LEVEN EN LEREN IN DE NARTHEX BERT ROEBBEN [gepubliceerd in TGL 61 (2005) 4, 371-382] www.tgl.be De huidige crisis in kerken is een ervaringsprobleem, meent de auteur van deze bijdrage. Kerken zouden weer aansluiting moeten zoeken bij hun oorspronkelijke opdracht: getuigen van een leven in overgave. Een narthicaal leermodel kan hen daarbij ondersteunen. Veertig jaar geloof en leven Ik werd geboren in 1962, het openingsjaar van het Tweede Vaticaans Concilie. Ongeveer twintig jaar later werd ik theologiestudent. Vandaag, weer goed twintig jaar later, werk ik als docent aan een theologische faculteit. Er is veel veranderd in die tijd. In de jaren tachtig ging mijn hart sneller slaan toen we in de collegezaal de grote theologische ontwerpen van Rahner, Schillebeeckx, Guttierez en Moltmann lazen. Zij boden ons inzicht in de bewegingen van een vitaal christelijk geloof dat verankerd is in het leven van elke dag. Ik herinner me nog goed hoe de theologie van de hoop van Moltmann radicale consequenties had voor de dagelijkse spirituele en ethische keuzes die ik maakte. Of hoe de theologie van de bevrijding me scherper leerde kijken naar onrecht in mijn eigen leefomgeving. Of hoe het samenspel van genade en vrije wil (die oude theologische strijd) weer tot de verbeelding ging spreken na de lezing van ‘Gerechtigheid en liefde’ van Schillebeeckx. En hoe ik diep geraakt was door het idee van een God die de ziel van elke mens beroert en aanspreekt, zoals in de theologische antropologie van Rahner. Deze theologieën kwamen voort uit een hervonden christelijk geloof, ingebed in levende geloofsgemeenschappen die hartstochtelijk op zoek gingen naar sporen van Gods heilstoewending naar de wereld en die vochten om een krachtig (lees: mystiek en politiek) antwoord van mensen daarop. Die samenhang, die correlatie tussen leven en geloof is verbroken, zo wordt vandaag beweerd. De correlatietheologieën zijn voorbij. Correlatief religieus leren is achterhaald en correlatieve gemeenschappen vind je niet meer. Er vindt immers geen geloofsoverdracht meer plaats, gezinnen doen niet meer aan religieuze socialisatie, sacramentencatechese is leeg geworden en scholen beperken zich tot een louter cognitieve kennismaking met religieuze tradities in een multiculturele samenleving. Enigszins boud uitgedrukt: het fides ex auditu, geloven van horen zeggen, is verdwenen. Of zoals onze kinderen met de regelmaat van een klok op zondag vragen: “Waar zijn mijn vriendjes in de kerk, zij deden toch ook hun eerste communie of hun vormsel?” Lange tijd heeft men in kerkelijke kringen gedacht: Wel, maak het geloof weer zichtbaar, breng het onder de aandacht, maak het toegankelijker en beter verteerbaar. Maar dat heeft blijkbaar niet gewerkt. De malaise zit dieper. Onder de Tradierungskrise, de crisis die maakt dat kerken niet in staat zijn om christelijk geloven te doen aansluiten bij het leven van elke dag, zit een ervaringscrisis. Mensen zeggen dan: “Er hoéft geen band te zijn tussen leven en geloven. Ik kan rustig (sic) leven zonder geloof in God. Ik red het zelf wel.” Een religieuze grondhouding of ervaringsopenheid lijkt niet meer voorhanden. Waarom nog ‘leven in overgave’ en vertrouwen op God als je weet dat je overal je mannetje moet staan: op school, op het werk, in je relaties, in je vrije tijd, in je kerk? Hoe zit het ondertussen met de heilstoewending van God? Als God niet meer hoeft voor mensen, bestaat hij dan ook niet meer? Of heeft hij zich misschien teruggetrokken uit deze wereld, zich verschanst in de veilige geborgenheid van de hemel? Wil hij van ons niet meer weten? Dat zijn op zich geen loze gedachten. Ze komen in de Schrift vaak voor, zowel in collectieve als persoonlijke geloofsverhalen, denk maar aan de ballingschapliteratuur. Als hij zich niet meer om ons bekommert, hoe kunnen we dan teken van heil voor de wereld zijn? Of wil hij dat we enkel teken van tegenspraak voor de wereld zijn, zoals een heilige rest? De worsteling van het joodse volk met deze gedachten is inspiratierijk vandaag. Tussen identiteit en engagement, in het dialectische samenspel van beiden, worden ook vandaag keuzes gemaakt. Terugplooi op eigen identiteit Het antwoord van officiële kerken op de ervaringscrisis gaat grotendeels in de richting van een terugplooien op de kleine groep van overtuigde insiders. Zowel in de katholieke als protestantse gemeenschappen in Vlaanderen en Nederland verkleint het draagvlak van de kerk, slinken de middelen en worden prioriteiten bepaald. Er is een neiging tot conservatisme waarneembaar, die zich uit in de stellige profilering van de eigen identiteit en daaruit voortvloeiende pastorale beleidskeuzes. In Nederland zie ik die trend voorlopig sterker dan in Vlaanderen. Maar hij zet zich door, ook wereldwijd. Het grootste religieus jeugdonderzoek ooit verricht in de USA1 geeft aan dat de grote mainstream kerken zijn ingedommeld wat betreft geloofsoverdracht en dat precies de kleinere conservatieve denominaties, meestal van evangelicale of charismatische origine, hoog scoren bij jongeren. En men kan, wanneer men de onderzoeken erop naleest, niet ontkennen dat de grote kerken zich verleid voelen om ook de weg in te slaan van interne leerstellige en disciplinaire eensgezindheid. Dit heeft gevolgen voor leven en leren in de kerk. Een kerk die zich terugtrekt, die zich niet riskeert of durft te kwetsen aan de dynamiek van de wereld en haar toekomstige generaties, verliest ook haar correlatieve kracht, haar visie op hoe geloof en leven samenhangen, op hoe God zich te buiten wil gaan aan deze wereld. Het spreekt vanzelf dat ook de theologische reflectie hieronder lijdt. Sommige wetenschappers verkiezen de veilige afstand van religious studies, anderen die van een expliciet kerkelijke theologie. De aanwezigheid van maatschappelijk en cultureel presente theologen in het publieke debat en hun feedback naar kerkelijke theologie slinkt. De interne variatie in de theologie neemt af, de officiële correctie op de theologie neemt toe. Van het enthousiasme van de theologische projecten van de nadagen van Vaticanum II blijft niet veel over. We verkeren in grote verlegenheid. Onze theologische leesbril is aangeslagen2 en we weten eigenlijk niet goed hoe we die weer schoon kunnen krijgen. Leven in overgave Stel dat het zo is dat geloven voor tijdgenoten heeft afgedaan, hoe zit het dan met die andere component van de correlatie, met het leven zelf? In mijn ontmoetingen met jeugdige en volwassen tijdgenoten stel ik vast dat er, onder de materiële en relationele behoeften, een diep verlangen naar onvoorwaardelijke liefde schuilgaat. De meest innige vraag is zonder twijfel zo oud als de straat zelf, maar wordt vandaag met grote passie gesteld: “Is er iemand die me onvoorwaardelijk graag ziet, zodat ik me volop durf toevertrouwen aan mijn eigen bestaan dat tegelijk vaak richtingloos en toch vol verlangen is?” Ik stel vast dat velen het niet aandurven te luisteren naar hun eigen levensverhaal en liever van hun levensbestemming weglopen. Het kleine verhaal lijkt hun te nietig en daarom loggen ze zonder voorbehoud in op de grote verhalen van markt en media. Een zielloos secularisme en een agressieve consumptieantropologie bepalen vandaag in grote mate wie wij zijn. Velen gaan eraan kapot, emotioneel en mentaal. Jammer genoeg zijn er ook mensen die er fysisch aan ten onder gaan. En dan hebben we het nog niet over onze tijdgenoten op het zuidelijk halfrond. Soms breekt het inzicht door dat dit geen leven is: in momenten van contrastervaring (“zo kan het niet verder”), bij een ervaring van plots inzicht (“er gaat me een licht op”) of bij een ervaring van zich gemotiveerd weten en tot actie overgaan (“ik trek het me aan”)3. Door de gaten en kieren van een opgejaagde consumptiemaatschappij breekt dan het inzicht door dat we iets wezenlijks vergeten zijn, namelijk te leven met lege handen, in ontvankelijkheid en overgave. We worden ons op zulke kostbare momenten bewust van het feit dat we niet alles zelf hoeven te beredderen, dat we in al ons tobben en zwoegen om het leven in regie te nemen, reeds aanvaard zijn. Hiermee komen we in de buurt van de 1 C. SMITH & M. LUNDQUIST DENTON, Soul Searching. The Religious and Spiritual Lives of American Teenagers, Oxford, Oxford University Press, 2005. 2 B. ROEBBEN, Schaduwrijk bestaan. Een theologie van het jongerenpastoraat, in TGL 60 (2004) p. 159-172. 3 G. STACHEL & D. MIETH, Ethisch Handeln Lernen. Zu Konzeption und Inhalt ethischer Erziehung, Zürich, Benziger, 1978, p. 28-29. kern van wat geloven is. Het is een zich toevertrouwen aan de dragende grond van ons bestaan, in de hoop en het vertrouwen dat deze act zelf niet zinloos is, dat een mens nooit in ultieme zinloosheid kan terechtkomen, aldus Schillebeeckx4. Hij voegt eraan toe dat deze grondact van menszijn kan uitgedrukt worden in een religieus taalspel, met een transcendente oorsprong. Maar dat hoeft niet noodzakelijkerwijze, zo gaat hij verder, zij kan ook vanuit een seculier perspectief verwoord worden. Als men maar bereid is om de spirituele dimensie van het bestaan toe te laten, in de zin van: “Ik ben al gezien, ik hoef me niet te laten opmerken. Ik ben al gegrond, ik hoef mezelf niet te funderen. In al mijn zoeken ben ik al gevonden. En als ik val, val ik nooit in ultieme betekenisloosheid.” Dit faith is geen submission, dit leven in overgave is niet een leven in onderwerping. Integendeel, wie zijn menselijke identiteit als ‘geschonken identiteit’ heeft leren ervaren, durft het leven met open vizier aangaan en vechten voor meer menswaardigheid, precies op die plekken waar het leven zelf bedreigd wordt. Voor mij wordt hierin een spiritualiteit van de 21ste eeuw herkenbaar: als mens zichzelf uit handen leren geven, temidden van de complexiteit, en toch zichzelf niet verliezen als mens, omwille van diezelfde complexiteit – in samenspraak met vele anderen die hetzelfde geloof in de mens delen. Lege handen worden open en gegeven handen, wanneer men ze deelt. Het krachtig getuigenis van de lege handen Met het oog op toekomstige generaties is dit getuigenis van de lege handen een niet te veronachtzamen opdracht. In mijn rechtstreekse contacten met jongeren en jongvolwassenen of via jeugdwerkers in kerk en samenleving, leraren en schoolleiders, klinkt het telkens weer door: “Spreek ons over de dragende grond van het bestaan, die maakt dat we in onze kracht durven gaan staan en vertrouwen vinden in de toekomst”5. Jonge mensen hunkeren naar bezieling, begrepen als aanmoediging van de passie die reeds in hen huist6. Ze hopen dat iemand hen daarin erkent, hen handelingsbekwaam maakt en tot deelgenoot bevordert van het algemeen project ‘menswaardigheid’. Dit is wat mij betreft ‘roeping’ – een dringende opdracht voor onze indommelende samenleving, voor onze verstilde scholen en kerken. Heel wat maatschappelijk onbehagen heeft te maken met het feit dat er geen belangeloos beroep meer op mensen gedaan wordt. Daaronder gaat een diepere kwaal schuil: dat er geen roeping meer klinkt uit de buik van diezelfde samenleving. Roeping wordt niet meer geformuleerd, zij is verstild en verstomd. Misschien is het wel zo dat wij het roepen van jonge mensen om roeping niet eens meer horen… Om dit roepen waar te nemen moeten ook onze kerken durven de oren te openen, ballast af te werpen en zich te concentreren op het wezenlijke. De geloofsact eindigt niet, aldus Thomas van Aquino, met een correcte geloofsbelijdenis maar in de zaak zelf (met Schillebeeckx: in het zich durven toevertrouwen aan de ultieme dragende grond van het bestaan)7. Leren wij verstaan hoe jonge mensen het kwetsbaar vertrouwen in de toekomst vandaag uitdrukken, in hun eigen woorden en vormen? Mag hun taaleigen gehoord en gezien worden? Durven wij geloven dat daaruit niet alleen nieuwe geloofstaal maar ook nieuwe geloofservaringen kunnen ontstaan? En verder: zijn wij in staat om in de ontmoeting met jongeren en jongvolwassenen iets te laten oplichten van een volwassen geloofsvertrouwen? Is de heilstoewending die wij aan onze God toeschrijven ook te zien in ons eigen leven? Wordt in ons zichtbaar hoe hij zich met deze wereld solidariseert, herkenbaar en telkens verrassend nieuw, temidden van de complexiteit van ons bestaan, ook temidden van onze volwassen reddeloosheid en sprakeloosheid? Durven wij in onze contacten met jongeren en jongvolwassenen laten zien dat we vertrouwen hebben in de toekomst, ook al weten we niet precies wat de grond is van 4 E. SCHILLEBEECKX, Glaube und Moral, in D. MIETH & F. COMPAGNONI (red.), Ethik im Kontext des Glaubens. Probleme – Grundsätze – Methoden, Freiburg/Wenen, Herder, 1978, p. 17-45. 5 B. ROEBBEN, Bewogenheid in beweging. Een visie op de spiritualiteit van een christelijke school, Brussel, Licap, 2003. 6 K. CREASY DEAN, Practicing Passion. Youth and the Quest for a Passionate Church, Grand Rapids, Eerdmans, 2004. 7 “Actus credentis non terminatur ad enuntiabile, sed ad rem”. Het is op basis van dit inzicht dat Frans Cromphout in de jaren tachtig zijn jeugdpastorale visie ontwikkelde in zijn nog altijd lezenswaardige boek Jongeren geloven – anders. Over geloofscommunicatie met jongeren, Tielt, Lannoo, 1991, hier p. 33. dat vertrouwen? Of houden we ons sterk, verschanst in onze geloofsburchten met opgetrokken valbruggen, rekenend op de onoverwinnelijkheid van onze betonnen antwoorden? Narthicaal leven en leren Van kerken mag men redelijkerwijs verwachten dat ze ruimte scheppen voor een leven etsi Deus daretur, alsof God gegeven is, voor een leven in overgave aan de werkelijkheid die zij radicaal ervaren als geschonken werkelijkheid. Men mag ook van hen verwachten dat zij alles in het werk stellen om die ruimte beleefbaar en inzichtelijk te maken, niet met het oog op eigen gewin maar met het oog op het welzijn van velen. Daarin ligt hun centrale opdracht.8 Een metafoor die tot de verbeelding spreekt bij deze opdracht, is de narthex. Het beeld verwijst naar het voorportaal van het kerkgebouw, de tussen- of overgangsruimte van binnen naar buiten en omgekeerd. In vroegmiddeleeuwse kerken was de narthex de ruimte die de pelgrims betraden wanneer zij onderweg halt hielden om zich weer te concentreren op het uitgangspunt en de bestemming van hun boetetocht9. De narthex die zij dan vonden op hun weg was geen lege ruimte, maar vol met verhalen van tochtgenoten en met beelden uit de heilsgeschiedenis. Op zoek naar schaduw en verkoeling voor de ziel werden zij in dat moment zelf geconfronteerd met beelden en verhalen die van elders kwamen. Dorst en verlangen van onderweg kwamen zo in een nieuw en oorspronkelijk licht te staan. Zo kon de pelgrim weer ‘thuis’ komen onderweg, thuis in zijn eigen levensverhaal. Het beeld van de narthex is maar een beeld. Het gevaar bestaat om de narthex te beschouwen als antropologisch opstapje dat uiteindelijk fuikgewijs bij de christelijke ervaring uitkomt: het voorportaal als oefenruimte voor het echte werk in de volle sacrale ruimte van de kerk. Neen, wat ik hier beoog is dat de narthicale levens- en leerruimte een doorgangsruimte is, waarbij het sacrale en het profane elkaar kunnen raken, bevruchten en in elkaar kunnen overlopen. Het is een ruimte die niet alleen pedagogisch gezien referentiepunten aanreikt (beelden en verhalen om de eigen narratieve identiteit te herverbeelden), maar die ook theologisch gezien ‘nieuw leven’ mogelijk maakt (beelden en verhalen die me herinneren aan de dragende grond van mijn bestaan). De narthex is een plek voor elkeen die zich laat verleiden om het eigen leven (even) uit handen te geven, het vanuit een ander perspectief te bezien en die zich daarbij laat gezeggen door wat volstrekt be-vreemdend is. Dit laatste is nooit vervreemdend: er is een minimum aan herkenbaarheid nodig, aan besef dat het getoonde vreemd en uitdagend-nieuw is. Honger en verzadiging, dorst en lafenis, verlangen en perspectief zijn de twee polen van dit gebeuren. Verzadiging wordt herkend, omdat ze de honger (voorlopig) stilt en letterlijk van betekenis vervult, ook al is de spijs totaal anders dan men verwacht of gehoopt had. Wie zich waagt aan dit proces, wordt kwetsbaar en neemt afstand van instant geloofscommunicatie die fast food antwoorden verzamelt en die de zoeker opzadelt met het onzalig idee religieus self made te moeten zijn. Narthicaal leven en leren neemt de zoeker ernstig in zijn onvervuld verlangen en in de begrensdheid van de eigen vervulling, helpt hem in het stellen van ‘trage vragen’ en laat ruimte ontstaan voor ‘leven in overgave’. Op de agenda van de kerken Drie taken staan er op de agenda van kerken die uitgaan van een narthicale benadering van religieus leven en leren. 8 Ik sluit me hieromtrent graag aan bij de schitterende overwegingen van E. S CHILLEBEECKX in Christelijke identiteit, uitdagend en uitgedaagd. Over de rakelingse nabijheid van de onervaarbare God, in M. KALSKY, A. LASCARIS, L. OOSTERVEEN en I. VAN DER SPEK, Ons rakelings nabij. Gedaanteveranderingen van God en geloof, Nijmegen/Zoetermeer, DSTS/Meinema, 2005, p. 13-32. 9 Het spreekt voor zich dat ik hier geen uitvoerige geschiedenis van betekenis en functie van de narthex kan bieden. Ik concentreer me vooral op de betekenisverlening in het kader van de pelgrimage in de Middeleeuwen. Een illuster voorbeeld is de Madeleinekerk in Vézelay, gelegen op een van de vier centrale Franse routes naar Compostella. Men kan ze virtueel bezoeken op http://www.lejourduseigneur.com/vezelay/00.htm Vooreerst: zij dienen de agora van het leven op te gaan om het verlangen van tijdgenoten naar levensvervulling nauwgezet waar te nemen. Zij dienen zich bewust te worden van de materiële en spirituele strijd die mensen dagelijks moeten voeren om te leven en te overleven. De term ‘lekenspiritualiteit’ is wat mij betreft achterhaald: gelovigen en hun voorgangers dienen zich samen te riskeren aan een leven in overgave, temidden van de complexiteit van het alledaagse. Ten tweede behoren kerken de verhalen en beelden uit hun rijke tradities te ‘elementariseren’ (nagaan welke centrale heilslijnen uit de traditie vandaag aan de orde zijn) en te ‘ontstollen’ (sleutelteksten waarin deze heilslijnen uitgedrukt worden weer vloeibaar maken om de sleutelervaringen van mensen vandaag te opnieuw te verbeelden, met het oog op nieuwe identiteitsvinding en nieuw leven). Ik pleit hier voor een eerherstel van de particulariteit van de christelijke traditie, als inspiratiebron voor vandaag. Particulariteit begrijp ik als een zinvol geheel van specifiek eigen, met de context verbonden antwoorden op universele levensvragen, uitgaande van de vooronderstelling dat geen enkel menselijk antwoord ooit het geheim van het leven uitputtend kan weergeven. Ook het christendom is zo’n particuliere traditie, met conflictueuze knooppunten van dogmaontwikkeling in het verleden en met innovatieve profetische krachten vandaag. Dat zoekproces mag ter sprake komen in de narthicale ruimte. Het maakt het christendom kwetsbaar, maar aantrekkelijk tegelijk. En ten derde komt het erop aan om de narthicale ruimte open te breken en open te houden voor het gesprek met niet- en anders-gelovigen – het gesprek over een wereld van zusterschap en broederschap, die niet geregeerd wordt door markt en media, maar waarin het kleine onvoltooide leven, in overgave aan het leven zelf en aan medemensen, de boventoon voert. De ontologische fundering van het christendom als groot verhaal is voorbij. Maar het blijft groots in zijn getuigenis dat geen enkel klein verhaal in de ogen van God mag verloren gaan. Dankbare rede Ik heb geleerd dat de belangrijke dingen in het leven niet door middel van een leerproces kunnen doorgegeven worden. Liefde, passie, verlangen, omgaan met lijden en dood, verdragen geen religieuze educatie! Zij kunnen enkel voorgeleefd worden, in de hoop dat er aan de overzijde ontvankelijkheid is. In deze vaststelling daagt een nieuwe redelijkheid, die van de dankbaarheid. Leven is deelgenoot worden aan het leven van anderen, leren is ontvangen uit de schat van anderen. Er is naar mijn oordeel dringend nood aan nieuwe christelijke intellectuelen die gestalte geven aan deze ‘dankbare rede’. Twintig jaar geleden kon ik bij hen terecht om mijzelf te (laten) vormen in mijn werk als theoloog in kerk en samenleving. Waar zullen wij binnen twintig jaar staan?10 Bij de totstandkoming van deze bijdrage dank ik de studenten van mijn college ‘Religieuze socialisatie’ aan de Theologische Faculteit Tilburg (voorjaar 2005), de deelnemers van de Zomeracademie Seeking Sense in the City (juli 2005) en de studenten van de module Youth Ministry aan de Universiteit van Stellenbosch in Zuid-Afrika (juli 2005), voor hun kritische bedenkingen bij het concept van narthicaal leven en leren. Achtergronden bij het onderzoek naar dit concept kan men vinden op www.seekingsense.be. 10