SociaalEconomische Raad ADVIES Commissie Arbeidsomstandigheden Preventie Organisch Psychosyndroom SER Preventie Organisch Psychosyndroom Advies inzake Beleid ter preventie van het Organisch Psychosyndroom Uitgebracht aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Publicatienummer 33, 15 mei 1997 SER Sociaal Economische Raad Sociaal-Economische Raad De Sociaal-Economische Raad (SER) is in 1950 ingesteld bij de Wet op de Bedrijfsorganisatie (Wet bo). Hij is representatief samengesteld uit vertegenwfoordigers van ondernemers en van werknemers en uit onafhankelijke deskundigen. De SER is op grond van de Wet bo belast met bestuurlijke en toezichthoudende taken met betrekking tot de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (productschappen en bedrijfschappen). Tot de taken van de SER behoren verder: de regering adviseren over sociale en economische vraagstukken, het toezicht op de door de SER opgestelde fusiecode en uitvoering geven aan bepaalde wetten (zoals de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf de Vestigingswet bedrijven 1954 en de Wet op de ondernemingsraden). De SER wordt bij de uitvoering van zijn functies bijgestaan door vaste en tijdelijke commissies, waarvan sommige onder bepaalde voorwaarden ook zelfstandig werkzaam zijn. De belangrijkste adviezen die de SER uitbrengt, worden in boekvorm uitgegeven. Zij zijn tegen kostprijs verkrijgbaar. Een overzicht van recente publicaties wordt op aanvraag gratis toegezonden. Het maandelijkse SERbulletin geeft uitgebreid nieuws en informatie over de SER. De SER beschikt ook over een eigen site op Internet, waar u onder meer aantreft: de samenstelling van de raad en zijn commissies, persberichten en het laatste nieuws. Sociaal-Economische Raad Stafafdeling Voorlichting Bezuidenhoutseweg 60 Postbus 90405 2509 LK DenHaag Tel.: 070 - 3 499 646 Fax: 070 - 3 832 535 E-mail: [email protected] Internet: http://v«vw.ser.nl ISBN90-6587-648-0/CIP Inhoudsopgave Samenvatting 5 1. Inleiding 9 2. Beleidsvoomemens van de staatssecretaris van SZW ter preventie van OPS Inleiding Achtergrond beleidsvoomemens van de staatssecretaris Beleidsvoomemens 2.1 2.2 2.3 3. 3.1 3.2 11 11 11 13 15 15 3.2.1 3.2.2 3.3 3.3.1 3.3.2 Standpunten van de commissie Inleiding Beoordeling van de probleemstelling en omvang van de OPS-problematiek Zienswijze van een deel van de commissie Zienswijze van een ander deel van de commissie Beoordeling van de beleidsvoorstellen Standpunt van een deel van de commissie Standpunt van een ander deel van de commissie 4. 4.1 4.1.1 4.1.1.1 4.1.2 4.1.3 4.1.4 4.2 Advies over een te volgen strategie Standpunt van een deel van de commissie Algemene wijzevan aanpak Uitwerking aanpak categorie-1-situaties Verbetering uitvoering RIE Persoonsgebonden onderzoek Verbeteren grenswaarden Standpunt van een ander deel van de commissie 35 35 36 37 41 41 42 43 5. 5.1 5.2 Flankerend beleid Bevordering regelgeving in Europees verband Het geven van voorlichting aan werkgevers, werknemers, Arbodiensten, bedrijfsartsen en huisartsen Het versterken van de voorbeeldfunctie van de (rijks)overheid Het stimuleren van bedrijfstakken inzake het treffen van regelingen die onderzoek en diagnose bij werknemers met OPS-gerelateerde klachten mogelijk maken 49 49 5.3 5.4 15 15 21 28 28 33 50 51 51 5.5 5.6 Inspectie handhaving en monitoring Overige opmerkingen Bijlagen 1. Adviesaanvraag en beleidsnota 2. Samenstelling van de Commissie Arbeidsomstandigheden 3. Samenstelling van de Werkgroep Organisch Psychos3mdroom 4. Resultaten mini-enquete blootstelling organische oplosmiddelen 5. Overzicht van aspecten van OPS-problematiek bij verschillende activiteiten/sectoren/branches 6. Productanalyse: geen productvervanging maar een informatiegerichte aanpak 7. Voorstellen van werknemersorganisaties ten aanzien van beleidsregels en vervangingsverplichting per branche respectievelijk toepassingsgebied 53 54 59 75 77 79 83 87 89 Samenvatting De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft op 16 april 1996 aan de Commissie Arbeidsomstandigheden van de SociaalEconomische Raad (SER) advies gevraagd over zijn beleidsvoornemens ten aanzien van de aanpak van blootstelling aan organische oplosmiddelen in de arbeidssituatie, omdat deze blootstelling kan leiden tot het ontstaan van het organisch psychosjTidroom (OPS). In de adviesaanvraag wordt aangegeven dat OPS een ernstige vorm van beschadiging van het zenuwstelsel is, die kan leiden tot concentratiestoornis, geheugenverlies en persoonlijkheidsverandering. Het ziektebeeld heeft niet alleen grote consequenties voor de betrokken werknemer zelf, maar ook voor diens gezin en sociale omgeving. De ernst van het effiect van blootstelling aan organische oplosmiddelen, het aantal mogelijk regelmatig blootgestelde werknemers (volgens de staatssecretaris wordt het aantal geschat op 500 duizend werknemers) en het aantal OPS-gevallen dat te verwachten is als het huidige beleid niet wordt gewijzigd (door hem geschat op 100 tot 200 per jaar) zijn voor de staatssecretaris aanleiding een aanpak voor te stellen ter beheersing van de OPSproblematiek. Deze aanpak omvat: - het vastleggen in beleidsregels van de te treffen maatregelen voor die situaties waarin de blootstelling in principe met adequate technische en/of organisatorische maatregelen beheersbaar is; - een verplichte vervanging van het organisch oplosmiddel dan wel oplosmiddel bevattend product door een minder gezondheidsschadelijke stof of product in situaties die bijzonder risicovol zijn en waarin de blootstelling niet of slechts bijzonder lastig beheersbaar is. Ter ondersteuning van deze aanpak stelt de staatssecretaris een flankerend beleid voor. Binnen de commissie wordt verschillend gedacht over de omvang van de OPS-problematiek en daarmee ook over de wijze van aanpak. Een deel van de commissie' erkent dat blootstelling aan organische oplosmiddelen oorzaak kan zijn van ernstige gedragsveranderingen, maar pas na langdurige en herhaalde blootstelling aan zeer hoge concentraties. Blootstelling aan hoge concentraties moet worden voorkomen; reductie van de blootstelling is dan ook gew^enst. Dit deel van de commissie constateert dat er onduidelijkheden zijn ten aanzien van de definitie van het ziektebeeld, de diagnose, de omvang van de OPS-problematiek, de effecten van blootstelling, de wetenschappelijke validiteit van onderzoek en onderzoeksrapporten. Ten aanzien van de definiering van risicovoUe situaties wijst dit deel op het instrument van de risico-inventarisatie en -evaluatie (RIE; verpiicht sinds 1 januari 1994), goed onderbouwde blootstellingslimieten (MAC-v^^aarden) en het feit dat slechts indicatieve schattingen van blootstellingsniveaus beschikbaar zijn. Dit deel van de commissie stelt voor om prioriteiten te stellen aan het nader definieren van risicovolle situaties op basis van een indeling op geschatte verbruiksvolumina en geschatte blootstelling. Met betrekking tot de voorgestelde maatregelen vindt dit deel dat vervanging moet worden beschouwd als de uitkomst van de arbeidshygienische strategie en niet als een vaststaande conclusie. Dit deel pleit dan ook voor een risiscobenadering, waarbij niet alleen wordt gelet op het intrinsieke gevaar van de stof, maar ook op de kans op werkelijke blootstelling en het daaraan verbonden werkelijke arbeidsgezondheidskundige risico, alsmede voor een aanpak gericht op toepassingen. Dit deel van de commissie stelt de volgende maatregelen voor: - een gefaseerde aanpak van de mogelijk risicovolle situaties, beginnend met de toepassingen waarbij sprake is van hoge gebruiksvolumina en een grote kans op blootstellingsniveaus ver boven goed onderbouwde blootstellingslimieten. Dit deel noemt een aantal sectoren waarvoor met prioriteit plannen tot reductie van de blootstelling moeten worden opgesteld. Het betreft vier toepassingssituaties met vaste werkplekken (autoreparatie, handmatige schoonmaakwerkzaamheden in offset- en zeefdrukkerijen, schoenreparaties en lederwarenindustrie) en twee toepassingssituaties met mobiele werkplekken (binnenhuisschilderwerk en vloeren en tapijt leggen); - een verbetering van de uitvoering van de RIE; - invoering van persoonsgerichte periodieke controles op chronische effecten (PAGO-vragenlijsten); - verbeteren van grenswaarden. 1 Bestaande uit de ondernemersleden. 6 SAMENVATTING Dit deel van de commissie stelt voor dat de overheid een indeling opstelt van risicovolle situaties, en gesprekken aangaat met betrokken brancheorganisaties. Deze organisaties kunnen dan, al dan niet in overleg met de overheid en/of vakbonden, initiatieven ontplooien tot een aanpak van de problematiek. In bijlage 4 bij het advies geeft dit deel van de commissie aan welke initiatieven al door verschillende organisaties zijn genomen. Indien uit de aanpak blijkt dat een adequate beheersing van de blootstelling alleen haalbaar en controleerbaar is als een beleidsregel wordt opgesteld dan wel als sprake is van een verplichte vervanging, dient naar de mening van dit deel van de commissie het Ministerie van SZW daartoe het initiatief te nemen. Een ander deel van de commissie^ is met de staatssecretaris van mening dat beroepsmatige blootstelling aan organische oplosmiddelen tot ernstige gezondheidsklachten, waaronder OPS, kan leiden. Dit deel vindt dat, gelet op de ramingen van de omvang van de OPS-problematiek, het probleem onderschat wordt en dat er meer slachtoffers te verwachten zijn. Dit deel wijst er op dat het beleid ter preventie van OPS - ondanks initiatieven van v^^erkgevers en w^erknemers - onvoldoende van de grond is gekomen en dat op korte termijn aanvuUende maatregelen dienen te worden getroffen. De relatie tussen blootstelling en effect is volgens dit deel afdoende aange toond; evenals de relatie tussen de grenswaarde, piekblootstelling en het risico op OPS. Dit deel benadrukt dat blootstelling aan oplosmiddelen naast de OPSproblematiek ook andere gevaren voor de gezondheid oplevert. Deze leden verwachten dat aanpak van de OPS-problematiek ook zal leiden tot een vermindering van die andere gezondheidsrisico's. Dit deel van de commissie heeft gelet op de risicovolle situaties en daaraan verbonden maatregelen, alle branches en sectoren waarin toepassingen van organische oplosmiddelen plaatsvinden, onderverdeeld in drie categorieen: - branches/sectoren met duidelijk aantoonbare risicovolle werksituaties; - branches/sectoren waar aanwijzingen zijn dat er mogelijk risicovolle werksituaties voorkomen; - branches/sectoren waar onvoldoende bekend is over risicovolle situaties. Voor de eerste groep van situaties worden door dit deel concrete voorstellen gedaan. Dit deel van de commissie onderschrijft de voorstellen van de staatssecretaris ten aanzien van situaties waarvoor beleidsregels zouden moeten worden opgesteld en ten aanzien van situaties waarbij van een verplichte 2 Bestaande uit de werknemersleden en onafhankelijke leden. vervanging sprake zou moeten zijn. Dit deel vindt echter dat voor een aantal situaties waarin de staatssecretaris wil volstaan met het ontwikkelen van beleidsregels, toch een vervanging zou moeten worden voorgeschreven. Enerzijds omdat geschikte alternatieven beschikbaar zijn. Anderzijds omdat de kosten van het treffen van voorzieningen en beheersmaatregelen om aan de beleidsregels te voldoen doorgaans hoger zuUen zijn dan de kosten van vervanging. In bijlage 7 bij het advies Mrorden de voorstellen van dit deel van de commissie verder uitgewerkt. Dit deel is verder van mening dat voor die situaties w^aarvoor nu reeds een geschikt alternatief voorhanden is, een termijn van een hallQaar tot twee jaar voldoende is om bedrijven de gelegenheid te bieden de bedrijfsvoering aan te passen. Ook dit deel gaat ervan uit dat het Ministerie van SZW het initiatief neemt tot het opstellen van beleidsregels - en zo nodig tot een verplichte vervanging - en de werkgevers en werknemers in de betrokken branche of sector daarbij betrekt. Ten aanzien van het flankerend beleid is het advies op een aantal onder-. delen unaniem en op een aantal andere onderdelen verdeeld. Unanimiteit bestaat over de voorstellen van de staatssecretaris ten aanzien van het geven van voorlichting aan werkgevers, werknemers, Arbodiensten, bedrijfsartsen en huisartsen, ten aanzien van het versterken van de voorbeeldfunctie van de overheid, ten aanzien van inspectieprojecten en monitoring van ontwikkelingen. Verschil van mening bestaat er ten aanzien van de bevordering van wetge ving in Europees verband, het stimuleren van bedrijfstakregelingen voor onderzoek en diagnostiek van OPS. Verder geeft een deel van de commissie^ aan dat ook aan een aantal andere voorwaarden moet zijn voldaan wil het voorgenomen beleid succesvol zijn. Daarbij denkt dit deel aan etikettering, verstrekking van informatie over vervangingsmogelijkheden, fiscale maatregelen, ontwikkeling van oplosmiddelvrije producten. 3 Bestaande uit de werknemersleden en onafhankelijke leden. 8 1. Inleiding Bij brief van 16 april 1996 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) het advies van de Commissie Arbeidsomstandigheden van de Sociaal-Economische Raad (SER) (hierna: de commissie) gevraagd over zijn beleidsvoornemens ter preventie van het Organisch Psychosyndroom (hierna: OPS). De staatssecretaris heeft de commissie gevraagd hem voor 1 oktober 1996 te adviseren; niet alleen over de voorstellen tot intensivering van het beleid ter voorkoming van OPS maar ook over de bijzondere aspecten die onderdeel vormen van de voorgestelde aanpak: het ontwikkelen van beleidsregels en het invoeren van een vervangingsplicht in bijzondere risicovolle omstandigheden. Die termijn kon niet vi^orden gehaald omdat de behandeling van de adviesaanvraag meer tijd heeft gevergd dan verwacht. De reden daarvan is tweeledig. Enerzijds diende de commissie zich in eenzelfde periode te buigen over verschillende adviesaanvragen op het terrein van de arbeidsomstandigheden, waardoor een cumulatie van werkzaamheden optrad. Anderzijds vi^as de onderhavige materie dermate gecompliceerd dat voor een goede achtergrondinformatie en voldoende inzicht in de problematiek in de praktijk een uitvoerige achterbanraadpleging noodzakelijk was ter voorbereiding van de advisering door de commissie. Het ontwerp voor dit advies is voorbereid door een daartoe ingestelde Werkgroep OPS. Deze werkgroep heeft zich over de problematiek van OPS en de schattingen van te verwachten OPS-slachtoffers ten gevolge van beroepsmatige blootstelling aan organische oplosmiddelen uitvoerig laten informeren door de heer G. van der Laan, bedrijfsarts, directeur van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten AMC, Coronel Instituut (UvA) en de heer drs. H.H. Emmen van TNO-Zeist, Divisie Toxicologic. Hoofdstuk 2 van dit advies bevat een weergave van de argumentatie van de staatssecretaris op grond waarvan zijns inziens een aanscherping van het beleid noodzakelijk is en geeft een overzicht van de concrete beleidsvoorne mens in de adviesaanvraag ten aanzien van het voorkomen van schadelijke effecten van blootstelling aan organische oplosmiddelen, in het bijzonder ter preventie van OPS. Het standpunt van de Commissie Arbeidsomstandigheden over de argumentatie, met name de probleemstelling en de omvang van de OPS-problematiek, alsmede de concrete beleidsvoornemens van de staatssecretaris van SZW komen in hoofdstuk 3 aan de orde. In hoofdstuk 4 zijn de standpunten van de commissie ten aanzien van een aanpak, respectievelijk een te volgen strategie verwoord. De opmerkingen over het flarikerend beleid zijn in hoofdstuk 5 terug te vinden. De adviesaanvraag en de daarbij behorende beleidsnota zijn hierna bijgevoegd als bijlage 1. De samenstelling van de commissie en de w^erkgroep zijn opgenomen in respectievelijk de bijlagen 2 en i3. Verder vi^ordt in een aantal bijlagen (bijlage 4 t/m 7) informatie verstrekt ter ondersteuning van standpunten en voorstellen van (delen van) de commissie. De commissie heeft het advies vastgesteld in haar vergadering van 15 mei 1997. 10 2. Beleidsvoornemens van de staatssecretaris van SZW ter preventie van OPS 2.1 Inleiding De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de staatssecretaris) heeft in een beleidsnota bij de adviesaanvraag uiteengezet wat voor hem de aanleiding is om specifieke beleidsvoornemens te ontv^ikkelen ter voorkoming van OPS ten gevolge van blootstelling aan organische oplosmiddelen. De beleidsnota bevat verder de concrete voorstellen in dat opzicht. In paragraaf 2.2 wordt kort de achtergrond van de beleidsvoorstellen geschetst en paragraaf 2.3 bevat de concrete voorstellen van de staatssecretaris. 2.2 Achtergrond beleidsvoornemens van de staatssecretaris Het hiernavolgende is ontleend aan de adviesaanvraag en de bijbehorende nota en bevat derhalve de zienswijze van de staatssecretaris. OPS is een ernstige vorm van hersenbeschadiging die onder meer kan ontstaan door blootstelling aan organische oplosmiddelen. Deze stoffen - geschat wordt een honderdtal - worden op grote schaal en in uiteenlopende toepassingen gebruikt: in verf en drukinkten, in lijmen, in ontvettingsmiddelen en in verschillende chemische processen. Het aantal werknemers dat in ons land regelmatig aan oplosmiddelen v^ordt blootgesteld, wordt geschat op circa 500.000. De beschadiging van het zenuwstelsel kan leiden tot concentratiestoornis, geheugenverlies en verandering in de persoonlijkheid. Het gaat hierbij derhalve om zeer ernstige verschijnselen voor de betrokken werknemer zelf, die veelal ook hun weerslag hebben op de gezinsleden en sociale omgeving van de betrokkene. Een en ander kan uiteindelijk leiden tot arbeidsuitval. Alleen bij vroegtijdige herkenning van het klachtenpatroon en beeindiging van de blootstelling kan herstel optreden. Concrete gegevens over het aantal OPS-slachtoffers in ons land zijn op dit moment niet beschikbaar. Tot voor kort ontbrak een protocol voor de diagnose van OPS. 11 Sinds een dergelijk protocol beschikbaar is, is er sprake van een toenemend aantal mogelijke OPS-slachtoffers dat zich aanmeldt voor nader onderzoek bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCB) en het Medisch Spectrum Twente. Door TNO is evenwel - op verzoek van het Ministerie van SZW - op basis van met name Scandinavische gegevens berekend dat naar schatting op dit moment sprake is van circa 2500 OPS-gevallen. Dit aantal zou, mede gelet op de onderzoekingen van het NCB, bij een ongewijzigd arbeidsomstandighedenbeleid volgens de staatssecretaris met 100 tot 200 gevallen per jaar kunnen toenemen. De staatssecretaris concludeert dat ondanks allerlei inspanningen van de zijde van de overheid (wetgeving: algemeen beheersregime, registratieverplichtingen, grensviraardenbeleid, inspectie en handhaving) en de sociale partners (convenanten: Verfovereenkomst; KWS 2000-programma^ CAOafspraken) in de afgelopen jaren de OPS-problematiek niet is opgelost en dat er zelfs sprake is van een gestage toename van werknemers met OPSklachten. De belangrijkste redenen v^aarom het huidige beleid onvoldoende in staat is het ontstaan van OPS te voorkomen, zijn volgens de staatssecretaris: - het ongeregelde karakter van werkplekken en van werkzaamheden, MAaardoor het treffen van adequate maatregelen tot beheersing van blootstelling aan organische oplosmiddelen wordt bemoeilijkt; - de gemakkelijke overschrijding van (w^ettelijke) MAC-waarden en de vele problemen die zijn verbonden aan het - soms gedurende langere tijd daardoor noodzakelijk dragen van adembeschermingsmiddelen; - een stagnatie in het vervangen van oplosmiddelrijke producten door alternatieven en het optreden van problemen in de handhaving via het toetsen door de Arbeidsinspectie van het bronbeleid (arbeidshygienische strategie) aan het redelijkerwijs beginsel. De staatssecretaris is dan ook van mening dat, gezien de ernst en omvang van de OPS-problematiek door beroepsmatige blootstelling aan oplosmiddelen, een nader beleid noodzakelijk is dat specifiek is gericht op het b e heersen van de blootstelling aan organische oplosmiddelen ter preventie van OPS. Het KWS 2000-programma is een beleidsprogramma van het Ministerie van VROM, gericht op het sterk (gemiddeld meer dan 50 procent) terugdringen van de uitstoot van organische koolwaterstoffen door bedrijven in het milieu (emissiereducties). 12 BELEIDSVOORNEMENS VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SZWTER PREVENTIE VAN OPS 2.3 Beleidsvoornemens De staatssecretaris stelt een tweesporenbeleid voor ter preventie van het optreden van OPS door blootstelling aan oplosmiddelen. Enerzijds acht hij een optimalisering van de huidige regelgeving van belang. Anderzijds acht hij aanvullende regelgeving ten aanzien van vervanging van organische oplosmiddelen dan wel vervanging van (in hoge mate) oplosmiddel bevattende producten noodzakelijk. Optimalisering huidige regelgeving Onder optimalisering van de huidige regelgeving verstaat de staatssecretaris het concretiseren van de huidige regelgeving door in beleidsregels maatregelen vast te leggen voor situaties waarbij blootstelling in principe met adequate technische en/of organisatorische maatregelen beheersbaar is. Het gaat daarbij veelal om continue aan een vaste plaats gebonden toepassingen van organische oplosmiddelen dan wel van producten die organische oplosmiddelen bevatten. Deze werkzaamheden hebben doorgaans een geregeld en structureel karakter. In de beleidsregels dient de stand van de techniek te worden vastgelegd voor specifieke toepassingen en/of werkzaamheden. Aan de commissie wordt gevraagd aan te geven voor welke organische oplosmiddelen en in welke situaties of toepassingen de stand van de techniek en beheersmaatregelen in concrete beleidsregels kunnen worden vastgelegd. Aanvullende regelgeving Volgens de staatssecretaris is aanvullende regelgeving noodzakelijk voor situaties die als bijzonder risicovol zijn aan te merken, waarvan naar zijn mening sprake is als: - de grenswaarden voor de betrokken oplosmiddelen gemakkelijk worden overschreden en - het treffen van adequate beheersmaatregelen ter vermindering of het voorkomen van blootstelling aan organische oplosmiddelen bijzonder lastig dan wel praktisch onmogelijk is. In die situaties is volgens de staatssecretaris beheersing van de OPS-proble matiek slechts mogelijk door middel van aanvullende regelgeving, waarin een vervangingsverplichting is opgenomen voorzover dat technisch uitvoerbaar is en alternatieven uit technisch oogpunt beschikbaar zijn. De staatssecretaris wil daartoe de regelgeving zodanig aanpassen dat in het Arbobesluit de vervangingsplichtige situaties worden opgenomen in de vorm van een limitatieve opsomming. 13 Aan de commissie v^^ordt gevraagd voor welke van deze risicovoUe situaties, gezien de stand van de techniek, een vervangingsplicht zou kunnen worden ingevoerd. Flankerend beleid Ter ondersteuning van de beleidsvoornemens wordt door de staatssecretaris voorgesteld een aantal activiteiten te ontplooien, waartoe in ieder geval behoren: - het nemen van initiatieven tot regelgeving in Europees verband; - het geven van voorlichting aan werkgevers en werknemers, Arbodiensten, bedrijfsartsen en huisartsen; - het uitdragen van de voorbeeldfunctie van de overheid ten aanzien van het gebruik van oplosmiddelarme producten; - het stimuleren van bedrijfstakregelingen die onderzoek en diagnose van OPS-gerelateerde klachten mogelijk maken; - het formuleren van inspectieprojecten, gericht op vervanging en op blootstellingsniveaus, en het monitoren van ontwikkelingen die zich in de praktijk voordoen. 14 3. Standpunten van de commissie 3.1 Inleiding In het kader van de voorbereiding van de standpuntbepaling over de beleidsvoornemens van de staatssecretaris is ten behoeve van de commissie aan de Werkgroep OPS van verschillende zijden informatie aangereikt. Naast de mondeling door de heren Van der Laan en Emmen verstrekte informatie over de OPS-problematiek en het aantal te verwachten slachtoffers (zie hoofdstuk 1) is tevens informatie ter kennis van de commissie gebracht door de ministeriele vertegenwoordigers en door en via de centrale werkgevers- en werknemersorganisaties. In paragraaf 3.2 worden de standpunten van de commissie over de proble matiek op zich, en met name over de omvang ervan, v^^eergegeven. Paragraaf 3.3 bevat de reactie op de concrete beleidsvoornemens van de staatssecretaris. 3.2 Beoordeling van de probleemstelling en omvang van de OPS-problematiek Binnen de commissie w^ordt verschillend gedacht over de probleemstelling en de omvang van de OPS-problematiek in de praktijk en daarmee over de te volgen aanpak van de problematiek. 3.2.1 Zienswijze van een deel van de commissie^ Naar de mening van dit deel van de commissie is in de discussie een vermenging ontstaan van het OPS-probleem en een meer algemeen probleem van (te) hoge blootstelling aan organische oplosmiddelen. Dit deel onderkent het algemene probleem van te hoge blootstelling aan organische oplosmiddelen in de werksituatie, maar waarschuvirt ervoor dit ondergeschikt te maken aan het meer specifieke probleem van OPS, dat nog niet volledig grijpbaar en nog niet goed gedefinieerd is. 1 Bestaande uit de ondernemersleden. 15 Dit deel van de commissie is het met de staatssecretaris eens dat blootstelling aan organische oplosmiddelen de oorzaak kan zijn van ernstige gedragsveranderingen bij de mens, zij het dat naar de mening van dit deel daarvan pas sprake zal zijn na langdurige en herhaalde blootstelling aan zeer hoge concentraties. Deze zogenaamde neurotoxische effecten zijn voldoende bekend en onderkend in de wetenschappelijke literatuur. Daarbij gaat het echter om blootstellingen aan organische oplosmiddelen ver boven grenzen die redelijk worden geacht (bijvoorbeeld recentelijk vastgelegde MAC-v^^aarden of Internationale equivalenten daarvan)^. Uit de informatie die aan de commissie ter beschikking is gesteld over de beroepsanamnese van een aantal OPS-gevallen blijkt dat in die gevallen geregeld blootstelling aan hoge concentraties organische oplosmiddelen is voorgekomen en wel in z6 hoge concentraties dat acute vergiftigingsverschijnselen (duizeligheid, gevoel van dronkenschap, hoofdpijn) zijn opgetreden^. In een aantal andere gevallen is mogelijk sprake geweest van jarenlange, dagelijks terugkerende kortdurende blootstellingen aan zulke zeer hoge concentraties, zonder dat daarbij is vastgesteld dat ook de tijdgewogen gemiddelde blootstelling boven de geldende grenswaarden is geweest. Verder blijkt uit de aan de commissie verstrekte informatie dat zulke blootstellingssituaties in bepaalde toepassingsgebieden helaas nog steeds niet kunnen worden voorkomen. Dit deel onderschrijft het standpunt van de staatssecretaris, dat reductie van de beroepsmatige blootstelling aan organische oplosmiddelen gewenst is. In de beschreven gevallen, waarvan de commissie via voornoemde informatie kennis heeft kunnen nemen, gaat het zonder uitzondering om blootstellingen boven MAC-waarden of de Internationale equivalenten daarvan. Elke overschrijding is ongewenst en moet worden voorkomen ongeacht of het uiteindelijke effect nu OPS of een ander gezondheidseffect is. Ook al zijn er nog onduidelijkheden en onzekerheden met betrekking tot OPS, uit de literatuur en de verstrekte informatie dringt aan dit deel van de commissie de conclusie zich op dat blootstelling aan hoge concentraties organische oplosmiddelen, zoals aangegeven in de beschreven OPS-casussen, ongewenst is en moet worden voorkomen. Met betrekking tot het specifieke effect dat OPS wordt genoemd, constateert dit deel van de commissie dat er onduidelijkheden bestaan ten aanzien de 2 Chronic Neurotoxicity of Solvents, ECETOC Technical Report Nr.70,1996. 3 Van der Laan et al., Organisch Psycho Syndroom door oplosmiddelen?Een protocol voor de diagnostiek, Nederlands Centrum voor Beroepsziekten, 1995. 16 STANDPUNTEN VAN DE COMMISSIE definitie van het ziektebeeld, de diagnose, de omvang van het probleem, de effecten van blootstelling en de w^etenschappelijke validiteit van onderzoek en onderzoeksrapporten. Op deze onduidelijkheden wordt hiernavolgend ingegaan. Definitie ziektebeeld Een duidelijke definitie van het ziektebeeld OPS ontbreekt. In verschillende onderzoeksrapporten worden uiteenlopende definities gehanteerd, gebaseerd op klinische oordelen, die voor een deel berusten op persoonlijke meningen en voor een ander deel op nationale v^^etgeving. Zo wordt in de Atlas voor werk en gezondheid in de bouwnijverheid'' een beeld gegeven van de gezondheidsklachten van schilders in relatie tot het v^erken met oplosmiddelen. Deze klachten betreffen last van stank, last van damp en nevel, vermoeidheid, nervositeit, maagstoornissen, duizeligheid en overgevoeligheid van de longen. Uit andere onderzoeken^ ^ met proefpersonen, waarbij met controlegroepen is gewerkt, blijkt dat de eerdergenoemde klachten ook voorkomen bij de controlegroepen die niet aan oplosmiddelen waren blootgesteld. In vele gevallen worden significante verschillen in het optreden van subjectieve gezondheidsklachten tussen de blootgestelden en de controlegroepen vastgesteld. Volgens de onderzoekers is nader onderzoek naar OPS pas noodzakelijk als bepaalde grenswaarden voor verschillende klachtengroepen gelijktijdig worden overschreden. De Wereld Gezondheids Organisatie (WHO) heeft een classificatie van neurologische aandoeningen door organische oplosmiddelen in drie typen Atlas voor werk en gezondheid in de bouwnijverheid; Amsterdam, 1992, Coronel Laboratorium, NIPG-TNO, Bedrijfsgezondheidsdienst Gelderland, Arbouw. Neurasthene klachten bij werknemers blootgesteld aan organische oplosmiddelen, Stichting Arbouw, januari 1997. The Evaluation of Neurobehavioral Testing Methods in Occupational Health Practice, TNO/ArboNed Hoogovens, januari 1997. 17 opgesteld^ *. Soms worden alleen de meest ernstige, onomkeerbare vormen aangemerkt als OPS, bijvoorbeeld door TNO. Dit is mede aanleiding tot onduidelijkheid over de omvang van het probleem. De WHO^ waarschuwt ervoor dat de bovengenoemde classificatie is gebaseerd op verschijnselen en dat zij niet een beschrijving van de progressie van het ziektebeeld is. Hoewel het misschien voor de hand ligt om een geleidelijke overgang van het eerste omkeerbare type (neurastheen-syndroom) naar de onomkeerbare typen te veronderstellen, ontbreken daarvoor debewijzen. Diagnose Het mechanisme waarlangs organische oplosmiddelen OPS veroorzaken is nog onbekend. Daarom vindt diagnose niet plaats op grond van fysiologische verschijnselen maar aan de hand van een reeks van tests waarin afwijkingen in het gedrag worden gemeten. De WHO concludeerde dat de sjmiptomen en neurologische en psychologische afwijkingen die optreden na langdurige blootstelling aan oplosmiddelen zeer aspecifiek zijn en ook kunnen optreden in andere ziekteprocessen, of het gevolg kunnen zijn van alcohol- of druggebruik. Er bestaat internationaal geen overeenstemming over een wetenschappelijk juiste interpretatie van waargenomen verande ringen zoals recent is geconcludeerd door de Engelse Health and Safety Executive (HSEf. Omvang probleem De schattingen in de adviesaanvraag van te verwachten aantallen OPSslachtoffers zijn vooral gebaseerd op buitenlandse, met name Scandinavische, gegevens. Daarnaast wordt de toename van het aantal slachtoffers bij ongewijzigd beleid geschat. Recente schattingen door TNO geven grote Neurobehavioural Methods in Occupational and Environmental Health, World Health Organisation, Reports from 2"' International Symposium, P. Grandjean ed., 1985. Classificatie OPS (WHO 1985): Type 1; 'Neurastheen Syndroom' met aspecifieke klachten: - moeheid, slaapstoornissen, concentratiestoornissen en initiatiefverlies; - reversibele effecten; - het zogenaamde Kortjakje-symptoom. Type 2: Matige Toxische Encephalopathie: - blijvende veranderingen in persoonlijkheid en affectie; - aantasting van het intellectueel functioneren. Type 3: Ernstige Toxische Encephalopathie: - aantasting van intelligentie en geheugen, dementie. Health and Safety Executive, UK, April 1997 (to be published). 18 STANDPUNTEN VAN DE COMMISSIE onzekerheidsmarges (van 30 tot 330 gevallen per jaar)^" w^aarbij volgens de onderzoekers het aantal gevallen v^^aarschijnlijk eerder bij de ondergrens dan bij de bovengrens ligt. Ook de eerder aangehaalde onduidelijkheid in de definitie leidt tot verschillende inschattingen van het probleem. Uit aan de commissie verstrekte informatie blijkt dat de schatting van TNO betrekking heeft op de categorieen-2- en -3-gevallen van de WHO-definitie {mild and severe chronic toxic encephalopathy!, daarbij aansluitend bij de diagnosemethodiek van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten. Het hierna aan het woord komende deel van de commissie komt tot een veel hogere inschatting van het probleem omdat dat deel ook categorie-lgevallen uit de WHO-definitie (neurastenic syndrome) betrekt in zijn schattingen". Het hier aan het woord zijnde deel van de commissie v«jst op het gevaar dat schattingen van het aantal OPS-gevallen als die van TNO een eigen leven gaan leiden. Verder reflecteren de getallen naar de mening van dit deel de bepaalde gevolgen van arbeidsomstandigheden van de afgelopen decennia en wordt geen rekening gehouden met de positieve effecten van het bewustwordingsproces rond blootstelling aan organische oplosmiddelen en met vermindering van de blootstelling aan oplosmiddelen om andere redenen. De bewustwording is over de afgelopen tien jaar bevorderd onder meer door etiketteringsverplichtingen en verplichtingen tot verstrekking van veiligheidsinformatie en recent door de discussie rond OPS. De toenemende bewustwording heeft geleid en zal leiden tot steeds meer aandacht voor het veilig werken met organische oplosmiddelen, met als gevolg meer pre- 10 Zie Dr. B.M. Kulig en Drs. H.H. Emmen, Toxic Encephalopathy in Workers Exposed to Organic Solvents. Hierin wordt gesteld dat de onzekerheden betreffende de aard en omvang van de OPSproblematiek voor een deel een gevolg zijn van het ontbreken van een heldere definitie, zeker in rapporten van minder recente datum. In verschillende onderzoeksrapporten worden verschillende definities gehanteerd, deels gebaseerd op klinische oordelen, deels op persoonlijke meningen en deels op nationale wetgeving. Volgens TNO lopen de gegevens over de aantallen OPS-slachtoffers sterk uiteen als gevolg van de gehanteerde wettelijke en medische criteria. Zo was er in Noorwegen in de periode 1980-1987 sprake van 33,5 als OPS aangeduide gevallen per 1 miljoen inwoners per jaar ten gevolge van het ontbreken van een eis betreffende de blootstellingsduur en van objectieve medische maatstaven. In Zweden bedroeg dit aantal slechts 6,5 per 1 miljoen inwoners door het stellen van de eis van een blootstellingsduur van ten minste vijfjaar. In Denemarken daalde hetgeschatte aantal OPS-gevallen van 86,6 per 1 miljoen inwoners per jaar in de periode 1979-1988 tot 22 in 1991 ten gevolge van een wijziging van de wettelijke en medische criteria. Ook voor de Nederlandse situatie is er volgens TNO sprake van een grote onzekerheidsmarge: hier wordt het aantal OPS-gevallen geschat op 2 tot 22 werknemers per 1 miljoen inwoners per jaar. 11 Naar de mening van het hier aan het woord zijnde deel van de commissie is de grondslag van die laatste schattingen twijfelachtig omdat die is gebaseerd op een schatting van het aantal doorverwijzingsgevallen uit het rapport van de Stichting Arbouw. Daarbij wordt door het andere deel van de commissie elk doorverwijzingsgeval aangemerkt als OPS-slachtoffer, terwijl uit de door het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten verstrekte gegevens blijkt dat in slechts een beperkt deel van de doorverwezen gevallen een oorzakelijk verband tussen blootstelling en gedragsveranderingen kan worden vastgesteld. 19 ventief beleid en het treffen van daarmee verband houdende maatregelen en daardoor tot het voorkomen van OPS-gerelateerde aandoeningen. Ook om andere redenen is de blootstelling aan oplosmiddelen de laatste jaren sterk verminderd. Zo is in veel bedrijfstakken het gebruik van gechloreerde en licht ontvlambare (en dus zeer vluchtige) schoonmaakmiddelen ' sterk afgenomen. Ook zijn er voor diverse toepassingen goed bruikbare oplosmiddelarme verven, lakken, hjmen, inkten en dergelijke op de markt verschenen en op aanzienlijke schaal in gebruik genomen. Bij pogingen om de toekomstige omvang van het OPS-probleem in te schatten, dient deze reeds gerealiseerde vermindering van de blootstelling te worden meegewogen. Effecten van blootstelling Uit door het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten verstrekte informatie van onderzochte gevallen blijkt dat er nagenoeg in alle gevallen van OPS sprake was van extreme blootstellingen. In een enkel geval was er evenwel sprake van goede arbeidsomstandigheden met lage blootstellingen en gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen. Volgens de onderzoekers zou dit kunnen duiden op een (hogere) gevoeligheid van betrokken personen. Het rapport van de Arbeidsinspectie (Organisch Psycho Syndroom) geeft aan dat het gebruik van oplosmiddelen wijdverbreid is, maar dat adequate risico-inventarisaties dat nog niet zijn. Het geeft echter geen enkele indicatie van het aantal situaties met een te hoge blootstelling aan oplosmiddelen en daarmee ook beslist niet van de mogelijke omvang van het OPSprobleem. Wetenschappelijke validiteit Onderzoeksrapporten vertonen vaak tekortkomingen waardoor de conclusies niet voor een uitleg vatbaar en moeilijk te verifieren zijn. De relatie tussen OPS en blootstelling aan oplosmiddelen is voornamelijk gebaseerd op epidemiologisch onderzoek. Het International Program on Chemical Safety (IPCS) wijst in een recente beoordeling van white spirit'^ nog eens op de vele problemen bij het opzetten en interpreteren van dergelijke onderzoekingen. In een aantal onderzoeken wordt niet met controlegroepen gewerkt. Vaak zijn de aard en samenstellingen van de organische oplosmiddelen waaraan de blootstelling heeft plaatsgevonden, niet bekend. 12 White Spirit, Environmental Health Criteria Document; International Program on Chemical Safety (IPCS), ECH 187, IPCS, 1997. 20 STANDPUNTEN VAN DE COMMISSIE Het blootstellingsverleden is veelal slecht gedefinieerd. Kwantitatieve blootstellingsgegevens (blootstellingsduur en niveau van de blootstelling) ontbreken dikwijls. 3.2.2 Zienswijze van een ander deel van de commissie" Een ander deel van de commissie is met de staatssecretaris van mening dat beroepsmatige blootstelling aan vluchtige organische stoffen (VOS) tot ernstige gezondheidsklachten aanleiding kan geven. Vele daarvan kunnen worden geschaard onder de noemer OPS. De problematiek is naar de mening van deze leden reeds jaren bekend. Tot dusverre hebben initiatieven van werkgevers en werknemers onvoldoende bijgedragen tot een oplossing van deze problematiek. (Hierna komt dit deel hierop nog terug.) In zijn algemeenheid acht dit deel van de commissie het dan ook terecht dat de staatssecretaris het initiatief neemt tot aanvuUende maatregelen. Omvang probleem De schatting over de omvang van de groep OPS-slachtoffers in Nederland, momenteel 2500 en jaarlijks groeiend met 100 tot 200. is bij gebrek aan Nederlandse getallen gebaseerd op Scandinavische gegevens. Op verzoek van de commissie heeft TNO de schatting opnieuw gevalideerd. De nieuwe bevin-ding wijkt niet wezenlijk af van de eerdere schattingen, maar vertoont een grotere spreiding, te w^eten een jaarlijkse toename van 30 tot 330 OPS-gevallen. In beide schattingen is er, naar de mening van dit deel van de commissie, sprake van een onderschatting van het probleem. Recent onderzoek naar OPS-klachten onder schilders geeft voldoende aanleiding tot deze opvatting. Op basis van een recent wetenschappelijk onderzoek (uitgevoerd door TNO in opdracht van Arbouw)" onder de populatie schilders verwacht dit deel een toename van minimaal 50 personen per jaar met ernstige - aan blootstelling aan organische oplosmiddelen gerelateerde - meervoudige gezondheidsafwijkingen. Dit deel acht het aannemelijk dat het hier slachtoffers betreft die grotendeels in categorie 2A en 2B van de WHO-definitie (emotionele cognitieve en psychische stoornissen) zijn in te delen. Dit deel van de commissie verwacht tevens dat in werkelijkheid het aantal OPS-slachtoffers onder schilders hoger is: OPS-slachtoffers die vallen onder 13 Bestaande uit de werknemersleden en onafhankelijke leden. 14 Neurasthene klachten bij werknemers blootgesteld aan organische oplosmiddelen. Stichting Arbouw, Amsterdam 1997. 21 categorie 3 (onomkeerbare neuropsychologische, intellectuele en emotionele stoornissen) zijn om onderzoektechnische redenen namelijk niet meegenomen in het onderzoek. Deze slachtoffers zijn niet meer werkzaam en zijn daarom niet onderzocht. Verder constateert dit deel dat een grote hoeveelheid schilders last heeft van gezondheidsklachten die vallen onder categorie 1 van de WHO-definitie: subjectieve klachten betreffende stemmingsveranderingen (depressiviteit, moeheid, irritatie), het geheugen, het concentratievermogen en de motorische functie. Ook deze categorie is niet in de schatting betrokken aahge zien moeilijk is te achterhalen welk deel ervan door blootstelling aan VOS'en is te wdjten. Desalniettemin zal ook deze categorie volgens dit deel van de commissie ongetwijfeld slachtoffers ten gevolge van blootstelling aan VOS'en bevatten. Daarnaast wijst dit deel op De Atlas voor werk en gezondheid in de bouwnijverheid^^ die een beeld geeft van de gezondheidsklachten van (onderhouds)schilders in relatie tot het werken met oplosmiddelen: - 50% van de schilders heeft last van stank; - 40% heeft last van damp en nevel; - 30% is vaak moe; - 30% heeft nerveuze klachten; - 20% heeft maagklachten; - 15% is vaak duizelig; - 10% heeft last van overgevoeligheid van de longen. De auteurs van de Atlas concluderen dat het v^erken met oplosmiddelen de oorzaak is van het feit dat (onderhouds)schilders significant meer van dergelijke klachten hebben dan de referentiegroep van alle werknemers in de bou wnij verheid. Op basis van deze gegevens kan, naar de mening van dit deel van de commissie, worden geconcludeerd dat ongeveer 4.000 schilders (30 procent van de to tale populatie onderhoudsschilders) een of meer gezondheidsklachten hebben die in relatie staan tot het werken met oplosmiddelen (categorie 1 van de WHO-definitie) en in totaal 1.000 schilders OPS-klachten hebben die vallen onder categorie 2A en 2B van de definitie'^. Het aantal schilders dat valt onder categorie 3 is onbekend. Voor een schatting van het totaal aantal OPS-slachtoffers per jaar moet bedacht worden dat schilders slechts een (klein) deel vormen van de totale populatie van werknemers die kans hebben op OPS. In ieder geval kan op 15 Atlas voor werk en gezondheid in de bouwnijverheid, Amsterdam 1992; Coronel Laboratorium, NIPG-TNO, Bedrijfsgezondheidsdienst Gelderland, Arbouw. 16 Uitgangspunt bij deze berekening is: 50 slachtoffers per jaar op basis van gemiddeld 20 jaar dienstverband. 22 STANDPUNTEN VAN DE COMMISSIE basis van deze onderzoeken onder schilders worden geconcludeerd dat het totaal aantal OPS-slachtoffers (vallend onder categoric 1, categoric 2A en 2B en categoric 3 van de WHO-definitic) de officiele schattingen (3o\ot 330 per jaar; 2.500 in totaal) overschrijdt. Vcrder onderzoek in andere branches is nodig om het precieze aantal slachtoffers te definieren. Hoe de cijfers ook precies mogen zijn, duidelijk is dat er sprake is van ecn ernstig gezondheidsprobleem dat met dc initiaticven van betrokkcnen uit het verlcdcn en met het huidige beleid nict afdoendc kan worden pndervangen. Activiteiten verantwoordelijke partijen De vraag of aanvuUende maatrcgclen, en zo ja welke, noodzakelijk zijn, moet worden beantwoord tegen de achtcrgrond van het huidige beleid, de huidige vcrantwoordelijkheden en activiteiten. De werkgever is op grond van het Burgerlijk Wetboek en de arbeidsomstandighedenwetgeving verplicht zorg te dragen voor goede arbeidsomstandigheden in het kader van zijn algemene beleidsvoering. De werkgever dient dc benodigde maatrcgclen te nemen op grond van een goed inzicht in de risico's en rckening houdcnd met wetenschappelijke en technische inzichtcn. Deze vcrplichtingen bestaan reeds lang maar zijn in het afgelopcn decennium nader geconcretiseerd op het gebied van gevaarlijke stoffen, de risico-inventarisatie en -evaluatie (RIE) alsmede de verplichte aansluiting bij een gecertificeerde Arbodienst (per 1/1/96 dan wel 1/1/98). De RIE-verplichting en de algemene vcrplichting om te beschikken over adequate deskundige ondcrsteuning zijn op 1/1/94 van kracht geworden. Hieruit is duidelijk op te maken dat de werkgever reeds lang de plicht heeft zich te verdicpen in arborisico's en passende maatrcgclen te treffen ter voorkoming daarvan. Uiteraard moet hij dan wel kunnen weten of cr sprake is van enig risico. Literatuuronderzoek bij de Universiteit van Amsterdam'^ maakt duidelijk dat reeds in 1933 in Het Veiligheidsmuseum ecn pubhcatie voorkwam over het treffen van maatrcgclen in autolakspuiterijen ter voorkoming van gezondheidsschade. Het bchocft geen betoog dat nadicn ecn gestage stroom publicatics op gang kwam over dc gezondheidsrisico's van blootstclling aan organische oplosmiddelen. 17 Oplosmiddelrisico 's in historisch perspectief, J. Overbeek, Chemiewinkel, Universiteit van Amsterdam, 1993. 23 Tegen deze achtergrond valt niet goed te begrijpen waarom het zo moeilijk blijkt te zijn om, zoals in de adviesaanvraag w^ordt beschreven, te komen tot kw^antitatieve afspraken zoals in de Verfovereenkomst die in het kader van het bouwconvenant is afgesloten. Ook andere inspanningen (inclusief het KWS 2000-programma) blijken maar in beperkte zin effectief in het terugdringen van de OPS-problematiek. Deze constatering geldt in meer of mindere mate voor alle sectoren waarin veel gebruik wordt gemaakt van VOS'en. Zelfs bij toepassingen waarbij het mogelijk is de VOS'en te vervangen door andere stoffen, wordt van deze mogelijkheid maar spaarzaam gebruik gemaakt. In februari 1997 heeft de Arbeidsinspectie in ruim 700 ondernemingen onderzoek gedaan naar toepassing en gebruik van organische oplosmiddelen bevattende producten'*. De algemene conclusie uit het rapport is dat"... werkgevers zich te weinig inspannen om het gevaar van blootstelling van werknemers aan organische oplosmiddelen bevattende producten te verminderen of te voorkomen". Dit terwijl slechts 16 procent van de werkgevers aangeeft zich niet bewust te zijn van de gezondheidsschadelijke effecten van VOS'en. Van de 515 bedrijven in het onderzoek die VOS'en gebruiken beschikt maar 37 procent over een RIE en slechts 11 procent over een aantoonbaar plan van aanpak tegen de risico's van blootstelling van werknemers aan VOS bevattende producten. Van de beperkte groep van 189 bedrijven die wel over een RIE beschikken wordt blootstelling aan VOS'en niet eens als risicofactor onderkend. Verder bleek dat slechts 5 procent van de ondernemingen periodiek metingen verricht. Hoewel uit dit onderzoek ook blijkt dat sommige ondernemingen of branches in positieve zin activiteiten ondernemen, is het totale beeld naar het oordeel van dit deel van de commissie ronduit somber. Daarmee relativeert dit uitvoerig onderzoek in belangrijke mate de resultaten van de mini-enquete van het deel van de commissie dat hiervoor aan het woord was naar de blootstelling aan organische oplosmiddelen (zie bijlage4). Tegen deze achtergrond komt dit deel tot de conclusie dat het beleid ter preventie van OPS in ondernemingen onvoldoende van de grond komt. Gegeven de ernst van de problematiek zoals hierboven uiteen gezet, meent dit deel dat de overheid op korte termijn aanvuUende maatregelen moet treffen. Het is van oordeel dat het totstandkomen van een adequaat preventiebeleid in ondernemingen niet alleen mag afhangen van de vrije 18 Organisch Psycho Syndroom (OPS). De resultaten van een onderzoek naar toepassing van organische oplosmiddelen, Arbeidsinspectie, februari 1997. 24 STANDPUNTEN VAN DE COMMISSIE wil van partijen, hoe nuttig dit deel ook vrijwillig tot stand gekomen afspraken beoordeelt". Hardheid relatie blootstelling aan organische oplosmiddelen en OPS De relatie tussen beroepsmatige blootstelling aan VOS'en en het ontstaan van OPS-gerelateerde klachten is naar de mening van dit deel bij herhaling in de wetenschappelijke literatuur aangetoond^". Dit deel van de commissie wil er overigens op wijzen dat het merendeel van de informatie, die de relatie tussen blootstelling en OPS aantoont, is gebaseerd op epidemiologisch onderzoek. Op individueel niveau was tot voor kort geen geschikte en wetenschappelijk gevalideerde diagnosemethodiek beschikbaar om de relatie tussen beroepsmatige blootstelling en OPS aan te tonen. In 1995 is echter ook deze diagnosemethodiek beschikbaar gekomen. Deze methode waarbij een speciaal Solvent Teain^^ volgens een nauwkeurig protocoP^ tot een betrouwbare diagnose kan komen, wordt momenteel door een aantal centra in Nederland toegepast. De ervaringen met dit protocol ondersteunen de opvatting dat ook recente blootstellingssituaties tot OPS kunnen leiden. Daarbij kan nog worden opgemerkt dat de selectiecriteria voor potentiele slachtoffers buitengewoon streng zijn. Zo dient de laatste blootstelling niet langer dan drie jaar geleden plaats te hebben gevonden en dient er sprake te zijn van minimaal vijf jaar regelmatige blootstelling. Dit deel acht het niet onwaarschijnlijk dat door deze zware criteria een deel van de problematiek buiten beeld blijft. Relatie grenswaarde, piekblootstelling en OPS-risico Er is een uitgebreide hoeveelheid wetenschappelijke studies en reviews beschikbaar die de relatie tussen VOS-blootstelling en gezondheidsproblemen aantoont. Dit deel constateert dat het hiervoor aan het woord zijnde deel van de commissie zijn opvatting, dat alleen structurele hoge blootstellingen tot OPS leiden, met name baseert op het ECETOC-rapport Chronic 19 Gedoeld wordt hier op het voorstel van de Centrale Branchevereniging Wonen, de F^JV Dienstenbond, de Dienstenbond CNV en het Bureau Arbozorg Wonen voor een verbod op het gebruik van organische oplosmiddelen binnen de branche (zie stand-punt ander deel van de commissie in paragraaf 4.1.1.1 inzake "vloeren en tapijt leggen'. 20 Zie hiervoor bijvoorbeeld E.L. Baker, A review of recent research on health effects of human occupational exposure to organic solvents, ]0M. 36(10), 1079-1092, (1995). 21 Onder Solvent Team v^fordt verstaan een team van deskundigen die beoordelen of er sprake is van stoornissen van het centrale zenuwstelsel (OPS) ten gevolge van bloot-stelling aan organische oplosmiddelen. 22 Organisch Psychosyndroom door oplosmiddelen? Een protocol voor de diagnostiek. Uitgebracht onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de S-serie, S186,1995. 25 neurotoxicity of solventi^. Deze opvatting is niet correct gezien de beperkingen die in het ECETOC-rapport zijn aangebracht ten aanzien van de te beoordelen onderzoeksgegevens. In dit rapport zijn namelijk studies van beroepen met "piek-karakteristieke" blootstelling buiten beschouwing gelaten. Het betreft dan omvangrijke beroepsgroepen als tapijtleggers, schilders en autospuiters. De ECETOC-studie ondersteunt om die reden dan ook eerder een andere conclusie. In een artikel van P. van Broekhuizen in het blad Arbeidsomstandigheden^'* wordt de ECETOC-studie in samenhang met andere studies gebruikt om aan te tonen dat een risico op het krijgen van OPS bestaat in situaties waarin regelmatige blootstelling aan piekconcentraties optreedt, ook al blijft het daggemiddelde onder de MAC-waarde. Het artikel van Van Broekhuizen is gebaseerd op een rapport van de Universiteit van Amsterdam^^. In dit verband wijst dit deel van de commissie erop dat men zich dient te realiseren dat MAC-waarden voor enkelvoudige en zuivere chemische stoffen worden opgesteld. Voor de gezondheidskundige onderbouvdng kan men alleen wetenschappelijke gegevens gebruiken w^aarin uitsluitend de effecten van blootstelling aan zo'n enkelvoudige stof beoordeeld worden. Daarbij doet zich het probleem voor dat in praktijksituaties zelden sprake is van langdurige blootstelling aan een enkelvoudige verbinding. Volgens dit deel van de commissie bestaat er dan ook veel wetenschappelijk materiaal waaruit eenduidig het verband tussen blootstelling aan VOS'en en OPS blijkt, terwijl dat zelfde materiaal maar zeer ten dele gebruikt kan worden ter onderbouwing van MAC-waarden. Dit deel van de commissie wil er om die reden dan ook op wijzen dat een beleid gericht op het voorkomen van OPS niet mag inhouden dat inspanningen achterwege kunnen blijven als men aan de MAC-waarden voldoet. Om ondernemingen en deskundigen die de ondernemingen moeten ondersteunen van een doeltreffend referentiekader te voorzien, zou door de overheid overwogen moeten worden om productgerichte MAC-waarden te ontwikkelen. Dit zou het voor ondernemingen eenvoudiger kunnen maken te beoordelen of de inspanningen afdoende zijn. De conclusies die uit het hierna genoemde rapport worden gemeld ondersteunen dit pleidooi. 23 Chronic Neurotoxicity of Solvents, Technical report no. 70, ECETOC, Brussel 1996, ISSN-0773-8072-70. 24 Blootstelling onder de MAC een risico?, Arbeidsomstandigheden, 1996, nr. 11, pp. 548-551. 25 Blootstelling aan organische oplosmiddelen onder de MAC ook een OPS-risico?, Universiteit van Amsterdam, Chemiewinkel, 1996. 26 S T A N D P U N T E N V A N D E COMMISSIE Het betreft een studie uit 1997 van het IPCS^^ van de Wereld Gezondheidsorganisatie WHO omtrent de gevaren van white spirit. White spirit wordt onder meer toegepast in alkydverven, houtconserveringsmiddelen, reinigingsmiddelen en ontvettingsmiddelen. In IPCS New^s van december 1996 w^orden door het IPCS de volgende conclusies gepresenteerd: - algemeen MAordt aangenomen dat de toepassing van alkydverven met een kwast of roller leidt tot een gemiddelde blootstelling aan white spirit van ongeveer 100 ppm. Dagelijkse blootstelling aan 100 ppm resulteert onder meer in duizeligheid en vermoeidheid; - schilders houden zich voor ongeveer 40 procent van hun tijd bezig met de toepassing van alkydverven en hebben dus een gemiddelde blootstelling van 40 ppm. Modellen waarin de blootstelling aan white spirit wordt gerelateerd aan de effecten geven als uitkomst dat een blootstelling gedurende meer dan dertien jaar aan een gemiddelde concentratie van 40 ppm kan leiden tot chronische effecten op het centraal zenuwstelsel; - als schilders alkydverven toepassen in ruimten waarin geen ventilatie plaatsvindt, kan de blootstelling toenemen tot veel hogere niveaus (300 tot 1000 ppm); - op basis van deze gegevens concludeert de IPCS Task Group White Spirit dat verven die gebaseerd zijn op white spirit niet in slecht geventileerde ruimten mogen worden gebruikt en dat alle praktische methoden moeten worden toegepast om de blootstelling aan white spirit in binnenruimten te minimaliseren. Volgens het IPCS moet een ruimer gebruik worden gemaakt van verven opwaterbasis. Overige gezondheidsproblemen De staatssecretaris stelt naar de mening van dit deel van de commissie terecht het risico op OPS centraal in zijn adviesaanvraag. Niettemin acht dit deel het raadzaam in het kader van dit advies te benadrukken dat ook andere gevaren voor de gezondheid bestaan die zijn gerelateerd aan het werken met oplosmiddelen. Immers maatregelen om OPS-risico's te verminderen zullen in het algemeen ook bijdragen tot de vermindering van deze gezbndheidsrisico's waardoor het rendement van de maatregelen wordt vergroot. 26 Environmental Health Criteria 187: white spirit, IPCS 1997. 27 Het gaat hier om de volgende gezondheidsrisico's. - Aantasting organen: het werken met oplosmiddelen kan leiden tot beschadiging van de lever, de nieren, maagstoornissen, hartritmestoornissen. - Aantasting van keel, luchtwegen, neus, ogen en oren. In deze gevallen kan irritatie optreden. Het hoornvlies kan beschadigd w^orden bij langdurige blootstelling, de reuk- en smaakzin kunnen veranderen. - De mogelijke invloed van een groot aantal oplosmiddelen op de vruchtbaarheid, de ontwikkeling van het ongeboren kind en het ontstaan van spontane abortussen. - Het bij de mens kunnen veroorzaken van kanker, ofWel daarvan worden verdacht, door sommige organische oplosmiddelen. 3.3 Beoordeling van de beleidsvoorstellen Zeals gezegd stelt de staatssecretaris in concreto voor het huidige beleid ten aanzien van OPS te optimaliseren met behulp van beleidsregels en voor strikt omschreven risicovolle situaties aan te vullen met een vervangingsverplichting. Ter ondersteuning van deze beleidsvoornemens wil de staatssecretaris een flankerend beleid voeren. 3.3.1 Standpunt van een deel van de commissie^' Definiering risicovoUe situaties Ten aanzien van de door de staatssecretaris gevraagde definiering van risicovolle arbeidssituaties (uit oogpunt van blootstelling aan organische oplosmiddelen) w^ijst dit deel van de commissie op een drietal aspecten. 1. Het bestaande en belangrijkste beleidsinstrument om risicovolle arbeidssituaties te onderkennen is de RIE. Sinds 1 januari 1994 zijn individuele werkgevers verantwoordelijk voor het laten uitvoeren van een risico-inventarisatie en -evaluatie. Sinds 1 januari 1996 is een deel van het bedrijfsleven verplicht daarbij gebruik te maken van een gecertificeerde Arbodienst. Voor een ander deel van het bedrijfsleven geldt deze verplichting vanaf 1 j anuari 1998. Uit een onderzoek van de Arbeidsinspectie onder oplosmiddel gebruikende bedrijven^* blijkt dat een deel van de in het onderzoek betrokken bedrijven geen RIE had uitgevoerd. Ook bleek dat bij een deel (36 pro- 27 Bestaande uit de ondernemersleden. 28 C.H. Ackermann, Organisch Psycho Syndroom (OPS). De resultaten van een onderzoek naar toepassing van organische oplosmiddelen, Arbeidsinspectie, Den Haag, februari 1997). 28 STANDPUNTEN VAN DE COMMISSIE cent) van de uitgevoerde RIE's blootstelling aan organische oplosmiddelen niet als een risicofactor was onderkend. Daar v^^aar organische oplosmiddelen als een risicofactor werden onderkend, is echter in ongeveer de helft van de gevallen (57 van de 122) een plan van aanpak opgesteld om tot vermindering van het risico te komen. Onduidelijk is of in de situaties waar een plan van aanpak ontbreekt, dit om goede redenen is gebeurd, te weten omdat na evaluatie van het risico werd geconcludeerd dat het risico adequaat werd beheerst en geen aanvullende maatregelen nodig waren. Toch toont naar het oordeel van dit deel van de commissie het onderzoek van de Arbeidsinspectie aan dat versterking van het instrument RIE nodig is om risicovoUe situaties te onderkennen en aan te pakken. In het vervolg doet dit deel van de commissie daartoe voorstellen. Tot slot wil dit deel van de commissie in verband met het hier aan de orde zijnde aspect een relatie leggen tussen de arbo-beleidsinstrumenten zoals het RlE-instrument en het bijbehorende plan van aanpak en de dagelijkse praktijk in de bedrijven. In de discussie over blootstelling aan oplosmiddelen moet ook aandacht worden geschonken aan het sluitstuk van het arbobeleid, de arbeidshygiene. In een aantal sectoren en bedrijfstakken en ondernemingen is het risico van de eventuele blootstelling aan deze stoffen in hoge mate afhankelijk van het gebruik van de persoonlijke beschermingsmiddelen. Op de werkvloer hebben werkgever en werknemer een gezamenlijke verantwoordelijkheid ten aanzien van de arbeidshygiene, waarbij de werkgever de persoonlijke beschermingsmiddelen beschikbaar dient te stellen en vervolgens de werknemer de verplichting heeft deze middelen volgens de voorschriften te gebruiken teneinde eventuele risico's af te wenden. Maximale blootstellingsgrenzen worden door goed onderbouwde blootstellingslimieten (MAC-waarden en dergelijke) vastgelegd. Blootstelling boven grenswaarden kan aanleiding geven tot gezondheidsschade van verschillende aard, waaronder chronisch neurologische aandoeningen. Dit deel van de commissie hecht veel belang aan grenswaarden als maatstaf voor maximale blootstelling en definiering van risicovoUe situaties (vanuit een gezondheidsperspectief), ook al zijn verbeteringen in de gezondheidskundige onderbouwing van de huidige in Nederland geldende grenswaarden voor organische oplosmiddelen wellicht mogelijk. Verbetering van de huidige grenswaarden voor organische oplosmiddelen in Nederland is onderdeel van het voorstel van dit deel om hoge blootstelling aan organische oplosmiddelen onder controle te brengen. Van blootstellingen blijken vaak slechts indicatieve schattingen beschikbaar te zijn. Dit blijkt zowel uit het onderzoek van de Arbeidsinspectie als uit een enquete in de achterban van de werkgevers. Dit maakt het 29 concreet beantwoorden van de vraag van de staatssecretaris om de risicovoUe situaties te identificeren niet mogelijk. Immers, dit deel van de commissie is van mening dat elke aanpak meet zijn gebaseerd op het duidelijk gedefinieerde werkelijke risico. Waar dat niet voldoende bekend is, moet de eerste stap zijn het nader definieren van het risico . en/of het specificeren onder welke omstandigheden het gevaar zich werkelijk voordoet. Een moeilijkheid vormt de gecombineerde blootstelling aan mengsels van oplosmiddelen. MAC-waarden vvrorden immers in beginsel alleen voor enkelvoudige stoffen vastgesteld en niet voor mengsels van stoffen. Voor dergelijke gecombineerde blootstellingen dient een erkende berekeningswijze te worden vastgesteld, waarbij aan de hand van de bestaande MAC-waarden een MAC-w^aarde voor een gecombineerde blootstelling wordt vastgesteld. In dit kader is voorts van belang dat bij het inschatten van mogelijk risicovoUe arbeidssituaties een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen producerende en toepassende sectoren en bedrijfstakken. Zo is bijvoorbeeld in de land- en tuinbouw het gebruik van bestrijdingsmiddelen in het bestrijdingsmiddelenbesluit vastgelegd, maar verschillende middelen die in deze sector niet voor gebruik zijn toegestaan, zijn in productie of kunnen in andere sectoren/bedrijfstakken worden toegepast. Vervolgens is van belang dat de informatie afkomstig uit onderzoeken wordt gecontroleerd op actualiteit en door de overheid breed intern wordt getoetst aan bestaande wet- en regelgeving. Dit deel van de commissie stelt voor om prioriteiten te stellen voor het nader definieren van risico's en stelt voor dit te doen op grond van een indeling die is gebaseerd op de geschatte verbruiksvolumina en de geschatte blootstelling: 1. toepassingsgebieden waar sprake is van iiog^e verbruiksvolumina en hoog geschatte kans op blootstelling aan concentraties ver boven goed onderbouwde blootstellingslimieten; 2. toepassingsgebieden waar sprake is van lage verbruiksvolumina en hoog geschatte kans op blootstelling aan concentraties ver boven goed onderbouwde blootstellingslimieten; 3. toepassingsgebieden waar sprake is van hoge verbruiksvolumina en laag geschatte kans op blootstelling aan concentraties ver boven goed onderbouwde blootstellingslimieten; 4. toepassingsgebieden waar sprake is van lage verbruiksvolumina en laag geschatte kans op blootstelling aan concentraties ver boven goed onderbouwde blootstellingslimieten. 30 STANDPUNTEN VAN DE COMMISSIE Onderstaand schema geeft de indeling weer. Schema: INDELING RISICOVOLLE SITUATIES HOOG G E B R U I K S categorie 3 categorie 1 categorie 4 categorie 2 V 0 L U M E LAAG LAAG HOOG KANS OP BLOOTSTELLING aan concentraties ver boven goed onderbouwde blootstellingslimieten De weergave van de kans op blootstelling en ook de weergave van de gebruiksvolumina betreffen indicatieve schattingen. Een hoge kans op blootstelling betekent nog niet automatisch een hoge kans op schadelijke blootstelling. Ook uit andere gegevens aangereikt aan de commissie, inclusief een enquete van werkgevers in de achterban, blijkt dat van blootstellingen vaak slechts indicatieve inschattingen beschikbaar zijn. Ondanks de eerder genoemde onzekerheden in de blootstellingen concludeert dit deel van de commissie dat er een aantal toepassingsgebieden is aan te wijzen dat in de eerste categorie van de hiervoor gegeven indeling valt en waarvoor dit deel van de commissie een gerichte aanpak voor het terugdringen van blootstelling aan oplosmiddelen voorstelt. Maatregelen De staatssecretaris is van mening dat met de huidige arbeidshygienische strategic eventueel aangevuld met beleidsregels kan worden volstaan bij toepassingen van organische oplosmiddelen (houdende producten): - die continu zijn en aan een vaste plaats zijn gebonden en - die een geregeld en structureel karakter hebben en 31 - waar technische maatregelen of technische beheersmaatregelen mogelijk zijn die leiden tot een reductie van de blootstelling tot een niveau dat de gezondheid niet schaadt (blootstellingsniveau structureel lager dan de grenswaarde). Naar de mening van de staatssecretaris dient vervanging te worden overwogen in situaties waarvoor geldt dat: - grenswaarde(n) voor het (de) desbetreffende organische oplosmiddelen(en) gemakkelijk wordt/worden overschreden en - gezien de aard van de situatie en/of de wijze van toepassing van het oplosmiddelhoudend product, het treffen van adequate beheersmaatregelen ter reductie van de blootstelling aan de organische oplosmiddelen in dat product, anders dan door vervanging van het desbetreffende product door een minder schadelijk alternatief dan wel het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen, bijzonder lastig, respectievelijk praktisch onmogelijk is en - vervanging technisch uitvoerbaar is. Dit deel van de commissie constateert dat er op tweeerlei manieren sprake kan zijn van vervanging. Enerzijds binnen de arbeidshygienische strategic van de individuele onderneming. Anderzijds in het kader van een vervangingsplicht in specifieke situaties zoals bedoeld is in de adviesaanvraag en geldend voor alle bedrijven die werken in de aangegeven specifieke situaties. In de volgende indeling wordt gedoeld op deze laatste vorm van vervangingsplicht, namelijk vervanging in specifieke situaties. Dit deel van de commissie onderschrijft in grote lijnen de door de staatssecretaris genoemde indeling van situaties ten aanzien van blootstelling aan organische oplosmiddelen en de daarbij gehanteerde criteria: - de indeling volgt de arbeidshygienische strategic zoals die in de Arbcidsomstandighedenwet is vastgelegd inclusief een aanpak aan de bron; - nadere beleidsregels, of in het uiterste geval een vervangingsplicht, worden pas overwogen als andere beheersmaatregelen niet effectief blijken te zijn; - vervangingsplicht in specifieke toepassingen wordt getoetst aan de criteria van technische haalbaarheid en naleefbaarheid. Mede uit concurrentie-overwegingen dient de toetsing op economische haalbaarheid te worden toegevoegd, uiteraard met toepassing van de arbeidshygienische strategic. 32 STANDPUNTEN VAN DE COMMISSIE Dit deel is het eens met het argument van de staatssecretaris dat allerlei maatregelen die effectief zijn op een vaste werkplek met v^^erkzaamheden van een meer continu karakter moeilijker of helemaal niet werken in een arbeidssituatie met mobiele werkplekken en wisselende omstandigheden; bij deze laatste categorie toepassingen zal vervanging eerder in aanmerking komen, maar dit deel blijft vervanging zien als uitkomst van de arbeidshygienische strategie en niet als een vaststaande conclusie. Ook onderschrijft dit deel de arbeidshygienische strategie, die immers uitgaat van op risico gebaseerde maatregelen. Het gevaar van het niet volgen van een risicobenadering (en dus de arbeidshygienische strategie) is, dat maatregelen worden getroffen die niet voldoen aan een of meer van de primair te stellen eisen, namelijk dat zij technisch en economisch haalbaar,' naleefbaar en controleerbaar zijn. Een risicobenadering houdt onder meer in dat niet alleen v^^ordt uitgegaan van het intrinsieke gevaar van een stof, maar dat ook wordt bezien of er sprake is van een kans op werkelijke blootstelling en of die blootstelling zodanig hoog is dat daardoor het gevaar zich kan materialiseren, dat wil zeggen dat gezondheidsschade kan optreden. 3.3.2 Standpunt van een ander deel van de commissie^' Naar de mening van een ander deel van de commissie kunnen uit de adviesaanvraag van de staatssecretaris met betrekking tot het toekomstig beleid ten aanzien van OPS vier vragen worden herleid: 1. In welke situaties in relatie tot OPS kan gesproken worden van meer en wanneer van minder risicovolle werkzaamheden? 2. In welke risicovolle situaties kan worden volstaan met beperking van het risico op OPS door het treffen van technische beheersmaatregelen? Deze beheersmaatregelen gelden als aanvulling op de arbeidshygienische strategie en kunnen worden neergelegd in beleidsregels. 3. In welke risicovolle situaties hebben technische beheersmaatregelen onvoldoende effect en is om die reden vervanging van het oplosmiddel houdende product van belang? 4. Welk flankerend beleid is noodzakelijk om het risico op OPS te minimaliseren? 29 Bestaande uit de werknemersleden en onafhankelijke leden. 33 Dit deel van de commissie acht het van belang deze vragen te beantwoorden en heeft zich ingespannen om zo goed mogelijk onderbouwde voorstellen te doen inzake vervangingsverplichtingen voor toepassingen waarvoor dat noodzakelijk wordt geacht en waarvoor dat ook technisch haalbaar is. OnderverdelingrisicovoUe situaties en benodigde maatregelen Voor het onderverdelen van risicovoUe situaties en benodigde maatregelen heeft dit deel van de commissie alle branches waarin toepassingen met VOSgebruik voorkomen onderverdeeld in een drietal categorieen. Voor dit overzicht is gebruikgemaakt van het hiervoor genoemde onderzoek van de Arbeidsinspectie en diverse publicaties van de Stichting Arbouw. Het overzicht is als bijlage 5 bij het advies gevoegd. De onderverdeling is als volgt: A. Sectoren en branches waar sprake is van duidelijk aantoonbare risicovoUe werksituaties met oplosmiddelen. B. Sectoren en branches waar aanwijzingen zijn dat er mogelijk sprake is van risicovoUe werksituaties met oplosmiddelen. C. Sectoren en branches waar onvoldoende bekend is over de risico's van het werken met oplosmiddelen. Voor de categorieen B en C acht dit deel nader onderzoek noodzakelijk om te bepalen of aanvuUende maatregelen genomen moeten worden. Indien dat het geval zou zijn, dient de aard van de gewenste maatregelen achterhaald te worden. Op dit moment beschikt dit deel over onvoldoende gegevens om voor de toepassingen die onder de categorieen B en C vallen met concrete voorstellen te komen. In de voorstellen voor nader beleid (zie hoofdstuk 4) heeft dit deel zich dan ook beperkt tot toepassingen van categorie A. Daarbij heeft dit deel het onderscheid gehanteerd dat in de adviesaanvraag wordt gegeven ten aanzien van enerzijds toepassingen waarvoor de arbeidshygienische strategie, eventueel aangevuld met beleidsregels, afdoende kan zijn; Anderzijds toepassingen waarbij een vervangingsplicht de aangewezen vfeg biedt. Daarbij zal dit deel in het volgende hoofdstuk tevens aangeven waar naar zijn indruk uitzonderingen op deze criteria zouden moeten worden gemaakt. 34 4. Advies over een te volgen strategie Uit vorenstaande blijkt dat de commissie unaniem erkent dat er een OPSprobleem is maar dat binnen de commissie verschillend M^ordt gedacht over de aard en omvang van de OPS-problematiek. Dit verschil van inzicht heeft gevolgen voor de standpunten ten aanzien van de door de staatssecretaris voorgestelde aanpak. 4.1 Standpunt van een deel van de commissie^ Dit deel van de commissie wijst er nogmaals op dat OPS slechts een symptoom is van het meer fundamentele probleem dat zich nog steeds te hoge blootstellingen aan oplosmiddelen kunnen voordoefl in de arbeidssituatie. Dit voorkomen van te hoge blootstelhngssituaties geeft aan dat de bestaande arbeidshygienische strategie nog onvoldoende heeft gev^erkt en moet worden versterkt. Daarbij dient echter naar de mening van dit deel te worden gekozen voor een toepassingsgerichte en niet voor een productgerichte aanpak. Het intrinsieke gevaar van blootstelling ligt w^eliswaar besloten in een product, maar het werkelijke risico van blootstelling doet zich voor in de toepassing. Daar moet dan ook de aanpak voor de beheersing op gericht zijn. Dit deel van de commissie stelt de volgende maatregelen voor: - een gefaseerde aanpak van de (mogelijke) risicovolle situaties, te beginnen met de categorie-l-toepassingen (zie het schema in paragraaf 3.3.1); - verbetering uitvoering risico-inventarisatie en -evaluatie; - invoering van persoonsgerichte periodieke controle op chronische effecten daar v^^aar de kans op zeer hoge blootstellingen inderdaad aanwezig is; - verbeteren grensM^aarden. In het volgende zal elk van de voorgestelde maatregelen nader w^orden uitgewerkt. Zoals duidelijk zal v^^orden, zijn in de door dit deel van de commissie voorgestelde maatregelen de door de staatssecretaris voor- 1 Bestaande uit de ondememersleden. 35 gestelde verscherping van het huidige beleid en vervangingsplicht impliciet opgenomen. Zoals is aangegeven, stelt dit deel van de commissie voor om prioriteit te geven aan categoriel-toepassingen. Op grond van beschikbare gegevens en de aangegeven indelingscriteria 'hoge gebruiksvolumes' en 'grote kans op blootstelling ver boven goed onderbouwde blootstellingslimieten' zijn een zestal toepassingen geidentificeerd, die als categoriel-toepassing kunnen viTorden aangemerkt. Op de door dit deel van de commissie voorgestelde wijze van aanpak van die toepassingen zal verder in dit advies nader worden ingegaan, nadat dit deel van de commissie eerst een algemene wijze van aanpak voor alle categorieen heeft voorgesteld. 4.1.1 Algemene wijze van aanpak Dit deel van de commissie stelt voor dat de staatssecretaris van SZW een indeling maakt van mogelijk risicovoUe situaties volgens de hiervoor aangegeven methodiek. Vervolgens stelt dit deel van de commissie voor dat het Ministerie van SZW gesprekken aangaat met bedrijfstakken, brancheorganisaties of groepen bedrijven die werken met risicovoUe toepassingen. Deze gesprekken dienen ter bewustmaking van de problematiek en ter verkenning van mogelijkheden om de risico's van blootstelling te beperken. Vervolgens kunnen deze bedrijfstakken, brancheorganisaties of groepen bedrijven in eigen verantwoordelijkheid - al dan niet in overleg met de overheid en al dan niet in overleg met de vakbeweging - ihitiatieven ontplooien tot vergroting van de aandacht voor de problematiek, tot het doen van handreikingen of tot een aanpak die leidt tot een vermindering van de risico's van blootstelling. Binnen deze aanpak passen ook eventuele convenanten met de overheid en/of vakbonden of afspraken met vakbonden over reductiedoelstellingen. De aanpak kan bestaan uit nader onderzoek (definiering van het risico, nadere specificering van risicovoUe situaties), uit het formuleren van beheersstructuren, uit het geven van voorlichting en/of instructie, zowel aan werkgevers als aan werknemers. Ook kunnen concrete reductiedoelstellingen, middelen, faseringen en uitvoeringstermijnen worden gedefinieerd. Overigens wijst dit deel erop dat reeds een groot aantal van de hier als mogelijk geschetste initiatieven is genomen (zie bijlage 4). Indien de hier beschreven aanpak in specifieke toepassingssituaties tot de conclusie leidt dat adequate beheersing alleen haalbaar en controleerbaar is door het opstellen van nadere beleidsregels of in het uiterste geval door het verplichten tot vervanging, dan dient het Ministerie van SZW het initiatief te nemen tot het opstellen van beleidsregels respectievelijk wetgeving voor 36 ADVIES OVER EEN TE VOLGEN STRATEGIE vervangingsplicht voor te bereiden en concrete beleidsvoornemens voor advies aan de Commissie Arbeidsomstandigheden van de SER voor te leggen. Hiervoor heeft dit deel voorgesteld om prioriteit te geven aan een aanpak tot beheersing van de categorie-1-toepassingen. Door voorlichting en overleg kan de overheid de werkgevers(organisaties) in andere categorieen toepassingssituaties activeren tot het nemen van maatregelen. Op grond van ervaringen die in categorie 1 worden opgedaan kunnen in een later stadium de andere toepassingssituaties nader worden bekeken en kunnen waar nodig maatregelen tot (verdere) reductie van blootstellingen worden getroffen. 4.1.1.1 Uitwerking aanpak categorie-1-situaties Op grond van de combinatie van de criteria 'hoge gebruiksvolumes', 'grote kans op blootstelling ver boven goed onderbouwde blootstellingslimieten' (categorie 1 in schema 1) dienen voor de volgende toepassingssituaties met prioriteit plannen tot reductie van blootstelling te worden gemaakt: - autoreparatie; - handmatige schoonmaakwerkzaamheden in offset- en zeefdrukkerijen - schoenreparaties - lederwarenindustrie - binnenhuisschilderwerk - tapijt en vloeren leggen. De eerste vier toepassingssituaties kunnen worden beschouwd als vaste werkplekken, die op grond van de criteria die de staatssecretaris heeft genoemd, in aanmerking komen voor beleidsregels. De laatste twee toepassingssituaties kunnen worden beschouwd als mobiele plekken, die op grond van door de staatssecretaris genoemde criteria in aanmerking komen voor een vervangingsplicht. Hierna zal elk van deze toepassingsgebieden afzonderlijk worden besproken. Vaste werkplekken (4) Dit deel stelt voor dat de overheid met de relevante bedrijfstakken, branche organisaties en/of groepen bedrijven in deze sectoren overleg pleegt ter bevordering van de bewustwording van de problematiek en ter stimulering van het treffen van maatregelen tot beheersing van risicovoUe blootstelling. Deze organisaties worden dan vervolgens in de gelegenheid gesteld binnen zes maanden al dan niet in overleg met het Ministerie van SZW en al dan niet in overleg met de bonden een plan te ontwikkelen tot adequate beheer37 sing van blootstelling in de betrokken toepassingen, waarbij een redelijke uitvoeringstermijn v^^ordt ingecalculeerd. Indien het Ministerie van SZW na deze termijn tot de conclusie komt dat adequate beheersing alleen haalbaar en controleerbaar is door het opstellen van nadere beleidsregels of in het uiterste geval het verplichten tot vervanging, dan neemt het ministerie het initiatief om beleidsregels op te stellen respectievelijk wetgeving tot vervanging voor te bereiden en aan de commissie concrete beleidsvoornemens voor advies voor te leggen. Overigens v^ijst dit deel van de commissie erop dat mede door de grotere risicobekendheid in verschillende toepassingsgebieden al maatregelen zijn of v^orden getroffen. Voor een inventarisatie van de getroffen maatregelen en gemaakte afspraken zij eveneens verwezen naarbijlage 4. 1. Autoreparatie De brancheorganisatie is bereid in de Bedrijfsraad, waar met de betrokken bonden over arbeidsomstandigheden wordt gesproken, en met de Arbeidsinspectie knelpunten op het gebied van blootstelling aan organische oplosmiddelen te inventariseren en daarvoor een plan van aanpak te ontwik- . kelen. 2. Handmatige schoonmaakwerkzaamheden in offset- en zeefdrukkerijen In de Grafische Industrie w^ordt in de meeste drukpersen dagelijks met oplosmiddelen gewerkt. Onafhankelijke onderzoeken bevestigen dat daar waar de drukkerijen adequaat mechanisch worden geventileerd, de tijdsge wogen blootstelling onder de geldende MAC- en STEL-waarden blijft. Daar waar met meer dan een oplosmiddel wordt gewerkt, is ook de blootstellingsindex^ steeds kleiner dan een. Dat de tijdsgewogen blootstelling onder de MAC- of STEL-waarde blijft, geeft echter geen uitsluitsel over het optreden van eventuele kortdurende piekblootstellingen. Deze blijven bij tijdsgewogen metingen immers onzichtbaar. De risicosituaties in de grafische Industrie zijn derhalve in de regel niet de normale werkomstandigheden, maar die situaties waarbij de werknemers gedurende korte tijd, maar wel regelmatig, zeer intensief met oplosmiddelen werken. Deze situaties, waarbij het kan gebeuren dat werknemers gedurende korte tijd worden blootgesteld aan hoge piekconcentraties, zijn adequaat beschreven in het rapport OPS in de Grafische Industrie^ Dit is een van de weinige rapporten op dit gebied, waarin de verschillende grafische De blootstellingsindex is de som van de breuken van de gemeten tijdsgewogen blootstelling en MAC-waarde van elk van de oplosmiddelen. OPS in de Grafische Industrie, Chemiewinkel Universiteit van Amsterdam en Nederlands Centrum voor Beroepsziekten, februari 1997. 38 ADVIES OVER EEN TE VOLGEN STRATEGIE productieprocessen goed onderscheiden worden. Merkwaardig is dan ook de uiteindelijke conclusie van het rapport dat de gehele grafische bedrijfstak een groot OPS-risico met zich zou brengen. Deze conclusie staat haaks op de in het rapport opgenomen onderzoeksgegevens en wordt door dit deel van de commissie niet onderschreven. Volgens het hiervoor genoemde rapport bestaat in de volgende situaties kans op piekblootstellingen: - handmatige schoonmaak in offset en hoogdruk (wat de schoonmaak betreft zijn deze druktechnieken vergelijkbaar); - handmatige schoonmaak in de zeefdruk. In 18 van de 19 gediagnosticeerde OPS-gevallen in de bedrijfstak betreft het werknemers die met deze technieken hebben gewerkt. Het risico van blootstelling aan zeer hoge concentraties in deze situaties dient beperkt te worden. Hiervoor is een plan van aanpak ontwikkeld dat is ingebracht in het tripartiet overleg van het ARBO<onvenant voor de grafische Industrie. Dit plan omvat onder meer voor de offset en hoogdruk het versneld invoeren van het in de Milieubeleidsovereenkomst voor de grafische Industrie en verpakkingsdrukkerijen al voorziene gebruik van traag verdampende schoonmaakmiddelen. Voor de zeefdruk is een. aantal veelbelovende technische mogelijkheden versneld in studie genomen. 3. Schoenreparaties Dit deel wijst erop dat volgens de OndernemersUnie in het Schoenambacht de schoenherstellersbranche in de afgelopen jaren veel geld heeft geinvesteerd op het gebied van gezondheid en milieu. Investeringsverplichtingen zijn opgenomen in de CAO voor schoenherstellers en reeds sinds 1987 zijn in vrijwel alle schoenmakerijen lijmafzuiginstallaties en/of ruimte-luchtreinigers aangebracht. Al voor 1987 is een lijmspaarder geintroduceerd die het overbodig maakt om met open lijmblikken te werken. Deze investeringen worden binnen enkele jaren wellicht weer overbodig omdat de fabrikanten van de schoenmakerslijmen druk doende zijn met het verwijderen van alle schadelijke stoffen uit de lijmen en omdat de schoenmakerijen op grote schaal experimenteren met lijmen op waterbasis. Volgens de OndernemersUnie in het Schoenambacht kan daar kwalitatief nog niet voor alle verlijmingen bij de schoenreparatie gebruik van worden gemaakt. De fabrikanten van machines en de producenten van de lijmen verwachten evenwel een snelle doorbraak zodat het in de toekomst mogelijk is voor alle verlijmingen waterlijmen te gebruiken. 39 4. Lederfabrikanten Dit deel van de commissie wijst crop dat in de lederwarenindustrie momenteel 95 procent van de bedrijven met producten op waterbasis werkt. Mobiele werkplekken (2) 1. Binnenhuisschilderwerk Naar de mening van dit deel is niet aangetoond dat technische of organisatorische maatregelen en particle vervanging (overgaan naar producten met lagere oplosmiddelconcentraties) niet adequaat zouden kunnen werken. Recent onderzoek'' toont aan dat door het gebruik van high solid-systemen (in combinatie met goede ventilatie) exposities boven grenswaarden kunnen worden vermeden. Daarom vindt dit deel van de commissie het opleggen van een vervangingsplicht nog voorbarig. Bovendien twijfelt dit deel ernstig aan de naleefbaarheid van een vervangingsplicht. Dezelfde systemen als die welke binnenshuis worden toegepast, worden ook in schilderstoepassingen gebruikt waar te hoge blootstelling niet direct een punt van zorg is. Deze mening is gebaseerd op ervaringen met eerdere productgerichte vervangingen (van synthetische muurverven), die ongewenste en onbedoelde effecten tot gevolg hadden. Een korte beschrijving daarvan is weergegeven in bijlage 6 van dit advies. In het kader van ketenafspraken (producent verbruiker) wordt de mogelijkheid onderzocht om te komen tot specifieke producttoepassingen in specifieke situaties. Daarom stelt dit deel voor het 'werkdocument' van de Vereniging van Verf- en Drukinktfabrikanten (VWF) en de Koninklijke Vereniging Federatie van Ondernemers in het Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf (FOSAG) te gebruiken als basis voor het plan van aanpak. Hierin is de stand der techniek van oplosmiddelarme verfproducten weergegeven en wordt een plan beschreven voor een geleidelijke verschuiving in de rich ting van oplosmiddelarme producten in de markt. Het doorbreken van dit plan door wetgeving maakt naar de mening van dit deel van de commissie het realiseren van de doelstelling alleen maar moeilijker. 2. Vioeren en tapijt leggen Dit deel van de commissie is van oordeel dat het voorstel van de Centrale Branchevereniging Wonen, de FNV Dienstenbond, de Dienstenbond CNV en het Bureau Arbozorg Wonen (RAW) voor een verbod (met de mogelijkheid van ontheffing) op het gebruik van organische oplosmiddelen binnen de branche, past binnen de door dit deel voorgestelde arbeidshygienische 4 Interior painiting of trim with solvent-home paints, BRE-publications, British Research Establishment, January 1995. 40 ADVIES OVER EEN TE VOLGEN STRATEGIE strategic. Er is sprake van een grote kans op blootstelling aan hoge concentraties organische oplosmiddelen. Eigenlijk dient de arbeidshygienische strategie hier te leiden tot vervanging, ook omdat de blootstellingen met andere maatregelen niet goed onder controle zijn te krijgen. Vervanging is technisch mogelijk met uitzondering van een beperkt aantal toepassingssituaties, bijvoorbeeld het stofferen van kleine verticale vlakken zoals trappen, plinten en kolommen. Uit binnenlandse concurrentieoverwegingen kan de overheid hier als steuntje in de rug een vervangingsplicht opleggen. Dit deel stelt voor dat de overheid met de betrokken partijen nader overleg voert ter verdere concretisering van specifieke beleidsmaatregelen, inclusief onderzoek naar veilige alternatieven in de uitzonderingssituaties. 4.1.2 Verbetering uitvoering RIE Dit deel van de commissie is van mening dat verdere invoering van RIE's zal bijdragen tot een betere onderkenning van de risico's en v^aar nodig terugdringing van blootstellingen. Wei moet door gerichte voorlichting aan bedrijven en Arbodiensten het bewustzijn betreffende mogelijke gezondheidsschadelijke effecten van blootstelling aan organische oplosmiddelen MTorden vergroot om zo te bewerkstelligen dat deze effecten ook inderdaad in de RIE's w^orden meegenomen. Verder zouden Arbodiensten in hun dienstverlening aan bedrijven meer expliciet aandacht moeten schenken aan dit specifieke probleem. Deze bewustmaking en voorlichting is mede een taak van de bedrijfstakken en brancheorganisaties. Initiatieven voor ketenoverleg tussen producenten van grondstoffen en producten en de eindgebruikers om daaraan invulling te geven, zijn al genomen. Zo begint bijvoorbeeld in de grafische industrie in mei 1997 een voorlichtingscampagne gekoppeld aan een gefaseerde aanpak van risico-inventarisatie en -evaluatie in een gezamenlijke actie van werkgevers, vakbonden en Arbeidsinspectie. 4.1.3 Persoonsgebonden onderzoek Dit deel is van mening dat naast een vermindering van de blootstelling, bijvoorbeeld door meer en betere ventilatie, door een vermindering van de hoeveelheid organische oplosmiddelen per eenheid product of in het uiterste geval door vervanging van oplosmiddelhoudende producten, ook een meer persoonsgebonden aanpak kan bijdragen aan de vermindering van chronisch schadelijke effecten van blootstelling. Met name het periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO) kan hierbij een belang41 rijke rol spelen. Nu al bestaat voor v^rerkgevers de verplichting werknemers in de gelegenheid te stellen om periodiek een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan. Analoog aan de bepalingen van artikel 24 en 25 van de Arbeidsomstandighedenwet kan de overheid werknemers in risicovoUe beroepen verplichten tot deelname aan een dergelijk PAGO en daarbij tevens voorschrijven met welke frequentie het PAGO dient plaats te vinden. Als risicovoUe beroepen kunnen dan door de overheid die beroepen worden aangewezen die door haar na alle genomen maatregelen nog steeds als risicogroepen worden beschouwd. In die gevallen en in alle gevallen waarin werknemers met organische oplosmiddelen werken en er volgens de bedrijfsarts aanleiding toe is, moeten deze werknemers een gerichte vragenlijst invullen. Bij de uitvoe ring van het PAGO kan aan de hand van gerichte vragenlijsten, analoog aan die welke door TNO zijn gebruikt in het recente onderzoek voor de Stichting Arbouw, worden nagegaan of werknemers sjnnptomen vertonen van schadelijke effecten ten gevolge van blootstelling. Werknemers die dergelijke s3Tnptomen vertonen, kunnen na een hal^aar aan een herhalingsonderzoek worden onderworpen. Als de uitkomst van dit herhalingsonderzoek een indicatie vormt voor chronische neurologische aandoeningen, kunnen de betrokken werknemers voor verder onderzoek worden doorgestuurd naar het zogenoemde Solvent Team. Bij dit specialistisch onderzoek dient niet alleen aandacht te worden besteed aan het relevante arbeidsverleden van de betrokken werknemer en de frequentie en de mate van blootstelling, maar ook aan mogelijke andere oorzaken van de gezondheidskundige verschijnselen die aanleiding waren tot de doorverwijzing. Dit persoonsgebonden onderzoek dient enerzijds om in een vroeg stadium werknemers met een (mogelijk bovengemiddelde) gevoeligheid voor schadelijke effecten van blootstelling op te sporen en te beschermen tegen verdere gezondheidsschade door beroepsmatige blootstelling, anderzijds om in de loop van de tijd meer kennis op te bouwen met betrekking tot de aard en omvang van de problematiek. 4.1.4 Verbeteren grenswaarden Veilige blootstellingsgrenzen worden door goed onderbouwde blootstellingslimieten (MAC-waarden en dergelijke) vastgelegd. Blootstelling boven de grenswaarden kan aanleiding geven tot gezondheidsschade van verschillende aard, waaronder ook chronische neurologische effecten. De volgende knelpunten zijn naar de mening van dit deel van de commissie te onderkennen bij grenswaarden van organische oplosmiddelen: 42 ADVIES OVER EEN TE VOLGEN STRATEGIE - Voor verschillende organische oplosmiddelen zijn in Nederland blootstellingslimieten in het geheel niet of niet recent vastgelegd. In afwezigheid van Nederlandse blootstellingslimieten vi^orden internationale equivalenten geadviseerd en in veel industrieen gehanteerd als maat voor veilige blootstelling, maar de acceptatie daarvan is niet algemeen. - Uit recente wetenschappelijke onderzoekingen bij aan organische oplosmiddelen blootgestelde werknemers zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen voor het optreden van chronische neurotoxische effecten bij blootstellingen binnen recentelijk vastgelegde blootstellingslimieten^ Bovendien wordt in recent onderzoek de mening bevestigd, dat adequate bescherming tegen acute neurologische effecten eveneens adequate bescherming tegen chronische neurologische effecten zal geven^. Evenwel bestaat er onduidelijkheid over de vraag v^relke effecten piekbelastingen hebben op het optreden van chronische neurologische afwijkingen bij een blootstelling onder een tijdsgewogen limietwaarde. De Industrie heeft reeds initiatieven genomen en voert activiteiten uit om deze knelpunten op te lossen. Zo hebben oplosmiddelproducenten onderzoek geinitieerd - bij TNO en gesubsidieerd door het Ministerie van Economische Zaken (EZ) - naar chronische neurotoxische effecten van organische oplosmiddelen. Dit deel van de commissie stelt voor dat de staatssecretaris aan het vaststellen van goed onderbouwde grenswaarden voor organische oplosmiddelen prioriteit geeft, daarbij voortbouvi^end op en gebruikmakend van de initiatieven van de Industrie. 4.2 Standpunt van een ander deel van de commissie^ Zoals in paragraaf 3.3.2 reeds is aangegeven, acht dit deel van de commissie de criteria in de adviesaanvraag voor een onderscheid naar typen maatregelen goed bruikbaar. Dit deel zal daar bij zijn voorstellen dan ook in grote lijnen gebruikvan maken. Ca tegorie-1 -toepassingen: beleidsregels Naar de mening van de staatssecretaris kan met de huidige arbeidshygienische strategie - aangevuld met beleidsregels die nadere normen stellen voor het werken met oplosmiddelen - worden volstaan, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: 5 Chronic Neurotoxicity of Solvents. ECETOC Technical Report Nr.70,1996. 6 C.H. Ackermann, Organisch Psycho Syndroom (OPS), op.cit., Arbeidsinspectie, februari 1997. 7 Bestaande uit de werknemersleden en onafhankelijke leden. 43 a. de risicovolle werksituatie heeft een continu karakter; b. het werk wordt op een vaste plaats uitgevoerd; c. de blootstelling aan oplosmiddelen is via technische maatregelen te minimaliseren. Ca tegorie-2-toepassingen: vervangingsplich t Naar de mening van de staatssecretaris komt vervanging van oplosmiddelen door minder schadelijke alternatieven aan de orde als er sprake is van een of meer van de volgende situaties: a. de v^^erksituatie is van tijdelijk karakter; b. het M^erk wordt op een steeds wisselende plaats uitgevoerd; c. grenswaarden worden makkelijk overschreden en kunnen met technische beheersmaatregelen en persoonlijke beschermingsmiddelen onvoldoende worden beheerst. Dit deel heeft zijn voorstellen ondergebracht conform deze onderverdeling en wijst er nu reeds op dat er ook onder de eerste categorie toepassingen een aantal is waarvoor een vervangingsplicht de meest aangewezen weg lijkt. Beleidsregels: categorie 1 In de volgende branches en sectoren zijn technische beheersmaatregelen - die neergelegd worden in beleidsregels - noodzakelijk en mogelijk: 1. leder- en schoenenindustrie 2. verfindustrie 3. kunststofindustrie 4. (petro)chemische Industrie 5. rubberindustrie 6 verfwarenhandel. In deze branches dienen beleidsregels te worden geformuleerd voor situaties waarin de blootstelling onvoldoende wordt beheerst (zie bijlage 5) en waarvoor naar de stand van de techniek voldoende beheersingsmaatregelen mogelijk zijn. Het gaat met name om de volgende beheersmaatregelen: afzuigsystemen, spuitcabines, spuitkasten, spuitwanden, gesloten productiesystemen, (mobiele) afzuigeenheden. Dit deel van de commissie adviseert de staatssecretaris voor deze situaties op korte termijn met voorstellen voor beleidsregels te komen en gaat er daarbij van uit dat zowel bij de ontwikkeling van als bij de besluitvorming over deze beleidsregels de werkgevers en werknemers in de desbetreffende branche of sector worden betrokken. 44 ADVIES OVER EEN TE VOLCEN STRATEGIE Uitzonderingen: categorie 1 Volgens de criteria van de staatssecretaris zouden in de volgende (industriele) situaties met duidelijk aanwijsbare OPS-risico's ook beleidsregels moeten worden uitgevaardigd: de timmerindustrie, de meubelindustrie, de grafische industrie, de betonwarenindustrie, het autoschadeherstelbedrijf (inclusief garages en carrosseriebedrijf), sociale werkvoorziening. Niettemin adviseert dit deel de staatssecretaris cm in deze industriele situaties vervanging voor te schrijven. Daarvoor is een aantal argumenten te geven: 1. Alternatieven voor organische oplosmiddelen zijn beschikbaar. 2. In deze industriele situaties zal de invoering van beleidsregels in ieder geval neerkomen op het stellen van nadere eisen aan technische beheersmaatregelen. Dit is doorgaans een veel grotere kostenpost dan de toepassing van alternatieven. Praktijkruimten in scholen verdienen eveneens afzonderlijke aandacht. Het gaat hier om praktijkruimten in onder andere het MBO, LBO, VBO, Leerlingwezen en in praktijkruimten die gebruikt worden in het kader van bijscholing van werkend personeel. Alhoewel in deze - veelal stationaire situaties aanvullende beleidsregels voldoende kunnen zijn, bepleit dit deel toch ook aandacht voor vervanging van oplosmiddelhoudende producten. Hiervoor zijn twee redenen aan te voeren. Ten eerste is ook in deze situaties het gebruik van oplosmiddelvrije en oplosmiddelarme producten veelal goedkoper dan het invoeren van (technische) beheersmaatregelen. Ten tweede is het van belang juist deze groep, die op de arbeidsmarkt zijn intrede doet, bekend te maken met de (toepassing van) vervangende producten. Vervanging: categorie 2 Vervanging van oplosmiddelrijke door oplosmiddelvrije producteri is een krachtig instrument in het terugdringen van het aantal OPS-slachtoffers. Kulig en Emmen (zie paragraaf 3.2.1) stellen bijvoorbeeld dat het aantal OPS-patienten in Finland met meer dan de helft daalde nadat schildersbedrijven in de jaren '80 op grote schaal overschakelden op watergedragen verven. In de volgende branches en sectoren is vervanging van oplosmiddel houdende producten door oplosmiddelvrije (en in bepaalde gevallen oplosmiddelarme) producten noodzakelijk en mogelijk.* De vervangingsvoorstellen 8 In een groot aantal situaties worden de mogelijkheden tot overschakeling op VOS-vrije middelen geschetst. In bepaalde situaties kan op dit moment slechts worden gebruikgemaakt van oplosmiddelarme middelen en/of minder vluchtige middelen. 45 zijn onder meer gebaseerd op een studie van de Universiteit van Amsterdam naar de technische mogelijkheden van vervanging van oplosmiddel houdende producten. In de studie van de Universiteit van Amsterdam wordt gebruik gemaakt van gegevens van het KWS 2000 programma, van resultaten van vervangingsprojecten in verschillende branches, van de resultaten van het SEV-project (Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting) 'handleiding duurzame woningbouw', en van productgegevens van fabrikanten van lijmen, verven, coatings en schoonmaak- en ontvettingsmiddelen. De resultaten van deze studie zijn vastgelegd in het rapport Vervanging van VOS-rijke producten^, waarin een meer uitvoerige onderbouwing met literatuurreferenties wordt gegeven. In de volgende branches en sectoren stelt dit deel van de commissie vervanging voor: 1. schildersbranche 2. wegmarkeringsbranche 3. schadeherstelbedrijven en autospuiterijen 4. metaalindustrie, onderhoud- en installatiesector 5. woningstoffering 6. grafische Industrie 7. schoonmaak en reiniging 8. reparatie van leder en schoenen 9. timmerindustrie en meubelindustrie 10. toepassing ontkistingsolie in de (beton)bouw en de betonwarenindustrie 11. bitumineuze dakbedekking 12. afbouw- en afwerksector 13. betonreparatie 14. dry Cleaning. Argumenten voor dit vervangingstraject zijn: 1. Werknemers in deze branches/sectoren hebben een groot risico aan blootstelling aan organische oplosmiddelen. 2. De invoering van technische beheersmaatregelen is veelal onmogelijk, omdat werknemers op steeds wisselende werkplekken werk verrichten en/of de invoering van technische beheersmaatregelen is zeer kostbaar in vergelijking met het toepassen van vervangende producten. 3. Vervangende producten zijn beschikbaar. 9 Vervanging VOS-rijke producten bij toepassing van verven, lakken, lijmen, schoonmaakmiddelen, ontvettingsmiddelen: Chemiewinkel Universiteit van Amsterdam, maart 1997. 46 ADVIES OVER EEN TE VOIGEN STRATEGIE De concrete voorstellen ten aanzien van de genoemde 14 branches zijn cm reden van leesbaarheid ondergebracht in bijlage 7, welke integraal onderdeel uitmaken van het standpunt van dit deel. Dit deel acht het van groot belang dat bij de uitwerking van deze voorstellen de werkgevers- en w^erknemersorganisaties in de diverse branches nauw worden betrokken op basis van een concreet voorstel van de overheid. Sociale partners kunnen vervolgens aangeven waar naar hun inzicht (voorlopig) uitzonderingen nodig zijn. Op basis van deze consultatie stelt de overheid vervolgens een definitief plan vast. Daar waar nu reeds bekend is dat vervanging technisch mogelijk is, lijkt een bescheiden invoeringstermijn van slechts een half- tot twee jaar afdoende te zijn. Indien nader onderzoek of pilotprojecten noodzakelijk zijn naar de technische mogelijkheden, zou de overheid die in samenwerking met de b e trokken partijen moeten initieren en aan een termijn binden. 47 48 5. Flankerend beleid De staatssecretaris stelt in de adviesaanvraag dat ter ondersteuning van de aanpak van de blootstellingsproblematiek aan organische oplosmiddelen een flankerend beleid moet vi^orden geformuleerd, dat ten minste een aantal concreet door de staatssecretaris genoemde aspecten dient te omvatten. Hiernavolgend zal per onderdeel het commentaar worden vermeld van (delen van) de commissie. 5.1 Bevordering regelgeving in Europees verband. Een deel van de commissie^ is ten principale van oordeel dat vanuit een oogpunt van concurrentieverhoudingen de Nederlandse regelgeving ter zake van arbeidsomstandigheden niet stringenter dient te zijn dan hetgeen in Europese richtlijnen is voorgeschreven. Eventuele noodzakelijk geachte aanscherping van regelgeving dient dan ook op Europees niveau te worden nagestreefd. Ook aanscherping van het beleid op Europees niveau zal naar het oordeel van dit deel de resultante moeten zijn van een arbeidshygienische strategic. In dit verband kan worden verwezen naar hetgeen daarover wordt opgemerkt in het advies Herorientade arbobeleid en Arbowef van de raad. Een ander deel van de commissie^ wil er op wijzen dat de Europese Richtlijnen inzake arbeidsbescherming gebaseerd zijn op artikel llSAvan het Europese Verdrag en slechts minimumnormen vastleggen, waarbij de lidstaten de voUedige vrijheid behouden om aanvullende en scherpere wettelijke voorschriften vast te leggen indien zij dat wenselijk achten. Deze richtlijnen hebben tot doel om een basaal beschermingsniveau vast te leggen dat op dat moment door alle lidstaten gehandhaafd kan worden; niet meer en niet minder. De geschiedenis leert dat stappen op Europees niveau om tot een hoger niveau van bescherming voor de hele Unie te komen altijd worden voorafgegaan door initiatieven van lidstaten die hierin vooroplopen. Dit is nood- 1 Bestaande uit de ondernemersleden. 2 SER-advies Herorientatie arbobeleid en Arbowet, publicatienr. 97/03, Den Haag 1997. 3 Bestaande uit de werknemersleden en onafhankelijke leden. 49 zakelijk om een politieke meerderheid te verkrijgen voor nieuwe stappen. Een voorbeeld daarvan is dat het verbod op het bewerken en verwerken van asbesthoudende materialen slechts in enkele lidstaten, waaronder Nederland, bestaat. Recent heeft ook Frankrijk een verbod aangekondigd. Door dit Franse voornemen ontstaat voldoende kritische massa om ook tot een algemeen verbod voor de hele Unie over te gaan en worden daartoe op dit moment door de Europese Commissie ook initiatieven genomen. Het is ongewenst altijd te wachten totdat de gehele Unie aan een volgende stap toe is. Dit zou overigens tot aanzienlijke kosten voor het bedrijfsleven kunnen leiden in verband met een toenemend aantal aansprakelijkheidsclaims die gezien recente ontwikkelingen per geval honderdduizenden guldens kunnen bedragen. Voorts moet er nog op gewezen worden dat doorvoering van een vervangingsplicht voor diverse toepassingen het Nederlandse bedrijfsleven een concurrentievoordeel kan opleveren in de markt van vervangende producten en productiemethoden. Dit deel is dan ook van mening dat het nieuwe in Nederland vastgestelde beleid ten aanzien van OPS ook in Europees verband uitgedragen dient te worden. 5.2 Het geven van voorlichting aan werkgevers, werknemers, Arbodiensten, bedrijfsartsen en huisartsen De commissie steunt dit voorstel. Enerzijds wijst zij erop dat, zoals hiervoor op specifieke plaatsen al is aangegeven, meer en betere voorlichting nog verdere vooruitgang kan bewerkstelligen op het gebied van de reductie van de blootstelling. Anderzijds benadrukt zij het aspect van scholing van werknemers in dit verband. Werknemers dienen op branche- en bedrijfsniveau betrokken te worden bij de invoering van (nieuwe) technische beheersmaatregelen en de toepassing van nieuwe VOS-vrije producten. Scholing van werknemers speelt daarbij een belangrijke rol. De overheid dient naar de mening van de commissie branches en bedrijven ertoe aan te zetten dergelijke scholing te ontwikkelen. 50 FLANKEREND BELEID 5.3 Het versterken van de voorbeeldfunctie van de (rijks)overheid De commissie oordeelt hierover positief. Een actieve bonding van de overheid kan bijdragen tot een verdere bewustwording en attitudeverandering bij werkgevers in de marktsector en in de gesubsidieerde en gepremieerde sector. 5.4 Het stimuieren van bedrijfstakken inzake het treffen van regelingen die onderzoek en diagnose bij werknemers met OPS-gerelateerde klachten mogelijk maken Een deel van de commissie'' heeft in het voorgaande reeds aangegeven voorstander te zijn dat per bedrijfstak, per toepassingsgebied, per brancheorganisatie of per groep van bedrijven met eenzelfde problematiek plannen worden ontwikkeld tot (verdere) reductie van de blootstellingsrisico's. Daarbij kiest dit deel voor een gefaseerde aanpak waarbij prioriteit wordt gegeven aan de sectoren die als het meest risicovol worden beschouwd. Een ander deel van de commissie^ wil er op deze plaats nogmaals op wijzen dat het bij doorvoering van de gewenste beleidsregels en vervangingsplichten verstandig is dit in overleg met de betrokken partijen (werkgevers en werknemers) te doen, teneinde optimaal gebruik te maken van de kennis en ervaring die bij deze partijen aanwezig is en zodoende de implementatie van deze maatregelen te bevorderen. Wellicht kan aangesloten worden bij bestaande overlegstructuren tussen sociale partners op bedrijfstakniveau en eventuele financieringsconstructies. Op zichzelf is een fasering naar risico's tussen sectoren niet gewenst. Elke sector dient zijn eigen problemen aan te pakken ongeacht de relatieve omvang ten opzichte van andere sectoren. Tevens heeft dit deel kennisgenomen van het feit dat er ten aanzien van de complexe en kostbare diagnostisering van OPS-klachten voorlopig een financiele oplossing is gevonden, zij het voorlopig op experimentele basis. In dit verband acht dit deel het van belang te bepleiten dat er gezocht wordt naar een structurele financiering van diagnostiek van OPS-klachten. Het onderscheid dat de overheid aanlegt in verantwoordelijkheid ten aanzien van de financiering van dergelijke diagnostiek overtuigt niet. Het is 4 Bestaande uit de ondernemersleden. 5 Bestaande uit de werknemersleden en onafhankelijke leden. 51 zeer de vraag of gesteld kan worden dat slechts voor personen met OPSklachten die geen dienstverband meer hebben een bijzondere financieringsvorm noodzakelijk is en dat werknemers met OPS-klachten de kosten, verbonden aan deze diagnostiek, door de werkgever vergoed kunnen krijgen. Uiteraard heeft de w^erkgever de plicht om de gezondheid van zijn werknemers te beschermen en daartoe de noodzakelijke maatregelen te treffen. Echter dit verplicht de werkgever niet zonder meer om uitvoerige en kostbare diagnostiek te betalen. Dit deel verzoekt dan ook dit aspect nader te bestuderen en daarbij tevens te betrekken op welke vdjze bij andere b e roepsgerelateerde klachten hieraan uitvoering kan worden gegeven. Welhcht dient voor dit soort doeleinden een aparte infrastructuur en financieringskader opgezet te worden. Dit deel is van mening dat het instrument van Periodiek Arbeidsgezondheidskundig Onderzoek (PAGO) een nuttige rol kan vervullen in het vroegtijdig signaleren van gezondheidsklachten als gevolg van blootstelling aan organische oplosmiddelen. De werkgever heeft op grond van de Arbowet ook de plicht om dit tjrpe onderzoek uit te laten voeren door een gecertificeerde Arbodienst. Het is daarbij wel nodig dat voor sectoren waar OPS zich kan voordoen op dit soort klachten gerichte specifieke vragen worden toegevoegd aan de reguliere lijst van PAGO-vragen. Voorbeelden daarvan bestaan reeds. De waarde van het PAGO-instrument is groot mits het toegesneden wordt op de specifieke risicofactoren van diverse beroepsgroepen. Werknemers hebben een betrokkenheid bij de vaststelling van de periodiciteit van het PAGO. Deelname aan medisch onderzoek en dus ook het PAGO is over het algemeen op vrijwillige basis, waarvan slechts bij hoge uitzondering wordt afgeweken. Dit in verband met de in de Grondwet verankerde bescherming van de persoonlijke integriteit en privacy. In het verleden is een uitzondering op het vriJMdllige karakter gemaakt voor het PAGO van torenkraanbestuurders in verband met de grote risico's die dergelijke kranen voor derden opleverden. Met het nieuwe Arbobesluit is ook die uitzondering verdwenen. Voor een meer uitvoerige argumentatie verwijst dit deel naar het unanieme advies van de voormalige Arboraad van 21 oktober 1987 inzake artikel 25, eerste tot en met derde en achtste lid, Arbowet*. Dit deel ondersteunt het pleidooi van het andere deel om werknemers wettelijk te verplichten deel te nemen aan het PAGO dan ook niet. Daarentegen wil dit deel wel opmerken dat het de deelname van werknemers aan dit onderzoek sterk aanbeveelt. De praktijk leert overigens dat 6 Arboraad 1987, no. 30. 52 FLANKEREND BELEID werknemers daar bijna zonder uitzondering gevolg aan geven, zodat de noodzaak voor een wettelijke plicht niet aanwezig blijkt. 5.5 Inspectie handhaving en monitoring De commissie ondersteunt het voorstel van de staatssecretaris om via inspectieprojecten en monitoring de ontwikkelingen te volgen. Daarbij kunnen de met of in bedrijfstakken of per toepassingsgebied gemaakte plannen gelden als toetsingscriteria bij de handhaving. Een deel van de commissie^ is daarbij van oordeel dat ook de huidige wijze van handhaving door de Arbeidsinspectie verder kan worden verbeterd, met name in situaties van semi-professionele toepassingen en op inconveniente werkuren (avonduren, weekend). Daarbij zij opgemerkt dat een handhavingsprobleem op zichzelf geen argument kan zijn voor aanvullende wetgeving, omdat aanvullende wetgeving niet per definitie een garantie is voor betere naleving. Een ander deel van de commissie* is van mening dat op twee fronten nader onderzoek essentieel is: 1. De risico's van oplosmiddelen in verschillende werksituaties en de vervangingsmogelijkheden ervan zijn in de afgelopen jaren voor een belangrijk deel in kaart gebracht. Voor een aantal situaties geldt echter dat er nog onvoldoende gegevens beschikbaar zijn (zie paragraaf 4.2). 2. De overheid zal in samenwerking met de betrokken branches dat onderzoek naar de mening van dit deel dienen te entameren en (gedeeltelijk) dienen te financieren. 3. Voor alle branches, met uitzondering van een deel van de problematiek in de schildersbranche, ontbreken goede betrouwbare gegevens over het aantal (potentiele) OPS-slachtoffers. De in de schildersbranche ontwikkelde onderzoekssystematiek kan naar de mening van dit deel goed worden gebruikt om het aantal (potentiele) OPS-slachtoffers in kaart te brengen. Verder dient de Arbeidsinspectie voor een periode van vier jaar extra toe te zien op de naleving van de vervangingsplicht en de toepassing van de (nieuwe) beleidsregels. Mogelijk kan daarbij worden samengewerkt met de Milieu-inspectie en de Inspectie voor de Warenwet. 7 Bestaande uit de ondernemersleden. 8 Bestaande uit de werknemersleden en onafhankelijke leden. 53 Voorts wijst dit deel erop dat in een onbekend aantal situaties werkzaamheden worden verricht die op dit moment niet zijn te reguleren door (technische) beheersmaatregelen en een vervangingsplicht. In deze situaties is zelfs goede persoonlijke bescherming veelal onvoldoende om blootstelling aan oplosmiddelen te minimaliseren. Een voorbeeld van een dergelijke situatie is het classificeren van schepen en tanks. Daarnaast zijn talloze individuele werknemers (langdurig) blootgesteld aan (hoge) concentraties oplosmiddelen in bedrijven, branches en sectoren, die niet te boek staan als risicovol in relatie tot OPS. Een voorbeeld hiervan is de overslag van oplosmiddelen. Het is van belang dat de rijksoverheid, in samenwerking met sociale partners, deze situaties opspoort en adequate beheersings- of vervangingsmaatregelen ontwikkelt voor deze bijzondere groepen en situaties. Daar waar vervanging (nog) niet mogelijk is dient beter dan nu het geval is de blootstelling van werknemers aan oplosmiddelen regelmatig, in ieder geval elk jaar, in kaart te worden gebracht door middel van metingen. Ten slotte is dit deel van de commissie voorstander van de ontwikkeling van MAC-waarden voor gedefinieerde mengsels. 5.6 Overige opmerkingen Een deel van de commissie' beklemtoont dat, wil het beleid ten aanzien van vervanging en beheersing succesvol zijn, aan een aantal voorwaarden zal moeten zijn voldaan. Dit deel denkt daarbij in concreto aan de volgende voorwaarden: - Etikettering: Werknemers dienen aan de verpakking van het toe te passen product te kunnen aflezen of het desbetreffende product oplosmiddelvrij en zonder gevaar voor OPS kan worden gebruikt. Een dergelijke aanduiding dient dan ook op de verpakking te worden vermeld. Dit deel verwijst naar de coderingsvoorschriften zoals die in Denemarken gelden en stelt voor in Nederland een soortgelijk systeem in te voeren. - Informatieverstrekking over de vervangingsmogelijkheden per toepassing en per product: Het is voor bedrijven en werknemers op dit moment meestal onmogelijk om een compleet en kwalitatief overzicht te verkrijgen in de vervangingsmogelijkheden van oplosmiddel houdende producten. Een dergelijk informatiesysteem is van essentieel belang om de gebruikers te ondersteunen bij de invoering van minder schadelijke vervangers. De overheid 9 Bestaande uit de werknemersleden en onafhankelijke leden. 54 FLANKEREND BELEID dient naar de mening van dit deel ervoor te zorgen dat een dergelijke informatievoorziening tot stand komt. Daarbij kan worden gekozen tussen het (doen) opzetten van verschillende sectorale informatiesystemen of het (doen) opzetten van een landelijk systeem. Dit deel van de commissie geeft vooralsnog de voorkeur aan een gecombineerd systeem. Enerzijds een door de rijksoverheid gefinancierd landelijk informatiesysteem voor de brancheoverstijgende informatie en anderzijds een door sociale partners gefinancierd branche-informatiesysteem met brancherelevante informatie. - Belastingmaatregelen: De toepassing van minder schadelijke producten wordt naar het oordeel van dit deel op dit moment financieel gestraft. De vervangende producten zijn vaak duurder dan de oplosmiddel houdende producten. Het uitgangspunt zal naar de mening van dit deel moeten zijn dat vervangende producten goedkoper zijn dan de meer risicovolle producten. Dit kan worden gereahseerd door een extra belasting, als het ware een een super BTW zoals de staatssecretaris dat elders heeft voor gesteld, op de meer risicovolle producten. De opbrengsten van deze belasting zou kunnen worden gebruikt voor de ontwikkeling van nieuwe producten. - Ontwikkeling VOS-vrije producten: Naar de mening van dit deel dient de rijksoverheid in samenwerking met de betrokkenen de ontwikkeling van VOS-vrije producten krachtig ter hand te nemen. Deze innovatiestrategie heeft niet alleen gezondheidsvoordelen maar kan ook positieve effecten hebben voor het milieu en de werkgelegenheid. Dit deel is zich ervan bewust dat het voorgestelde beleid een grote krachtsinspanning vergt van alle betrokkenen. Enige regie is dan ook noodzakelijk om het gehele veranderingsproces in goede banen te leiden. Tot deze regietaken behoren naar het oordeel van dit deel van de commissie in ieder geval: - monitoring. Over een flink aantal jaren dient het beleid te worden gemonitord. Daarbij dient niet alleen aandacht te worden besteed aan de positieve effecten van de vervanging, maar ook aan mogelijke negatieve gezondheidseffecten; - afstemming van onderzoek; - beoordeling van (branche)voorstellen voor vervanging en uitzonderingen op vervanging; - afstemming tussen het beleid van de betrokken ministeries (SZW, VROM, EZ, Financien); 55 - afstemming van de inspectiewerkzaamheden van de Arbeidsinspectie, de Milieu-inspectie en de Inspectie voor de Warenwet; opzetten van een publiekscampagne. Hiermee zouden consumenten moeten worden gestimuleerd (ook) VOS-vrije producten te kopen; opzetten van een informatiesysteem. Deze regierol zouden naar de mening van dit deel van de commissie de sociale partners en de rijksoverheid gezamenlijk op zich moeten nemen. Den Haag, 15 mei 1997 H. Franken voorzitter E.V. Knopper secretaris 56 Bijlagen bij advies inzake Beleid ter preventie van het Organisch Psychosyndroom 57 58 Bijiage 1 MiiulMw van Socah Zalmi „ , , , ^ - A j - j - . j - L j De Vooratter van de Commissie Arbeidsomstandigneden van de Sociaal-Economische Raad Postbus 90405 2509 LK DENHAAG Postbiis 90801 2509 LV D«n H««fl ^^,„ „„ H«niio»etiimt 4 33340443344 T*fooo070 070- -333 l»kf»x Ons kammfk Doariwsnummer ARBO/AMIL/96/00891 070-3335307 OndMWMp Datum CoMadparaooa Adviesaanvraag SER 16 april 1996 Ad Besems Hierbij bied ik u een adviesaanvraag aan over de beleidsvoomemens ter preventie van het Organiscbe Psycho Syndroom (OPS), een emstige vorm van hejsenscliade die kan worden veroorzaakt door beroepsmatige blootstelling aan organiscbe oplosmiddelen. In de aanvraag heb ik mijn standpunt uiteengezet over de noodzaak tot aanvnllend overheidsbeleid inzake deze problematiek. Ik veizoek uw commissie niet alleen advies te geven over mijn voorstellen tot beleidsintensivering aangaande preventie van OPS als geheel, maar 00k te adviseren over bijzondere aspecten die onderdeel vormen van de voorgestelde aanpak. In de adviesaanvraag is aangegeven ten aanzien van welke aspecten uw advies in het bijzonder op prijs wordt gesteld. Uw advies zie ik gaame voor 1 oktober 1996 tegemoet. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, (R.L.O. Unschoten) 59 szr Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Arbeidsomstandigheden Afdeling Arbeidsmilieu ADVIESAANVRAAG aan de COMMISSIE ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN van de SOCIAAL ECONOMISCHE RAAD terzake het BELEID ter preventie van het ORGANISCH PSYCHO aprii1996 60 SYNDROOM 1. Inleiding De aandoening OPS (Organisch Psycho Syndroom), zijnde een emstige vorm van hersenschade die onder andere kah ontstaan als gevolg van beroepsmatige blootstelling aan organische opiosmiddelen, staat sedert ongeveer een jaar zowel maatschappelijk als politiek sterk in de belangsteliing. Zo heefl de OPS-patientenvereniging via de media hiervoor publieke aandactit gevraagd. Voorts zijn door de PvdA-fractie in de TK najaar 1994 vragen aan de regering gesteld over de oplosmiddelenproblematiek; soortgelijke vragen zijn in 1995 gesteld door de SP-fractie en tenslotte tieeft de Bouw- en Houtbond FNV meermalen de noodzaak voor een verbod op tiet gebruik van opiosmiddelhoudende verf (-produkten) bepleit. In antwoord op de kamervragen is toegezegd dat mogelijkheden voor een verbod voor het binnenwerk zullen worden bestudeerd, als onderdeel van een brede beleidsorientatie. In deze adviesaanvraag worden verschillende aspecten rond deze emstige problematiek belicht en wordt aangegeven weike beleldsopties er zijn om deze problematiek op adequate wijze het hoofd te bieden. 2. Opiosmiddelen Organische opiosmiddelen vinden op grote schaal uiteenlopende toepassing. Ze worden gebmikt in verf en drukinkt, ontvettingsmiddelen, lijmen en in diverse chemische processen. In de praktijk wordt een 100-tal opiosmiddelen frequent gebruikt. Blootstelling vindt met name plaats via de ademhaling maar ook via de huid. In Nederiand worden naar schatting 500.000 mensen regelmatig beroepsmatig blootgesteld aan opiosmiddelen. Van situaties met aanzienlijke blootstelling is met name sprake bij schilders, verfspuiters, vioerenieggers, dakdekkers, werknemers in drukkerijen, kunststofverwerkers en laboranten. 3. Schade en uitval Vele, frequent toegepaste, organische opiosmiddelen (overigens ook sommige metalen en bestrijdingsmiddelen) hebben zogenoemde 'neurotoxische' eigenschappen, hetgeen betekent dat blootstelling aan deze stoffen het zenuwstelsel kan beschadigen, leidend tot concentratiestoomis, geheugenverlies en persoonlijkheidsverandering. Het gaat hierbij derhalve om uiterst emstige verschijnselen voor betrokkenen zelf, tenwijl het veelal ook voor gezinsleden en sociale omgeving van de betrokkenen zeer belastende omstandigheden betreft. Het ziektebeeld wordt aangeduid met Organisch Psycho Syndroom (OPS); de aanduiding OPS is exclusief van toepassing op aantasting van het zenuwstelsel, hetgeen kan worden veroorzaakt door inwerlting van chemische stoffen. Hoewel de diagnostiek van OPS complex is en ook andere oorzaken mogelijk zijn, is zoveel voortgang geboekt dat thans, middels een multidisciplinaire aanpak (door de zogenoemde 'solvent teams'), de aandoening OPS en de relatie met beroepsmatige blootstelling aan opiosmiddelen goed kan worden vastgesteld. Genoemde klachten leiden, bij aanhoudende biootstelling, uiteindelijk tot arbeidsuitvai die veelal definitief is. Het optreden van OPS is vastgesteld bij werknemers in o.a. de grafische indus- 61 trie, de bouwnijvertieid, kunststofindustrie, de metaalindustne en laboratoria. Voor OPS is geen ttierapie beschikbaar. Herstel kan alleen optreden indien in een vroeg stadium de blootstelling wordt beeindigd. Harde Nederlandse cijfers inzake aantallen OPS-slactitoffers zijn niet beschikbaar. Met het beschikbaar komen van een adequaat protocol voor de diagnosestelling van deze aandoening, kan er een duidelijke relatie worden gelegd tussen het optreden van schade aan het zenuwstelsel en beroepsmatige blootstelling aan oplosmiddelen. Sedert het beschikbaar komen van dit diagnoseprotocol is er sprake van een toenemende instroom van potSntiele OPS-slachtoffers bij de solvent teams van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCB) en het Medische Spectrum Twente. Gelet op de vergelijkbaartieid tussen Nederland en Denemarken inzake arbeidsomstandigheden, samenstelling van de beroepsbevolking en industriele activiteiten wordt op basis van onderbouwde Scandinavische cijfers geschat dat het aantal OPS-slachtoffers in Nederland thans circa 2500 bedraagt. Op grond van genoemde NCB-activiteiten wordt geschat dat dit aantal met 100 - 200 per jaar kan toenemen bij ongewijzigd beleid. Zowel door de TK, als door de Vereniging van OPS-patienten (thans ca. 300 leden) en de vakbeweging is aangedrongen OPS als beroepsziekte te 'erkennen'. Nederland kent echter geen systematiek voor het erkennen van beroepziekten, anders dan via privaatrechteiijke aansprakeiijkheidsprocedures. In tegensteling tot een aantal Europese landen hanteert Nederland immers geen eigenstandige (aanvuliende) financieringsmethodiek voor schadeloosstelling bij beroepsgebonden aandoeningen, waarbij de er1(enning van beroepsziekten een cruciale rol zou spelen! Bij gebleken arbeidsongeschiktheid kan in beginsel een beroep op de WAO worden gedaan, ongeacht of deze arbeidsongeschiktheid zijn oorsprong in het beroep vindt. Een niet-limitatieve lijst van beroepsziekten dient als handleiding bij de diagnose, melding en registratie van beroepsziekten. De aandoening OPS is eveneens opgenomen in een project waarin ca. 100 Nederlandse bedrijfsartsen op vrijwillige basis melding doen van 32 frequent gesignaleerde beroepsmatige aandoeningen. Overigens is ook in EU-verband een relatie gelegd tussen blootstelling aan (een aantal) oplosmiddelen en het ontstaan van een beroepsziekte. Een groot aantal oplosmiddelen is in EU-kader (90/326/EEG, Publikatieblad L 160/39) aangewezen als veroorzaker van ziekten in het beroep. Historisch kader Dat beroepsmatige blootstelling aan oplosmiddelen tot emstige nadelige efecten op de gezondheid kan leiden is al langer bekend. Met name in de Scandinavische landen zijn de effecten bij onder andere schilders reeds in de jaren 70 onderkend. Grote aantallen OPS-patienten kwam men hier op het spoor. Als gevoig van wetgeving die het gebruik van oplosmiddelhoudende produkten aan stricte beheersmaat- 62 regelen bindt is het aantal OPS-slachtoffers in die landen de laatste jaren aanzienlijk gedaald. Ook bij SZW zijn de risico's van beroepsmatige blootstelling aan opiosmiddelen al geruime tijd onder de aandacht. Zo is in opdractit van SZW een aanzienlijke onderzoeksinspanning geleverd terzake in kaart brengen van risicovolle werksituaties en het ontwikkelen van diagnostiserings-methodieken. Het in 1989 wettelijk vastgeiegde algemene beheersregime voor toxische stoffen bood de Arbeidsinspectie betere mogelijkheden om risicovolle situaties m.b.t. opiosmiddelen aan de kaak te stellen. Voorts zijn en worden voor een groot aantal opiosmiddelen met prioriteit wettelijke grenswaarden vastgesteld. In 1989 vond de Rijksuniversiteit Limburg bij schilders in de bouwnijvertieid, die aan hoge concentraties opiosmiddelen worden blootgesteld (werken met afbijtmiddelen, spuitwerkzaamheden, werken in slecht geventileerde ruimten), klachten die wijzen op aantasting van het centraie zenuwstelsel. Voor de schilders als totale groep werd, vergeleken met een niet-blootgestelde controlegroep, geen verhoogde WAO-intrede gevonden als gevolg van psychische aandoeningen. De onderzoekers tekenen hier echter wel bij aan dat het traceren van het aandeel van uitval als gevolg van hersenschade door opiosmiddelen binnen de grote groep uitvallers ten gevolge van psychische aandoeningen problematisch is. Voorts is het voorstelbaar dat bepaalde schilders met beginnende OPSklachten van baan veranderen. Tenslotte zij aangetekend dat ook gezondheidsschade die (nog) niet tot definitieve uitval geleid heeft ongewenst is. TNO heefl uitgebreid onderzoek gedaan naar gezondheidseffecten ten gevolge van beroepsmatige blootstelling aan opiosmiddelen bij schilders en tapijtiijmers (1992, 1993). Geconcludeerd wordt dat zowel huisschilders als tapijtiijmers klachten hebben die samenhangen met effecten op het zenuwstelsel (o.a. geheugenstoornissen, concentratieproblemen en slaapstoomissen). De klachten lijken niet te worden veroorzaakt door langdurige blootstelling aan kleine hoeveelheden opiosmiddei, maar eerder door hertiaalde (eventueel kortdurende) blootstelling aan grote hoeveelheden organisch opiosmiddei (zogenaamde piekblootstellingen). Door sbciaie partners en verfFabrikanten werd in 1993, in het vertengde van het Convenant Arbeidsomstandigheden in de Bouwnijverheid, de zogenoemde Verfovereenkomst' afgesloten, met als doel het terugdringen van gezondheidsrisico's bij het verwerken van verfproducten. Daartoe zijn concrete inspanningsverplichtingen vastgelegd omtrent ontwikkeling en stimulering van de toepassing van minder schadelijke verven, en omtrent ontwikkeling van bondige en begrljpelijke informatie over gezondheidsrisico's van verven. Momenteel wordt, conform de afspraken, de stand van zaken nri.b.t. de realisatie van gemaakte afspraken geevalueerd. Omzetstatistieken voor verfprodukten (KWS2000) laten na een dating van de hoeveelheid opiosmiddelen in verf in 1991 en 1992, thans weer een stijging zien. Ondanks het feit dat oplosmiddelarme produkten wel beschikbaar zijn, kiezen werkgevers kennelijk veelal voor de traditionele produkten. Dit gedrag kan worden toegeschreven aan enerzijds bestaande vooroordelen tegenover de nieuwe produkten, en anderzijds de keuze van verfprodukten die wordt voorgeschreven door de opdrachtgevers. 63 In weenwil van de geleverde beleidsinspanningen (overheid, sociale partners) worden de gevoigen van beroepsmatige blootstelling aan oplosmiddelen steeds meer zichtbaar . Resultaten van recent enquete-onderzoek onder bouwvakkers demonstreren de prevalentie van psychische en cognitieve klachten bij werknemers die aanzienlijk zijn en vtrorden blootgesteld aan oplosmiddelen. Sinds het beschikbaar komen van een een gestandaardiseerd protocol voor de diagnostisering van OPS is, bij o.a. het Nederjands Centmm voor Beroepsziekten, sprake van een gestaag groeiend aantal in Nedertand gediagnostiseerde en als OPS-patient aangemerkte wericnemers. 5. Huidia beleid Algemeen beleid In het huidige artieidsbeschenmingsbeleid terzake het werken met oplosmiddelen staat de zorgplicht van de werkgever ingevolge artikel 3 van de Arbowet centraal. Het werken met oplosmiddelen is, behoudens strenge voorschriften voor enkele kankervenwekkende oplosmiddelen, niet aan bijzondere regels gebonden. Voor het werken ennee geldt het algemene regiem voor gevaariijke stoffen zoals is vastgelegd in het Veiligheidsbesluit fabrieken of werkplaatsen en in het Veiligheidsbesluit restgroepen (integraal overgenomen in het concept-Arbobesluit). Kem van dit regiem is de verplichting om doeltreffende maatregelen te nemen om schade aan de gezondheid van (danwel hinder aan) de werknemer te voorkomen, een en ander conform de zogeheten arbeidshygienische strategie. Primair dienen maatregelen aan de bron te worden genomen, waaronder mede is begrepen het vervangen van risicovolle stoffen door stoffen die, met inachtneming van werkmethoden en arbeidsomstandigheden, zo weinig mogelijk gezondheidsrisico's voor werknemers met zich mee brengen. Beheersmaatregelen worden genomen met inachtneming van het redelijkenwijsbeginsel (technische en bedrljfBeconomische overwegingen). Pas in laatste instantie mogen persoonlijke beschermingsmaatregelen worden ingezet. In dit kader is van belang weike maatregelen als doeltreffend en haalbaar, in technische/economische zin, kunnen worden beschouwd. Het niveau van de techniek van voorzieningen die op deze basis mogelijk zijn in een t}epaalde bedrijfstak, wordt aangeduid met 'de stand van de techniek'. Het huidige beleid is, m.b.t. het ontstaan van OPS, duidelijk niet in alle gevallen adequaat. Met name betreft dit werkplekken met een ongeregeid karakter (zoals in de bouw), waar het treffen van noodzakelijke (de luchtconcentraties aan oplosmiddelen zijn vaak zeer hoog) structurele voorzieningen (bronmaatregelen, ventilatie) ter beheersing van blootstelling problematisch is en veelal achterwege blijft. De overigens als structurele maatregel ongewenste inzet van persoonlijke beschermingsmiddelen (maskers, etc) blijft, aangezien langdurig gebmik zeer belastend is, ook achterwege. In die situaties waarin vervanging feitelijk de noodzakelijke beheersmaatregel is, krijgt deze vervanging, hoewel beschikbaar, in de praktijk op het niveau van het individuele bedrijf veelal onvoldoende invuiling. Zulks hangt mede samen met de 64 omstandigheid dat de huidige wetgeving het dwingend opieggen van specifieke maatregelen (w.o. op de eerste plaats bronmaatregelen zoais vervanging van schadelljke stoffen door minder schadelijke altematieven) ter beheersing van blootstelling, bindt aan situaties waarin dat redelijkerwijs mogelijk is. Ais gevolg hiervan is de verplictiting tot vervanging niet alleen afhankelijk van de beschikbaarheid van goede altematieven, maar zijn tal van andere afwegingen van belang. Gelet op de gezondheidsrisico's blijft vervanging te vaak achterwege. Grenswaarden De mate van doeltreffendheid van maatregelen dient te worden bepaald door toetsing van luchtconcentraties van stoffen aan grenswaarden i.e. MAC-waarden. Vigerende grenswaarden mogen niet worden overschreden. Wettelijke grenswaarden, die in Nedertand op zorgvuldige wijze na advisering door de SER, op basis van gezondheidkundig ondertouwing door de Gezondheidsraad, worden vastgesteld, kunnen worden beschouwd als - naar de huidige stand van wetenschap en techniek - vellige, haalbare basisnomien voor blootstelling. Bij de vaststelling van wettelijke grenswaarden voor opiosmiddelen is, voorzover gegevens beschikbaar waren, rekening gehouden met schadelijke effecten op het zenuwstelsel. Van een aantal uit het bultenland overgenomen waarden (die geen wettelijke status hebben) bestaat onzekerheid over de kwaliteit van de onderbouwing. Oe vaststelling van grenswraarden voor opiosmiddelen had en heeft prioriteit. Inspectje en handhaving Door de Inspectiedienst SZW (l-SZW) wordt op naleving van voorschriften terzake het omgaan met stoffen gecontroleerd. In voorkomende gevallen worden de gebruikelijke handhavingsinstrumenten ingezet. Terzake de risico's van blootstelling aan opiosmiddelen Is geconstateerd dat werkgevers in het algemeen niet over voldoende inzicht beschikken omtrent de hoogte van de blootstelling op de werkplek. Tot nu toe heeft l-SZW niet in alle situaties adequaat kunnen toezien op de naleving van de verpiichting te voldoen aan grenswaarden. Reden hiervoor is ondermeer dat vaststelling van overschrijding van een grenswaarde tijdens een arbobrede inspectie wordt bemoeilijkt doordat de blootsteilingscondities snel en ingrijpend kunnen veranderen. Werkplekmetingen kunnen feitelijk alleen door deskundigen onder representatieve condities te worden uitgevoerd. Bekend is wel dat grenswaarden voor opiosmiddelen bij de toepassing van opiosmiddelhoudende produkten in binnensituaties gemakkelijk in ruime mate worden overschreden. Het toetsen van voorzieningen aan het redelijkerwijsbeginsel in de specifieke be drijfs/werksituatie Is in het kader van de handhaving door l-SZW zeer arbeidsintensief en is minder.geschikt voor toepassing op grotere schaal. Overig Rijksbeleid In het kader van het Nationaal Milieubeleidsplan wordt door de Minister van VROM, in een nauwe samenwerking met de betrokken branches, het programme KWS 2000 uitgevoerd, dat is gericht op drastische reductie van de uitworp van vluchtige koolwaterstoffen, waaronder opiosmiddelen. (Doelstelling: gemlddeld tenminste 65 50% vermindering in 2000 t.o.v. 1980). Naast de beoogde invtoed op de milieukwaliteit (bescherming ozonlaag) is er tevens een gunstige invloed op de kwaliteit van de arbeidsomstandigheden, immers kan een verminderd gebruik van bplosmiddelhoudende produkten leiden tot verminderde blootstelling. In de meeste branches w/ordt voldoende voortgang geboekt met de vermindering van de uitworp, waarmee overigens niet is gezegd dat daardoor ook OPS altijd adequaat wordt voorkomen. Dit wordt feitelijk alleen bereikt indien er voldoende reductie van de oplosmiddelblootstelling op de werkpiek zelf wordt bereikt. In sommige branches wordt slechts geringe voortgang geboekt met de reductie van het gebruik van oplosmiddelhoudende produkten. Met name in de bouw- en doe-het-zelf-sector stagneert de omschakeling naar oplosmiddelanne produkten, tenwiji er in deze sectoren voldoende altematieven voortianden zijn. In KWS-kader wordt op dit punt momenteel naar oplossingen gezocht. Zelfwerkzaamheid In een aantal bedrijfstakken (rubber, grafische, bouw) hebben sociale partners, in de vorm van convenanten en CAO-bepalingen, afspraken vastgelegd terzake het verbeteren van de arbeidsomstandigheden. In deze afspraken is ook aandacht voor de risico's van stoffen opgenomen, zoals vervanging van schadelijke stoffen door minder schadelijke altematieven. Afspraken beperken zich tot algemeen geformuleerde inspanningsverplichtingen. Er zijn (nog) geen afspraken gemaakt, waarin een venninderd gebruik van oplosmiddelrijke produkten expliciet (in de vomi van te bereiken reducties) is vastgelegd. Hierdoor is niet makkelijk te toetsen of aan de gemaakte afspraken is voldaan. Het meest concreet ten aanzien van afspraken over opiosmiddelen is de inhoud van de zogenoemde Verfovereenkomst' (1993). Echter zijn ook hier geen harde doelen en/of data vastgelegd. Een voomemen tot het sluiten van een overeenkomst op het gebied van lijmen, is (nog) niet gerealiseerd. Conclusles resultaten huidig beleid Hoewel het huidige beleid in principe instmmenten biedt waarmee ongewenste blootstelling aan opiosmiddelen kan worden beheerst, moet worden geconstateerd dat de vigerende regelgeving en zelfwerkzaamheid in een aantal bedrijfstakken kennelijk onvoldoende in staat zijn om het ontstaan van OPS te voorkomen. De belangrijkste oorzaken hiervan zijn: 66 1. Het ongeregelde karakter van werkplekken/werkzaamheden in met name de bouw (schilders, tapijtiijmers), hetgeen het treffen van de wettelijk voorgeschrever* adequate maatregelen-bemoeilijkt. 2. Het feit dat in binnensituaties tWAC-waarden gemakkelijk worden overschreden hetgeen al snel het gebruik van persoonlijke beschenning noodzakelijk maakt. In de praktijk is het echter voor werknemers niet wenselijk en doenlijk de gehele arbeidstijd een ademhalingsmasker te dragen (hetgeen dan ook slechts zelden gebeurt). Het feit dat de vervanging van opiosmiddeirijite produlcten door altematieven stagneert, ook in situaties waar zuilcs gewenst en mogeiijk is (met name is dit het geval voor de verfsector, ondanks de inspanningen in het kader van KWS 2000.) Het bronbeleid met prioriteit voor vervanging van gezondheidsschadelijke stoffen volgens de bestaande wetgeving levert ten aanzien van opiosmiddelen een onvoidoende bijdrage aan het voorkomen van OPS, omdat vervanging niet hoefl plaats te vinden indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is, of een technische gelijkwaardig altematief ontbreekt. Met name met betrekking tot de OPS-problematiek leidt toepassing van deze dausules in de handhaving tot problemen omdat het toetsen van voorzienjngen aan het redeiijkerwijsbeglnsel op bedrijfsniveau zeer arbeidsintensief en minder geschikt is voor toepassing op grotere schaai. 6. Buitenland In het buitenland wordt de OPS-problematiek verschillend beoonjeeld. In de Scandinavische landen is er sinds de jaren 70 uitgebreide aandacht. Een groot aantal OPS-slachtoffers werd in die landen herkend en OPS vervolgens als beroepsziekte erkend. In deze landen is door middel van wetgeving het gebmik van opiosmiddelrijke produkten strict gereguleerd. Kem van die wetgeving is een indelingsysteem voor opiosmiddelhoudende produkten op grond van risico's naar biootstelling en effect. Oit indelingssysteem is gekoppeld aan voorgeschreven, vergaande beheersmaatregelen bij toepassing van het betreffende produkt. In de praktijk leidt dit tot een feitelijke vervangingsplicht voor opiosmiddelrijke produkten in bijvoorbeeld binnensituaties. De indelingsklasse, inclusief de verplicht te treffen maatregelen, dient herkenbaar (voor werknemers) op het etiket van het produkt te worden vermeld. Mede als gevolg van betreffende stricte wetgeving is in de Scandinavische landen de toepassing van opiosmiddelhoudende producten en het aantal meldingen van OPS-slachtoffers de laatste jaren sterk afgenomen. Adaptatie van een dergelijk systeem in Nederiand is in beginsel mogelijk, zij het dat ontwikkeiing en beheer ervan zeer complex en bewerkelijk zai zijn, naast het gegeven dat fabrikanten zich zeer gereserveerd opstellen terzake van uitbreiding van de etiketteringsvoorschriften. Overigens is voor verfprodukten reeds een risicoinformatiesysteem beschikbaar (de 'verlvvljzer', Arbouw). Desondanks vindt omschakeling naar optosmiddeiarme verven mondjesmaat plaats. In Belgie en Frankrijk wordt het bestaan van OPS als beroepziekte erkend. Beide landen hebben geen gerichte regelgeving terzake het gebruik van opiosmiddelen. Ook in Engeland is geen specifieke wetgeving van kracht. In Duitsland bestaat een expliciete vervangingsplicht yaa opiosmiddelrijke vloeriijmen en vioerlakken door minder schadelijke altematieven. In Zwitserland is door een heflingenstelsel het gebmik van opiosmiddelen fors teruggedrongen. Europees beleid Er bestaat geen EU regelgeving betreffende het beroepsmatige gebruik van opiosmiddelhoudende produkten. Wei is een aanbeveling van de Commissie 67 terzake beroepsziekten. in deze aanbeveling wordt aandacht gegeven aan een groot aantal opiosmiddelen die in verband worden gebracht met het optreden van specifieke aandoeningen. Thans zijn vanuit de Commissie geen initiatieven terzake reguiering van het gebmik van opiosmiddelen in het kader van arbeidsbeschenning te verwachten. Door Engeland wordt (in samenwerking met Nederland, i.e. het Ministerie VROM) indiening van een milieu-richtlijn voorbereid waarmee beoogd wordt opiosmiddelgehalten in verschillende verfprodukten te reguleren. Hoewel de totstandkoming van een dergelijke richtlijn gunstige neveneffecten (overeenkomstig KWS 2000) zai hebben voor de beroepsmatige blootstelling aan deze stoffen, moet worden geconstateerd dat de beoogde EU-richtlijn voor de actuele Nederlandse problematiek onvoldoende soelaas biedt. De beoogde overgangstermijnen zijn namelijk aanzienlijk (tot 9 jaar), terwiji de voorziene reducties aanvankelijk matig zijn (vanwege de gefaseerde aanpak zullen de reducties pas geleidelijk stijgen). in de (lange) opmaat van de ook door Nederland krachtig gestimuleerde totstandkoming van EU-regels terzake oplosmiddelhoudende producten is nationaal beleid ter preventie van OPS dus noodzakelijk. 7. Consultatie betrokken partiien In het kader van de voorbereiding voor eventueel aanvullend beleid ter preventie van OPS zijn de meest relevante maatschappelijke partijen in de betrokken branches geconsulteerd (werkgevers, werknemers, fabrikanten, overheid, woningbouwkoepels, enz). Over de bevindingen In deze consultatieronde is aan betrokkenen teruggerapporteerd tijdens een breed overleg ten SZW-huize. De belangrijkste bevindingen zijn: Alie betrokkenen erkennen dat blootstelling aan opiosmiddelen kan leiden tot het ontstaan van het OPS. Bevestigd wordt dat er reeds aanzienlljke inspanning door overtieid en partijen is geleverd ter reductie van gebruik en blootstelling, maar dat er verdere noodzaak is tot het terugdringen van het gebruik van opiosmiddelen. Werkgeversorganisaties onderkennen de gevolgen van mogelijke schadeclaims van zieke werknemers. Partijen achten in veel situaties de inzet van altematieven technisch mogelijk. De visie op de wijze waarop dat zou moeten en kunnen gebeuren verschilt. Werkriemersorganisaties opteren voor een gefaseerd verbod op produkt of toepassing; werkgeversorganisaties achten een dergelijk verbod een te stricte maatregel, gelet op beschikbaarheid van altematieven en gevolgen voor de concurrentiepositie. Een (algeheel) produktverbod. maar dan in EU-kader, wordt door beide partijen als optimale interventie beschouwd (opheffing concurrentie-ongelijkheid tussen formeel en informeel circuit). 68 8. Conclusies Uit het bovenstaande wordt het volgende geconcludeerd: 1. Gelet op de vergelijkbaartieid ten aanzien van de arbeidsomstandigheden tussen Nederland en de Scandinavische landen wordt het aantal OPS-slachtoffers in Nedertand geschat op circa 2500. Athankelijk van de mate waarin de aandoening reeds is voortgeschreden zijn betreffende werknemers nog aan het werk of reeds uitgevallen. De komende jaren zai het in Nederland gediagnostiseerde aantal OPSslachtoffers naar verwachting jaarlijks met 100 - 200 toenemen. 2. Het staande beleid terzake de beschenming van werknemers tegen de risico's van blootsteiiing aan opiosmiddelen biedt in een aantal situaties onvoldoende waarborgen ter voorkoming van OPS. Dit wordt In belangrijke mate veroorzaakt door het gegeven dat oplosmiddelhoudende produkten als verf, lijm, schoonmaakmiddelen uit de aard van de toepassing in een 'open' situatie worden gebruikt en dat dientengevolge in met name binnenruimten grenswaarden gemakkelljk worden overschreden. Adequate beheersmaatregelen (w.o. afeuiging) zijn in een aantal situaties niet of nauwelijks mogelijk. Het gebruik van persoonlijke beschenmingsmiddelen is in die situaties dan ook onvermijdelijk. Dit wordt echter in de praktijk als dermate belastend ervaren, dat deze middelen niet of nauwelijks worden toegepast. 3. Voor vele toepassingen van oplosmiddelhoudende produkten zijn technisch volwaardige, minder schadelijke altematieven beschikbaar. Het gebruik van dergelijke altematieven zet onvoldoende door. Conservatisme bij gebruikers en de uitwerking van de huidige arboregelgeving (toepassing rederlijkenvijsprincipe) zijn hier mede debet aan. 4. Lopende arbo-afspraken (Verfovereenkonnst) tussen sociale partners gericht op toenemend gebmik van opiosmiddelarme produden iijken mede op grand van omzetstatistieken voor verfprodukten niet tot het gewenste resultaat te leiden. 5. Bij sociale partners bestaat (enige) bereidheid tot het maken van nadere afspraken voor het toepassen van opiosmiddelamie verven. Onzeker is of door deze afspraken alleen voldoende preventie kan worden bereikt. 6. Er is nu onvoldoende draagvlak voor een nationaal verbod op het gebmik van (bepaalde) oplosmiddelhoudende produkten. 7. Mogelijk tot stand te brengen EU-regelgeving biedt, nog afgezien van onzekerheden omtrent draagvlak ervoor, vanwege de te verwachten lange overgangstermijnen (voorlopig) geen soelaas voor de nationale 69 urgente problematiek. Nederiand zai zich overigens blijven inzetten om de gewenste productregelgeving van de grand te krijgen. Het voortduren van slechte werkomstandigheden in beroepen die zijn geassocieerd met het optreden van OPS (het betreft vooral lagere functies met veelal een gering opieidingsniveau) kan leiden tot een mijdend gedrag bij beroepskeuze. Samenvattend wordt, gelet op de emst van de gevolgen en de omvang van het optreden van OPS door beroepsfnatige blootstelling aan opiosmiddelen, nader beleid noodzakelijk geacht 9. Beleidsvoomemens Op grond van de voorgaande analyse ben ik van oordeel dat het instrumentarium van de huidige arbeidsbeschenningsregelgeving in een aantal gevallen niet voldoende adequaat is om OPS door organische opiosmiddelen te voorkomen. Dit manifesteert zich met name in branches en werksituaties waarin doeitreffende maatregelen, die blootstelling aan opiosmiddelen voldoende reduceren, in onvoldoende mate worden of kunnen worden doorgevoerd. In dit licht acht ik het met name wenselijk dat de ontwikkeling en toepassing van minder schadelijke altematieven voor opiosmiddelrijke produkten van een krachtige impuls wordt voorzien. Een mogelijke opiossing daarvoor zou het instellen van een (gedeeltelijk/gefaseerd) verbod op (het gebruik van) opiosmiddelhoudende produkten zijh. Van verschillende kanten, met name van de kant van de vakbeweging, is aangedrongen op het instellen van een dergelijk verbod. Ik ben van oordeel dat voor een dergelijke maatregei thans onvoldoende maatschappeiijk draagvlak bestaat. Bovendien is een verbod voor de gegeven produkten en toepassingen een te rigide instrument. Zo is het alieen al uit concurrentie-overwegingen (de EU kent een dergelijk verbod nameiijk niet) niet wenselijk om op nationaal niveau een verbod op dit soort produkten in te stelien; bovendien zijn niet voor alle toepassingen van opiosmiddelhoudende produkten technisch geschikte altematieven voorhanden. Ik ben bovendien van mening dat een verbod niet strookt met de opvatting van het kabinet dat in het arbeidsomstandighedenbeleid waar mogelijk en zinvol ruimte moet worden gelaten aan eigen verantwoordelijkheid en zetfwerkzaamheid van sociale partners. Dat wil niet zeggen dat de opiossing van de OPS-problematiek geheel aan-de^ verantwoordelijkheid-varr-sociale partners-moet worden overgelaten. De overheid heeft zeker een eigen verantwoordelijkheid daar waar het gaat om preventie van zeer emstige gezondheidsrisico's in het beroep. Een van de instrumenten die de overheid kan inzetten is gerichte regelgeving. Ik ben van oordeel dat ter preventie van OPS door beroepsmatige blootstelling aan opiosmiddelen de huidige gevaarlijke-stoffenregelgeving adequaat kan zijn voor een dee! van de blootstellingssituaties bij toepassingen van die middelen. Belangrijk is dat in zuike 70 gevallen de uitvoering van die regelgeving geoptimaJiseerd dient te worden. Voor een belangrijke andere categorie van beroepsmatige biootstellingssltuaties, namelijk daar waar vervanging van opiosmiddelrijke produkten door minder schadelijke stoffen de enige doeltreffende preventiemaatregel is, acht ik aanvullende regelgeving noodzakeiijk. Dit "tweesporenbeleid", dat de kem is van mijn beleidsvoomemen ter preventie van OPS door beroepsmatige blootstelling aan organische opiosmiddelen, is hieronder toegelicht. Daamaast acht ik het belangrijk deze hoofdbeleidslijn te ondersteunen met flankerende maatregelen. Deze maatregelen zijn aan het eind van deze paragraaf opgesomd. Ik verzoek de Commissie mij te adviseren over de voorgestelde aanpak. 1. Optimaliserina huidiae reaelQeving Gezien de problemen die zich voordoen bij de uitvoering en handhaving van (doel)voorschriften ter beheersing van de blootstelling aan opiosmiddelen, acht ik daar waar de huidige regelgeving met betrekking tot gevaarlijke stoffen adequaat kan zijn het van belang de te nemen beheersmaatregelen concreet te maken en in beleidsregels vast te ieggen. Dat geldt voor situaties waarin de blootstelling aan opiosmiddelen in prIncipe met behulp van technische/organisatorlsche maatregelen adequaat beheerst kan worden (dat wil zeggen: het biootstellingsniveau is structureel lager dan de grenswaarde(n) voor de betreffende stof(fen). Dat is bijvoorbeeld het geval in situaties dat opiosmiddelen in gesloten systemen kunnen worden verwerkt, zoals in de procesindustrie, in chemische wassenjen en bij metaalontvetting en -reiniging, of dat effectieve en gerichte ventilatiesystemen kunnen worden toegepast, zoals in adequaat ingerichte spuiterijen'. In het algemeen gaat het om toepassingen van opiosmiddelen (-houdende produkten): die continue zijn en aan een vaste plaats zijn gebonden, en een geregeld en structureel karakter hebben; waar technische en/of techhische beheersmaatregelen mogelijk zijn die leiden tot reductie van de blootstelling tot een niveau dat de gezondheid niet schaadt (biootstellingsniveau structureel lager dan de grenswaarde). In beleidsregels wordt dan vastgelegd hetgeen thans met betrekking tot beheersmaatregelen voor dergelijke typen werkzaamheden gebruikelijk is in een bepaalde bedrijfstak, de zogenaamde 'stand van de techniek'. Bij de vaststelling van deze stand van de techniek zai, confomi de huidige regelgeving, de technische, operationele en economische haalbaarheid (het redelijkerwijs-criterium) een van de mee te wegen aspecten zijn. Ik.verzoek uw Commissie mij advies te geven bij weike toepassingen van opiosmiddelhoudende produkten die aan bovenstaande aigemene omschrijving voldoen, op weIke wijze, en onder weIke voorwaarden de stand van de techniek met toepassing van het redelijkenMJsbeginsel in beleidsregels kan worden vastgelegd. Ik hecht eraan dat in een later stadium de inhoud van deze I.OpsommIng is indicatlef; formuleringen zijn voorlopig en zulien ulteraard bij opname in beleidsregels nader moeten worden gepreciseerd. 71 beleidsregels op basis van artikel 4.1.9 van het Arbobesluit aan u ter beoordeling wordt voorgeiegd, alvorens deze worden vastgesteld. Aldus wordt op een centraal niveau enerzijds consensus over de "stand van de techniek" ten aanzien van beheersmaatregeien bij opiosmiddeienblootstelling in een bepaalde bedrijfstak bereikt en vastgelegd; anderzijds wordt dit in verband gebracht met de toepassing van het redeiijkenvijsbeginsel. Dit heeft als belangrijke voordeel dat de handhaving door l-SZW wordt vergemakkelijkt, terwiji voor de betrokken werkgevers en werknemers het optreden van l-SZW voorspelbaarder wordt. 2. Aanvullina huidioe reaeloevinq Naast de boven genoemde optimalisering van het huidige beleid, ben ik van oordeei dat aanvullend beleid noodzakelijk is voor die situaties die met betrekking tot het ontstaan van OPS als bijzonder risicovol moeten worden beschouwd. Voor deze situaties geldt: de grenswaarde(n) voor het (de) betreffende oplosmiddel(len) wordt (-en) gemakkelijk overschreden en gezien de aard van de situatie en/of de wijze van toepassing van het opiosmiddelhoudend produkt is het treffen van adequate beheersmaatregeien (ter reductie van de blootstelling aan de opiosmiddelen in dat product), anders dan door vervanging van het betreffende produkt door een minder schadelijk altematief danwel het gebruik van persoonlljke beschermingsmiddelen, bijzonder iastig c.q. praktisch onmogelijk. Ik ben van oordeei dat in deze situaties uitsluitend door vervanaina van dergelijke producten door minder schadelijke produkten, de noodzakelijke bijdrage aan de preventie van OPS kan worden bereikt. Ik ben daarom voomemens in het Arbobesluit te bepalen dat in voomoemde situaties, voor zover dat technisch uitvoerbaar is, (rislcovolle processen met) opiosmiddelen of opiosmiddelrijke produkten vervangen dienen te worden door processen, respectievelijk stoffen die minder risico met zich meebrengen. Kem van de beoogde regeling is dus dat in een aantal gevallen vervanging dient te worden doorgevoerd indien altematieven uit technisch oogpunt beschikbaar zijn. Deze expliciete vervangingingsverplichting is vergelijkbaar met die weike geldt voor de beroepsmatige toepassing van kankerverwekkende stoffen, als verwoord in artikel 6 van het Besluit kankerverwekkende stoffen en processen. Het verschil tussen beide verplichtingen is-dat vervanging van «en itankerverwekkende stof altijd verplicht is als dat technisch mogelijk is, tenwijl een organisch opiosmiddel alieen in nader aan te geven toepassingssituaties vervangen moet worden (mits vervanging technisch mogelijk is). De bedoelde 'vervangingsplichtige situaties' zullen in het Arbobesluit zelf limitatief worden opgesomd, aangezien het hier om voorzienbare situaties gaat. De op te sommen situaties zullen zich beperken tot evident risicovolle gevallen en zullen gelet op eenvoudige handhaving geen/nauwelijks open formuleringen tievatten. Ik 72 denk hierfoij bijvoorteeld aan: het in binnenwerk toepassen van opiosmiddelrijke verf, beits, lak of lijm, het reinigen van objecten in binnenruimten met oplosmiddelhoudende produkten, en het reinigen van (onderdelen van) druk- danwel offsetpersen met opiosmiddelhoudende produkten^. De meer technische aspecten van de onderhavlge vervangingsplicht zullen relatief snel kunnen veranderen, en daarom relatief eenvoudig actualiseerbaar moeten zijn. Als onderdeel van de aanvullende regelgeving zai daarom middels een ministeriele regeling nadere invulling worden gegeven terzake de (technische aspecten van) uitvoertjaartieid van vervanging in de genoemde risicovolle situaties. In deze regeling zaI worden aangegeven voor weike opiosmiddelhoudende produkten(-groepen) of processen vervanging door oplosmiddelvrije (-arme) altematieven is voorgeschreven, Ook hierin zullen, gelet op eenvoudige handhaving, geen/nauwelijks 'open fonnuleringen' voorkomen. Wijziging van het Arbobesluit op bovenbedoelde wijze resulteert in de volgende systematiek; voor het werken met stoffen die gevaar voor de veiligheid, de gezondheid of hinder van werknemers kunnen opieveren zijn de voorschriflen van § 4.1 van het Arbobesluit van kracht. Indien het toepasssihg van opiosmiddel (-houdende produkten) betreft in een in het Arbobesluit benoemde situatie, is vervanging verplicht met inachtneming van hetgeen in de Arboregeling terzake de uitvoering van vervanging is bepaald. Indien het betrokken opiosmiddel als kankerverwekkend is aangemerkt is § 4.2 van toepassing, inclusief de algemene vervangingsplicht voor kankerverwekkende stoffen en processen (niet vert)onden aan de situaties die zullen worden genoemd in §4.1). Ik verzoek uw Commissie mij advies te geven bij weIke toepassingen van opiosmiddelhoudende produkten die aan bovenstaande algemene omschrijving voldoen, de bovenvermelde vervangingsplicht naar de mening van de Conimissie zou moeten gaan gelden, waaronder bovengegeven indicatieve opsomming. Ook acht ik het belangrljk dat de Commissie in haar advies algemene aspecten aangaande de uitvoerbaarheid van vervanging betrekt, met name daar waar het gaat om de aard van de te vervangen produkten/stoffen/processen en de altematieven die voor een gegeven toepassing kunnen vrarden ingezet. Ik denk bij dat laatste bijvoorbeeld aan situaties dat opiosmiddeienhoudende produkten niet door een opiosmiddelenvny maar wel opiosmiddelena/mer aitematief kunnen worden vervangen. Tot welk een opiosmiddelgehalte acht de Commissie in zuike situaties vervanging mogelijk en zinvol? Ik geef de Commissie in overweging in haar advies ook de toekomstige beschikbaartieid van altematieven te betrekken. De inhoud van-de tekst van-de vervangingsverplichting zoals te fonnuleren in het Arbobesluit en de ministeriele regeling zaI u later ter advisering worden voorgelegd. 2. Opsomming is indlcatief: formuleringen zijn voorlopig en zullen uiteraard voor regelgevingsdoeleinden moeten worden gepredseerd. 73 3. Flankerend beieid Tenslotte zaI ter ondersteuning van het voorgaande, flankerend beieid worden geformuleerd. Ik geef de Commissie echter in overweging in haar advies ook de toekomstige beschikbaarheid van altematieven te betrekken. Zulks kan in belangrijke mate bijdragen aan het succes van dit beieid. Tot dit flankerend beieid zaI in elk geval behoren: * Ontplooien. danwel ondersteunen van initiatieven voor het totstandkomen van regelgeving voor (het geboiik van) opiosmiddelhoudende produkten in Europees verband. * Het geven van voorlichtina gericht aan werkgevers en werknemers en aan arbodiensten, bedrijfsartsen en huisartsen. * Het versterken van de voorfaeeldfundie van de (rijks-)overtieid waar het het gebmik van opiosmiddelarme produkten betrefl (Hiertoe zaI overieg worden gevoerd met betrokkenen [o.a. Rijksgebouwendienst en architekten]). * Stimuleren van bedrijfstakken inzake het treffen van regelingen, die onderzoek en diagnose bij werknemers met OPS-gerelateerde klachten mogelijk maakt. * Inspectie handhavino en monitoring. Voor de handhaving terzake bestaand beieid en nieuw beieid inzake opiosmiddelen zuilen inspectieprojecten worden geformuleerd, waarbij vervanging en blootstelling aan opiosmiddelen centraal zuilen staan. Monitoring vormt een belangrijk middel om de ontwikkeiingen in het kader van afspraken tussen partners te volgen. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Wert(gelegenheid, R.L.O. Linschoten 74 Bijiage 2 Samenstelling van de Commissie Arbeidsomstandigheden (ARBO) leden plaatsvervangende leden Onafhankelijke leden prof.mr. H. Franken (voorzitter) mevrouw prof.dr. E.M. Kneppers-Heynert prof.dr. J.M.G. Leune C. St. Nicolaas Ondememersleden M.P. Hendriks (AWV) mevrouw drs. A.G. Joosten (LTO-Nederland) JJ.H. Koning (Vereniging VNO-NCW) mr. W.M.J.M. van Mierlo (MKB-Nederland) vacature (Vereniging VNO-NCW) vacature (MKB-Nederland) Werknemersleden mevrouw H.C.J, van den Burg (FNV) mevrouw D. Drijfhout-Zweijtzer (MHP) drs. A.J. de Geus (CNV) mevrouw E. Snoey (AbvaKabo) drs. M.M.W. Wilders (FNV) drs. A. Woltmeijer (CNV) Adviserende leden drs. R.M.J. Voorthuis (VSO) mevrouw mr. N. van der Wekken (VSO) ir. W.CJ. Quik (VNCI) KA.G. Punt (WGVB) mr. J.MJ. Crombach (AVBB) PA. Schoormans (Koninklijke Horeca Federatie Nederland) mr.drs. H. Kroezen (FME) mevrouw T.J. van der Blom (Transport & Logistiek Nederland) dr. P. Ulenbelt (FNV) W.W. Muller (MHP) mr. H. van Steenbergen (AVC) mr. J.C.M.G. Bloemarts (FNV) A. Visser (Bouw- en Houtbond FNV) mevrouw drs. A.M. Jongerius (Vervoersbond FNV) mr. A.H. Gooszen mr. L.A.C.M. van Wayenburg 75 Ministeriele vertegenwoordigers ir. G.M.M. Alink (V&W) ir. H. Beunderman (VROM) R.D. Blinker (BiZa) mevrouw mr.drs. J.C. Kliest (V&W) drs. DA. van MuUigen (EZ) mr.ing. M.G. Nieuwstad Qus) drs. R.O. Triemstra (SZW) drs. G. Wagemaker (SZW) Secretariaat mr. E.V. Knopper 76 drs. W.W. Jansen Bijiage 3 Samenstelling van de Werkgroep Organisch Psychosyndroom (OPS) leden Onafhankelijke leden C. St. Nicolaas (voorzitter) Ondememersleden mr. L.E.M.G. Knops (RCO) JJ.H. Koning (RCO) drs. D. den Ottelander (RCO) mr.ing. M.H. Reuderink (RCO) drs. A.C. Winkelaar (RCO) ir. T A. Wortman (RCO) Werknemersleden mevrouw D. Drijfhout-Zweijtzer (MHP) drs. W. Eshuis (Bouw- en Houtbond FNV) drs. M.M.W. Wilders (FNV) drs. A. Woltmeijer (CNV) Ministeriele vertegenwoordigers ing. A.C. Besems (SZW) dr. P.C. Noordam (SZW) Secretariaat mr. J.JA.M. Brokamp mr. A.L.H. de Groot 77 78 Resultaten mini-enqu3te blootstelling organische oplosmiddelen Naam organlsatie' Gebrulk VOS' Langdurige blootstelling MACmetlngen' Overschrijding MAC-waanje* Overschrijding STEL-waarde' Maatregelen MAC Maatregelen STEL' Actlvitelt C.B.M. Fenecon ]a Kartoflex nee 1 0 0 mb 0 2.3.6 Inclden- nee teel* Ja, deals Ja'» r nee nee n.v.t. n.v.t. KVGOlllustratiediepdruk ia nee 1 nee" nee" n.v.t. n.v.t. 2, 3, 6. 7: optlma luchthuls 2, 3 . 4 , 6 KVGOFOtatleoffsef ia nee i nee i n.v.t. vb 2, 3 , 4 , 6 KVGOvellenoffsef ia Ja" 1 nee 1 n.v.t. vb 2, 3, 4, 6 KVGOzeefdruk ia ia" 1 nee N.B.V.T. Ned. Bond van Lederwaren- en Kofferfabrikanten la la nee nee nee nee NVR Ja eb l/r Solvent producenlen / handelaren Ja ia Vebldak Ja VNI VNL Ver. Ned. Tapijtfabrikanten nee n.v.t. eb/mb" 2, 3.4, 6 nee nee 0 0 mb mb mb mb 1 1 ab ab 2. 3. 5. 6 geen In de me vronit vo geventile steeds m gebrulke VOS'en 2.3.6 r ml ml mb mb nee gaande; ultslagl* helft 1997 nee nee n.v.t. n.v.t. ia ja nee eb 1 l/r nee 1 nee 1 n.v.t. n.v.t. ab ab zeer beperkt nee nee 7: respo waarond stewards inhoude Intern en Informat verstrekk op VOS Geen" 2.3.6 V.V.V.F. Ja ia r 1 1 mb mb 2-f3 via S Verftoapa 6 (waterg solid, poe 7: afzuigl INVECOveiiigheid aangegev bescherm idem aan gebruikar Voafnoten: 1 Betakenis van de gebailkte afkortlngen In koiom 1: C.B.M. = Centraie Bond van Meubelfabrikanten. Fenecon = Vereniging van Confectie- en Trtcotage-ondememingen. Kartoflax = Vereniging van Nadarlandse Fabrikantan van Kartonnages en FlexIbela Verpakklngen. K.V.G.O. = Konlnkiijk Vert>ond van Grafische Ondememingen. N.B.V.T. = Nederlandse Bond van Timmerfabrikanten. N.V.R. = Nedertandsa Vereniging van Rubber- en Kunsttoffabrikanten. Vebldak = Vereniging van BItumlneuze Dakbedekkingsbranche Nedertand. VNI = Vereniging van Nederlandse Installatlebedrijven. V.N.L. = Vereniging Nederlandse Lijmindustrie. V.V.V.F. = Vereniging van Verf- en Dnikinktfabrikanten. 2 VOS = Vluchtlge Organische Stoffen. 3 m = misschlen; I = Inddenteel; r = regelmatig; v = voortdurend; o = onbekend. 4 Idem. 5 Idem. 6 Idem. ab = in alle bedrijven; eb = In enkele bedrfjven; vb - In veal badrijven; mb = In de measte bedrfjven; n.v.t. = niet van toep 7 Idem. 8 1 = Geen 2 = Voorlichting(smateriaal voor werkgevers/bedrijven 3 = Voorlichtlng(smatertaal) voor werknemers 4 = CAO-afspraken over preventiemaatregeien 5 = CAO-overteg over preventiemaatregeien 6 = Vervanging van VOS'en 7 = Andera 9 Dmk-, verf- en lijmactivitelten komen binnen de branche nIet voor. Vluchtlge stoffen zullen blj het verwijderen van In de p worden. DIt is geen structurele activltelt binnen de branche. 10 Persoperators (lage doses). 11 BIJ de persen Is sprake van een goede afzulging van opiosmiddelen. Het relnlgen van machlneonderdelen geschied wassystemen en/of relnlging met niet-oplosmlddelhoudende systemen. 12 Voor lllustratledlepdnjk bedraagt huldlge MAC 100 ppm (tolueen).Haalbaarhald nieuwe MAC-waarde (40 ppm) Is on 13 Idem. 14 Persoperators (lage doses). 15 Persoperators (lage doses). 16 In enkele bedrijven tot nog toe; In de meeste bedrijven op afzlenbare tennijn. 17 VNI: 'Ulteraard blljft dIt een punt van aandacht. Voorllchting wordt nu gegeven door de Art)od!enst biJ da ondamema Bijiage 5 OVERZICHTVAN ASPECIENVAN OPS-PROBLEMATIEKBIJVERSCHILLENDE ACnvrTEITCN/ SECrOREN/ BRANCHES (zie par. 3 3 2 van bet advies) WERKZAAMHEOEN OPLOSMIDOELEN EXPOSITIES Schoonmaak en reiniging Gevelreiniging, graffitivenwiidering Ipa, ethanol, glycolethers, glycolen Met name bij grote oppervlakten en nauwe ruimten overschrijding MAC. Leder en schoenen Lijmen (zoien) Aceton, tolueen, MEK, ethylacetaat, hexaan, heptaan Veelal afgezogen werkplekken? Hakkenbar problematlsch. Timmerindustrie Impregneren (tincapsules), lijmen, beitsen. verven, spuiten, dompelen White spirit (impr.), (isolbutanol, ethanol, ethylacetaat, IPA, tolueen, xyleen. -f andere In niet-afgescheiden ruimte verven en dergelijke geeft hoge exposities ook bij niet direct betrokkenen. Graftsche Industrie Drukken, offset, flexo schoonmaken, zeefdruk Tolueen, xyleen, (n-)propanol, butanol, ethylacetaat, cyclohexanon, white spirit, glycolethers, aromaten, opiosmiddelen zowel in inkten, printfolies, reiniflers Reinigen drukrollen en zeefdrukramen en baden geeft hoge blootstellingen. Verfindustrie Mengen, beretding, vullen, reinigen White spirit, xyleen, tolueen, MIK, butanol, ethylglycolacetaat, butylacetaat, ethylacetaat, methyleenchloride Reinigen, handmatige batches risicovol > MAC. Kunststofindustrie Lijmen van kunststoften, bedrukken kunststoffen, lamineren Chloroform, methylmetacrylaat, methyleenchloride, aceton, MEK, ethylacetaat, methanol, heptaan, et cetera Sommige lijmen bevatten versnellers als N,N-dimethylp-toluidine Icarcinogeen) Lijmen van grote oppervlakken moeilijk af te zuigen. Verfwarenhandel Vullen, mengen White spirit, xyleen, tolueen, MIK, butanol, ethylglycolacetaat, butylacetaat, ethylacetaat, methyleenchloride Reinigen, handmatige batches risicovol > MAC. Praktijkruimten in scholen Zie o.a. timmerindustrie, grafische Industrie, stoffeerders, schildersbranche, autoherstel/ carrosserie/ garage, meubelindustrie Tentoonsteliingsbouw en interieurbetimmering Toepassir^g van lijmen, kitten, verven, lakken, beitsen, schoonmaakmiddelen Allerlei soorten opiosmiddelen Met name in kleine of besloten ruimten overschrijding MAC. ACrrVITEITEN BRANCHES/SECTOR A. RISICOVOLLE SITUATIES 83 Beton(waren|jndustrie Aanbrengen (spuiten) van ontkistingsojie White spirit Zowel in open lucht (bouw) als in betonfabriek hoge exposities. Bouw Aanbrengen (spuiten) van ontkistingsoiie White spirit In open lucht (bouw) hoge exposities. Wegenbouw Wegmarkering Gebruik wegenverf, koud plastics, tweecomponentenverf Bit specialistische beroepen en rustig weer hoge exposities. Stoffeerders, vioerenleggers, afwerking harde vloeren Llimen, vloerbedekking, parket, lakken, lessen, naden, coaten Tolueen, methanol, tetrahydrofuraan Ook bit oplosmiddelarme (5%) lijmen nog aaruienlijke exposities > > MAC. Schildersbranche Beitsen, lakken, verven, plamuren, houtrot vullen, vert verwijderen White spirit, xyleen, tolueen, MIK, butanol, ethylglycolacetaat, butylacetaat, ethylacetaat, methyleenchloride Alle binnensituaties risicovol; scheepsschilders (dubbele bodems, tanks) > > MAC. In verband met afschermende voorzieningen ten behoove van doorwerken bij kou en regen wordt buiten steeds vaker binneni Autoschadeherstel, carrosseriebedrijf, garagebedrijf Verfaanmaak, spuiten, reinigen, voorbewerken White spirit, tolueen, xyleen, acrylaten, verharders Hoge blootstelling bij college's bij verfaanmaak, voorbewerken en spuiten zonder (weinig) voorzienlngen. iPetroJchemische Industrie Onderhoud, storing, reinigen Diverse oplosmiddelen afkomstig uit ruwe olie respectievelijk kraakproces Hoge blootstelling bij reinigen, onderhoud, monsterneming, storingen mogelljk. Bij normale procesconditles geringe blootstelling. Bouw Allerlei toepassingen van lijmen, kitten en harsen Diversen Hoge blootstelling met name bij specialistische beroepen en nauwe besloten ruimten. Bitumineuze dal(bedekking Aanbrengen van primers en koude kleefmiddelen White spirit, aromaatrljke en gechloreerde oplosmiddelen Op beschutte plaatsen en/of bij vrij weinig wind kan de concentratie oplosmiddelen vrij sterk opiopen. Sociale werkvoorziening Zie o.a. timmerindustrie, meubelindustrie, grafische Industrie Afbouw- en afwerksector (spackspuiters, stukadoors, granitowerkers, kunststofvloerenleggers Kunstof vloeren leggen, voorbehandeling, aanbrengen vioermortels, vloeren lijmen, voor behandeling stukadoorswerk, stukadoors- en soackwerk Epoxy- en polyurethaancoatings en idem harsen, MEK, white spirit, ethylacetaat, hechtprimers Bijwerken in kleine of besloten ruimtes, overschrijding MAC. 84 In solutioneerruimten, bij vemevelen lijm. Slechte situaties in solutieruimten. Rubberindustrie Aanmaken van lijmen, solutie-oplosmiddelen, lijmen, matrassen, reparatie loopvtakken Benzines, heptaan, MIK, MEK, tolueen, xyleen, aceton, et cetera Metaallwaren)-, elektro-, auto-industrie Ontvetten, lakken, lijmen enzovoorts Chloorkoolwaterstoffen, alcoholen, glycol ethers, esters, ketonen, aromaten enzovoorts 1,1,1 -trichloorethaan is vervangen door methyleenchloride, trichloorethyleen en perchloorethyleen. Deze zijn aanzienlijk schadelijkerl Dry cleaning Reinigen en onderhoud apparatuur Perchloorethyleen Hoge exposities bij openen, reinigen en onderhoud apparatuur. IGlasvezelversterkte) Polyesterbouw Vezelspuiten, hand lay-up, gieten, wikkelen, continu lamineren Styreen, methyleenchloride, aceton, MEK Vooral bij vezelspuiten, gelcoat spuiten, handlaminieren en wikkelen > > MAC. Problemen bij open mallen handenwassen in oplosmiddel veel kleine bedrijven. Classificeren Reinigen (scheeps-l tanks Lading, inhoud -i- reinigingsmiddelen Hope blootstelling onvermljdelijk. Afwertdng/ reparatie beton Betonreparatie Epoxy harsen, minerale mortel met kunststofdispersie Aanmaken en toepassen vindt zonder afzuiging plaats. Meubelindustrie Impregneren (tincapsules), lijmen, beitsen, verven, spuiten, dompelen White spirit, (impr.l, (iso)butanol, ethanol, ethylacetaat, IPA, tolueen, xyleen, •<- arxlere In niet afgescheiden ruimte verven en dergelijke geeft hope exposities, ook bij niet direct betrokkenen Textiel Coaten, verven, bedrukken White spirit, ethylacetaat, IPA, tolueen Zonder voorzieningen aanzienlijke expositie Bloemenververijen Optrekken van snijbloemen, dompelen van snij- en droogbloemen Looierij Oppervlaktebehandeling huiden, verven teer B. MOGELUK RISICOVOLLE SrrUATIES Trimethylbenzeen, butylacetaat, ethylacetaat, IPA, glycolethers, white spirit, tolueen, xyleen C. ONVOLDOENDE BEKENOE SITUAT1ES Laboratoria Oestillatie Allerlei Culturele instellingen {museal Restauratie objecten/ schilderijen Terpentine, terpentine, diversen Aerosolindustrie Vervaardiging stuwmiddelen Fluorchloorkoolwaterstoffen, ethanol. isoorooanol 85 Farmaceutische Industrie Extraheren en zulveren optosmiddel/disperslemiddel Chloorkoolwaterstoflen, aromaten, ethanol, Isopropanol Cosmetrsche Industrie Vervaardiging producten Alcoholen (met name ethanol, isopropanol) Kunstharslndustrle Stoken alkydharsen, produceren van bindmiddelen/kunststofoplossingen Xyleen, terpentine, aromaten, alcoholen, esters, ketonen en andere Land- en tulnbouw Spuiten van gewassen met neurotoxische bestrijdinasmiddelen Neurotoxische bestrijdingsmiddelen Lljmindustrle Vervaardiging lijmproducten Kookpuntbenzines, tolueen, xyleen, esters, ketonen Zlekenhuizen Schoonmaken, laboratoriumwerk, narcose, ontsmetten Allerlei opiosmiddelen Toevoeging opiosmiddelen aan benzines Benzlnedlstributie en tankstatlons Houtverduurzaming 86 Bestrijdings- en conserveringsmethoden Neurotoxische stoffen Bijiage 6 Productanalyse: geen productvervanging, maar een informatiegerichte aanpak In de in hoofdstuk 4 voorgestelde maatregelen is door de werkgeversgele ding aangegeven dat particle vervanging door oplosmiddelarme producten niet adequaat werkt. Naar de mening van de werkgeversgeleding dient aan het treffen van maatregelen een goede productanalyse vooraf te gaan. Immers, daaruit kan blijken dat in bepaalde producten de hoeveelheid vluchtige organische stoffen (VOS) verminderd zou moeten worden om de blootstelling aan oplosmiddelen te reduceren. Reinigers, ontvetters, verfproducten, lijmen en dergelijke bevatten een hoeveelheid VOS om bijvoorbeeld de gebruikte polymeren in een vloeibare fase te brengen en het aanbrengen van het product mogelijk te maken. Van de genoemde productgroepen zijn dikwijls duizenden verschillende producten van honderden leveranciers op de markt. Elke productgroep kent specifieke en generieke producten voor bepaalde toepassingsgebieden. Vervanging door oplosmiddelarme alternatieven: Wanneer een fabrikant een nieuw product met minder oplosmiddel ontwikkelt, is dit beter voor de veiligheid, de gezondheid en het milieu. De functionele eigenschappen van het nieuwe product moeten wel gelijkwaardig zijn aan die van het oude product, omdat het anders niet wordt geaccepteerd en verkocht. Oplosmiddelarme producten gedragen zich anders dan traditionele oplosmiddelrijke producten. Omschakeling in de markt is een geleidelijk proces. Het voorschrijven van bepaalde grenswaarden voor oplosmiddelen of het verbieden van bepaalde oplosmiddelrijke producten levert automatisch reacties van fabrikanten op om andere nieuwe of bestaande producten aan te prijzen. Het verbieden van 'synthetische muurverf (zie Bouw-CAO 1995) deed de naam 'synthetische muurverf voUedig verdwijnen in de markt. Binnen een jaar heetten de producten 'isolerende muurverf, 'spanningsarme muurverf (bladdert niet), muurgrond, enzovoort om gebruikers de bijzondere eigenschappen van een oplosmiddelverdunbare muurverf aan te bevelen. Het verbod leverde in de praktijk een diffiiser en breder pakket synthetische muurverven op! Door de zeer grote hoeveelheid uitwisselbare producten (een grondverf is ook te gebruiken als muurgrondverf en een grondverf is ook te gebruiken als matte afwerkingslaag) is regulering van producten naar het oordeel van de werkgeversgeleding een ongewenste, maar ook een onmogelijke richting van beleid om blootstelling aan oplosmiddelen te reduceren. Een product met een specifieke toepassing, zoals een beglazingskit, waarmee geen andere toepassingen mogelijk zijn, is makkelijker te verbieden 87 dan generieke producten. Door het 'aanwezig zijn' van een verboden specifiek product kan de overtreding worden vastgesteld. Bij een voorschrift waarbij het verboden is oplosmiddelrijke producten binnen toe te passen, is handhaving alleen mogelijk als gebruikers 'betrapt worden' met dergelijke producten. SpeciGek beleid ter vermindering van de blootstelling aan oplosmiddelhoudende producten Bij het gebruik van oplosmiddelrijke producten in binnensituaties kunnen snel de blootstellingslimieten worden overschreden. Het gebruik van 0,5 liter oplosmiddelrijke verf (met bijvoorbeeld 50 gewichtsprocenten oplosmiddel) geeft 250 gram VOS in bijvoorbeeld een ruimte van 4 x 8 x 2,5 m = 80 m^. Dit betekent 3,1 gram per m^, wat overeenkomt met 3100 mg per m^. Een milligram terpentine per m^ komt overeen met 0,18 ppm damp; 3100 mg terpentine geeft 581 ppm, terwijl de MAC-waarde van terpentine 100 ppm is. Er is dan een overschrijding van 5,8 maal de MACwaarde bij het gebruik van 0,5 liter oplosmiddelrijke verf. Door ventilatie is deze waarde zeer snel te verminderen. Door 300 m^ lucht aan te voeren wordt de concentratie teruggebracht tot onder de MACwaarde. Required Air Quantity (RAQ) is de ventilatiewaarde die bij professionele verven wordt aangegeven om tot onder de blootstellingsindex te komen. Een gebruikelijke terpentine-verdunbare verf heeft een RAQ-waarde van bijvoorbeeld 600 m^ per liter. Dit betekent in genoemd voorbeeld 4 x de totale ruimte ventileren. Ook het toepassen van oplosmiddelarme producten (high-solid)_geeft minimaal een halvering van de aangegeven waarden. Bij het gebruik van watergedragen verven moet eveneens goed worden geventileerd om de aanwezige VOS en andere schadelijke stoffen te verwijderen. Hierbij wordt met name gedacht aan additieven, die opgelost in waterdamp effecten kunnen hebben op de gebruiker. Daarom zuUen informatie, ventilatie en voorzorgsmaatregelen ook hier getroffen dienen te worden. Het bewust worden van de blootstelling en het inzetten van eenvoudige middelen kunnen gemakkelijk leiden tot minder risicovolle situaties (4). Het geven van informatie (met duidelijke voorbeelden), het toepassen van ventilatie en beschermingsmiddelen kunnen de risicovolle situaties terugbrengen tot beheersmatig acceptabele niveaus van blootstelling. 88 Bijiage 7 Voorstellen van de werknemersorganisaties ten aanzien van beleidsregels en vervangingsverplichting per branche respectievelijk toepassingsgebied 1. Schildersbranche Hiermee wordt gedoeld op schildersv^^erkzaamheden ten aanzien van onderhoud en van nieuw^bouw op hout, metaal en steenachtige materialen. In deze branche is in de volgende risicovolle situaties vervanging noodzakelijk en mogelijk. - Toepassing: schilderwerk hout, binnen. - Vervanging door: w^atergedragen verf/beits/lak. - Haalbaarheid: bewezen. Verfproducten met een VOS-gehalte van meer dan 10 gevdchtsprocenten (gevi^.%) kunnen w^orden vervangen door watergedragen verfsystemen (acrylaatdispersieverven, alkyd emulsieverven, v^atergedragen polyure thaanverven en hybrideverven). - Toepassing: schildenverk hout, vk^erk in afgeschermde buitensituaties. - Vervanging door: watergedragen verf/beits/lak, high solid. - Haalbaarheid: bewezen. Afgeschermde buitensituaties zijn vanuit arbeidshygienisch standpunt vergelijkbaar met binnenruimten. Ook hier is vervanging van VOS-rijke producten noodzakelijk. Daarbij moet rekening worden gehouden met de condities bij applicatie en met de eisen aan buitenschilderwerk. Als de applicatiecondities (temperatuur, lucht-vochtigheid) het toelaten kunnen watergedragen verven worden gebruikt. Bij lage temperaturen (< 8°C) en hoge luchtvochtigheid (> 85%) wordt meestal gekozen voor niet-waterge dragen systemen; dan zijn VOS-arme high-solidverven voorlopig een g e schikt alternatief. Verfproducten met een VOS-gehalte van meer dan 10 gew.% kunnen worden vervangen door acrylaatdispersieverven, alkyd emulsieverven en hybride verven. De toepassing hiervan zou moeten worden voorgeschreven. Bij lage temperaturen (< 8°C) en hoge luchtvochtigheid (85%) zou voorlopig een uitzondering moeten kunnen gelden voor de toepassing van high solids met een VOS-gehalte van maximaal 15 gew.%. - Toepassing: schilderwerk muren, binnen. - Vervanging door: watergedragen verf. - Haalbaarheid: bewezen. 89 In het algemeen is voor muurverven een maximaal gehalte van 1% oplosmiddel mogelijk. Veel voorbehandelingsmiddelen zijn als M^atergedragen product verkrijgbaar. Muurverven en voorstrijkmiddelen op basis van VOS kunnen v^^orden vervangen door watergedragen (latex) verven met een VOSgehalte van maximaal 1 gew.%. - Toepassing: schilderwerk metaal, binnen (niet industrieel). - Vervanging door: watergedragen verf. - Haalbaarheid: bewezen. Een groot aantal van de watergedragen verven kan in het algemeen ook op metaal worden gebruikt. Verfproducten met een VOS-gehalte van meer dan 10 gew.% kunnen worden vervangen door watergedragen verven. Een uitzondering zou voorlopig kunnen worden gemaakt voor metalen ondergronden waaraan speciale eisen aan de duurzaamheid worden gesteld. In die gevallen zou de toepassing van VOS-arme epoxycoatings kunnen worden voorgeschreven. - Toepassing: lakken van vloeren (niet industrieel). - Vervanging door: watergedragen lak (twee componenten). - Haalbaarheid: bewezen. Verfproducten voor het lakken van houten en betonnen vloeren met een VOS-gehalte van meer dan 10 gew.% kunnen worden vervangen door VOSvrije systemen (watergedragen verven) en VOS-arme systemen (tweecomponentensystemen op basis van acrylaat/polyurethaan). Voor betonnen binnenvloeren zijn watergedragen epoxyverven een goed alternatief. Een uitzondering zou kunnen gelden voor betonnen binnenvloeren waaraan speciale eisen worden gesteld. - Toepassing: gebruik afbijtmiddelen (binnen en buiten). - Vervanging door: schuren, fohnen, weinig vluchtige afbijtmiddelen. - Haalbaarheid: bewezen. Afbijtmiddelen op basis van VOS kunnen worden vervangen door alternatieven als schuren en fohnen. In nog nader te definieren bijzondere situaties kunnen afbijtmiddelen worden gebruikt op basis van minder vluchtige organische stoffen als N-methylpyrrolidon. - Toepassing: schilderwerk buitensituaties (hout, metaal, steenachtige materialen). - Vervangingsmogelijkheden: watergedragen producten en high solids. - Haalbaarheid: gedeeltelijk bewezen, gedeeltelijk onderzoek nodig. 90 Schilderwerk in buitensituaties kan ook risicovol zijn. Vervangingsmogelijkheden zijn beschikbaar. Gedeeltelijk hebben die hun w^aarde bewezen. Onderzoek naar de technische en kwalitatieve eigenschappen is vooralsnog nodig voordat kan worden overgegaan tot een vervangingsplicht. 2. Wegmarkeringsbranche Verfproducten op basis van VOS kunnen worden vervangen door VOS-vrij thermoplastisch markeringsmateriaal en VOS-vrij e tweecomponentensystemen op acrylaatbasis. 3. Schadeherstelbedrijven en autospuiterijen - Toepassing: lakspuiten (niet industrieel). - Vervanging door: watergedragen + high solid lak (VOS-arm). - Haalbaarheid: bewezen. VOS-rijke verfproducten kunnen worden vervangen door lakken met een VOS-arm systeem (een watergedragen basislak en een high solid tweecomponentenafdeklaag). De ontwikkeling van compleet watergedragen systemen dient te worden gestimuleerd. - Toepassing: reinigen, ontvetten. - Vervanging door: watergedragen producten (VOS-arm). - Haalbaarheid: bewezen. Reinigings- en ontvettingsmiddelen met een VOS-gehalte van meer dan 10 gew.% kunnen worden vervangen door VOS-arme reinigings- en ontvettingsmiddelen. - Toepassing: verwijderen coatings/lakken. - Vervanging door: hoge druk waterstralen, weinig vluchtige afbijtmiddelen. - Haalbaarheid: bewezen. Voor het verwijderen van verf zouden slechts hogedrukwaterstralen moeten worden toegestaan. In nader te bepalen uitzonderingssituaties zouden (minder vluchtige) afbijtmiddelen toegestaan kunnen worden. 91 4. Metaalindustrie, onderhoud- en installatiesector - Toepassing: reinigen en ontvetten, handmatig/dompelen. - Vervanging door: (alkalische) waterreinigers, minder vluchtige oplosmiddelen, VCA\ - Haalbaarheid: bewezen/nader onderzoek (toepassingsafhankelijk). Toepassingen van (zeer) vluchtige en chloor houdende oplosmiddelen bij het reinigen, ontvetten, handmatig dan wel via de dompelmethode zijn te vervangen door alkalische waterreinigers (voor dompelbaden) en VOS-arme oplosmiddelen voor handmatige respectievelijk dompelwerkzaamheden. Op de langere duur zal de vervangingsverplichting moeten worden aangescherpt door het voorschrijven van niet-vluchtige oplosmiddelen en VOS-vrije VGA's. Voordat deze aanscherping kan plaatsvinden dient nader onderzoek plaats te vinden. 5. Woningstoffering - Toepassing: tapijtlijmen. - Vervanging door: oplosmiddelvrije lijm. - Haalbaarheid: bewezen. Oplosmiddel houdende lijmen (het betreft hier zowel VOS-rijke als VOSarme lijmen die in deze branche worden toegepast) kunnen worden vervangen door oplosmiddelvrije lijm. - Toepassing: voorstrijkmiddel, hechtlak, vochtisolatiemiddel, egaliseermiddel. - Vervanging door: oplosmiddelvrij voorstrijkmiddel. - Haalbaarheid: bewezen. VOS-houdende voorstrijkmiddelen, hechtlakken, vochtisolatiemiddelen en egaliseermiddelen kunnen worden vervangen door oplosmiddelvrije middelen. 6. Grafische Industrie - Toepassing: handmatige reiniging vellenoffset. - Vervanging door: VGA's. - Haalbaarheid: bewezen. VOS-houdende producten bij reinigingswerkzaamheden kunnen worden vervangen door: vetzure esters (VGA's en high boiling solvents (paraffines en 1 VGA = vegetable cleaning agents; schoonmaakmiddelen op basis van plantaardige olien. 92 naftenen met een zeer hoog kookpunt (> 235°C) en een lage dampspanning (<0,lmbarbij20°C). - Toepassing: automatische reiniging vellenoffset. - Vervanging door: K3-oplosmiddel of K3-VCA-mix. - Haalbaarheid: bewezen. VOS-rijke producten bij deze reinigingswerkzaamheden kunnen worden vervangen door een mengsel van K3 schoonmaakmiddel met VGA's. K3 is een minder vluchtig organisch oplosmiddel. Op de langere duur zal de vervangingsverplichting moeten worden aangescherpt door het voorschrijven van VOS-vrije VGA's. Voordat deze aanscherping kan plaatsvinden dient nader onderzoek plaats te vinden. - Toepassing: handmatige reiniging coldset-rotatieoffset. - Vervanging door: K3-oplosmiddel of K3-VCA mengsel. - Haalbaarheid: bewezen. VOS-rijke producten bij deze reinigingswerkzaamheden kunnen worden vervangen door een mengsel van K3 schoonmaakmiddel met VGA's. Op de langere duur zal de vervangingsverplichting moeten worden aangescherpt door het voorschrijven van VOS-vrije VGA's. Voordat deze aanscherping kan plaatsvinden dient nader onderzoek plaats te vinden. - Toepassing: handmatige reiniging heatset-rotatieoffset. - Vervanging door: K3 respectievelijk HBS/VGA. - Haalbaarheid: bewezen respectievelijk in onderzoek. VOS-rijke producten bij deze reinigingswerkzaamheden kunnen worden vervangen door een K3 schoonmaakmiddel. Op de langere duur zal de vervangingsverplichting moeten worden aangescherpt door het voorschrijven van VOS-vrije VGA's. Voordat deze aanscherping kan plaatsvinden dient nader onderzoek plaats te vinden. - Toepassing: reiniging kleinoffset. - Vervanging door: K3/VGA. - Haalbaarheid: bewezen/nader onderzoek. VOS-rijke producten bij deze reinigingswerkzaamheden kunnen worden vervangen door een K3 schoonmaakmiddel. Op de langere duur zal de vervangingsverplichting moeten worden aangescherpt door het voorschrijven van VOS-vrije VGA's. Voordat deze aanscherping kan plaatsvinden dient nader onderzoek plaats te vinden. 93 - Toepassing: vochtwater vellenoffset. - Vervanging door: IPA-vervangers, keramische rollen of watervrije offset. - Haalbaarheid: bewezen. VOS-rijke prdducten op basis van isopropylalcohol kunnen worden vervangen door VOS-arme alternatieve vochtwatersystemen butylglycol, butyldiglycol of mengsels van glycolethers en niet-ionische oppervlakte-actieve stoffen. Op de langere duur zal de vervangingsverplichting moeten worden aangescherpt door de toepassing van waterloze offset voor te schrijven. Voordat deze aanscherping kan plaatsvinden dient nader onderzoek plaats te vinden. - Toepassing: illustratie diepdruk. - Vervanging door: watergedragen inkt en reinigingsmiddel. - Haalbaarheid: proefstadium. Tolueen houdende inkten en reinigingsmiddelen kunnen worden vervangen door watergedragen inkten en reinigingsmiddelen moet worden voorgeschreven. Met de vervanging van watergedragen inkten dient eerst te worden geexperimenteerd. Onderhoud van persen en reiniging van de vloeren kunnen in principe plaatsvinden met tolueenvrije middelen. - Toepassing: oplosmiddel houdende zeefdrukinkten. - Vervanging door: watergedragen inkten. - Haalbaarheid: bewezen. VOS-houdende zeefdrukinkten kunnen worden vervangen door watergedragen of UV-inkten. Voorlopig dient een ontheffing te worden gegeven voor het bedrukken van papier dunner dan 120 gram. De toepassing van UV-drogende inkten vergt een aanpassing van de apparatuur. - Toepassing: reiniging zeefdrukramen. - Vervanging door: minder vluchtige VOS-reinigingsmiddelen. - Haalbaarheid: bewezen (nader onderzoek nodig). VOS-houdende reinigingsproducten kunnen op termijn worden vervangen door VOS-vrije reinigingsmiddelen. Een dergelijke vervangingsverplichting is pas reeel nadat de toepassing van deze alternatieve middelen nader zijn onderzocht. 94 7. Schoonmaak en reiniging - Toepassing: gevelreiniging, graffitiverwijdering. - Vervanging door: (hogedruk-)waterstralen, minder vluchtige of VOS-vrije middelen. - Haalbaarheid: bewezen. De reiniging met producten op basis van vluchtige organische oplosmiddelen kan worden vervangen door (hogedruk)waterstralen en (in nader te definieren uitzonderingssituaties) afbijtmiddelen op alkalische basis. 8. Reparatie van leder en schoenen In de schoenmakerijen en hakkenbars enzovoort is het invoeren van technische beheersmaatregelen veelal zeer kostbaar. Bovendien zijn oplosmiddelarme en oplosmiddelvrije lijmen van technisch goede kwaliteit. Oplosmiddelrijke producten kunnen w^orden vervangen door oplosmiddelarme en oplosmiddelvrije lijmproducten. 9. Timmerindustrie en meubelindustrie De timmerindustrie en de meubelindustrie kunnen overschakelen op het gebruik van watergedragen verfsystemen (acrylaten en watergedragen alkydsystemen). Nu al passen vrij veel timmerfabrieken en meubelfabrieken watergedragen systemen toe. Vervanging in de timmerindustrie is van extra belang voor een optimale aansluiting van (onderhouds)schilderwerk op voorgeschilderd timmerwerk. Vaak is het houten schilderwerk in de timmerfabriek al voorzien van een (grond)verf laag. Alhoewel die laag in principe met verschillende verfsoorten kan worden overgeschilderd wordt toch vaak aangesloten bij het onderliggend verfsysteem. Lijmsystemen op waterbasis kunnen lijmsystemen op oplosmiddelbasis volledig vervangen. Dit geldt voor beide branches. Oplosmiddel houdende lijmen kunnen worden vervangen door watergedragen lijmsystemen. 10. Toepassing ontkistingsolie in de (beton)bouw en de betonwarenindustrie. Medio 1996 is, met financiele steun van de EG, een vervangingsproject oplosmiddel houdende ontkistingsolien gestart. Aan dit project, dat onder leiding staat van de Universiteit van Amsterdam, nemen leveranciers en afnemers van ontkistingsmiddelen deel. Uit het project kan nu reeds de 95 conclusie worden getrokken dat vervanging door plantaardige ontkistingsolien technisch en economisch haalbaar is. Op korte termijn kunnen derhalve oplosmiddel houdende producten v/orden vervangen door plantaardige middeleii. 11. Bitumineuze dakbedekking Oplosmiddelvrije en oplosmiddelarme producten zijn beschikbaar, zodat oplosmiddel houdende producten kunnen worden vervangen door oplosmiddelarme en oplosmiddelvrije producten. 12. Afbouw-en afwerksector Oplosmiddelvrije en oplosmiddelarme producten zijn beschikbaar, zodat oplosmiddel houdende producten kunnen vi^orden vervangen door oplosmiddelarme en oplosmiddelvrije producten. 13. Betonreparatie Oplosmiddelvrije en oplosmiddelarme producten zijn beschikbaar, zodat oplosmiddel houdende producten kunnen worden vervangen door oplosmiddelarme en oplosmiddelvrije producten. 14. Dry Cleaning Het gebruik van perchloorethyleen (als reinigingsmiddel) kan vervangen worden door ultrasone reiniging. 15. Praktijkruimten in scholen, tentoonstellings- en interieurbouw, toepassing van lijmen en kitten in de bouw, toepassing van lakken, lijmen en ontvettingsmiddelen in de sociale werkvoorziening, de metaalwarenindustrie en elektrotechnische Industrie In deze sectoren wordt voor zeer veel verschillende toepassingen een breed palet aan oplosmiddelen gebruikt. Voor veel toepassingen geldt dat vervanging noodzakelijk en mogelijk is. De hiervoor vermelde vervangingsverplichtingen dienen als uitgangspunt te gelden voor overleg met de betrokken branches en sectoren over vervanging en/of (technische/organisatorische) beheersmaatregelen. 96 Publicatieoverzicht Advies Wijziging vakantiewetgeving 1997, 82 pp., ISBN 90-6587-637-5, bestelnr. 97/04 / 15,00 Advies Ontbinding van de arbeidsovereenkomst 1995, 40 pp., ISBN 90-6587-595-6 bestelnr. 95/08 / 12,50 Advies Herorientatie arbobeleid en Arbowet 1997, 68 pp., ISBN 90-6587-638-8, bestelnr. 97/03 / 15,00 Advies Ruimtelijk-economisch beleid 1995-1999 1995, 37 pp., ISBN 90-6587-594-8 bestelnr. 95/07 / 12,50 Advies Financiering AOW op de korte termijn 1997, 75 pp., ISBN 90-6587-635-9 bestelnr. 97/02 / 15,00 Advies Toekomst van het PBO-stelsel 1997, 82 pp., ISBN 90-6587-636-7 bestelnr. 97/01 Advies Hervorming Gemeenschappelijk Landbouwbeieid 1996,108 pp., ISBN 90-6587-628-6 bestelnr. 96/09 / 15,00 / 17,50 Advies Werknemers en bedrijfsmilieuzorg (II) 1996, 62 pp., ISBN 90-6587-619-7 bestelnr. 96/08 / 15,00 Advies Groenboeken Europees verkeers- en vervoerbeleid 1996, 51 pp„ ISBN 90-6587-618-9 bestelnr. 96/07 / 12,50 Advies Toekomstscenario's onbetaalde arbeid 1996, 62 pp., ISBN 90-6587-617-0 bestelnr. 96/06 / 15,00 Advies Sociaal-economisch beleid 1996-2000 1996, 240 pp., ISBN 90-6587-615-4 bestelnr. 96/05 / 27,50 Advies Stroomlijning gesubsidieerde arbeid 1996, 94 pp., ISBN 90-6587-611-1 bestelnr. 96/04 / 15,00 Advies Herziening Fusiecode 1996, 56 pp., ISBN 90-6587-609-X bestelnr. 96/03 / 12,50 Advies Herziening Rijtijdenbesluit 1995,70 pp., ISBN 90-6587-602-2 bestelnr. 95/10 Advies Preventie Organisch Psychosyndroom 1997, 98 pp., ISBN 90-6587-648-0 bestelnr. 97/33 / 17,50 Advies Ontwerp-Arbobeleidsregels 1997, 104 pp., ISBN 90-6587-647-2 bestelnr. 97/32 / 17,50 Advies De consument op nieuwe markten 1997, 68 pp., ISBN 90-6587-641-3 bestelnr. 97/31 / 15,00 Advies Grensoverschrijdende verbodsacties op het consumententerrein 1996, 39 pp., ISBN 90-6587-621-9 bestelnr. 96/33 / 12,50 Rapport Introductieproject standaardproduktinformatie 1996, 75 pp., ISBN 90-6587-620-0 bestelnr. 96/32 / 15,00 ALGEMEEN Advies Samenstelling Sociaal-Economische Raad 1 april 1996-1 april 1998 1996, 22 pp., ISBN 90-6587-608-1 bestelnr. 96/02 / 10,00 Advies Bijzondere wijziging minimumloon en minimumvakantiebijslag 1996, 74 pp., ISBN 90-6587-607-3 bestelnr. 96/01 COMMISSIEADVIEZEN SER-adviezen Een jaarabonnement op de belangrijkste adviezen die de SER uitbrengt / 200,00 SER-bulletin Maandelijkse uitgave met nieuws en informatie over de SER en de Stichting van de Arbeid Abonnement per kalenderjaar / 45,00 De Sociaal-Economische Raad belicht (folder) gratis Knipselkrant Achtergrondartikelen en commentaren op sociaal-economisch gebied uit de dag- en weekbladen (dagelijks) Jaarabonnement / 200,00 / 15,00 / 15,00 Advies Uitbreiding en verdere ontwikkeling EU 1995,96 pp., ISBN 90-6587-597-2 bestelnr. 95/09 / 15,00 Alle uitgaven zijn te bestellen door overmaking van de vermelde prijs op gironummer 333281 ten name van de SER te Den Haag, onder vermelding van bestelnummer of titel. Op aanvraag zenden wi] u gratis een uitgebreid publicatieoverzicht toe. Telefoon 070 - 3 499 505.