Barometer = meetinstrument van luchtdruk.

advertisement
Samenvatting natuurkunde 1.1-1.7
1.1
Weersgrootheden
Recht evenredig verband =als de ene grootheid 2x zo groot wordt, is dat met de
andere grootheid ook zo.
1.2
temperatuur
temperatuur meet je met een  thermometer.
temperatuur = grootheid
-
vloeistofthermometers
Elektrische thermometer
Je hebt 2 eenheden van temperatuur:


Graden (° C)
Fahrenheit (°F)
IJken = is het controleren of aanbrengen van een schaalverdeling op
een meetinstrument.
Omreken van eenheid:


°C = 32 + (1.8 X x)°F  celcius naar fahrenheit
°F = (x – 32)/1.8 °C  fahrenheit naar celcius.
Absolute nulpunt = de laagste temperatuur die mogelijk is. Dat is wanneer de
moleculen stilstaan. (-273)
absolute temperatuur = de grootheid van het absolute nulpunt.
Kelvin = de eenheid van de absolute temperatuur. 0 °C = 273 K (kelvin)
1.3
luchtdruk
atmosfeer = de dikke luchtlaag van 15 km om de aarde.
78 % is stikstof
1 % is waterdamp en resterende gassen.
Luchtdruk = de kracht die de lucht op precies 1 m² uitoefent.
Pa = de eenheid van luchtdruk.
(p) pressure = symbool van luchtdruk.
De luchtdruk is ongeveer 100000 N/m²
Barometer = meetinstrument van luchtdruk.
Vacuüm = ruimte waar de lucht is uitgezogen.
Druk = kracht : oppervlakte  N/m² = N : m²
1 N/m² = 1 Pa
100 N/m² = 1 hPa
1000 mbar = 1000 hPa
1 bar = 1000 hPa =1,0 x 105 Pa = 1,0 x 105 N/m²
Als de waarden van 2 dezelfde grootheden minder dan een factor 10 verschillen,
dan zijn ze van dezelfde orde van grootte.
1.4
lucht in een afgesloten ruimte
de druk van lucht in een afgesloten ruimte wordt groter als:



de hoeveelheid lucht toeneemt
de temperatuur hoger wordt
het volume kleiner wordt
als het volume in de lucht 2x zo groot wordt, wordt de druk 2x zo klein. Andersom
geldt het zelfde.
Als een grootheid A omgekeerd evenredig is met een grootheid B, dan geldt:
-
in een diagram zie je een kromme, dalende lijn
als A 2x zo groot wordt, dan wordt B 2x zo klein en omgekeerd
het product van A x B is constant
dit geldt alleen als de temperatuur en de hoeveelheid lucht gelijk blijft.
in een formule met symbolen :
p x V = constante
met p: de druk in Pa
V: het volume van de ruimte in m³
1.5
wind: snelheid en kracht
windsnelheid wordt gemeten met  anemometer.
richting van de wind geven we aan met  kompas.
Eenheid van de windsnelheid = m/s
Windkracht/windsterkte = de kracht die de wind uitoefent.
Snelheid is een grootheid die een richting heeft. Daarom is die snelheid  vector.
1.6
verende gebouwen
kwalitatief verband = als je een verband beschrijft (hoe 2 grootheden
samenhangen) in woorden.
Kwantitatief verband= geeft het precieze verband tussen 2 grootheden aan met
een formule of met getallen. Een rechtevenredig verband is ook een kwantitatief
verband.
F/u = C  Kracht/vervorming = veerconstante
constant = hellingsgetal.
Ook met andere grootheden die rechtevenredig zijn, is een dergelijke formule op te
stellen.
Zwaarteconstante :
Fz / m = constant = 9.8
Dichtheid :
m/v = constant
1.7
wolken: regen en andere neerslag
het dauwpunt = de temperatuur waarbij waterdamp condenseert.
Stratus: laaghangende lichtgrijze wolken, die miezelregen produceren
cumulus: worden gevormd op zonnige dagen. Ze zijn klein, wit en pluizig en kunnen
niet zo hoog worden.
cirrus: witte, slierterige wolken. Dit zijn de hoogste wolken.
1 mm smeltwater = 1 cm sneeuwhoogte.
Luchtvochtigheid = de hoeveelheid waterdamp er in de lucht zit bij een bepaalde
temperatuur.
100% luchtvochtigheid = verzagigd.
Hoe vormen er druppeltjes op de ruit?
als je de deur van de diepvrieskist open doet, komt de koude lucht tegen de warme
lucht aan, waar veel waterdamp in zit. De dunne laag lucht om de deur is koud en
deze kan dus niet zoveel waterdamp bevatten. Het teveel aan waterdamp
condenseert en zo vormen er zich druppeltjes op de ruit.
Luchtvochtigheid wordt gemeten met een hygrometer.
Gram = milliliter
1 liter = 1 dm³
1 ml = 1 cm³
Download