLEIDING..................................................................................................................................6
MATERIAAL EN METHODEN ....................................................................................................8
PAARDENBENEN .........................................................................................................................................8
RSSCAN ......................................................................................................................................................8
PRESSURE SENSITIVE FILM.......................................................................................................................10
DRUKBANK ................................................................................................................................................11
BEWEGING VAN HET PAARD IN VIVO .........................................................................................................13
POSITIES VAN HET BEEN ...........................................................................................................................15
GEWRICHTSHOEKEN .................................................................................................................................16
KRACHTEN ................................................................................................................................................20
MEETPUNTEN............................................................................................................................................21
CONTACTOPPERVLAK ...............................................................................................................................22
DATA-ANALYSE .........................................................................................................................................22
Coëfficiënt van Variatie.....................................................................................................................22
Mixed model analyse ........................................................................................................................22
Akaikes information criterion (AIC) .................................................................................................22
Correlatie ............................................................................................................................................22
RESULTATEN .......................................................................................................................... 33
DRUKPATROON ........................................................................................................................................ 23
CORRELATIES .......................................................................................................................................... 24
DISCUSSIE............................................................................................................................... 25
DANKWOORD.......................................................................................................................... 27
REFERENTIES ......................................................................................................................... 28
BIJLAGE 1: ARTIKEL .............................................................................................................. 33
BIJLAGE 2: FOTO RESULTATEN PAARD 1 T/M P8 OP POSITIE 1- 6 ................................... 40
BIJLAGE 3: PRESSURE SENSITIVE FILM IJKLIJN ................................................................ 41
BIJLAGE 4: HERHAALBAARHEIDS METING ......................................................................... 42
BIJLAGE 5: OVERZICHT VAN DE ABSOLUTE RESULTATEN............................................... 44
BIJLAGE 6: STATISTIEK; MIXED MODEL ANALYSIS.......................................................... 416
2
VOORWOORD
Biomechanische invloeden spelen een belangrijke rol in de pathogenese van
orthopedische problemen in de ondervoet van het paard (Palmer and Bertone 2006).
Met name in de pathogenese van gewrichtsaandoeningen, zowel acute als chronische,
wordt een belangrijke, primair initiërende rol toebedeeld aan het mechanisch milieu in
het gewricht. In het kader van zowel het verder ontrafelen van de pathogenese als het
instellen van therapeutische en preventieve maatregelen, is het van belang om exact te
weten hoe het krachtenverloop in het paardenbeen is tijdens de voortbeweging. In het
verleden is hier al veel onderzoek naar gedaan. Er is reeds gekeken hoe het van het
paard beweegt (Back et al. 1995, 1996, Chateau et al. 2005, Clayton et al. 1998,
Lanovaz et al. 1999), wat het effect is van spierkracht en ligamenten tijdens de
beweging (Lawson et al. 2007) en hoe de hoef wordt neergezet (van Heel et al. 2005,
Weller et al. 2006). Door Brama et al. (1999, 2001) is er in het kootgewricht gekeken
naar de kraakbeenopbouw en de druk in het kootgewricht bij belasting tijdens
verschillende gangen in de midstance. Van Heel et al. (2005) hebben het neerzetten van
de hoef in draf in kaart gebracht. Echter welk effect de locomotie heeft op het
krachtenverloop in het gewricht gedurende een complete pas is nog niet bekend, terwijl
dit belangrijke informatie kan opleveren in het kader van een beter begrip van de
ontwikkeling van gewrichtsaandoeningen. En aangezien het kootgewricht van het paard
het belangrijkste gewricht is waar nogal eens problemen optreden, is ervoor gekozen om
de belasting in het kootgewricht te bekijken tijdens een complete pas in stap. Uit
bovenstaande volgt de volgende vraagstelling:
‘Wat is het relatieve drukverloop van de metacarpus III op phalanx I gedurende de
normale beweging in stap van het voorbeen van het paard?’
Met acht kadaver paardenbenen, een pneumatische drukbank, een drukfilm, een
computer en veel personele hulp is het drukverloop van MCIII op P1 gedurende de
gehele belastingsfase van een pas gesimuleerd en het drukpatroon intra-articulair
gemeten. Het drukpatroon dat wij hebben gevonden kon goed gerelateerd worden met
eerdere resultaten gevonden door Brama, Brommer en van der Harst in kraakbeen en
botstructuur (Brama et al. 1999, 2001, Brommer et al. 2003, 2005, van der Harst et al.
2005) en helpt wellicht bij het ontrafelen van de pathogenese van parasagittale
stressfracturen van MCIII bij dravers (Riggs et al. 1999a, 1999b) en osteoarthrose (OA)
in het kootgewricht (Pool 1996). In dit verslag zijn de materiaal en mehoden, de
resultaten en de achterliggende gedachten van het onderzoek beschreven en
bediscussieerd. Dit onderzoek is verwerkt tot een wetenschappelijk artikel dat in bijlage
1, achter in dit verslag, te lezen is. In de bijlagen zitten verder de meetresultaten en de
grafieken.
3
SUMMARY
Reasons for performing the study: The different biomechanical characteristics of
articular cartilage in joints are supposed to be caused by topographical differences in
loading (Brommer et al. 2003). In the metacarpophalangeal (MCP) joint under in vitro
conditions Brama et al. (2001) observed a shift of the maximally loaded area from central
to dorsal when mimicking walk, trot and canter. However, they only measured the
midstance position. To further understand the development and spatial distribution of
joint diseases such as osteoarthritis, insight in the loading pattern of articular cartilage
during the complete stride is important.
Objectives: To determine the loading pattern in the MCP joint in vitro while mimicking
limb loading and joint angles as been reported at the walk.
Methods: Eight left forelimbs from adult Dutch Warmblood horses (8.1±3.7 years) were
transected transversely just distal to the deltoid tuberosity of the humerus. Limbs were
positioned in a pneumatic loading device wich is outlined by a legally stamped loadcell
and forces reported for the walk in vivo were simulated at six positions (P1-6). MCP joint
angles were calculated from standardised digital pictures. The pressure distribution on
the articular surface of P1 was measured at seven sites (S1-7) using intra- articularly
placed pressure sensitive films (Fuji Prescale Film, Fuji Photo Film Co, USA).
Assessment of film staining was performed by scanning and densitometric analysing
(BioRad GS700 Imaging densitometer, GMI Inc, USA) using appropriate software
(ImageJ, NIH, USA).
Results: Pressures recorded after midstance (P4,5,6) are significantly (P<0.05) higher
than those before (P1,2,3) and showed the biphasic loading pattern of the walk
correlated with MCP joint angle (r= 0.153, P<0.05) and loading force (r= 0,267, P<0,05).
Pressures measured at the beginning of the stance phase (P1) were comparable to
those at the end (P6) for all sites, except for midway in the sagittal groove (S7). At S7
there was a linear increase in pressure during the entire stride. Medially (S4,5,6) the
pressure distribution were significantly higher than laterally (S1,2,3) for dorsal (S1,4),
central (S2,5) and palmar (S3,5) located sites (P<0.05).
Potential relevance: Loading of the joint surface during the stride at walk grossly
follows the joint angle and loading force, except for the central groove. Medially located
sites are loaded more than laterally wich coincides with the locations where articular
cartilage degeneration in the MCP joint is supposed to start (Brommer et al., 2003). The
discrepancy between the loading of the central groove and the rest of the joint may
result in large stress differences between these locations at the end of the stance phase,
which may be related to the pathogenesis of stress fractures in the distal McIII.
4
SAMENVATTING
Reden van de studie: Het verschil in biochemische structuur van het articulaire
kraakbeen in gewrichten lijkt te komen door drukverschillen in het gewricht (Brommer et
al. 2003). Brama et al. (2001) hebben een in vitro studie in het kootgewricht gedaan
waarbij de krachten van de stap, draf, galop en het springen in midstance zijn
gesimuleerd. Zij hebben hierbij een verschuiving gezien van het drukpatroon van
centraal naar dorsaal op het proximale oppervlak van P1. Echter hebben zij enkel het
been in de midstance positie gemeten. Om een beter inzicht te krijgen in de ontwikkeling
en verspreiding van gewrichtsproblemen zoals osteoarthritis is het belangrijk om het
drukpatroon gedurende de gehele pas te weten.
Materiaal en Methoden: Acht linker kadaver voorbenen van volwassen KWPN paarden
(8.1±3.7 jaar) zijn afgenomen net distaal van het deltoid tuberositas van de humerus. De
benen zijn in 6 posities (P1-6) in een pneumatische drukbank geplaatst. Bij deze posities
zijn krachten gegenereerd zoals bij het levende paard in stap. De hoek die het
kootgewricht maakt is berekend vanuit gestandaardiseerde foto’ s. Het drukverloop op
het articulaire oppervlak van P1 is gemeten met een intra-articulair geplaatste drukfilm
(Pressure sensitive film; Fuji Prescale film, Fuji Photo Film Co, USA) en vergeleken aan
de hand van 7 meetpunten (S1-7). Na inscannen van de drukfilm door een densitometer
(Biorad GS700 Imaging densitometer, GMI, Inc, USA) is de film geanalyseerd met
behulp van geschikte software (ImageJ, NIH, USA).
Resultaten: De druk gemeten na de midstance (P4,5,6) zijn significant (P < 0.05) hoger
dan de druk gemeten voor de midstance (P1,2,3). Allen laten het biphasische
drukpatroon van de stap zien. Dit is gecorreleerd met de gewrichtshoek (r= 0.153, P<
0.05) en de krachten op het been (r= 0.267, P< 0.05). De druk gemeten aan het begin
van de sta-fase (P1) is vergelijkbaar met de druk gemeten aan het einde van de sta-fase
(P6). Echter de druk gemeten op meetpunt 7 wijkt hiervan af. Op dit meetpunt is er
gedurende de gehele sta-fase een lineaire stijging in de drukbelasting op de
sagittaalgroeve. Mediaal (S4,5,6) is de druk significant hoger dan lateraal (S1,2,3), voor
zowel dorsaal (S1,4), centraal (S2,5) en palmair (S3,6) gelegen meetpunten (P < 0.05).
Klinische relevantie: Het drukpatroon op het gewrichtsoppervlak gedurende een pas in
stap volgt het patroon van de krachten die op het been zijn gezet en de gewrichtshoek
van het kootgewricht, behalve in de sagittaalgroeve. Mediaal is hoger belast dan lateraal
wat overeenkomt met het verloop van kraakbeendegeneratie in het kootgewricht
(Brommer et al. 2003). Het verschil in druk op de fovea en de sagittaalgroeve bij de
tweede helft van de sta-fase is wellicht gerelateerd aan de pathogenesis van
stressfracturen in de distale metacarpus.
5
INLEIDING
Paardendierenartsen zien in de praktijk vaak klinische problemen in/om het kootgewricht
zoals osteochondrose, osteoarthritis en verrekkingen en rupturen van het kogel-draagapparaat (Poole 1996, Stashak 2002). Er wordt beschreven dat de hoge incidentie van
problemen in het kootgewricht mogelijk wordt veroorzaakt door de hoge ‘range of
motion’ van het kootgewricht tijdens de beweging met een relatief klein oppervlak van
P1 ten opzichte van de grootte van het paard. Sport- en wedstrijdpaarden lijken een
grotere kans te hebben op problemen in het kootgewricht en van de structuren die het
kootgewricht passief stabiliseren, zoals de tendo interosseus en de
sesambeensfixatiebanden (McIllwraight et al. 1996, Kawcak et al. 2000). Zo ziet men
problemen van de tendo interosseus bij paarden uit verschillende takken van sport
(Murray et al. 2006). Maar niet alleen sportpaarden krijgen te maken met problemen in
het kootgewricht. Osteoarthritis in het kootgewricht is ook bij een populatie wilde
paarden gevonden (Cantley et al. 1999).
Biomechanische invloeden spelen een belangrijke rol in de pathogenese van
gewrichtsaandoeningen. Zowel bij acute problemen zoals de fissuren in MCIII en P1, als
chronische, zoals OA wordt een belangrijke, primair initiërende rol toebedeeld aan het
mechanisch milieu in het gewricht. Het verschil in belasting in de verschillende delen van
het gewricht lijkt verantwoordelijk te zijn voor de verschillen in de biochemische
samenstelling van het kraakbeen (Brama et al. 2001), het subcondrale bot, het
trabeculaire bot (Van der Harst et al. 2005) en de biomechanische eigenschappen van
het kraakbeen en het bot (Brommer et al. 2005a). Bovendien heeft de ontwikkeling van
kraakbeendegeneratie over het gewrichtsoppervlak van P1 een typisch verloop dat
verklaard kan worden uit de typische gewrichtsbiomechanica van het kootgewricht: de
dorsale en mediale delen van het proximale articulaire oppervlak van P1 en het
articulaire distale oppervlak van MCIII worden het eerst aangedaan (Brommer et al.
2003, Poole 1996). Later komt er ook op het centrale en palmaire deel van P1
kraakbeenschade (Brommer et al. 2004, Poole 1996). Brama et al. hebben gezien dat bij
de midstance van het paard bij toenemende belasting (vanuit stap via draf naar galop en
het landen na een sprong) het contactoppervlak van MCIII op P1 groter wordt en de
plaats van de belasting verschuift van centraal naar proximodorsaal (Brama et al. 2001).
Er wordt gedacht dat centraal van P1 het bot continue belast wordt bij een lage belasting
en dat bij hogere snelheden er een piekbelasting optreedt op het dorsale deel van P1
(Poole 1996). Echter welk effect de locomotie heeft op het krachtenverloop in het
gewricht gedurende een complete pas is nog niet bekend, terwijl dit belangrijke
informatie kan opleveren in het kader van een beter begrip van de ontwikkeling van
gewrichtsaandoeningen.
Met behulp van kinematische studies is er reeds gekeken hoe een paard beweegt
tijdens de verschillende gangen (Back et al. 1995a, b, c, 1996, 1997, Lanovaz et al.
1999, Khumsap et al. 2002). Met 3D analyse methoden in vitro en in vivo heeft men de
bewegingsmogelijkheden van het carpaal gewricht, het kootgewricht en de
interphalangeale gewrichten bekeken (Chateau et al. 2001 en 2002, Clayton et al. 2004,
2007). Kinetisch is er met behulp van een force plate gekeken naar de krachten van de
hoef op de grond tijdens de verschillende gangen van het paard (Schrijver et al. 1978,
Merkens et al. 1986 en 1993, Schamhardt et al. 1994, McLaughlin et al. 1996, Clayton et
al. 1998). Door analyses van footscan beelden in combinatie met de force plate is er
gekeken hoe een levend paard met een gemiddelde gang zijn hoef neerzet tijdens het
verloop van de beweging (van Heel et al. 2004). De krachten in de metacarpus tijdens
6
de beweging zijn berekend (Merrit et al. 2006). Echter, hoe de belasting van het been
zich weerspiegelt in de krachtenverdeling in het gewricht gedurende een complete pas is
helaas nog niet bekend
Dit onderzoek richt zich op de drukverdeling in het metacarpophalangeale gewricht
tijdens de belastingsfase van het paard in stap. Het is een in vitro studie waarmee de
beweging wordt gesimuleerd door het been in meerdere posities in een pneumatische
drukbank te plaatsen. De krachten, zoals die in vivo opgewekt worden tijdens de
locomotie, worden door de drukbank gegenereerd. In het metacarpophalangeale
gewricht is er een drukfilm geplaatst waarmee een statische druk tussen de botten bij 6
posities van het been gedurende de belastingsfase intra-articulair is gemeten.
7
MATERIAAL EN METHODEN
Paardenbenen
Het onderzoek is gedaan bij acht kadaver-voorbenen van Nederlandse warmbloed
paarden (allen KWPN). De paarden zijn geeuthanaseerd voor andere redenen dan
problemen aan het bewegingsstelsel. De benen zijn van paarden aangeboden aan de
afdeling pathologie bij de Universiteit Utrecht en er is op dierenkliniek Lingehoeve
Diergeneeskunde aan eigenaren van geeuthanaseerde paarden toestemming gevraagd
voor het gebruik van de benen voor onderzoek. Het been werd net distaal van de
tuberositas deltoidea van de humerus en proximaal van de oorsprong van de extensor
carpi radialis doorgezaagd. Zo blijven de belangrijke pezen van het distale paardenbeen
intact.
De benen zijn binnen enkele uren na de dood afgenomen en na afname ingevroren op 20°C voor minimaal een week en maximaal 2 maanden. Voor de metingen werden de
benen 24 uur op kamertemperatuur gelegd om te ontdooien. Voor de metingen zijn alle
benen gewogen en de lengte opgemeten. De lengte is bepaald tussen twee markers;
Marker 2 op het distale einde van de metacarpus ter hoogte van de aanhechting van het
laterale collaterale ligament van het kootgewricht en marker 4 op de proximale radius ter
hoogte van de aanhechting van de collateraalband van het ellebooggewricht.
Voor opening van het gewricht zijn er geen overvullingen te zien van het kootgewricht.
Na de metingen is het kootgewricht geopend om te z macroscopisch zijn er geen grote
pathologieën gevonden die de metingen kunnen beïnvloeden. Voor de metingen zijn de
hoeven bekapt waarbij speciaal gelet is op het vlak maken van de ondervlakte van de
hoef.
RsScan
In eerste instantie werd beoogd het dynamisch intra-articulair meten van drukpatronen te
realiseren m.b.v. drukmeetplaatjes van RsScan. De drukmeetplaatjes worden humaan
gebruikt om de druk onder de voet in de schoen te meten tijdens het lopen. Daarbij
registreert een computer de druk die de drukmeetplaatjes registreren tijdens het lopen.
Voor het onderzoek is de vorm van de drukmeetplaatjes aangepast aan het oppervlak
van P1. Het meetplaatje bestaat uit 3 oppervlakten. De twee buitenste hadden een
grootte van 6 bij 2 cm, passend op de mediale en laterale fovea van P1. Een middelste
plaat ter grootte van 6 bij 1 cm was passend voor gebruik in de sagittale sulcus.
Het inbrengen van de drukmeetplaatsjes geschiedde via twee dorsale snedes van 2 cm
lang, horizontaal en evenwijdig aan het gewrichtsvlak net mediaal en lateraal van de
dorsale strekpees. Een derde snede van 1 cm lang werd gemaakt axiaal en verticaal in
het verlengde van de tenocyten in de strekpees. Met deze kleine snedes bleven de
verschillende delen van het drukmeetplaatje op de juiste plaats liggen gedurende het
meten (zie Figuur 1).
De 250 sensoren per mm2 registreren een dynamische druk uitgedrukt in MPa. Via een
bluetooth signaal worden de drukken op de drukmeetplaat draadloos geregistreerd door
de computer. De meetresultaten worden weergegeven in een 2D en 3D kleurenpatroon.
Dit is hetzelfde patroon zoals Todd et al. (2007) hebben verkregen met een intraarticulaire drukmeetplaat van Tekscan (Tekscan Inc, Boston, MA). Het kleurenpatroon
kan worden omgezet tot een excelsheet met drukwaarden. Dit wordt weergegeven in
een frame met de druk (in MPa) op iedere mm2 iedere 0.01 ms uit de gemeten tijd.
8
Voorafgaand aan iedere meting zou het drukmeetplaatje worden gecalibreerd met een
vooraf bekend gewicht. Deze calibratie zorgde echter voor niet voldoende betrouwbare
metingen. De absolute getallen uit de verkregen excelsheet moeten worden
geïnterpreteerd als relatieve waarden ten opzichte van de waarden tijdens dezelfde
meting, op een ander deel van het oppervlak van de drukmeetplaat.
Figuur 1: Been in pneumatische drukbank met
RsScan drukmeetplaat in het kootgewricht
tijdens de pilotmeting.
Figuur 2: Drukmeetplaat RsScan.
Druksensoren zitten in de 3 ‘vingers’.
Zoals op bovenstaande foto (Figuur 1) te zien is passen de drukmeetplaatjes goed in het
gewricht. Zij bleven daar ook zitten tijdens de metingen. Echter bij een kracht van 250 kg
(2500 N), gegenereerd door de drukbank, wordt door de drukmeetplaatjes over het
gehele gewrichtsoppervlak een maximaal bereik aangegeven (een roodkleuring over het
gehele oppervlak). De excelsheet met drukwaarden konden niet worden weergegeven.
RsScan had niet de capaciteit om de drukmeetplaatjes voor het door ons beoogde doel
aan te passen, waardoor er geswitched is naar een ander meetsysteem.
9
Pressure sensitive film
Een pressure sensitive film (Fuji Prescale Film) is een zeer dunne drukfilm van < 200 µm
welke bestaat uit een polyester basis met een coating van vele microcapsules gevuld
met een rode kleurstof. Door het breken van de microcapsules binnen een bepaalde
drukrange komt de rode kleurstof vrij op de polyester basis. De kleurintensiteit op de
polyester basis is een maat voor de druk.
Om alle krachten in het gewricht te kunnen meten zijn twee type films gebruikt net zoals
in een eerdere studie naar de drukbelasting in het kootgewricht (Brama et al. 2001). Een
low range film (2,5 tot 10 MPa) en een medium range film (10-50 MPa) zijn tegelijk in het
gewricht gebracht. De films zijn op elkaar gelegd en gesealed in een dunne, flexibele,
polyethyleen film (boterhamzakje). Om waterdichtheid te verkrijgen is er een eenlaags
dunne, doorzichtige tape aangebracht. Via een snede aan de dorsale zijde van het
gewricht zijn de films ingebracht. Hierbij is opgelet geen kraakbeenschade te maken en
de collateraalbanden van het kootgewricht intact te laten. Om de drukfilm in te brengen
(figuur 3) werd het been door twee personen gebogen, de drukfilm door de derde
persoon zo ver mogelijk in het gewricht aangebracht om vervolgens het been te strekken
en aan hoef en carpus te trekken tot voldoende ruimte is verkregen. Zonder druk op het
been te zetten werd het been daarna in de drukbank geplaatst. De drukbank drukt de
ingestelde kracht op de humerus waardoor het been de positie en kracht ondervindt als
in de in vivo situatie. Een overzichtsfoto van de drukfilm na de metingen is te vinden in
bijlage 2.
Figuur 3a
Figuur 3b
Figuur 3 Drukfilm in het gewricht. Op figuur 3a is een extra opengesneden gewricht te zien met
de drukfilm ervoor gehouden om te visualiseren hoe de drukfilm het gewricht in gaat. Bij figuur 3b
zit de drukfilm in het gewricht zoals bij een meting.
De films zijn na de metingen ingescand met een densitometer scanner (BioRad GS700
Imaging densitometer, GMI Inc, USA) met een scan- reproduceerbaarheid van 100%.
Met het programma ImageJ (NIH, USA) zijn de roodkleuringen omgezet in een waarde
op een schaal van 1 tot 4000. De metingen zijn ingescand met een ijklijn welke de druk
weergeeft horende bij bepaalde kleurintensiteiten (zie bijlage 3).
De benodigde ijklijn is gemaakt met gebruikmaking van een pressure algometer (FDK
60, Wagner instruments, Greenwich USA). Er is met een boormachine een lineair
toenemende kracht gezet tussen de 3 en 30 kg (30 en 300 N) om een druk te genereren
10
op een oppervlak van 5 mm2 tussen de 6 en 60 MPa (zie Figuur 4a). Het oppervlak van
de pressure algometer (d= 6,49mm) is geplaatst in een roestvrij stalen mal, waarbij het
uitgeboorde gat (d= 6,52mm) in een exacte hoek van 90° op de ondergrond stond (zie
Figuur 4b, c). Deze drukte op een titanium stempel (d= 6,51 mm) met een oppervlakte
van 5 mm2 en een diameter van 2,52mm. De stempel kon wrijvingsvrij in de mal,
loodrecht, verticaal naar beneden worden bewogen. Het geheel drukte op een vlak
oppervlak waarop de pressure sensitive films bevestigd waren.
Figuur 4a
Figuur 4b
Figuur 4c
Figuur 4: De opstelling voor de productie van de pressure sensitive film- ijklijn. Fig 3a toont de
gehele opstelling. Fig 3b toont de mal; aan de binnenzijde de verplaatsbare mal vrij bewegend
ten opzichte van de buitenste mal. De uitgeschoven mal-delen naast elkaar gezet op fig. 3c.
Drukbank
Het been werd onder een bepaalde uitgerekende hoek zoals in de in vivo situatie in een
pneumatische drukbank geplaatst welke een lineaire kracht van 0- 4500 N kan
genereren (zie Figuur 5). De ingestelde kracht drukte maximaal op het been nadat het
kootgewricht maximaal in extensie was. Het duurde tussen de 5 en de 15sec om deze
kracht op het been te plaatsen zonder een verdere doortreding in de kogel.
In Figuur 5 is een schematische tekening weergegeven van de opstelling. De
drukopbouw komt van een luchtdrukbron die continue een luchtdruk van 10 bar geeft.
De luchtdruk in bar die de kop van de drukbank naar beneden drukt kan variabel worden
ingesteld. Het been wordt geplaatst tussen de kop van de drukbank en de hoef-vastzethouder die aan de drukbank vastgeschroefd was. De drukbank kan druk leveren in een
hoek door de drukrichting van de loadceld te veranderen. Achterop de drukbank kan de
verplaatsing van de hoek (in graden) worden afgelezen.
11
Figuur 5: schematische weergave opstelling van de pneumatische drukbank.
Alvorens te beginnen aan een set metingen, wordt het been 5 maal in de drukbank
gezet in de stand en belast met de kracht behorend bij de midstance fase in vivo . Een
pas ontdooid been moet namelijk eerst enige malen worden opgerekt om een normale
configuratie van het onderbeen te verkrijgen. Door kracht op het been te plaatsen zullen
de peesvezels iets uitgerekt worden en kan het been de juiste houding aannemen
(Rooney 1991).
De drukbank is geijkt met behulp van een geijkte loadcell tussen de kop van de
drukbank en de humerus. Deze geeft de krachten (in kg) weer die op dat moment de
sensoren in de loadcell indrukken of uit elkaar trekken. De geijkte loadcell is vooraf
gecalibreerd. Dit is drie maal herhaald op drie achtereenvolgende dagen. In Figuur 6 is
de gebruikte ijklijn weergegeven.
Kracht (Kg)
400
200
0
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Druk (Bar)
Figuur 6: IJklijn drukbank. De ingestelde druk is uitgezet
tegen de kracht die daarbij is neergezet op de humerus.
12
De hoef werd neergezet in een hoef-vast-zet-houder om wegschieten uit de drukbank te
voorkomen. Het been heeft bij iedere meting in evenwicht gestaan en heeft hierdoor ‘los’
in de hoef-vast-zet-houder gestaan. Het been is in verschillende posities in de drukbank
geplaatst, daarbij telkens dezelfde volgorde aanhoudend. Deze volgorde is dezelfde
volgorde van plaatsing van het been tijdens de beweging van het paard in vivo.
Beweging van het paard in vivo
De stap is een vier-takt gang, waarbij drie benen tegelijkertijd op de grond staan en
zowel voor als achterbenen ongeveer hetzelfde krachtenpatroon vertonen in de GRF
(Clayton et al. 2004). De stap bevat geen zweefmoment zoals in de draf. Doordat er
twee voorbenen tegelijkertijd actief op de grond staan volgt er een ander
krachtenpatroon in de stap dan in de draf. De stap bevat een dip in de piek van GRF-Fz
(zie Figuur7). Het andere voorbeen zorgt op dat moment voor een extra ‘push off’. Er
ontstaat een extra flexie in het kootgewricht en de kracht van dat been op de grond
neemt af (GRF- Fz dip). De tweede piek in de GRF-Fz ontstaat doordat het het been nu
het 'push-off- been' is geworden voor het andere voorbeen. De eerste GRF-Fz piek komt
doordat het been belast wordt door de zwaartekracht van het lichaam. De hoek van het
kootgewricht neemt hetzelfde patroon aan als het krachtenpatroon onder de hoef
(Schrijver et al. 1978). De snelheid van de pas is erg belangrijk bij dit krachtenpatroon.
Een langzame stap geeft een duidelijkere GRF-Fz- dip van de bodem reactie kracht dan
bij een snelle pas in stap. Het andere voorbeen geeft hierbij de 'push-off' niet meer mee
omdat de pas korter wordt bij een snellere stap (Khumsap et al. 2002). Het andere
voorbeen staat dan niet meer gelijktijdig op de grond. Het krachtenpatroon zal dan
hetzelfde patroon aannemen als in de draf waarbij naarmate het lichaam meer op dat
been steunt de kracht op het been en de bodem toeneemt.
Bij iedere pas zal de hoef bij het ‘initial ground contact’ (d.i.: het eerste contact van een
deel van de hoef met de grond) mediaal, lateraal of in het midden worden geplaatst (van
Heel et al. 2004). Het paard gaat de hoef in de volgende 10% van de belastings-fase
volledig belasten en zoekt hierbij zijn evenwicht. Nadat de hoef op de grond staat komt
het lichaam ‘over het been heen’. Wanneer de pijp verticaal staat, 90° tov de grond, is
de midstance bereikt (Clayton et al. 1998). Op ongeveer 80% van de belastings-fase zal
de hoef nog helemaal op de grond staan. Vervolgens komt de hoef van de grond waarbij
de palmaire zijde eerst van de grond wordt opgenomen. De breakover-fase is de rotatie
van de hoef in de periode tussen ‘heel- lift- off’ tot de hoef net geheel van de grond is
opgenomen (Parks et al. 2003).
Een paard dat in rust vierkant staat draagt 28-33% van zijn lichaamsgewicht op ieder
voorbeen. Hierbij staat de pijp verticaal (Parks et al. 2003).
In Figuur 7 staan de gekozen momenten waarbij de beweging is gesimuleerd:
(Bron: Merkens et al. 1986)
- 1: Eerste moment waarbij de hoef totaal vlak op de ondergrond staat; op16%
in de tijd van de totale belastingsfase-fase
- 2: Eerste maximale Fz; op 25% in de tijd van de totale belastings-fase
- 3: Eerste dip in de Fz; op 40% van de totale belastings-fase
- 4: Midstance: Fy= 0; op 51% in de tijd van de totale belastings-fase
- 5: Tweede maximale Fz; op 65% in de tijd van de totale belastings-fase
- 6: Laatste moment waarbij de hoef totaal vlak op de ondergrond staat; op
76% in de tijd van de totale belastings-fase
13
Figuur 7: Verticale (Fz) en horizontale (Fy) van de hoef op de grond gedurende de stap
op 16% (1), 25% (2), 40% (3), 51% (4), 65% (5), 76% (6) van de belastings-fase.
14
Posities van het been
De kinematische en kinetische gegevens, die zijn gebruikt uit andere onderzoeken, zijn
allen afkomstig van volwassen Nederlandse warmbloed paarden (KWPN) met een
schofthoogte van ongeveer 1.65m., en een gewicht van 550 kg. Er is gekozen voor deze
artikelen vanwege de verschillen die zijn gevonden bij force plate analyses en
kinematiek bij paarden met verschillen in morfologie, gewicht, en schofthoogte (Merkens
et al. 1986, McLaughlin et al. 1996, Dequeuerce et al. 1997, Hof et al. 2001, Weishaupt
et al. 2004). Deze factoren zijn zo veel mogelijk constant gehouden om het experiment
zo goed mogelijk te standaardiseren.
Tijdens de zwaaifase zijn de krachten op de metacarpus te verwaarlozen (Merrit et al.
2006). Daarom zijn alleen posities uit de belastings-fase gesimuleerd. De posities zijn zo
gekozen dat de in ieder geval de belangrijke momenten tijdens de belastings-fase
worden gemeten.
De gebruikte benen voor het onderzoek zijn gecontroleerd op afwijkingen in
conformatie, zoals toontreden of een franse stand, door de stand van het been te
evalueren in een voor-achterwaarste opname van het in de drukband geplaatste been
(zie Figuur 8).
Figuur 8: Voor-achterwaartse opname van de in de drukbank geplaatste benen. Er waren geen afwijkingen
in de conformatie zichtbaar.
15
Gewrichtshoeken
Bij de simulatie van de pas zijn de hoeken die de verschillende gewrichten in het
paardenbeen gedurende die pas aannemen van belang. Welke hoeken er gedurende de
pas in vivo worden aangenomen in de verschillende gewrichten in een ’gemiddeld’
Nederlands warmbloed paard is door Back et al. (1996) beschreven. In het onderzoek
van Back et al. (1996) werden volwassen warmbloed paarden gebruikt van gemiddeld
540 kg en 161 cm stokmaat en werd de stap geëvalueerd met een snelheid van 1,6 m/s.
Dezelfde parameters worden in dit onderzoek gebruikt waardoor de in vitro
meetresultaten kunnen worden vergeleken met de reeds bekende in vivo gegevens.
Back et al. (1996) vonden een een biologische variatie in de grootte van de
gewrichtshoeken in schouder, elleboog, carpus en kootgewricht, echter ieder individueel
dier vertoonde wel hetzelfde herhaalbare patroon bij iedere pas (Back et al. 1995,
Degueuerence et al. 1997). Het patroon van de gewrichtshoeken dient in vitro dan ook
gemeten te worden.
Het schoudergewricht is in dit onderzoek niet van toepassing daar het been in de
humerus is doorgezaagd.
De hoek van het ellebooggewricht wordt bepaald door de vorm van het articulaire
oppervlak tussen radius/ulna en humerus en de collateraal ligamenten. Hierbij wordt
gedurende de belastings-fase een stabiele positie aangenomen (Dyce et al. 1996). In de
drukbank kan deze stabiele positie worden verkregen door de humerus net distaal van
de tuberositas deltoida af te zagen. Deze lengte staat in verhouding met de lengte van
hoef tot kootgewricht waardoor een stabiele positie in de drukbank wordt verkregen. Bij
verandering van de hoek van het ellebooggewricht wordt de lengte van de buigpezen
veranderd, en daarmee de mate van doortreding van het kootgewricht (Riemersma et al.
1996a).
Wanneer de hoef volledig op de grond is geplaatst wordt de carpus volledig gestrekt.
Deze hoek zal hierbij niet veranderen. Wanneer het been stabiel in de drukbank staat
zal de carpus deze gestrekte positie aannemen.
De gewrichtshoeken tussen phalanx I, II en III zijn niet bij de metingen beïnvloedbaar.
Deze gewrichtshoeken worden vooral bepaald door de conformatie van het been en de
mate van doortreden in het kootgewricht.
Het kootgewricht is een ‘high motion’ gewricht waarbij de verschillende krachten
gedurende de pas de mate van doortreding bepalen. Gezien de verschillen in
kootgewrichtsextensie gedurende de belastingsfase van de pas, is het noodzakelijk de
gewrichtshoek van dit gewricht bij iedere meting te controleren. De hoek waaronder de
metingen zijn verricht staat weergegeven in Figuur 9.
Middels een digitale opname wordt de positie van het been in de drukbank tijdens de
meting vastgelegd. Door aanbrengen van uitwendig palpabele visuele markers (punaise
met een reflecterende sticker) kan met behulp van het programma ImageJ (NIH, USA)
uit deze foto de gewrichtshoeken worden bepaald. De markers zijn geplaatst op de
volgende plaatsen (Back et al. 1996):
1) Op het meest laterale deel van de kroonrand: d.i. het rotatiepunt van het
hoefgewricht.
2) Distale eind metacarpus t.h.v. aanhechting van het laterale collaterale ligament
van het kootgewricht.
3) Het proximale eind van de metacarpus t.h.v. aanhechting van de laterale
collateraalband van de carpus
4) Proximale radius t.h.v. aanhechting collateraalband van het ellebooggewricht.
16
Gezien de conformiteit van deze markerplaatsen met het onderzoek van Back et al.
(1996) zijn opnieuw de resultaten in vivo en in vitro goed te vergelijken zijn. Om
gestandaardiseerde foto’s te verkrijgen is de fotocamera op een statief geplaatst op 6
meter afstand loodrecht staande op de drukbank en focussed op het centrum van de
drukbank.
Figuur 9: Zijdelingse digitale opname
t.b.v. de bepaling van de hoek in het
kootgewricht.
Onderstaand is een vergelijking te zien (Figuur 10) tussen de 6 in vitro posities van het
been in de drukbank met de positie van het been in vivo op dezelfde momenten van de
belastingsfase.
Het paard op de foto is een 12 jarige KWPN merrie met een stokmaat van 1.64m
17
18
Figuur 10: In vitro gesimuleerde pas in vergelijking met de positie van het been in vivo gedurende
de belastingsfase in stap (van boven naar beneden: P1-P6).
19
Krachten
De kracht welke op de humerus uitgeoefend moet worden in de resp. posities P1-P6 is
uitgerekend uit de horizontale (Fy) en verticale (Fz) component van de ‘ground reaction
force’ (GRF) (Schrijver et al. 1978), waarbij de zwaartekracht van het been zelf van de
verticale component is afgetrokken. De GRF van de belangrijkste posities gedurende de
belastingsfase van de stap is onttrokken uit het artikel van Merkens et al. (1986).
Gewenste GRF in relatie tot uit te oefening belasting op het been:
Segment = deel van een been
∑ F = msegment asegment
F= kracht
m= massa
a= versnelling
Het been moet in balans staan waarbij:
Fv= √ (GRFz - Gsegment )2 + (GRFy)2
Gsement = msegment + g
Fv = kracht gegenereerd door de drukbank
GRFz = verticale kracht van de hoef op de grond in vivo
GRFy = horizontale kracht van de hoef op de grond in vivo
g= gravitatieconstante: 9.81
msegment= gewicht van het been
asegment = 0: Aanname dat het been staande in de drukbank stil staat en dus geen
versnelling heeft
∑ F = msegment asegment = 0
Fz = GRFz - Gsegment
GRFz , te destilleren uit de force plate gegevens van onderzoek Merkens et al. 1986.
Gsegment = msegment g
msegment= gewicht van het been
Bepaling van de F vector (i.c. grootte en richting, zie tabel 1):
Grootte kracht:
Fv= √ Fy2 + Fz2
Richting kracht:
Tan α = Fz / Fy
Bij de berekening is de aanname gemaakt dat het been uit 1 segment bestaat. Bij de
exacte berekening moet rekening gehouden worden met een andere weerstand van bot,
pezen, ligamenten, gewrichtsoppervlakten, met de afstand en de hoek die wordt
gemaakt. Voor ieder been zijn deze gegevens door de biologische variatie verschillend.
Echter, de fout die hierdoor geïntroduceerd wordt, is relatief klein ten opzichte van de
krachten die zijn gebruikt.
20
Tabel 1: Gebruikte GRF
Stap: Snelheid: 1.6 m/s.
Tijd in de sta- Kracht: Fz
GRF (N)
fase (%)
(Merkens et al. 1986)
Kracht:
Fy Kracht:
GRF (N)
GRF (N)
16%
25%
40%
51%
65%
76%
561 N
388 N
205 N
0N
358 N
550 N
2530 N
2970 N
2646 N
3520 N
3575 N
2750 N
2544 N
2995 N
2654 N
3456 N
3528 N
2753 N
Fy Hoek
F vector GRF
(°)
77°
83°
86°
90°
84°
79°
Meetpunten
De gekozen meetpunten (S1-S7) ten behoeve van de bepaling van de drukverdeling op
het kraakbeenoppervlak van het kootgewricht zijn vergelijkbaar met de meetpunten
gebruikt door Brommer et al. (2003). De posities, alle op gewrichtsoppervlak van de
proximale phalanx (P1) zijn weergegeven in Figuur 11. Hierdoor kan een goede
evaluatie gedaan worden tussen de belasting op het gewrichtsoppervlak en het verloop
van kraakbeendegeneratie in het kader van osteoarthrose (AO) in het kootgewricht zoals
reeds is bepaald door Brommer et al. (2003 en 2004) . Dit zijn relatief vlakke delen van
het gewricht. Aan de randen van het gewricht en op de overgang van de fovea naar de
sagittaalgroeve vertoont het kraakbeenoppervlak een nogal sterke curvatuur. Dit kan op
deze plaatsen gemakkelijk een relatief hoge druk en daarmee een hoge intensiteit van
de roodkleuring geven op de pressure sensitive film resulterend in over-interpretatie van
de werkelijke druk op het kraabeen op deze plaatsen. In dat opzicht is het dus belangrijk
om geen metingen te doen op plaatsen met een sterke curvatuur.
De ingescande drukfilm is vervolgens op ware grootte van het gewricht op het
computerscherm ingesteld en gecontroleerd met behulp van de grootte van de ijklijn. Op
het computerscherm is daarna een mal geplaatst die de zeven meetpunten aangeeft. Op
deze plaatsen is daarna de kleurintensiteit van deze sites met een oppervlakte van 8
mm2 gemeten. Met behulp van de ijklijn en software (Excel) worden de kleurintensiteiten
van beide typen drukfilm omgerekend tot een druk in MPa.
Figuur 11: Meetpunten S1-7 op dorsale oppervlak van P1
21
Contactoppervlak
Het berekenen van het contactoppervlak is gedaan met behulp van de low range
pressure sensitive film. Het belastte gedeelte boven de 2,5 MPa, welke de ondergrens is
van de low range film, is met behulp van ImageJ in een rechthoek van standaard grootte
geplaatst. ImageJ gaf het percentage belast oppervlak in het rechthoek aan. Hiermee
kan een vergelijking worden gemaakt tussen de posities binnen een pas. De
percentages mogen niet als absolute waardes worden gezien.
Data-analyse
Bij toetsing van het meetsysteem moet bij dit onderzoek rekening gehouden worden met
meerdere factoren. Er zijn 8 benen in 6 posities geplaatst, waarbij 7 meetpunten zijn
vergeleken.
Coëfficiënt van Variatie
De reproduceerbaarheid van de metingen is berekend met de coëfficiënt of variatie
(CV). Bij deze berekening wordt de standaarddeviatie uitgedrukt als percentage van het
gemiddelde. Een waarde van < 10% geeft aan dat het een voldoende betrouwbaar
meetsysteem is.
De standaarddeviatie van de verschillende meetpunten S1-S7 en posities van het been
P1-P6 wordt gedeeld door het gemiddelde bij dezelfde meetpunten en standen. Deze
getallen worden bij elkaar opgeteld en gedeeld door het totale aantal meetpunten
waarmee is gerekend.
Bron: Mead et al. 1993
CV = coëfficiënt of variatie
σ = standaard deviatie van dezelfde meetpunten
in verschillende posities bij verschillende benen.
x = gemiddelde MPa van dezelfde meetpunten in
verschillende posities bij verschillende benen.
n = totaal aantal meetpunten
Mixed model analyse
Een mixed model analyse is geschikt om data met meerdere variabelen te evalueren
waarbij een of meer afhankelijke variabelen voorkomen. De verschillende data zijn met
elkaar vergeleken zoals bij de ANOVA analyse met gebruikmaking van SPSS software.
Bij dit onderzoek zijn de verschillende benen een onafhankelijke variabele en de
meetpunten en posities van het been zijn afhankelijke variabelen waarbij in deze
statistische analyse rekening is gehouden. Er is een significantieniveau van 0.05
gehanteerd.
Akaikes information criterion (AIC)
De AIC is bepaald om de betrouwbaarheid van de vergelijking van data uit verschillende
groepen weer te geven. Hoe lager de waarde, hoe beter de vergelijking. Het is een
relatief getal waarbij absolute waarden op zichzelf staand geen betekenis hebben.
Correlatie
Correlatie coëfficiënten zijn bepaald tussen de -1 en +1, rekening houdend met de
afhankelijke variabelen ‘positie’ en ‘meetpunt’, en gebruik makend van SPSS software.
22
Resultaten
De gebruikte paardenbenen zijn vergelijkbaar in lengte (71 cm ± 2.9), gewicht (12.5 kg ±
0.9) en leeftijd (8.1 jaar ±3.7).
De ijklijn van de pressure sensitive film is 6 maal herhaald met een coëfficiënt of variatie
(CV) van 7.8% voor de medium range film en een CV van 4,2% voor de low range film.
De reproduceerbaarheid van het meetsysteem zoals wij die hebben gehanteerd bevat
een CV van 8.7%.
Drukpatroon
Figuur 12 geeft het drukpatroon weer op het articulaire oppervlak van P1 bij de zes
gesimuleerde posities van de belastingsfase van de stap. Er is een duidelijk verschil te
zien voor en na de midstance voor vooral het dorsale deel van P1 (S1,4) en centraal in
de sagittale groeve (S7). De drukken gemeten na de midstance (P4,5,6) zijn significant
(P < 0.05) hoger dan de druk gemeten voor de midstance (P1,2,3). Mediaal (S4,5,6) is
de druk significant hoger dan lateraal (S1,2,3), voor zowel de dorsaal (S1,4), centraal
(S2,5) en palmair (S3,6) gelegen meetpunten (P < 0.05).
De druk gemeten op S1-6 volgt allen hetzelfde biphasische krachtenpatroon van het
been gedurende de stap (figuur 13). De druk gemeten aan het begin van de belastingsfase (P1) is vergelijkbaar als de druk gemeten aan het einde van de belastings-fase
(P6). Echter de druk gemeten op meetpunt S7 wijkt hiervan af (Figuur 13). Bij vijf van de
acht paarden is er gedurende de gehele belastings-fase een lineaire stijging in de
drukbelasting op de sagittaalgroeve. Bij de andere drie paarden wordt de
sagittaalgroeve niet belast. Vanwege de intra-individuele variatie is er relatief hoge
standaarddeviatie (SD) gevonden, vooral op meetpunt 7 na de midstance. Er is geen
correlatie tussen de druk op meetpunt S7 en de gewrichtshoek van het kootgewricht.
23
Figuur 13: Gemiddelde druk in MPa op meetpunt 1 t/m 6 en
meetpunt 7 uitgezet tegen de 6 posities van het been.
Correlaties
De gewrichtshoeken van het kootgewricht, het contactoppervlak en de gemeten druk op
S1-6 lieten allen het biphasische patroon zien gedurende de belastings-fase van de
stap. De opgelegde krachten door de drukbank op de humerus hebben een significante
correlatie met de gewrichtshoeken (r= 0.399, P< 0.05), het contactoppervlak (r= 0.490,
P< 0.05) en de druk op meetpunt S1-6 (r= 0.267, P< 0.05). Er was geen correlatie
tussen de druk op meetpunt S7 met de opgelegde krachten door de drukbank, de
gewrichtshoek of het contactoppervlak.
24
DISCUSSIE
De coëfficiënt van variatie van 8,7% geeft aan dat het complete meetsysteem voldoende
reproduceerbaar is en de bevindingen betrouwbaar zijn (Blake et al. 1999, Mead et al.
1993). De gevonden drukpatronen vertegenwoordigen de in vivo situatie, maar er zijn
beperkingen aan de studie. Zoals bij ieder onderzoek zat er enige variatie in de
resultaten. Dit kan door enige factoren worden verklaard. Door het gebruik van dode
paardenbenen zijn de energie en krachten verschillend van de krachten in vivo. Er is
geen impact loading, geen versnelling of vertraging in het been en het dode weefsel
heeft een andere weerstand. Met bovenstaande in gedachten is de controle en evaluatie
van de mate van doortreden van het MCP gewricht erg belangrijk. De doortreding van
het MCP gewricht is ook afhankelijk van de conformatie van het been, de hoek van het
ellebooggewricht (Riemersma et al. 1996, Dyce et al. 2001) en de passieve weerstand
van de buigpezen en het kogel-draag-apparaat (McIlwraith 2002). De invloed van
actieve spieractie in de belastings-fase kunnen waarschijnlijk worden genegeerd, maar
de pezen kunnen stress-relaxatie bij in vitro belasting vertonen (Riemersma et al. 1996,
Rooney 1991). Om dit ‘overstrekken’ van het MCP gewricht te voorkomen is het been
maar enkele sesconden per positie belast. Het been stond in iedere positie in balans en
de gemeten gewrichtshoeken zijn vergelijkbaar met de gewrichtshoeken als gemeten in
vivo (Back et al. 1996). De gewrichten zijn allen na de metingen geopend en lieten toen
geen grove pathologien zien die de variatie kan hebben veroorzaakt.
Bij het gebruik van de pressure sensitive films is er een meetfout geïntroduceerd. Deze
meetfout is in een eerder onderzoek uitgebreid bediscussieerd (Brama et al. 2001). De
microcapsules in de pressure sensitive film zullen breken wanneer er een bepaalde druk
is bereikt. De kleurintensiteit geeft de kracht weer op een bepaald oppervlak. Echter
druk is niet al.leen afhankelijk van samendrukkende krachten, maar kan ook worden
veroorzaakt door schuifkrachten (Driscoll et al. 1994). Hierdoor kunnen de
microcapsules wellicht eerder breken dan het been de doorgetreden positie heeft
aangenomen zoals het been in vivo staat. Geconcludeerd, moet er op worden gelet dat
bepaalde delen van het proximale oppervlak van P1 niet wordt over- geïnterpreteerd.
De scan en calibratie procedure zoals beschreven in de materiaal en methoden
begrenst de mate van variatie. Maar niet alleen de absolute druk waarden werden
gemeten, maar er is ook gekeken naar het drukpatroon.
De laatste mogelijke bron van variatie is de vertaling van een 3-dimensionaal gewrichtsoppervlak naar een 2-dimensionale weergave. Dit kan een vertekening geven van de
krachten op grillige, kleine oppervlakten. Hier is rekening mee gehouden door het
strategisch bepalen van de meetpunten, welke allen op relatief vlakke oppervlakten
gelegen zijn.
Ons onderzoek is een vervolg van een eerder gepubliceerd onderzoek over de
drukverdeling in het MCP gewricht bij verschillende belastingen van het paardenbeen
tijdens de midstance (Brama et al. 2001). De correlaties tussen de gegenereerde
belasting, contact-oppervlakten en MCP gewrichtshoeken, zoals gevonden in ons
onderzoek, zijn vergelijkbaar met de bevindingen in dat onderzoek. Bij het meten van
verschillende posities gedurende de belastings-fase zijn twee patronen opgevallen. Ten
eerste het verschil in belasting tussen het midden van de sagittaalgroeve (S7) en de
fovea (S1-6). Bij vijf van de acht benen vonden we bij de sagittaalgroeve (S7) een
lineaire verhoging van de druk vanaf de midstance tot het opnemen van het been, terwijl
de druk weer afneemt op de fovea (S1-6) in lijn met de afname in de mate van
doortreding van het been na de midstance (Back et al. 1996). Het verschil in belasting
tussen de sagittaalkam en de fovea kan een rol spelen bij de pathogenesis van
parasagittale stress fracturen van PP en/of MCIII. De spontane intra-articulaire
stressfracturen worden gezien bij dravers (Riggs 2006). Deze fracturen worden veelal
25
voorgegaan door veranderingen in subchondraal bot en kraakbeen structuur van de
mediale en laterale condylen van MCIII (Riggs et al. 1996, Boyde and Firth 2008). De
drukgradiënt aan het einde van de belastings-fase zoals in dit onderzoek is getoond kan
goed passen in de theorieën die zijn geassocieerd met beweging op hoge snelheid
samengaande met the pathogenese van deze fracturen (Riggs et al. 1999, Riggs 2006).
Het tweede opgevallen patroon gevonden bij dit onderzoek is het verschil tussen
mediale en laterale belasting van de proximale phalanx. Dit is in lijn met de verspreiding
van kraakbeendegeneratie over het articulaire oppervlak van P1 bij voortschreidende
OA (Brommer et al.. 2003 en 2004, Cantley et al. 1999). Kraakbeendegeneratie begint
altijd aan het mediale deel van het MCP gewricht en zal daarna naar lateraal
verspreiden. De mediale en laterale verschillen kunnen ook worden gerelateerd aan het
voorkomen van de osteochondrale fragmentatie op het proximale oppervlak van P1,
welke meer voorkomt aan de mediale zijde, zowel aan de dorsale als palmaire deel van
het gewricht (Hardy et al. 1987, Kawcak and McIllwraith 1994, Petterson and Ryden
1982, Whitton and Kannegieter 1994). En fracturen aan MCIII hebben een predispositie
voor de mediale zijde (Riggs 2006).
Uit dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat de belasting van het proximale
oppervlak van P1 grotendeels de gewrichtshoeken van het MCP gewricht en het GRF
patroon volgt, behalve het midden van de sagittaalgroeve. Het verschil in deze belasting
kan zorgen voor een grote stress gradiënt tussen de sagittaalgroeve en de fovea aan
het einde van de belastings-fase. Dit, samen met de bevinding dat het gewricht mediaal
zwaarder wordt belast dan lateraal, kan wellicht helpen in de verdere ontrafeling van de
pathogenese van parasagittale stressfracturen van de P1/ MCIII en het proces van OA
in het MCP gewricht als dit wordt gezien in het licht van eerder gevonden structurele
veranderingen in articulair kraakbeen en subchondraal bot (Freeman 1980, Hayes et al.
2001, Palmer en Bertone 1996, Radin 1983, Radin et al. 1972). Verder onderzoek kan
zich concentreren op het simuleren van andere gangen dan de stap en/ of het
dynamisch meten van intra-articulaire drukpatronen.
26
DANKWOORD
Zonder de hulp van velen zal dit onderzoek nooit zo zijn geslaagd zoals het verslag nu
voor u ligt. Daarom wil ik graag de volgende mensen ontzettend bedanken.
- Dr Wim Back, Dr. Harold Brommer en Prof. Dr Rene van Weeren: ontzettend bedankt voor het
eerste idee waar de stage mee is begonnen, het meedenken gedurende het gehele onderzoek,
het in contact brengen met mensen die mij verder konden helpen en de altijd heel snelle,
duidelijke en kritische reacties bij ideeën, vragen en het vinden voor oplossingen bij gevonden
problemen en de resultatenverwerking.
- Drs. Mark van Manen: voor het meedenken voor oplossingen bij problemen, voor de hulp bij het
bedenken van de ijklijn voor de pressure sensitive film, het gebruik van je programma om de
drukmeetplaatjes weer te geven en de gezellige extra hand bij metingen.
- Drs. Marianne Boom, Drs. P. de Heus, Anna Elgersma, Drs. Hendrike Vreeman, Drs. Kim de
Jong, Drs. Suzanne Walstock en Drs. Margreet Lameris voor het gezellige extra handje hulp die
ik niet had en het meedenken voor oplossingen bij problemen.
- De hoefsmeden Gerben Bronkhorst, Jan de Zwaan, Guido en Rene: voor de technische hulp
met de drukbank, de ijklijn, het bekappen van de paardenbenen en de koffie.
- Anton Grendel: voor de technische hulp bij de drukbank, het maken van het meetsysteem voor
de ijklijn en het zagen van de humerus van verschillende paardenbenen.
- Drs. Gerco Bosch: voor de hulp om de drukbank gebruiksklaar te maken.
- Dr. Wim Kersten en Drs. Sander Gussekloo: voor het meezoeken naar en de hulp bij het laten
werken van de loadcell.
- Lingehoeve Diergeneeskunde: voor het mogen ophalen van paardenbenen
- Louis van den Boom en Johan van Amerongen: voor het mogen ophalen van paardenbenen bij
de pathologie.
- Drs. Janny de Grauw voor het meedenken bij de opzet van het onderzoek.
- Dr. Chris van der Lest: voor de hulp bij de scanapparatuur en het meedenken bij de
meetmethode voor een ijklijn van de pressure sensitive film.
- Dr. Meike van Heel: voor de hulp bij het dynamische drukmeetplaatje en de force plate data uit
een eigen eerder onderzoek met je uitleg hiervan.
- Drs. Patricia de Cocq: voor het meedenken naar verbeteringen in de materiaal en methoden
van het onderzoek.
- Marloes Verboven en Birgit Rietbergen: voor het uitlenen van allerlei materialen en vooral het
fototoestel.
- Otto van de technische dienst: voor het maken van een schroef-systeem om de loadcell in de
drukbank te kunnen plaatsen.
- De medewerkers van de ICT: voor het installeren van het programma voor de RsScan
drukmeetplaat op de computer.
- RsScan: voor het leveren van een dynamisch drukmeetplaatje
- Prof. Dr. Pieter Brama: voor de uitleg van de problemen die ik wellicht tegen zal kunnen komen.
- Prof. Dr. Elwin Firth: voor de kritische beoordeling van de meetresultaten van P1-P3.
- Rozemarieke Vollebregt: voor het beschikbaar stellen van een deel van de vriezer om benen in
te bewaren.
- Alle sterke dierverzorgers: voor de hulp bij het neerleggen van benen op de hoogste plank in de
vriezer.
- Jan van den Broek: voor de hulp bij de statistische resultatenverwerking.
- Gerrit Aartsen voor het meedenken bij de meetmethode en de fotocamera.
- Alexandra Klarenbeek: voor het lenen van je paard voor de foto s in figuur 10.
27
REFERENTIES
-
Back, W., Schamhardt, H.C., Savelberg, H.H.C.M., Van den Bogert, A.J., Bruin, G., Hartman, W.,
Barneveld, A. (1995a) How the horse moves: 1. Significance of graphical representations of equine
forelimb kinematics. Equine Vet. J., 27 (1): 31-38
-
Back, W., Schamhardt, H.C., Savelberg, H.H.C.M., Van den Bogert, A.J., Bruin, G., Hartman, W.,
Barneveld, A. (1995b) How the horse moves: 2. Significance of graphical representations of equine
hindlimb kinematics. Equine Vet. J. 27 (1): 39-45
-
Back, W., Schamhardt, H.C., Hartman, W., Bruin, G., Barneveld, A. (1995c) Predictive value of foal
kinematics for the locomotor performance of adult horses. Research in Veterinary Science 59: 6469
-
Back, W., Schamhardt, H.C., Barneveld, A. (1996) Are kinematics of the walk related to the
locomotion of a warmblood horse at the trot? The Vet. Quart. 2 (18): 79-84
-
Back, W., Schamhardt, H.C., Barneveld, A. (1997) Kinematic comparison of the leading and trailing
fore- and hindlimbs at the canter. Equine Vet. J. 23: 80-83
-
Blake, G.M., Wahner H.W., Fogelman I. (1999) Assessment of instrument performance: precision,
installation of new equipment and radiation dose. In: The evaluation of osteoporosis: dual energy,
nd
X-ray absorptiometry and ultrasound in clinical practice, 2 ed. Ed: Blake, G.M., Wahner, H.W.,
and Fogelman I. Martin Dunitz Ltd, London: pp 147-157.
-
Brama, P.A.J., Tekoppele, J.M., Bank, R.A., Van Weeren, P.R., Barneveld, A. (1999) Influence of
site and age on biochemical characteristics of the collagen network of equine articular cartilage.
Am. J. Vet. Res. 60: 31-345
-
Brama, P.A.J., Tekoppele, J.M., Bank, R.A., Karssenberg, D., Barneveld, A. Van Weeren, P.R.
(2000) Topographical mapping of biochemical properties of articular cartilage in the equine
fetlock joint. Equine Vet J, 32(1):19-26
-
Brama, P.A.J., Karssenberg, D., Barneveld, A., Van Weeren, P.R. (2001) Contact areas and
pressure distribution in the equine fetlock joint under various loading conditions. Equine Vet J,
33(1) 26-32.
-
Brommer, H., Van Weeren, P.R., Brama, P.A.J., Barneveld, A. (2003) Quantification and agerelated distribution of articular degeneration in the equine fetlock joint. Equine Vet. J. 35: 697-701
-
Brommer, H., Brama, P.A.J., Barneveld, A., Van Weeren, P.R. (2004) Differences in the
topographical distribution of articular cartilage degeneration between the equine
metacarpophalangeal joint and metatarsophalangeal joint. Equine Vet J, 36, 506-510
-
Brommer, H., Brama, P.A.J., Laasanen, M.S., Helminen, H.J., Van Weeren, P.R., Jurvelin. J.S.
(2005a) Functional adaptation of articular cartilage from birth to maturity under the influence of
loading: biomechanical analysis. Equine Vet. J. 37(5): 462-467
-
Brommer, H., Laasanen, M.S., Brama, P.A.J., Van Weeren, P.R., Helminen, H.J., Jurvelin, J.S.
(2005b) Functional consequences of cartilage degeneration in the equine metacarpophalangeal
joint: quantitative assessment of cartilage stiffness. Equine Vet. J. 37(5): 462-467
-
Brommer, H., Laasanen, M.S., Brama, P.A.J., Van Weeren, P.R., Helminen, H.J., Jurvelin, J.S.
(2006) In situ en ex vivo evaluation of an arthroscopic indentation instrument to estimate the health
status of articular cartilage in the equine metacarpophalangeal joint. Vet Surg. 35 (3): 259-266
-
Burton-Wurster, N., Vernier-Singer, M., Farquhar, T., and Lust, G. (1993) Effect of compressive
loading and unloading on the synthesis of total protein, proteoglycan, and fibronectin by canine
cartilage explants. J. Orthop. Res. 11, 717-729.
28
-
Cantley, C.E.L., Firth, E.C., Delahunt, J.W., Pfeiffer, D.U., Thompson, K.G. (1999) Naturally
occurring osteoarthritis in the metacarpophalangeal joints of wild horses. Equine Vet. J. 31(1): 7381
-
Chateau, H., Degueurce, C., Jerbi, H., Crevier-Denoix, N., Pourcelot, P., Audigie, F., PasquiBoutard, V., Denoix, J.M. (2001) Normal three-dimensional behaviour of the metacarpophalangeal
joint and the effect of uneven foot bearing. Equine Vet. J. 33: 84-88
-
Chateau, H., Degueurce, C., Jerbi, H., Crevier-Denoix, N., Pourcelot, P., Audigie, F., PasquiBoutard, V., Denoix, J.M (2002) Three-dimensional kinematics of the equine interphalangeal joints:
articular impact of asymmetrical bearing. Vet. Res. 33: 371-382
-
Chateau, H., Degueurce, C., Denoix, J.M. (2005) Three-dimensional kinematics of the equine distal
forelimb: effects of a sharp turn at the walk. Equine Veterinary J., 37 (1) 12-18.
-
Clayton, H.M., Lanovaz, J.L., Schamhardt, H.C., Willemen, M.A., Colborne, G.R., (1998) Net joint
moments and powers in the equine forelimb during the stance phase of the trot. Equine Vet. J.
30(5): 384-389
-
Clayton, H.M., Sha, D., Stick, J.A., Mullineaux, D.R. (2004) Three-dimensional carpal kinematics of
trotting horses. Equine Vet. J .36(8): 671-676
-
Clayton, H.M. (2004) The dynamic horse, a biomechanical guide to equine movement and
performance. Sport Horse Publications, USA
-
Clayton, H.M., Sha, D., Stick, J., Elvin, N. (2007) 3D kinematics of the equine metacarpophalangeal
joint at walk and trot. Vet. Comp. Orthop. Traumatol. (2): 86-91
-
Dequeurce, C., Pourcelot, P., Audigie, F., Denoix, J.M., Geiger, D. (1997) Variability of the limb
joint patterns of sound horses at trot. Equine vet. J. Suppl. 23, 89-92.
-
Driscoll, H.L., Christensen, J.C., and Tencer, A.F., (1994) Contact characteristics of the ankle joint.
Part 1. The normal joint. J. Am. Pod. Med. Ass. 84, 491-498.
-
Dyce, K.M., Sack, W.O., Wensing, C.J.G. (1996) Textbook of veterinary anatomy. Saunders USA,
2de ed. p. 81, 579
-
Easton, K.L., Kawcak, C.E. (2007) Evaluation of increased subchondral bone density in areas of
contact in the metacarpophalangeal joint during joint loading in horses. AJVR 68( 8): 816-812
-
Freeman, M.A.R. (1980): The pathogenesis of idiopathic (‘primary’) osteoarthrosis: a hypothesis.
In: The aetiopathogenesis of osteoarthritis. Ed: Nuki, G. Pitman Medical, Tunbridge Wells: pp 90-92
-
Hardy, J., Maroux, M. and Breton, L. (1987) Prevalence and description of articular cartilage
fragments of the fetlock joint in the Standardbred horse. Med Vet Quebec 17, 57-61
-
Hayes (Jr) D.W., Brower, R., and John, K.J. (2001) Articular cartilage. Anatomy, injury, and repair.
Clin. Podiatr. Med. Surg. 18, 35-53
-
Hof, A. L. (2001) Scaled energetics of locomotion In: Equine Locomotion Ed: Back, W., Clayton, H.,
st
1 ed., Saunders, USA, pp 351-364
-
Kawcak, C.E. and McIlwraith C.W. (1994) Proximodorsal first phalanx osteochondral chip
fragmentation in 336 horses. Equine vet. J. 26, 393-396.
-
Kawcak, C.E., McIllwraight, C.W., Norrdin, R.W., Park, R.D., Steyn, P.S. (2000) Clinical effects of
exercise on subchondral bone of carpal and metacarpophalangeal joints in horses. AJVR 61(10)
1252-1258
-
Khumsap, S., Clayton, H.M., Lanovaz, J.L., Bouchey, M. (2002) Effect of walking velocity on
forelimb kinematics and kinetics. Equine Vet. J. Suppl 34: 325-329
29
-
Kidd, J.A., Fuller, C., Barr, A.R.S. (2001) Osteoarthritis in the horse. Equine Vet. Educ. 13: 160-168
-
McKinley, T.O., Rudert, M.J., Koos, D.C., Pederssen, D.R., Baer, T.E., Brown, T.D. (2006)
Incongruity-dependent changes of contact stress rates in human cadaveric ankles. J. Orthop
Trauma 20:732-738
-
Lanovaz, J.L., Clayton, H.M., Colborne, G.R., Schamhardt, H.C. (1999) Forelimb kinematics and
net joint moments during the swing phase of the trot. Equine Vet. J. 30: 235-239
-
Lawson, S.E.M., Chateau, H., Pourcelot, P., Denoix, J.M., Crevier-Denoix, N. (2007) Sensitivity of
an equine distal limb model to pertuberations in tendon paths, origins and insertions. Journal of
Biomechanics, 40(11):2510-6
-
McIlwraith, C.W. (2002) Disaeses of joints, tendons, ligaments, and related structures In: Adam’ s
th
Lameness in horses. Ed: Stashak, T.S., Williams and Wilkins, Lippincort, USA, 5 ed., pp 459- 644
-
McLaughlin, R., Gaughan, J.K., Skaggs, C.L. (1996) Effects of subject velocity on ground reaction
force measurements and stance times in clinically sound horses at the walk and trot. AJVR 57: 7-1
11
-
Mead, R., Curnow, R.N., and Hasted, A.M. (1993) Control of random variation. In: Statistical
methods in agriculture and experimental biology. Ed: Mead, R., Curnow, R.N., and Hasted A.M.
Chapman and Hall, London, pp 59-87
-
Merkens, H.W., Schamhardt, H.C., Hartman, W., Kersjes, A.W. (1986) Ground reaction force
patterns of dutch warmblood horses at normal walk. Equine Vet. J. 18: 207-214
-
Merkens, H.W., Schamhardt, H.C., Van Osch, G.J.V.M., Hartman, W. (1993) Ground reaction
patterns of dutch warmbloods at canter. Am. J. Vet. Res. 54: 670-674
-
Merrit, J.S., Burvill, C.R., Pandy, M.G., Davies, H.M.S. (2006) Determination of mechanical loading
components of the equine metacarpus from measurements of strain during walking. Equine Vet. J.
Suppl. 36: 440-444
-
Murray, R.C., Dyson, S.J., Tranquille, C., Adams, V. (2006) Association of type of sport and
performance level with anatomical site of ortopaedic injury diagnosis. Equine Vet J Suppl. 36: 411416
-
Palmer, J.L., and Bertone A.L (1996) Joint biomechanics in the pathogenesis of traumatic arthritis.
In: Joint disease in the Horse, Eds: C.W. McIlwraith and G.W. Trotter, Saunders, Philadelphia, pp.
40-70
-
Palmoski, M.J. and Brandt, K.D. (1981) Running inhibits the reversal of atrophic changes in canine
knee cartilage after removal of a leg cast. Arthritis Rheum. 24, 1329-1337.
-
Parks, A. (2003) Foot balance, conformation and lameness. In: Ross, M.W., Dyson, S.J.; Diagnosis
and management of lameness in the horse 2003. Saunders, USA. p. 250.
-
Petterson, H. and Ryden, G (1982) Avulsion fragments of the caudoproximal extremity of the first
phalanx. Equine vet. J. 14, 333-335.
-
Poole, R.R. (1996) Pathologic manifestations of joint disease in the athletic horse. In: Joint disease
in the horse. Ed: McIlwraith, C.W., Trotter, G.W., Saunders, Philadelphia, USA. pp 87-10
-
Radin, E.L. (1983) The relationship between biological and mechanical factors in the etiology of
osteoarthritis. J. Rheumatol. 9, 20-21.
-
Radin, E.L., Paul, I.L., and Rose, R.M. (1972) Role of mechanical factors in the pathogenesis of
primary osteoarthritis. The Lancet 4, 519-522.
30
-
Riemersma, D.J., Van den Bogert, A.J., Jansen, M.O., Schamhardt, H.C. (1996a) Influence of
shoeing on ground reaction forces and tendon strains in the forelimbs of ponies. Equine Vet J (28)
126-132
-
Riemersma, D.J., Van den Bogert, A.J., Jansen, M.O., Schamhardt, H.C. (1996b) Tendon strain in
the forelimbs as a function of gait and ground reactions and in vitro limb loading in ponies. Equine
veterinary journal (28) 133-138.
-
Riggs, C.M. (2006) Tutorial article; osteochondral injury and joint disease in the athletic horse.
Equine Veterinary Education, 18(2) 100-112
-
Riggs, C.M. (1999a) Aetiopathogenesis of parasagittal fractures of the distal condyles of the third
metacarpal and third metatarsal bones- review of the literature. Equine Vet J 31 (2): 116-120.
-
Riggs, C.M., Whitehouse, G.H., Boyde, A. (1999b) Structural variation of the distal condyles of the
third metacarpal and third metatarsal bones in the horse. Equine Vet J 31 (2): 130-139
-
Rikli, D.A., Honingmann, P., Babst, R., Cristalli, A., Morlock, M.M., Mittlemeier, T. (2007) Intraarticular pressure measurement in the radioulnocarpal joint using a novel sensor: in vitro and in
vivo results. The journal of hand surgery 32 (1) 67-75
-
Rooney, J.R. (1991) Veterinary Review: Stress relaxation of the equine forelimb in vitro. Equine
Veterinary Science (11) 75-76.
-
Sah, R.L., Kim, Y.L., Doong, J.H.Y., Grodzinsky, A.J., Plaas, A.H.K., and Sandy, J.D. (1989)
Biosynthetic response of cartilage explants to dynamic compression. J. Orthop. Res. 7, 619-636.
-
Sah, R.L., Grodzinsky, A.J., Plaas, A.H.K., and Sandy, J.D. (1992) Effects of static and dynamic
compression on matrix metabolism in cartilage explants. In: Articular cartilage and osteoarthritis.
Eds: Kuettner, K.E., Peyron, J.G., Schleyerbach, R., and Hascal, V.C. Raven, New York: pp 373392.
-
Schamhardt, H.C., Merkens, H.W. (1994) Objective determination of ground contact of equine
limbs at the walk and trot: comparison between ground reaction forces, accelerometer data and
kinematics. Equine Vet. J. Suppl 17: 75-79
-
Schrijver, H.F., Bartel, D.L., Langrana, N., Lowe, J.E. (1978) Locomotion in the horse: kinematics
and external and internal forces in the normal equine digit in the walk and trot. Am. J. Vet. Res.
39:1728-1733.
-
Stashak, T.S. (2002) Lameness In: Adam’ s Lameness in horses. Ed: Williams and Wilkins,
th
Lippincort, USA, 5 ed., pp 645- 1080
-
Thomas, C.M., Fuller, C.J., Whittles, C.E., Sharif, M. (2007) Chondrocyte death by apoptosis is
associated with cartilage matrix degradation. Osteoarthritis and cartilage 15: 27-34
-
Torzilli, P.A., Grigiene, R., Huang, C., Friedman, S.M., Doty S.B., Boskey, A.L., and Lust, G. (1997)
Characterization of cartilage metabolic response to static and dynamic stress using a mechanical
explant test system. J. Biomech. 30, 1-9.
-
Van der Harst, M., Brama, P.A.J., Van de Lest, C.H.A., Kiers, G.H., de Groot, J., Van Weeren, P.R.
(2004) An integral biochemical analysis of the main constituents of articular cartilage, subchondral
and trabecular bone. Osteoarthritis and cartilage 12: 752-761
-
Van der Harst, M., Van de Lest, C.H.A., de Groot, J., Kiers, G.H., Bramam, P.A.J., Van Weeren,
P.R (2005) Study of cartilage and bone layers of the bearing surface of the equine
metacarpophalangeal joint relative to different timescales of maturity. Equine Vet. J. 37(3): 200-206
-
Van Heel, M.C.V., Barneveld, A., Van Weeren, P.R., Back, W. (2004) Dynamic pressure
measurements for the detailed study of hoof balance: the effect of trimming. Equine Vet. J.
36(8):778-82
31
-
Van Heel, M.C.V, Van Weeren, P.R., Back, W. (2005) Shoeing sound warmblood horses with a
rolled-toe optimiles hoof-unrollment and lowers peak loading during breakover. Equine Veterinary
Journal, 38(3):258-262
-
Weishaupt, M.A., Wiestner, T., Hogg, H.P., Jordan, P., Auer, J.A. (2004) Vertical ground reaction
force-time histories of sound warmblood horses trotting a treadmill. The Vet. J. 168: 304-311
-
Weller, R., Pfau, T., Babbage, D., Brittin, E., May, S., Wilson, A.M. (2006) Reliability of
conformational measeruments in the horse using a three-dimensional motion analysis system.
Equine Veterinary Journal 38(7) 610-615
-
Whitton, R.C. and Kannegieter, N.J. (1994) Osteochondral fragmentation of the plantar/palmar
proximal aspect of the proximal phalanx in racing horses. Austr. vet. J. 71, 18-321.
-
Wilson, A.M., McGuigan, M.P., Su, A., Van den Bogert, A.J. (2001) Horses damp their spring in
their step. Nature 414 (6866): 895-9
-
Wu, J.Z., Herzog, W. (2006) Analysis of the mechanical behavior of chondrocytes in unconfined
compression tests for cyclic loading. J. of Biomech. 39: 603-616
32
BIJLAGE 1: Artikel; submitted Equine Veterinary Journal Supplement, march 2009
IN VITRO EVALUATION OF METACARPOPHALANGEAL JOINT LOADING
DURING SIMULATED WALK
S. Marleen den Hartog, Willem Back*, Harold Brommer, P. René van Weeren
Department of Equine Sciences, Faculty of Veterinary Medicine,
Utrecht University, The Netherlands.
KEYWORDS: Metacarpophalangeal joint; Joint loading pattern; Walk; Joint disease;
Osteoarthritis; Fractures
*) Corresponding author:
W. Back, DVM, PhD, Cert. Pract. RNVA (Equine Practice), Dipl. RNVA (Equine
Surgery), Dipl. ECVS
Department of Equine Sciences,
Faculty of Veterinary Medicine,
Utrecht University,
Yalelaan 114,
NL-3584 CM Utrecht,
The Netherlands
P: *31-30-2531350
F: *31-30-2537970
M: *31-6-51437700
E: [email protected]
Summary
Reasons for performing study: Insight in the loading pattern of the articular cartilage
surface during the complete stride is important as biomechanical factors play a pivotal
role in the pathogenesis of joint trauma and osteoarthritis (OA).
Objectives: To determine the loading pattern in the equine MCP articulation in vitro
during simulated walk.
Methods: Eight cadaveric limbs from adult Dutch Warmblood horses were loaded in a
pneumatic loading device in six different positions (P1-P6). The pressure distribution on
the articular surface of the proximal phalanx (PP) was measured at seven sites (S1-7)
using intra-articularly placed pressure sensitive films. Assessment of film staining was
performed by scanning and densitometric analysis.
Results: Pressures recorded after mid-stance (P4, 5, 6) were significantly (P<0.05) higher
than those before (P1, 2, 3) and showed the biphasic loading pattern of the walk.
Pressures measured at the beginning of the stance phase (P1) were comparable to those at
the end (P6) for all sites, except for the site halfway in the sagittal groove (S7). At S7,
there was a linear increase in pressure during the progress of the stance phase of the
33
stride. Medially (S4, 5, 6) the pressure was significantly higher than laterally (S1, 2, 3)
for the dorsal (S1, 4), central (S2, 5) and palmar (S3, 6) sites (P<0.05).
Conclusions and potential relevance: The discrepancy between the loading of the central
groove and the other parts of the joint, supposedly occurring in other, faster gaits too,
may result in large stress differences between these locations at the end of the stance
phase, which might be related to the pathogenesis of stress fractures in the distal third
metacarpal bone (MCIII). The medial sites are loaded more than the lateral, which
coincides with the subsequent locations where articular cartilage degeneration in the
process of OA in the equine MCP joint is known to start.
Introduction
It is well accepted that regular loading of articular cartilage within physiological limits
throughout life is necessary to maintain normal joint homeostasis and function (BurtonWurster et al. 1993, Sah et al. 1989 and 1992, Torzilli et al. 1997). However, mechanical
influences have been reported to be a major initiating factor as well in the development of
cartilage pathology (Freeman 1980, Hayes et al. 2001, Palmer and Bertone 1996, Radin
1983, Radin et al. 1972). Damage of articular cartilage will occur when the applied load
exceeds the load absorbing capacity of the tissue. Once a particular threshold level has
been passed, with ensuing substantial damage to the collagen network, the cartilage will
no longer withstand normal forces acting upon it (Palmoski and Brandt 1981). This loss
of biomechanical function leading to cartilage fissures and subchondral/trabecular bone
micro-cracks in an acute insult or, in cases when overloading is more chronic in nature, to
the development of osteoarthritis (OA) (Palmer and Bertone 1996, Pool 1996).
In performance horses, the metacarpophalangeal (MCP) joint is most prone to
overloading (Pool 1996). The MCP joint has a relatively small cartilage surface area and
a large range of motion. These factors, together with its distal position in the appendicular
skeleton, make the MCP joint susceptible to trauma and subsequent development of OA
(Pool 1996). Mimicking loads as occurring during walk, trot, canter and landing after a
jump results in an increased contact area and a shift of the loading from central to
proximo-dorsal on the proximal phalanx (PP) during mid-stance (Brama et al. 2001), but
MCP-joint loading was determined only at the mid-stance position. Knowledge of
changes in the magnitude of loading at different sites within the joint during the normal
stride may be helpful to better understand the pathogenesis of joint trauma and OA.
The aim of the present study was to determine the loading pattern in the equine MCP
joint in vitro using intra-articular pressure-sensitive films again, while mimicking limb
loading and joint angles representative of the entire stance phase of a complete stride at
the walk. It was hypothesised that the biphasic pattern of ground reaction forces seen at
the walk (Merkens et al. 1986) would be reflected in the joint loading pattern and that
there would be significant differences in loading of palmar and dorsal sites, but not of
lateral and medial sites at a given limb position.
Materials and methods
Collection and preparation of specimens
Eight cadaveric forelimbs of adult Dutch warmblood horses (mean age + SD = 8.1 ± 3.7
years) euthanized for reasons other than MCP joint disease, were collected. After
euthanasia, the limbs were cut transversely just distal to the deltoid tuberosity of the
34
humerus and frozen at -20°C. Before performing the measurements, the limbs were
thawed for 24hr at environmental temperature, followed by corrective trimming of the
hooves by a farrier. The limbs were checked for morphological uniformity by
determining the weight and the length (defined as the distance between the level of
attachment of the lateral collateral ligament of the metacarpophalangeal joint on the distal
MCIII and the level of attachment of the lateral collateral ligament of the cubital joint on
the proximal radius).
Placement of intra-articular pressure sensitive films and calibration procedure
Low range (2,5 – 10 MPa) and medium range (10-50 MPa) films were used (Fuji
Prescale Film, Fuji Photo Film Co, USA). The films were cut according to the size of the
joint and mounted in a moisture proof envelope made of a polyethylene seal and onelayer transparent tape. A five cm horizontal incision was made through the skin and the
extensor tendon into at the dorsal aspect of the MCP joint and the film was inserted
taking care not to disrupt the collateral ligaments.
Calibration of the films was performed using a pressure algometer (FDK 60, Wagner
instruments, Greenwich USA), of which the tip was placed in a custom made template of
stainless steel. In the centre, a hole was drilled, through which a titanium stamp with a
surface area of 5 square mm and a diameter of 2.52 mm could move. One end of the
stamp made contact with the pressure algometer, the other end made contact with the
pressure sensitive film that was fixated on a smooth surface. A linear force was created
between 30 and 300 N at a surface area of 5 square mm to generate a pressure between 6
and 60 MPa, using a hand-assisted drill. After the measurements were performed, the
films were simultaneously scanned with the calibration curve using a densitometer
scanner (BioRad GS700 Imaging densitometer, GMI Inc, USA). ImageJ software
(ImageJ, NIH, USA) was used to convert the red-color-intensities into a linear scale.
Limb positions and determination of limb loading force characteristics
Kinetic and kinematic data from warmblood horses in walk, as described in previously
performed in vivo studies, were used (Merkens et al. 1986, McLaughlin et al. 1996,
Degueurce et al. 1997, Hof 2001, Weishaupt et al. 2004). Only positions at the stance
phase were recorded as forces during the swing phase of the stride can be neglected
(Merrit et al. 2006). The stance phase was divided in 6 sub-phases that included the
moment of first full initial contact of the hoof with the ground floor (P1), the first peak of
the vertical component (Fz) of the ground reaction force (GRF) (P2), the dip of Fz (P3),
midstance (P4), the second peak of Fz (P5), and the last moment of full contact of the
hoof before heel lift from the ground floor (P6). The forces that were used to load the
limb in a pneumatic loading device were calculated using the following formula: Fv= √
(GRFz - Gsegment )2 + (GRFy )2 , in which:
Fv
=
force to be generated by the pneumatic loading device
GRFz =
vertical component of the GFR
GRFY =
horizontal component of the GFR
Gsement = msegment x g, in which:
msegment = mass of the transected limb and
g
= gravitation constant: 9.81 m/s2
35
Calculation of the direction of the force (α) relative to the bottom place of the pneumatic
loading device was performed by using the formula: Tan α = Fz / Fy.
Determination of MCP joint angle
Markers were placed at the following locations, according to Back et al. (1996): 1. on the
coronary band at the lateral side of the limb, i.c. at the joint centre of rotation of the
coffin joint, 2. at the level of attachment of the lateral collateral ligament of the MCP
joint on the distal MCIII, 3. at the level of attachment of the lateral collateral ligament of
the carpal joints on the proximal MCIII, and 4. at the level of attachment of the lateral
collateral ligament of the cubital joint on the proximal radius. Joint angles were
calculated from digital photographs (photocamera: Nikon Imaging, Nikon coolpix SQ,
NL) and using ImageJ software (ImageJ, NIH, USA). The position of the camera was
standardised, using a tripod that was placed perpendicular to the lateral side of the limb,
at 6 m distance and focussed at the centre of the pneumatic loading device.
Loading procedure
The limbs were placed and loaded in a pneumatic loading device, fixing the hoof of the
limb at the bottom plate. For each position (P1-6), the calculated load that was imposed
on the limb was measured using a loadcell. Loading increased linearly in 5-15 seconds to
the pre-set force. To test the reproducibility of the system, every position was measured
six times in one limb. In the other limbs, a single measurement was performed for every
position. After the measurements were performed, the joints were dissected for
evaluation of gross pathology.
Contact area
The ratio of the area loaded > 2.5 MPa relative to the entire cartilage surface of PP was
calculated using ImageJ software.
Data analysis
Quantitative data were obtained from seven sites of each 8 square mm in size on the
articular surface of PP (S1-7) with the following locations (Figure 1): S1 - dorsolateral
(halfway between the lateral edge of the sagittal groove and the lateral border of the
articular surface, adjacent to the dorsal articular margin), S2 - centrolateral (halfway
between the lateral edge of the sagittal groove and the lateral border of the articular
surface and halfway between the dorsal and palmar articular margin, S3 - palmarolateral
(halfway between the lateral edge of the sagittal groove and the lateral border of the
articular surface, adjacent to the palmar articular margin), S4, S5, and S6 – the same as
S1, S2, and S3, respectively, but located medially, S7 - the centre of the sagittal groove
and halfway between the dorsal and palmar articular margins. These locations were
marked on a custom made mold and stuck over the acquired images of the pressure
sensitive films. Data were expressed as mean + SD in MPa.
As the inserted film did not exactly cover the entire articular surface of PP, the contact
areas were interpreted as relative data: the percentage of contact area relative to the entire
cartilage surface of PP with a threshold > 2,5 MPa using the low-pressure film.
The reproducibility of the entire measurement system was evaluated and the coefficient
of variance (CV) was calculated (Blake et al. 1999; Mead et al. 1993). Statistical analysis
36
was performed using SPSS software (SPSS version 14.0.1, SPSS Inc, Chicago, Illinois,
USA) with a level of significance at p< 0.05. A Mixed Model Analysis was used to test
site differences. Partial correlation coefficients were calculated between the forces on the
limb, joint angles, contact areas, and loading of the several sites, respectively. In all
analyses, dependency of the variables in relation to all positions (P1-6) and sites (S1-7)
were taken into account.
Results
The mean + SD of the length of the limbs was 71.0 ± 2.9 cm, the mean + SD of the
weight was 12.5 ± 0.9 kg. The limbs did not show any gross pathology of the MCP joint.
The CV of the entire measurement system was 8.7 %.
Pressure distribution on PP
Pressures at S1-S6 all followed the biphasic GRF pattern of the limb during walk,
pressures measured at the beginning of the stance phase (P1) were comparable to those at
the end (P6) for all sites, except for the site in the sagittal groove (S7) (Figure 2).
Pressures recorded after midstance (P4, 5, 6) were significantly (P<0.05) higher than
those before (P1, 2, 3). The pressures measured medially (S4, 5, 6) were significantly
higher than laterally (S1, 2, 3) for the dorsal (S1, 4), central (S2, 5) and palmar (S3, 6)
sites (P<0.05). A distinct difference in the loading pattern was seen at the sagittal groove
(S7) (Figure 2). In five out of eight limbs, a linear increase in pressure during the entire
stride at S7 was recorded. In three out of eight limbs, no pressure was recorded at S7.
There was a significant partial correlation between the force generated by the pneumatic
loading device and MCP joint angles (r= 0.399, P< 0.05), the contact area (r= 0.490, P<
0.05) and loading at S1-S6 (r= 0.267, P< 0.05). At S7, no such significant correlation was
found.
Discussion
A CV of 8.7 % is indicative of an adequate reproducibility of the entire measurement
system (Blake et al. 1999, Mead et al. 1993), which indicates that the findings are
reliable. It is felt that the pressure patterns found represent the in vivo situation
reasonably well, but there are of course limitations to this in vitro study. Nevertheless, as
in every study there was variation in the outcome to some extent, which could be caused
by several factors. Energy and forces in vitro differ from forces in vivo as there is a
change in tissue resistance and there is no impact loading with concurrent deceleration
characteristics. In this respect, control and evaluation of the extent of MCP joint
extension was a very important factor in the study. Extension of the MCP joint depends
on the conformation of the limb, the angle of the elbow joint (Riemersma et al. 1996,
Dyce 2001) and the passive resistance of the digital flexor tendons and the suspensory
ligament (McIlwraith 2002). The role of an active muscle at the stance phase can
probably be ignored, but tendons will undergo stress relaxation during in vitro limb
loading (Riemersma et al. 1996, Rooney 1991). The limb was exposed to the imposed
forces for only a few seconds per position in order to prevent significant ‘overstretching’
of the MCP joint during repetitive loading. For this reason the limb stood in shear balance
in every position, and the recorded MCP joint angles were comparable to values recorded
37
in vivo (Back et al. 1996). The MCP joints did not show any gross pathology that might
have caused extra variance due to biological influences could be limited.
The use of a pressure-sensitive films introduced an error source, which has been
extensively discussed before (Brama et al. 2001). The microcapsules of the pressuresensitive films will break when a certain pressure level is reached and the colour intensity
is proportional to the force applied in a certain area. However, pressure is not only
generated by compressive forces, but could also be caused by shear forces (Driscoll et al.
1994). Therefore the microcapsules may break before the limb has reached the extended
position, as the limb normally will have in vivo. As a result, loading at particular sites of
PP could be over-interpreted to some extent.
The calibration and scanning procedure according to the technique described in the M &
M section limits this type of variation. Moreover, not only the absolute values of loading
of PP were measured, but the loading patterns across the entire surface were also
evaluated.
A final error source may the translation of the 3-dimensional architecture of the joint
surface to a 2 dimensional image. The error that will be induced through distortion of the
image with increasing joint surface curvature. By strategically allocating the sites of
interest on the articular surface of PP, i.e. all sites with relatively little cartilage
curvatures, this error source could also be managed.
Our study follow on a previously published study about pressure distribution in the MCP
joint during loading (Brama et al. 2001). The correlation between loading, contact areas
and joint extension angles, as found in our study, was in concordance with that study. The
sequential measuring the pressure distribution during several phases of the weight
bearing part of the stride, two phenomena were noted. First, the difference in loading
pattern at halfway the sagittal groove (S7) was compared to the loading distribution at the
other sites of interest (S1-S6). In five of eight specimens, a linear increase of the pressure
at the sagittal groove (S7) from mid-stance to the take-off was found, whereas pressure
decreased at the other sites (S1-S6) once the mid-stance position had passed, which is in
concordance with a decrease of MCP joint angle in vivo (Back et al.1996). The apparent
sharp increase in loading gradient between continuous sites (S7vs S3/S6) might play a
role in the pathogenesis of parasagittal stress fractures of PP and/or MCIII. Spontaneous
intra-articular parasagittal stressfracture of MCIII are known in racehorses (Riggs 2006).
These are often preceded by structural changes that include sclerosis of subchondral bone
of the medial and lateral condyles of McIIII (Riggs 1996, Boyde and Firth 2008). The
substantial pressure gradient at the end of the stance phase as demonstrated in the present
study may well fit in the theories associated with high-speed motion that have been
proposed on the pathogenesis of these fractures (Riggs 1999, Riggs 2006).
The second phenomenon that emerges from this study, is the medial to lateral difference
in loading of PP. This is in line with the spread of cartilage degeneration across the
articular surface of PP with progressing OA (Brommer et al. 2003 and 2004, Cantley et
al. 1999). Cartilage degeneration invariably starts at the medial compartment of the MCP
joint and will then spread to the lateral part. The medial to lateral differences may also be
related with the occurrence of osteochondral fragmentation at PP where the medial side is
more frequently than the lateral side, both at the dorsal and palmar joint margin (Hardy et
al. 1987, Kawcak and McIlwraith 1994, Petterson and Ryden 1982, Whitton and
38
Kannegieter 1994). Lastly, it is in agreement with the predominantly medial location of
the McIII fractures alluded to above (Riggs 1996).
It can be concluded that loading of the joint surface of PP grossly follows the joint angle
and GRF patterns, except for the central groove. The discrepancy between the loading of
the central groove and the other parts of the joint may result in a large stress gradient
between these locations at the end of the stance phase. This, together with the finding that
the joint is medially heavier loaded than laterally, may be of help in further unravelling
the pathogenesis of parasagittal fractures of PP/MCIII and the process of OA in the MCP
joint when interpreted in the light of previously found structural changes in articular
cartilage and subchondral bone (Freeman 1980, Hayes et al. 2001, Palmer and Bertone
1996, Radin 1983, Radin et al. 1972). Further steps could mimic loads and limb positions
in other gaits than the walk and/or measure joint loading pattern dynamically.
Acknowledgements
The authors would like to make a thank Drs. M.P.T. van Manen, Drs. M. Boom, Drs. P.
de Heus, Dr. C.H.A. van de Lest and Anton Grendel for their assistance during the study.
39
BIJLAGE 2: Foto resultaten Paard 1 t/m P8 op positie 1- 6
Overzichtsfoto drukfilm metingen paard 1 t/m 8; de verschillende paardenbenen liggen
onder elkaar (Limb 1-8), Gelegen van links naar rechts op positie 1 t/m 6 (P1-6). De
bovenste rij is de low film, waaronder de medium film uit dezelfde meting is gelegd.
40
BIJLAGE 3: Pressure sensitive film ijklijn
IJKLIJN LOW FILM
4.000
3.600
3.200
Kleurintensiteit
2.800
2.400
ijklijn 1
ijklijn 2
2.000
ijklijn 3
ijklijn 4
1.600
1.200
800
400
0
0
1
2
3
4
5
MPa
IJKLIJN MEDIUM FILM
4.000
3.600
3.200
kleurintensiteit
2.800
2.400
ijklijn 1
ijklijn 2
2.000
ijklijn 3
ijklijn 4
1.600
1.200
800
400
0
11.8
17.7
23.5
29.4
35.3
MPa
Excel Windows XP
41
BIJLAGE 4: Herhaalbaarheids meting
Positie 1/ Meting
Meetpunten
1
Positie 2/ Meting
Meetpunten
Positie 3/ Meting
Meetpunten
Positie 4/ Meting
Meetpunten
1
6,5
2 14,8
3 11,4
4
5 16,1
6
7 26,4
1
1
8,1
2 15,6
3 10,6
4
3
5 19,5
6 33,1
7 29,1
1
1
6,1
2 11,2
3
10
4
5 17,8
6 11,8
7 31,3
1
1 10,5
2 22,4
3 14,9
4
4,9
5 23,2
6 27,6
2
7
14,1
10
3
6,4
10
10
4
4,2
10
10
5
4,8
13,2
10
6
5,4
12,8
10
15,6
17,9
24,6
2
6,7
13,9
11,1
13,1
17,5
15,7
3
7,5
13,1
10
11,5
23
16,9
4
4,3
11,9
10
13,8
17,8
16,4
5
8,8
13,5
10
15
19,6
14,4
16,7
15
13,5
16,1
23
11,5
17,6
18,1
6
9,1
12,7
10
3
15
21,7
21,2
2
3,7
12,1
10
2,6
15
22
23
2
18,1
3
6,5
9,6
10
19,3
4
4,3
12,3
10
23,3
5
5,1
10,1
10
19
6
6,3
14,1
10
13,7
14
16,6
3
13,2
11
22,6
4
13,9
12
20,3
5
15,4
15,9
21,4
6
11,8
17,7
10,4
6,4
7,5 ng
20,4
10 ng
ng
13,5
9,5
21
11,2
9,1
18,4
10
3
22
25,5
21,9
24,6
16
16,9
19,4
22,6
17,8
27,7
7 41,6
27,7
27,2
19,3
26,2
23,4
1
2
3
4
5
6
1
9,6
11,4
6,2
8,3
9,3
9,8
2 14,3
23,1
22,6
18,7
24,6
21,8
3
9,9
12,8
10,5
10
10,2
10,7
4
5,1
3,1
4,4
5,3
5 19,6
19,7
23,8
21,9
23,8
21,1
6 19,5
16,7
19,1
22,7
26,7
21,8
7 37,9
27
29,2
30,6
31,4
26,7
1
2
3
4
5
6
Positie 6/ Meting
Meetpunten
1
8,6
6,2
7,6
5,4
6
5,4
2 25,8
15,1
11,1
12,3
14,6
11,4
3 13,1
10,1
10
10
10
10
4
2,7
3,3
5 27,5
14,4
14,2
12,6
13,2
13,3
6 27,5
13,6
14,8
7,8
12,9
17,7
7 41,3
27,1
27,6
26,4
23,9
28,1 CV= 8,6 %
Leeg vak= < 2.5 MPa; 10= >10 MPa low range + <10 MPa medium range film; ng= niet gemeten
Positie 5/ Meting
Meetpunten
42
Gewrichtshoeken metacarpophalangeaal gewricht
Positie
1: 16%
2: 25%
3: 40%
4: 51%
5: 65%
6: 76%
Meting1
26.7
36.0
34.0
31.2
37.3
29.5
Meting 2 Meting 3
36.6
33.2
35.3
31.7
34.7
37.0
38.3
41.6
36.6
41.6
30.4
Meting 4
34.2
36.0
35.9
41.5
38.7
31.1
Meting 5
34.1
35.0
35.0
38.3
35.6
34.4
Meting 6
35.4
40.1
37.7
40.6
39.2
36.2
4
5
6
75,1
81,2
72,7
73
82,9
75,6
81,2
79,9
73,4
59,4
76,7
73,3
76,5
78,4
78,3
Relatief contact oppervlak >2,5 MPa
Meting
Positie
1
2
3
4
5
6
1
2
75
71,2
67,1
79,4
76,8
75,9
78
77,9
73,6
79,5
84,4
80,1
3
80,4
82,2
79,7
80,8 *
80,8
80,7
80,8
75,6
CV= 2.30 %
*Een leeg vak door een meetfout bij enkel de low film range- film.
Overzichtsfoto drukmeetplaatjes: van boven naar beneden Meting 1 t/m 6, van links naar rechts positie
1 t/m 6. De meest rode drukmeetplaatjes zijn van de low range film (2,5-10 MPa), de rij daaronder
liggen de medium range film (10-50 MPa) uit dezelfde meting. Meting 4, positie 4, low film is geheel wit
vanwege een verkeerde plaatsing van de drukfilm tijdens de meting waardoor deze blanco is gebleven.
43
BIJLAGE 5: Overzicht van de absolute resultaten
(druk, gewrichtshoek en relatief contactoppervlak) geranschikt per been, positie en site
Excel Windows XP
m ee tpunt 4; m e diaal/dorsaal
m eetpunt 1: lateraal/dorsaal
20
25
18
16
20
14
12
15
10
10
8
6
5
4
2
0
0
1
2
3
4
5
1
6
2
3
4
5
6
m eetpunt 5: m ediaal/centraal
m eetpunt 2: lateraal/centraal
25
25
20
20
15
15
10
10
5
5
0
0
1
2
3
4
5
6
1
2
3
4
5
6
m ee tpunt 6: m ediaal/palm air
m eetpunt 3: lateraal/palm air
30
20
18
25
16
14
20
12
15
10
8
10
6
4
5
2
0
0
1
2
3
4
5
1
6
2
3
4
5
6
m e e tpunt 7: ce ntraal/s agittaalk am
30
25
20
15
10
5
0
1
2
3
4
5
6
44
100
95
90
85
80
75
70
65
60
55
50
45
40
35
30
25
20
15
10
4000
3500
3000
2500
2000
1500
1000
KRACHT (Newton)
RELATIEVE GEM.
OPPERVLAKTEN
OPPERVLAKTE GEWRICHTSOPPERVLAK / KRACHT OP BEEN
GEM. OPPERVLAKTE
KRACHT OP BEEN
500
0
1
2
3
4
5
6
POSITIE BEEN (P1-6)
Relatieve contactoppervlak uitgezet tegen de krachten die op de humerus zijn gegenereerd door
de drukbank op de 6 posities waarin het been is geplaatst.
GEWRICHTSHOEK
HOEK (in graden)
60
50
40
30
20
10
0
1
2
3
4
5
6
POSITIE BEEN (P1-6)
Hoek kootgewricht op de 6 posities waarin het been is geplaatst
45
BIJLAGE 6: Statistiek; Mixed Model Analyse
Vergelijking:
Positie:
Voor (P1-3) en na (P4-6) de midstance met elkaar
vergeleken.
Meetpunt:
Dorsaal vergeleken met centraal en palmair als 1 groep
Centraal vergeleken met dorsaal en palmair als 1 groep
Palmair vergeleken met dorsaal en centraal als 1 groep
Mediaal en lateraal vergeleken
Meetpunt 1-6 vergeleken met meetpunt 7
Positie met Meetpunt: Meetpunten met posities vergeleken.
Gele kleuring: P- waarde < 0.05.
Positie
Voor/na
midstance
Voor/na
midstance
meetpunt
dorsaal
centraal
Voor/na
Midstance
palmair
Voor/na
midstance
lateraal/
mediaal
Voor/na
midstance
MP1-6 vs
MP7
AIC
1680 pos
dorsaal
pos x
dorsaal
Significantie
type III test
fixed effects.
(P-waarde)
Significantie
estimates
fixed effects
(P-waarde)
0,000
0,034
0,016
0,106
0,872
0,872
1683 pos
centraal
pos x
centraal
0,000
0,253
0,002
0,200
0,504
0,504
1684 pos
palmair
pos x
palmair
0,000
0,335
0,033
0,743
0,616
0,616
1669 pos
lat/med
lat/med x
pos
0,000
0,000
0,019
0,054
0,267
0,267
0,000
0,007
0,738
0,357
1962 pos
MP1-6 vs
MP7
pos x MP1-6
vs MP7
Uitgangswaarde
AIC: 1896
0,321
0,321
SPSS 14.0.1
46
Download