Werkboek Thema 2 Bloed V3

advertisement
THEMA 2
KLAS V3
SCHOOLJAAR 2015 – 2016
Thema 2 Bloed
V3 2015-2016
1
Inhoud Thema 2 Bloed
§1
§2
§3
§4
§5
§6
§7
§8
§9
§ 10
§ 11
§ 12
§ 13
Functie en samenstelling van bloed
Rode bloedcellen
Bloedplaatjes
Witte bloedcellen
Bloedgroepen
Bloedstamcellen
De bloedsomloop
Het hart: de bouw
Het hart: de hartslag
Slagaders, aders en haarvaten
Bloedplasma, weefselvloeistof en lymfe
Verwijderen van afvalstoffen uit het bloed
Problemen met hart en bloedvaten
Thema 2 Bloed
V3 2015-2016
Blz. 3
Blz. 7
Blz. 9
Blz. 11
Blz. 14
Blz. 16
Blz. 18
Blz. 20
Blz. 24
Blz. 30
Blz. 35
Blz. 37
Blz. 39
2
§ 1 Functie en samenstelling van bloed.
In de vorige thema’s heb je geleerd dat voedingsstoffen van buiten je lichaam via de
darmwandcellen terecht komen in het bloed. Ook zuurstof uit de buitenlucht komt via de
wanden van de longblaasjes terecht in het bloed. Via het bloed worden stoffen zoals
voedingsstoffen en zuurstof vervoerd naar plaatsen in het lichaam waar die stoffen
nodig zijn. Ook worden via het bloed afvalstoffen weggevoerd van de plaats waar ze
ontstaan naar de plaats waar ze het lichaam uit gaan.
Bloed is (meestal) vloeibaar. Het bestaat uit water waarin veel verschillende stoffen zijn
opgelost en waarin bloedcellen (en delen van bloedcellen) aanwezig zijn. Bloed kan zich
snel door het lichaam verplaatsen via een stelsel van ‘buizen’. Dat stelsel noemen we het
bloedvatenstelsel.
Opdracht 1:
Lees de tekst in het kader hierboven.
Wat is een belangrijke functie van bloed?
……………………………………………………………………………………………………………
Je hebt hierboven de functie van bloed op geschreven. Als je let op die functie van bloed,
dan is het voordelig dat bloed vloeibaar is. Bedenk zelf twee voordelen.
1 …………………………………………………………………………………………………………
2 …………………………………………………………………………………………………………
In de tekst staat dat bloed meestal vloeibaar is. Kun je een situatie bedenken waarin het
bloed niet (meer) vloeibaar is?
……………………………………………………………………………………………………………
Opdracht 2:
Hele kleine dieren, die bestaan uit één of enkele cellen, hebben geen
bloedvatenstelsel.
Hoe komen de voedingsstoffen en de zuurstof die deze dieren nodig
hebben de cel(len) in?
……………………………………………………………………………………
Waarom heeft een groter dier, zoals een mens wel een bloedvatenstelsel nodig?
……………………………………………………………………………………..………………
……………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………….……………………………….
Thema 2 Bloed
V3 2015-2016
3
>>> Lees blz. 132 van je tekstboek en bekijk afb.1 en 2
Opdracht 3:
In je tekstboek kun je lezen hoe het bloed is samengesteld.
Maak een overzicht van de samenstelling van het bloed.
Vul in ieder vakje de naam in van het onderdeel van het bloed.
Bloed: totale hoeveelheid is 5 á 6 liter per persoon
55% :
7% :
45% :
91%:
2%: Aantal=5000000 / mm3:
Aantal
=5000
/mm3
Aantal=
300000
/mm3
Ga uit van een mens met 5 liter bloed in zijn lichaam.
1. Hoeveel dm3 bloed is dat? ………………………En hoeveel mm3 is dat? ……………………
2. Bereken het aantal rode bloedcellen in het lichaam van deze persoon.
………………………………………………………………………………………………………….
Bereken ook het aantal witte bloedcellen. …………………………………………………………
Bereken ook het aantal bloedplaatjes. ……………………………………………………………
3. Het totale aantal vaste bestanddelen per mm3 het bloed kun je als volgt uitrekenen:
aantal rode bloedcellen + witte bloedcellen + bloedplaatjes per mm3 bloed is:
5 000 000 + 5000 + 300 000 = 5 305 000 vaste bestanddelen per mm3 bloed.
Welk percentage van het totale aantal vaste bestanddelen bestaat uit:
- Rode bloedcellen? ……………………………………………………………………………………
- Witte bloedcellen? ……………………………………………………...…………………….………
- Bloedplaatjes? …………………………………………………………….……………….…………
Kun je nu zeggen dat 94.3% van al het bloed uit rode bloedcellen bestaat? ……………,
want ……………………………………………………………………………………………………..
Thema 2 Bloed
V3 2015-2016
4
Opdracht 4:
Geef in dit cirkel diagram aan hoe de samenstelling van het bloed is bij de mens.
Ieder ‘taartpuntje’ op de cirkel staat voor 10%. Gebruik verschillende kleuren, zet naast het
diagram wat iedere kleur voorstelt en om hoeveel procent het gaat.
Let op als je de vaste bestanddelen moet aangeven. In opdracht 3 heb je berekend wat het
percentage van ieder type bloedcel is, maar dat ging alleen over het percentage van de
hoeveelheid vaste bestanddelen. Om het cirkeldiagram goed in te vullen, moet je eerst
uitrekenen hoeveel procent dat is ten opzichte van de totale hoeveelheid bloed.
>>> Lees blz. 132 van je tekstboek: bloedplasma
Opdracht 5:
Bloedplasma bestaat voornamelijk uit water. Erin zijn veel verschillende stoffen aanwezig. In
je tekstboek (blz.132) staan er 6 genoemd. Zoek ze allemaal op en vul ze in:
-
……………………………………….
-
……………………………………….
-
……………………………………….
-
……………………………………….
-
……………………………………….
-
……………………………………….
Welk plasma-eiwit speelt een rol bij de bloedstolling? …………………………………………….
Bedenk zelf hoe je bloedstolling kunt omschrijven: ………………………………………………..
……………………………………………………………………………………………………………
Thema 2 Bloed
V3 2015-2016
5
>>> Lees blz. 133 en 134 van je tekstboek (tot de bloedsomloop)
Opdracht 6:
Vul dit schema in om de tekst samen te vatten:
Rode bloedcellen
Witte bloedcellen
Vorm van de cellen
Bloedplaatjes
Teken schematisch
een voorbeeld van
een cel
Is er een celkern
aanwezig?
Functie
Extra bijzonderheden
Opdracht 7: Practicum: Bekijk onder de microscoop een kant en klaar preparaat van bloed
van een mens. Maak hieronder een tekening van enkele rode bloedcellen en minstens 1
witte bloedcel. Teken natuurgetrouw, bij een vergroting van 400x.
Geef in je tekening aan: rode bloedcel – witte bloedcel - celkern
Titel:
……………………………………………..………………….
…………………………………….…………………………..
Vergroting:
…………………………………………….…………………..
Thema 2 Bloed
V3 2015-2016
6
§ 2 Rode bloedcellen.
Opdracht 8 : Lees blz. 133 van je tekstboek over bloedarmoede (afb.4) en beantwoord:
1. Wanneer spreekt men van bloedarmoede? ………………………………………………......
……………………………………………………………………………………………………………
2. Tekort aan ijzer in de voeding kan een oorzaak van bloedarmoede zijn. Wat zal er
gebeuren met de hoeveelheid hemoglobinemoleculen in het lichaam als er te weinig ijzer
in het lichaam aanwezig is? Leg je antwoord uit.
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
3. Wat is het gevolg hiervan voor de hoeveelheid O2 die via het bloed naar de cellen
vervoerd wordt?
……………………………………………………………………………………………………………
4. Waarvoor heeft een cel O2 nodig?
……………………………………………………………………………………………………………
5. Zal iemand met bloedarmoede goede prestaties kunnen leveren bij het sporten?
……………………., want ………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Hemoglobine: De belangrijkste functie van de rode bloedcellen is het vervoeren van
zuurstof (O2) van de longen naar alle cellen in het lichaam. Om de zuurstofmoleculen
goed te kunnen vasthouden tijdens het transport zitten er in iedere rode bloedcel veel
hemoglobine-moleculen. Deze hemoglobine-moleculen zijn eiwitmoleculen die O2moleculen aan zich binden
Hemoglobine is een groot eiwitmolecuul, waarin 4 haem-groepen zitten. Iedere haemgroep
bevat een ijzermolecuul (Zie PPT). Aan ieder ijzermolecuul kan zich een O2 molecuul
binden. Dat betekent dat ieder hemoglobine-molecuul vier O2-moleculen kan transporteren).
.
6. Iemand die bloedarmoede heeft, heeft een tekort aan rode bloedcellen of hemoglobine.
Eén van de oorzaken van bloedarmoede is een tekort aan ijzer. Verklaar met behulp van
de informatie in het kader hierboven, hoe het komt dat iemand die een tekort heeft aan
ijzer, zich voortdurend erg moe voelt en geen energie heeft. Doe dat op volgende pagina.
Thema 2 Bloed
V3 2015-2016
7
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Opdracht 9: Dit is een vraag uit een eindexamen biologie voor havo:
Tropenjaren
’Tropenjaren tellen dubbel’ is een gezegde. In de negentiende
eeuw waren er twee opvattingen over de mogelijkheid tot
aanpassing van blanken aan het klimaat in de tropen. Veel
Nederlanders hadden moeite met de tropische omstandigheden
in het toenmalige Nederlandsch-Indië.
Volgens de arts Junghuhn kwam dat doordat zij lichamelijk niet
tot aanpassing aan de hitte in staat waren.
Volgens de arts Swaving was aanpassing best mogelijk, maar
hielden de Nederlanders er een verkeerde leefwijze op na.
bron: Annemarie de Knecht-van Eekelen, ’Het tropische klimaat
eene vijandige magt’, Synaps 16, 1996
2p 1
A
B
C
D
Velen dachten dat bij blanken in Nederlandsch-Indië de bloedsamenstelling
veranderde waardoor ze gauw moe werden.
Waaraan zouden die blanken dan een tekort hebben gehad?
aan bloedplaatjes
aan bloedplasma
aan rode bloedlichaampjes
aan witte bloedcellen
………………………………………………………………………………………………………….
Thema 2 Bloed
V3 2015-2016
8
§ 3 Bloedplaatjes
>>> Lees blz. 144 van je tekstboek
Opdracht 10:
Wanneer de wand van een bloedvat beschadigd raakt, gebeuren er
een heleboel dingen tegelijk om het bloedverlies tegen te gaan. In je
boek staat hiervan een eenvoudige samenvatting.
Dit gebeurt er wanneer er een bloedvat beschadigd raakt:
1: De bloedstroom door het bloedvat wordt minder, omdat ……………………………….………
……………………………………………………………………………………………….….……….
2 : Er ontstaat een propje dat de beschadiging dicht maakt, omdat …………………..…………
……………………………………………………………………………………………………..…..…
3: Er ontstaat een netwerk van fibrinedraden op de wond, omdat ……………………………....
……………………………………………………………………………………………………………
Opdracht 11:
Zet de gebeurtenissen bij bloedstolling in de goede volgorde door de zinnen te nummeren (1
t/m 7).
…….. – Stoffen uit de bloedplaatjes zorgen ervoor dat fibrinogeen omgezet wordt in fibrine
…….. – Bloedplaatjes gaan kapot, er komen stoffen vrij.
…….. – Het korstje laat los.
…….. – De huidcellen herstellen zich onder het korstje
…….. – Bloedplaatjes klonteren samen tegen de beschadigde wand van het bloedvat
…….. – De wand van het bloedvat raakt beschadigd.
…….. – Fibrinedraden vormen een netwerk waarin bloedcellen blijven hangen: een korstje
Waarom verandert fibrinogeen alleen in fibrine wanneer er een wond is en niet zonder
wond?
……………………………………………………………………………………………………………
Het omzetten van fibrinogeen in fibrine gebeurd onder invloed van een stof die trombine
heet. Maar de stof trombine moet op zijn beurt eerst gevormd worden uit protrombine, onder
invloed van een andere stof. (de namen (pro)trombine hoef je niet te kennen voor een toets)
En daaraan vooraf gaan weer andere reacties. De ene reactie kan pas gebeuren als er een
andere reactie aan vooraf is gegaan: er is een waterval aan opeenvolgende reacties
betrokken bij bloedstolling.
protrombine
trombine
fibrinogeen
Thema 2 Bloed
fibrine
V3 2015-2016
9
Stel dat in die hele opeenvolging van reacties één stof ontbreekt in het lichaam. Wat is dan
het gevolg? Welke voorbeeld wordt hiervan genoemd in je boek?
……………………………………………………………………………………………………………
Patiënten die leiden aan een dergelijke stollingsziekte, moeten de stof die bij hen ontbreekt,
toegediend krijgen van buitenaf. Soms is deze in een fabriek te maken, maar dat geldt niet
voor alle stoffen. Op welke manier kunnen artsen dan toch aan de ontbrekende stof komen
voor de patiënt? (Tip: je kunt je hiervoor vrijwillig aanmelden)
……………………………………………………………………………………………………………
Thema 2 Bloed
V3 2015-2016
10
§ 4 Witte bloedcellen
>>> Lees blz. 145 van je tekstboek, linkerkolom.
Witte bloedcellen beschermen je lichaam tegen lichaamsvreemde stoffen, zoals bacteriën
en virussen, maar ook donororganen en bloed van een bloedtransfusie worden gezien als
lichaamsvreemd.
Er zijn verschillende typen witte bloedcellen. Ieder type draagt op zijn eigen manier bij aan
de afweer van je lichaam tegen indringers:
1. Sommige witte bloedcellen sluiten de ziekteverwekker in (zie tekstboek afb.6, blz. 133)
en maken hem onschadelijk. Dit insluiten heet fagocytose.
2. Een ander type witte bloedcel maakt antistoffen tegen antigenen (zie testboek afb. 35,
blz.145). Een antigen is lichaamsvreemd molecuul dat herkend wordt door deze witte
bloedcellen. Als reactie maakt die witte bloedcel een antistof. Eén bepaalde antistof werkt
maar tegen één bepaald antigen dus tegen één ziekteverwekker. Voor iedere andere
ziekteverwekker moet een andere antistof gemaakt worden.
1: fagocytose: insluiten en onschadelijk
maken van de ziekteverwekker
2: antistoffen, gemaakt tegen antigenen op het
virus. Door het binden van de antistoffen aan
het virus wordt het virus onschadelijk
Opdracht 12:
Welk onderdeel van de ziekteverwekker wordt door antistof producerende witte bloedcellen
herkend als lichaamsvreemde stof, met andere woorden: wat zijn precies de antigenen bij
deze ziekteverwekkers?
……………………………………………………………………………………………………………
Hoe wordt de ziekteverwekker onschadelijk gemaakt door deze witte bloedcellen?
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Thema 2 Bloed
V3 2015-2016
11
Bekijk de volgende twee filmpjes. (In werkelijkheid zijn de cellen natuurlijk geen sciencefiction achtige ruimteschepen). Welke manier van afweer is het meest specifiek gericht
tegen bepaalde ziekteverwekkers en welke manier pakt ziekteverwekkers in het algemeen
(=a-specifiek) aan? Vul dat hieronder in:
fagocytose (http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20051109_immuumsysteem01)
antistoffen (http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20051109_immuumsysteem02)
fagocytose = ……………………………….. antistoffen = …………………………………………
>>> Lees blz. 145 en 146 van je tekstboek: immuniteit
Opdracht 13:
Als er een ziekteverwekker je lichaam binnenkomt, begint je afweersysteem meteen
antistoffen te maken. Toch wordt je meestal wel eerst ziek, en daarna pas beter. Hoe komt
het dat je toch ziek wordt?
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Wanneer ben je immuun voor een bepaalde ziekte?
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Wat is het voordeel van kunstmatige immuniteit ten opzichte van natuurlijke immuniteit voor
bepaalde ziektes?
……………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………
Thema 2 Bloed
V3 2015-2016
12
Lees in je boek wat het verschil is tussen natuurlijke en kunstmatige immuniteit.
Gaat het in de volgende situaties om natuurlijke (N) of kunstmatige (K) immuniteit? Vul de
tabel in.
N of K?
Je hebt als kind waterpokken gehad en zult ze daarom niet meer krijgen.
Op jouw vaccinatie kaart staat dat je als baby een inenting hebt gehad tegen
mazelen. Je krijgt die ziekte nu niet meer.
In 2009 heeft de minister van volksgezondheid veel vaccins tegen de Mexicaanse
griep ingekocht. Hierdoor konden veel mensen voorkomen dat ze erg ziek werden
van deze zware griep
Je kleine broertje is ziek. Hij heeft de mazelen. Jij hebt die ziekte als kind ook
gehad, dus je zult nu niet ziek worden als je bij je broertje in de buurt komt.
Alle meisjes van een bepaalde leeftijd hebben van de overheid een oproep gehad
om zich te laten inenten tegen baarmoederhalskanker (de vorm die door een virus
veroorzaakt wordt). Je bent daardoor beter tegen deze ziekte beschermd. (zie de
informatie van internet hieronder)
HPV (Human Papilloma Virus)-vaccin via het Rijksvaccinatieprogramma
Op 1 april 2008 heeft de Gezondheidsraad een advies gegeven aan de Minister van VWS
om voor meisjes van 12 jaar een vaccinatie tegen baarmoederhalskanker op te nemen in het
Rijksvaccinatieprogramma (RVP). Verreweg de meeste van hen hebben op die leeftijd nog
geen seksueel contact. De virussen die tot baarmoederhalskanker kunnen leiden worden
namelijk via seksueel contact overgebracht. Met de vaccinatie worden zij beschermd tegen
infectie met dergelijke virussen.
Bron: www.kwfkankerbestrijding.nl
Thema 2 Bloed
V3 2015-2016
13
§ 5 Bloedgroepen
>>> Lees blz. 146,147,148 van je tekstboek: bloedgroepen
Bloedgroepen
Op de celmembraam van rode bloedcellen zitten moleculen: de bloedfactoren. De twee
belangrijkste zijn: bloedfactor A en B. Mensen met bloedfactor A op de rode bloedcellen
hebben bloedgroep A. Mensen met bloedfactor B op de rode bloedcellen hebben bloedgroep
B. Er zijn ook mensen bij wie de rode bloedcellen bloedfactor A en B op het celmembraan
hebben. Zij hebben bloedgroep AB. Wanneer de cellen geen van beide bloedfactoren
hebben, heeft men bloedgroep 0 (nul).
Wanneer er rode bloedcellen je lichaam binnenkomen met een bloedfactoren die je zelf niet
hebt, ziet je lichaam die factoren als een antigen. Er worden antistoffen gemaakt tegen die
bloedfactor, en de rode bloedcellen met de voor jou vreemde bloedfactor worden vernietigd.
Opdracht 14:
Vul de tabel in. Maak eerst heel de eerste kolom, dan de tweede kolom enz.
Iemand Welke
Tegen welke
Welke
Welke
heeft
bloedfactor
bloedfactor
bloedgroep(en) bloedgroep(en)
bloedzit er op de
heeft deze
kan hij niet als kan hij wel als
groep:
rode
persoon
donorbloed
donorbloed
bloedcellen? antistoffen?
ontvangen?
ontvangen?
Aan welke
bloedgroepen
kan hij
donorbloed
geven?
A
B
AB
0
Thema 2 Bloed
V3 2015-2016
14
Wat gebeurd er als iemand bloed toegediend krijgt van de verkeerde bloedgroep?
………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………….
Mensen met een bepaalde bloedgroep kunnen iedere bloedgroep accepteren als
donorbloed. Welke bloedgroep is dat? ……………………………………………………………..
Mensen met een bepaalde bloedgroep kunnen aan alle andere bloedgroepen bloed geven.
Welke bloedgroep is dat?...........................................................................................................
Bloedgroep 0 komt in Nederland het meeste voor. Waarom is dat gunstig, als je let op
mogelijkheden bij bloedtransfusies?
……………………………………………………………………………………………………………
Oefenen met bloedgroepen, antigenen en antistoffen bij bloed:
Bloedgroepbepaling
Bepaal de bloedgroepen van 8 patiënten
Oefenen met antigenen en antistoffen van de verschillende bloedgroepen
Oefen met de antigenen en antistoffen van de rode bloedcellen bij de
verschillende bloedgroepen
Thema 2 Bloed
V3 2015-2016
15
§ 6 Bloedstamcellen
Bloedstamcellen.
Een bloedcel gaat niet je hele
leven mee. Ze blijven maar een
beperkte tijd werken in je lichaam,
daarna worden ze afgebroken.
(Een rode bloedcel bv. gaat 3 tot
4 maanden mee). Er moeten
daarom continu nieuwe
bloedcellen gemaakt worden in je
lichaam. Op een aantal plaatsen
bevinden zich bloedstamcellen.
Deze stamcellen delen zich
voortdurend. De cellen die daarbij
ontstaan, specialiseren zich in
rode of witte bloedcellen of cellen
die uiteen vallen tot bloedplaatjes.
Bloedstamcellen zitten in het rode
beenmerg in bepaalde botten
(vooral van platte beenderen),
zoals de ribben, de wervels, het
borstbeen en het heupbeen. Zie
de afbeelding hiernaast. In deze
botten ontstaan dus bloedcellen.
Opdracht 15:
Op internet staat op de site
www.kiesbeter.nl/MEDISCHEINFORMATIE de
volgende informatie over de ziekte leukemie:
Leukemie: Een vorm van kanker waarbij het beenmerg
grote aantallen onrijpe of abnormale witte
bloedlichaampjes produceert
Bij acute leukemie vermenigvuldigen onrijpe witte bloedlichaampjes zich razendsnel en stapelen zich in
het beenmerg op, waardoor de productie van normale witte bloedlichaampjes, rode bloedlichaampjes en
bloedplaatjes verstoord raakt. Door een afname van het normale aantal witte bloedlichaampjes is het
lichaam kwetsbaarder voor infecties.
De volgende symptomen van acute leukemie kunnen in korte tijd opkomen:

vermoeidheid, bleke huid en kortademigheid bij inspanning

snel blauwe plekken oplopen en overmatig bloeden, vooral van het tandvlees;

pijn in de botten;

zwellingen in nek, oksels en liezen door vergroting van lymfklieren;

zwelling van de buik door vergroting van lever en milt.
Thema 2 Bloed
V3 2015-2016
16
Hoe komt het dat mensen die leukemie hebben last hebben van vermoeidheid, een bleke
huid en kortademigheid?
……………………………………………………………………………………………………………
Hoe komt het dat deze mensen snel blauwe plekken oplopen en lang blijven bloeden na het
oplopen van een wond?
……………………………………………………………………………………………………………
Opdracht 16:
Je lichaam kan het aantal rode bloedcellen dat gemaakt wordt in het rode beenmerg regelen.
Wanneer de weefsels niet genoeg O2 aangevoerd krijgen via het bloed, maken de nieren de
stof EPO (erythropoietine). Ze geven deze stof af aan het bloed. EPO komt via het bloed bij
het rode beenmerg. Daar stimuleert EPO de productie van rode bloedcellen. Wanneer er
meer O2 in de weefsels terecht komt dan nodig is, neemt de hoeveelheid EPO in het bloed af
en worden er minder rode bloedcellen gemaakt:
Hoeveelheid O2 in weefsel :
Weinig
Veel
Nier maakt EPO
Veel
Weinig
EPO komt via bloed bij rode beenmerg
Veel
Weinig
Beenmerg maakt rode bloedcellen
Veel
Weinig
Rode bloedcellen brengen zuurstof naar
weefsel via bloed
Veel
Weinig
1. Wanneer je hoger op een berg komt, wordt de lucht ijler. Er zit minder zuurstof in de lucht
dan op zeeniveau. Als je een berg beklimt en je gaat erg hoog, wat zal er dan gebeuren met:
- De hoeveelheid O2 die via de longen in het bloed komt: …………………………………
- De hoeveelheid EPO die de nier maakt: ……………………………………………………
- Het aantal rode bloedcellen in het bloed: …………………………………………………..
- De hoeveelheid O2 die het bloed kan vervoeren naar de weefsels: …………………….
2. Waarom is het voor sporters nuttig om een zgn. ‘hoogtetraining’ te doen enkele weken
voor een wedstrijd?
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Thema 2 Bloed
V3 2015-2016
17
§ 7 De bloedsomloop.
Het bloedvatenstelsel is een buizensysteem om het bloed (zo snel mogelijk) langs alle
cellen van het lichaam te laten komen. Eencellige dieren hebben geen bloedvatenstelsel
nodig, omdat ze zo klein zijn. Alle stoffen in hun omgeving kunnen rechtstreeks de cel
bereiken. Hoe groter het dier is, des te meer het behoefte zal hebben aan een goede
bloedsomloop.
Het bloed stroomt echter niet uit zichzelf rond. Er is een pomp nodig om de stroom op gang
te houden, anders gaat het bloed stilstaan in de bloedvaten. Die pomp is het hart. Hoe
groter het dier is, des te harder de pomp zal moeten werken om het bloed door het hele
lichaam rond te pompen. In de loop van miljoenen jaren hebben dieren zich steeds verder
ontwikkeld. Dat geldt ook voor de bloedsomloop. Vissen waren veel eerder op de aarde
dan zoogdieren. De bloedsomloop van vissen is eenvoudiger dan die van zoogdieren, zoals
de mens. Bij vissen spreken we van een enkele bloedsomloop, bij mensen van een
dubbele bloedsomloop.
Opdracht 17:
In deze afbeeldingen zie je een enkele en een dubbele bloedsomloop.
1. Zet onder de afbeeldingen welke bloedsomloop de enkele en welke de dubbele is.
2. Als je een hart beschouwd als een pomp die op een bepaald moment in de bloedsomloop
het bloed een ‘duw’ geeft, zodat het doorstroomt, hoe vaak krijgt het bloed in een enkele
bloedsomloop dan die duw? ………………………………………………………………………
3. en het bloed in de dubbele bloedsomloop? ……………………………………………………
…………………………………………………
Thema 2 Bloed
………………………………………………
V3 2015-2016
18
>>> Lees blz. 134 van je tekstboek: de bloedsomloop
Opdracht 18:
1. In de tekst in je boek heb je gelezen dat het hart bij de mens bestaat uit een linker en een
rechterhelft. Kijk naar de afbeelding hierboven. Bestaat het hart van een vis ook uit een
linker en rechterhelft? …………………………………………………………………………….
2. In de loop van miljoenen jaren heeft het hart en de bloedsomloop bij zoogdieren zich dus
zo ontwikkeld dat er een extra ‘duw’ gegeven wordt tijdens het rondpompen van het
bloed. Bij de vissen krijgt het bloed een duw als het van de organen naar de kieuwen
stroomt. Waar krijgt het bloed bij zoogdieren (bv. mensen) een duw?
- …………………………………………………………………………………………….…..……….
- ………………………………………………………………………………………………..…..…….
3. Een rode bloedcel haalt in de kieuwen / longen zuurstof op, brengt dat naar de cellen in de
organen en gaat terug naar de kieuwen / longen om nieuwe zuurstof op te halen.
Hoe vaak komt die rode bloedcel langs het hart bij de enkele bloedsomloop van de vis?
…………………………………………………………………………………………………….......
En hoe vaak komt die rode bloedcel langs het hart bij de dubbele bloedsomloop van de
mens? ………………………………………………………………………………………………..
4. Schrijf op wat een dubbele bloedsomloop is (zoek dit op in je boek, blz.134).
……………………………………………………………………………………………………………
Opdracht 19:
Als een dier een dubbele bloedsomloop heeft, kun je
daarin een kleine en een grote bloedsomloop
onderscheiden.
1. Welk deel van de bloedsomloop noemen we de kleine
bloedsomloop? (Noem de onderdelen.)
…………………………………………………………………
…………………………………………………………………
………………………………..………………………………
2. Welk deel van de bloedsomloop noemen we de grote
bloedsomloop? (Noem de onderdelen.)
…………………………………………………………………
…………………………………………………………………
…………………………………………………………………
3. Zet in deze afbeelding met geel een cirkel om de kleine bloedsomloop en met groen een
cirkel om de grote bloedsomloop.
4. Kleur het deel van de bloedsomloop waarin veel zuurstof zit rood en het deel waarin
weinig zuurstof zit blauw.
Thema 2 Bloed
V3 2015-2016
19
§ 8 Het hart: de bouw
Het hart is en een orgaan waarvan de wand bestaat uit spierweefsel. Die hartspiercellen
in de hartwand trekken regelmatig en voortdurend samen, waardoor het hart het bloed
voortstuwt door de bloedsomloop. Net als alle spiercellen in je lichaam hebben de
hartspiercellen energie nodig om te kunnen samentrekken. Die energie ontstaat tijdens
verbranding van glucose in de mictochondriën in de spiercellen, waarbij ook zuurstof nodig
is. Die glucose en zuurstof wordt via speciale bloedvaatjes naar de spiercellen in de
hartwand gebracht. Deze vaatjes heten kransslagaders, ze bevatten zuurstof en glucose.
Het CO2 dat ontstaat wordt afgevoerd via de kransaders.
>>> Lees blz. 135/136 van je tekstboek tot aan: de hartslag
Opdracht 20:
Uit welk groot bloedvat takken de kransslagaders af? …………………………………………….
Naar welk deel van de bloedsomloop brengen de kransaders het bloed dat afkomstig is van
de hartspiercellen?
……………………………………………………………………………………………………………
Vul in: O2arm – O2rijk – veel glucose – weinig glucose - CO2arm – CO2rijk
kransslagaders
kransaders
Opdracht 21:
Je ziet hier een hart met bloedvaten op een zeer
schematische manier weergegeven. In dit plaatje zie je dat
het bloed twee maal het hart passeert om één keer
helemaal rond te gaan door de bloedsomloop.
- Ga dat na door in de afbeelding de stroomrichting
van het bloed aan te geven met pijltjes
Er is een linker- en een rechterhelft van het hart. Beide
helften zijn wat betreft bouw ongeveer hetzelfde.
Ieder helft bestaat uit twee delen:
Een deel waarin bloed dat het hart binnenkomt, opgevangen wordt: de boezem,
Een deel dat het bloed met kracht weggepompt het hart uit: de kamer
In werkelijkheid zijn linker- en rechter harthelft met elkaar vergroeid.
- Geef in de afbeelding aan : LK (linkerkamer), LB (linkerboezem), RK (rechterkamer)
en RB (rechterboezem)
Thema 2 Bloed
V3 2015-2016
20
Bloedvaten die bloed naar het hart toe brengen, heten aders.
Bloedvaten die bloed van het hart af voeren, heten slagaders.
- Kijk in de afbeelding naar de vaten die het hart in en uit gaan. Geef in de afbeelding
aan welke twee vaten aders (A) zijn en welke twee slagaders (SA) zijn.
(In de organen gaat een slagader over in een ader, hierover leer je verderop meer.)
Waarom is de wand van de linkerkamer dikker dan die van de rechterkamer?
…………………………………………………………………………………………………….…….
……………………………………………………………………………………………….………….
Klik op deze link voor het korte filmpje. Hierin zie je alles samengevat:
hart: kamers, boezems, vaten
Werkt de link niet, dan is dit het adres:
http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20021104_bloedsomloopmens04
Opdracht 22:
In werkelijkheid is het hart niet zo schematisch als in opdr.12. In de afbeelding hieronder
staat twee meer natuurgetrouwe afbeeldingen. Zet bij de lijntjes de juiste namen van de
onderdelen van het hart. Gebruik blz. 135 van het tekstboek!
Hart: buitenaanzicht
Hart: doorsnede
Thema 2 Bloed
V3 2015-2016
21
Opdracht 23:
Vul de tabel in, gebruik ook blz. 135 van het tekstboek.
Krijgt bloed vanuit:
Brengt bloed naar:
Bevat het
bloed veel of
weining
zuurstof (O2)?
Bevat het
bloed veel of
weinig
koolstofdioxid
e (CO2)?
Linkerboezem
Linkerkamer
Rechterboezem
Rechterkamer
Aorta
(lichaamsslagader)
Longslagader
Bovenste holle
ader
Onderste holle
ader
Longader
Lees in je tekstboek blz.136 de informatie over de hartkleppen. Bekijk ook
afb.13 op die blz.
Opdracht 24:
Op welke vier plaatsen in het hart bevinden zich kleppen?
-
Tussen …………………………………….…en ………………………………..……………
-
Tussen …………………………………….…en ………………………………..……………
-
Tussen …………………………………….…en ………………………………..……………
- Tussen …………………………………….…en ………………………………..……………
Waarom is het belangrijk dat deze kleppen daar zitten?
……………………………………………………………………………………………………………
Thema 2 Bloed
V3 2015-2016
22
Opdracht 25:
Op de site van de hartstichting staat de volgende informatie over problemen met de
hartklep(pen):
Aandoeningen aan de hartklep
Door verschillende oorzaken kan een hartklep
minder goed functioneren. De klep kan
vernauwd zijn of raken of de klep kan lekken. De
meeste klepafwijkingen komen voor in de linker
harthelft, bij de aortaklep en de mitralisklep.
Bij een niet goed werkende hartklep kan er in de
loop van de tijd schade aan het hart ontstaan
doordat het hart harder moet pompen. Op den
duur kan hartfalen ontstaan.
Een van de mogelijke hartproblemen is een lekkende hartklep, bv. tussen linkerboezem en
linkerkamer (=de mitralisklep: deze naam hoef je niet te kennen). Dat betekent dat die
hartklep niet goed sluit wanneer de linkerkamer samentrekt, (zie afbeelding, rechter plaatje
van de vier). Wat heeft dat voor gevolgen voor de hoeveelheid bloed die wordt doorgegeven
aan de aorta tijdens het samentrekken van de linkerkamer? Is die groter, gelijk of kleiner?
Leg je antwoord uit.
………………………………………………………………………………………………………….
…………………………………………………………………………………………………………..
Mensen met een lekkende hartklep hebben kans op overbelasting van het hart. Leg uit hoe
dat komt.
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Mensen met een lekkende hartklep zijn voortdurend moe. Ze lopen ook kans dat organen
slechter gaan functioneren. Leg uit hoe dat komt. (Tip: denk aan een belangrijke functie van
het bloed)
………………………………………………………………………
………………………………………………………………………
………………………………………………………………………
………………………………………………………………………
Het grootste hart ooit
Argentinosaurus, een dinosauriër uit
Argentinië, had het grootste hart ooit. Zijn hart
woog 400 kilo en had een inhoud van 500 liter
- dat is 1.785 keer groter dan het hart van een
mens.
………………………………………………………………………
Thema 2 Bloed
V3 2015-2016
23
§ 8 Het hart: de hartslag
Lees blz. 136 van het tekstboek: de hartslag, bekijk afb. 14
Het samentrekken en ontspannen van het hart gebeurt in een vast ritme en herhaalt zich
steeds: het is een cyclus.
Het samentrekken noemen we de systole.
Het ontspannen noemen we de diastole.
In de hartcyclus zijn drie fasen te onderscheiden (zie ook je).
1. Samentrekken van de boezems
2. Samentrekken van de kamers
3. Hartpauze
Bij een volwassen mens in rust met een hartslag van ongeveer 75 slagen per minuut duurt
een complete hartcyclus ongeveer 0.8 seconden
Door op deze link te klikken zie je deze drie fasen in een bewegende animatie:
animatie hartwerking
lukt de link niet ga dan naar deze site, kies voor informatie over honden en daarna hartproblemen
http://www.dierenklinieklemmer.nl
Opdracht 26:
Hierboven en in het tekstboek staan drie fasen van de hartcyclus. De woorden hieronder
geven ook een van die drie fasen aan. Welke fase hoort bij:
-
Diastole van kamer en boezem: …………………………………………………………...
-
Systole van kamer/ diastole van de boezem: ……………………………………………..
-
Systole van de boezem/ diastole van de kamer: ………………………………………….
Opdracht 27:
Geef bij iedere fase aan of de kleppen in het hart open of gesloten zijn.
Hartkleppen
(tussen boezem en kamer)
Halvemaanvormige kleppen
(tussen kamer en slagader)
Samentrekken
boezems
Samentrekken
kamers
Hartpauze
Thema 2 Bloed
V3 2015-2016
24
Opdracht 28:
Beschrijf wat er gebeurt in de volgende twee afbeeldingen. Geef aan wat er gebeurd met:
-de wanden van boezem en kamer (kies uit: diastole of systole),
-het bloed
-de verschillende kleppen in het hart (kies uit: open of gesloten).
Wanden van boezems:………………………………………
Wanden van kamers: . ………………………………………
Het bloed stroomt van:…………………………………………
naar…………………………………….………………..
Hartkleppen zijn:…………………………..……………………
Halvemaanvormige kleppen: ..……………………..…………
Wanden van boezems:………………………………………..
Wanden van kamers: . ………………………………………..
Het bloed stroomt van:………………………………………..
naar…………………………………….……………….
.
Hartkleppen zijn:…………………………..……………………
Halvemaanvormige kleppen: .……………………..…………
Thema 2 Bloed
V3 2015-2016
25
Opdracht 29:
Bij de volgende twee afbeeldingen moet je je voorstellen dat het hart dwars is doorgesneden
ter hoogte van de kleppen in het hart. Je kijkt van boven op het snijvlak. Zoals bij de kleine
hartjes rechtsboven in de hoek bij iedere afbeelding.
De betekenis van de Engelse namen is als volgt (die hoef je niet te kennen voor een toets):
Pulmonic valve = klep tussen kamer en longslagader
Aortic valve= klep tussen kamer en aorta
Tricuspic valve = klep tussen linkerboezem en linker kamer
Mitral valve = klep tussen rechter boezem en rechter kamer.
Zet onder iedere afbeelding in welke fase van de hartcyclus het hart is.
…………………………………………………
………………………………………………
Opdracht 30: In deze grafiek
gaat over de linkerkamer. De
grafiek bestaat uit twee delen.
Je ziet weergegeven:
In het bovenste deel: hoe de druk
in de linker kamer veranderd
tijdens een hartcyclus
In het onderste deel: hoe het
volume in de linker kamer
veranderd tijdens een hartcyclus.
Lees deze informatie en probeer
de gebeurtenissen te volgen in
de grafiek.
Tijdens de hartpauze en daarna
tijdens het samentrekken van de
linkerboezem (van + 0.45 - 0.8 en
0 - 0.1 sec) neemt de hoeveelheid
bloed in de kamer toe. Vervolgens
Thema 2 Bloed
V3 2015-2016
26
gaat de wand van de linkerkamer samentrekken. Hierdoor sluit de klep tussen de boezem en
de kamer en neemt de druk in de kamer toe. Pas als de druk in de linkerkamer een
bepaalde grootte heeft bereikt, zal daardoor de klep naar de aorta open gedrukt worden. Het
bloed stroomt de kamer uit (dus het volume neemt af). Als de samentrekking stopt, neemt de
druk in de kamer af. Even later gaat de aorta klep weer dicht. Hierna begint de cyclus
opnieuw.
Beantwoord de volgende vragen:
1. Hoeveel seconden duurt één hartcyclus? …………………………………………………
2. Na ongeveer 0.18 sec. neemt het volume in de linkerkamer af. (Er verdwijnt dus
bloed uit die kamer).Waar gaat dat bloed naar toe? …………………………….……….
Is dit bloed O2arm of O2rijk? …………………………………………………………………
3. In de grafiek waarin de druk aangegeven wordt, staan vier pijltjes. Zet de juiste
letters bij de pijltjes:
A: de hartklep sluit
C: de aortaklep sluit
B: de hartklep gaat open
D: de aortaklep gaat open
4. In de onderste grafiek wordt het volume aangegeven. Bij het eerste pijltje gaat het
volume afnemen. In de periode daarvoor (tussen 0.1 en 0.18 sec) is het volume een
tijdje constant. Toch neemt de druk in die periode snel toe (zie bovenste deel grafiek).
Verklaar dit. (Gebruik in je uitleg o.a. het woord ‘systole’)
………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………….
Thema 2 Bloed
V3 2015-2016
27
De hoeveelheid bloed die de linkerkamer per minuut het hart uit pompt, noemt men het
minuutvolume (in liters per minuut).
Hoe groot dit minuutvolume is, is afhankelijk van twee factoren:
- De hartslagfrequentie: het aantal keer dat het hart per minuut samentrekt.
- Het slagvolume: de hoeveelheid bloed die per samentrekking weggepompt wordt.
Dit kan weergegeven worden in een formule:
Minuutvolume = hartslagfrequentie x slagvolume
Opdracht 31:
1. Kijk naar het onderste deel van de grafiek van opdracht 30. Daar kun je aflezen hoe
het volume in de linkerkamer veranderd tijdens één hartcyclus.
Hoeveel bloed zit er maximaal in de kamer? ………………………………………………
Hoeveel bloed zit minimaal in de kamer? ………………………………………………….
Hoe groot is het verschil tussen die twee waarden? ………………………………………
Wat heb je nu uitgerekend? (Streep door wat niet klopt):
minuutvolume - hartslagfrequentie - slagvolume.
2. Zoek in het kader op blz.16 van je werkboek op wat de hartslagfrequentie is van een
volwassen, gezonde persoon in rust: …………………………….………………………..
3. Bereken nu het minuutvolume van een volwassen persoon. En laat zien hoe je dat
gedaan hebt. Vergeet niet overal de eenheden bij te zetten.
………………………………………………………………………………………………….
4. Vergelijk het berekende minuutvolume met de totale hoeveelheid bloed in je lichaam.
Hoeveel procent van je totale hoeveelheid bloed passeert per minuut de linkerkamer?
………………………………………………………………………………………………….
Opdracht 32:
Tijdens sporten gaat je hartslagfrequentie omhoog: je hart gaat sneller kloppen. Ook je
ademhaling gaat sneller. Waarom is dat nodig?
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Het minuutvolume van het hart gaat omhoog door een hogere hartslagfrequentie: er passeert
meer bloed per minuut je hart. (Er wordt dus ook meer zuurstof aangevoerd bij de cellen).
Thema 2 Bloed
V3 2015-2016
28
Het minuutvolume kan ook op een andere manier hoger worden. Op welke manier? (kijk
naar de formule in het kader hierboven)
……………………………………………………………………………………………………………
Duur- en krachtsporters kunnen door het vele trainen een ‘sporthart’ krijgen. Door het vele
sporten wordt de hartspier getraind: het hart (volume) wordt groter en de wand (vooral die
van de linkerkamer) wordt sterker. Het slagvolume van het hart wordt daardoor groter.
Wanneer deze sporters in rustsituatie zijn, is hun minuutvolume niet veel hoger dan bij
normale mensen. Wat kun je zeggen over de hartslagfrequentie van mensen met een
sporthart die slapen, in vergelijking met die van niet-sporters?
……………………………………………………………………………………………………………
Hart ritme.
Het hart moet constant in een vast ritme samentrekken. Ook als je er niet bij stil staat. Dit
wordt onder andere geregeld door een speciaal gebiedje in het hart. Dit gebied heet de
SA-knoop. (Sinu-Atriele knoop). De SA-knoop ligt in de wand van de rechterboezem. De
speciale hartspiercellen in dat gebied trekken vanzelf regelmatig samen. Ze geven de
andere hartspiercellen het signaal om ook samen te trekken. Dat signaal komt eerder bij
de cellen in de wand van de boezems, de spiercellen in de wand van de kamers krijgen
het signaal om samen te trekken wat later. Daarom trekken eerst de boezems samen en
pas daarna de kamers.
Wanneer de SA-knoop zijn werk niet goed doet, krijg je last van hartritme stoornissen.
Opdracht 33:
Wanneer het signaal van de SA-knoop niet goed doorgegeven wordt naar de wand van de
kamers, zullen die kamers niet (of niet goed) samentrekken. Een voorbeeld daarvan is
ventrikelfibrillatie: de spiercellen van de kamers krijgen niet allemaal tegelijk het signaal om
samen te trekken. Daardoor trekken de kamers uiteindelijk niet meer samen.
Waarom is dat zo gevaarlijk?
……………………………………………………………………………………………………………
Sommige mensen hebben via een operatie een apparaat onder hun huid gekregen om hun
hartslag regelmatig te houden en op gang te houden. Weet je hoe zo’n apparaat heet?
……………………………………………………………………………………………………………
Weet je dit? Wanneer iemand in het ziekenhuis komt met hartproblemen, door welke
specialist zal hij/zij dan worden behandeld? (geen hartdokter/hartchirurg; eerste letter is een c).
……………………………………………………………………………………………………………
Thema 2 Bloed
V3 2015-2016
29
§ 10 Slagaders, aders en haarvaten
>> Lees blz. 137 van het tekstboek tot het bloedvatenstelsel
Opdracht 34:
Vul de tabel in, gebruik de informatie in je tekstboek.
slagaders
haarvaten
Bloed stroomt:
-van het hart af
-naar het hart toe
-langs de cellen van
organen
Wat weet je over de
bloeddruk in dit vat:
aders
Wat weet je over de
wanden van dit
bloedvat:
Waar in het lichaam
ligt dit vat (meestal):
Is het bloed in dit vat
O2rijk of O2arm?
Is het bloed in dit vat
CO2rijk of CO2arm?
Uitzondering:
Longslagaders:
Longhaarvaten:
Zitten er kleppen in
deze vaten?
Longaders:
nee
Opdracht 35:
Waarom is het voor aders wel nodig om kleppen te hebben en voor slagaders niet?
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
In deze ader stroomt het bloed van A naar B:
A
-
B
Teken op twee plaatsen in de ader de kleppen.
Welke plaats zit dichter bij het hart, A of B? ……………………………………………..
Thema 2 Bloed
V3 2015-2016
30
In de slagaders is de hartslag nog merkbaar: de wanden van de slagaders zetten uit doordat
het bloed met grote druk uit het hart gepompt wordt en de slagaders in komt (1). In de aders
is die druk niet meer merkbaar (3), want in de haarvaten is de druk afgenomen (2).
Toch moet het bloed in de aders blijven stromen: het moet naar het hart gebracht worden.
Er zijn een aantal factoren die hiervoor zorgen:
- Het hart zuigt het bloed aan: als het hart samentrekt verdwijnt er bloed uit het hart de
slagaders in. Hierdoor wordt het hart ‘leeg’ gedrukt. Als het hart weer ontspant
(diastole / hart pauze), wordt de lege ruimte opgevuld doordat er bloed vanuit de holle
aders het hart in gezogen wordt.
- De aderkleppen voorkomen dat bloed terugzakt, van het hart weg.
- Wanneer spieren zich aanspannen, worden ze dikker worden en drukken ze tegen
aders aan. Hierdoor wordt het bloed verder gedrukt door de aders. Door de kleppen
kan het niet terug. (zie afbeelding hieronder, links)
- Aders en slagaders liggen vaak naast elkaar. Wanneer de wanden van slagaders
uitzetten door de druk van het bloed uit het hart, duwen ze tegen de aders aan en zo
stroomt het bloed verder omhoog in de aders. (zie afbeelding hieronder, rechts)
Thema 2 Bloed
V3 2015-2016
31
Opdracht 36:
Soms sluiten de kleppen in de aders niet meer goed op bepaalde plaatsen
het lichaam. Vaak is dat in de benen. Mensen bij wie dat gebeurd, krijgen
meestal last van spataderen: de aderen zijn dik en opgezwollen, goed
zichtbaar onder de huid.
Stel dat je een huisarts bent en jouw patiënt vraagt uitleg over zijn
spataderen. Probeer (met de kennis die je nu hebt) uit te leggen hoe
spataderen ontstaan en waarom ze er zo uitzien.
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Opdracht 37:
Lees de tekst op blz. 138 van het tekstboek.
Op welke manier wordt de dunne darm van bloed voorzien?
……………………………………………………………………………………………………………
Op welke manier wordt het bloed van de dunne darm weggevoerd?
……………………………………………………………………………………………………………
Op welke manier wordt de lever van bloed voorzien?
……………………………………………………………………………………………………………
Op welke manier wordt het bloed van de lever weggevoerd?
……………………………………………………………………………………………………………
- Geef nu aan of het bloed in de bloedvaten die je hierboven als antwoord hebt
ingevuld zuurstofarm of zuurstofrijk is. Doe dat door een rode streep te zetten onder
zuurstofrijke bloedvaten en een blauwe streep onder zuurstofarme bloedvaten.
- Welk van de bloedvaten die je als antwoord hebt opgeschreven, bevat de meeste
voedingsstoffen. Onderstreep dat vat met een andere kleur dan blauw of rood.
Het is belangrijk dat de stoffen die vanuit de darm in het bloed zijn opgenomen eerst langs
de lever gaan, voordat ze in de rest van het lichaam terecht komen. Dat heeft te maken met
de taken van de lever.
Eén van die taken is het onschadelijk maken van door de darm opgenomen stoffen die giftig
zijn voor het lichaam, zoals bv. alcohol. Ook om een andere reden is het nodig dat het bloed
vanaf de dunne darm eerst door de lever gaat. Deze wordt in je boek genoemd. Welke
andere taak van de lever is dat?
……………………………………………………………………………………………………………
Thema 2 Bloed
V3 2015-2016
32
Opdracht 38:
Je ziet hier een schematische tekening van (een deel van) het bloedvatenstelsel. Armen en
benen zijn niet te zien. In de tekening is maar één nier aangegeven, in werkelijkheid heb je
er twee. Gebruik voor het maken van deze opdracht afb.18 op blz.138 van je tekstboek!
- Zet bij de lijntjes de namen van de onderdelen in deze afbeelding.
- Geef met blauw aan waar het bloed zuurstofarm is.
- Geef met rood aan waar het bloed zuurstofrijk is.
Thema 2 Bloed
V3 2015-2016
33
Opdracht 39:
1. Een glucose-molecuul (C6H12O6) wordt opgenomen in het bloed via de dunne darmwand.
Het wordt voor verbranding gebruikt in een zenuwcel in de hersenen. Geef met kleur de
route van het molecuul aan in de afbeelding hieronder. Beschrijf nu precies de route die dit
glucose molecuul aflegt in het bloedvatenstelsel (noem alle bloedvaten):
………………………………………………………………………
………………………………………………………………………
………………………………………………………………………
………………………………….……………………………………
………………………………………………………………………
………………………………………………………………………
2. Bij de hierboven genoemde verbranding van glucose in de
hersencel ontstaat een CO2-molecuul (koolstofdioxide). Dat
molecuul moet het lichaam verlaten via de longen. Teken met
kleur (een andere dan je voor 33.1 hebt gebruikt) de route.
Beschrijf de route die het het CO2molecuul aflegt door het
bloedvatenstelsel totdat het uitgeademd wordt:
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
In het eindexamen voor havo heeft een keer een zelfde soort vraag gestaan:
Platina tegen kanker
In 1996 werd bij de Amerikaanse wielrenner Lance Armstrong zaadbalkanker
geconstateerd, met uitzaaiingen naar de longen en de hersenen. Dankzij
chemotherapie met een platinaverbinding genas hij. Hij won in 1999, 2000, 2001
en 2002 zelfs de Tour de France.
De onderzoeker Rosenberg stelde vast dat bacteriën in aanwezigheid van een
platinaverbinding stoppen met delen, maar wel uitgroeien tot reuzencellen.
Vervolgens onderzocht hij die platinaverbinding op antitumoractiviteit. Bepaalde
tumoren blijken inderdaad zeer gevoelig voor die platinaverbinding.
3p
8
Thema 2 Bloed
Bij chemotherapie met een platinaverbinding brengen artsen deze meestal
rechtstreeks in het bloed, bijvoorbeeld in de rechterarmader. Stel dat een
molecuul van deze verbinding via de kortste weg van de rechterarmader naar een
tumor in de linkerzaadbal gaat.
Noem alle bloedvaten en de vier delen van het hart waar dit molecuul dan
achtereenvolgens doorheen gaat.
V3 2015-2016
34
§ 11 Plasma, weefselvloeistof en lymfe
Lees blz. 142 en 143 van het tekstboek: weefselvloeistof en lymfe
Het bloed bestaat voor 55% uit water met daarin opgeloste moleculen (zie par 1). Die
moleculen kunnen heel klein zijn (bv. O2 of CO2 , glucose of zouten zoals NaCl) of erg groot
(bv. veel eiwitten en vetmoleculen).
De wanden van een haarvat zijn maar één cellaag dun. Die cellen liggen ook niet overal
dicht tegen elkaar. Hierdoor kunnen een aantal stoffen de wand van een haarvat makkelijk
passeren. O2 moleculen kunnen zich bijvoorbeeld door diffusie door de cellaag heen
verplaatsen van een plaats met veel O2 moleculen naar een plaats met weinig O2
moleculen. Dat gaat vanzelf. Hetzelfde gebeurt met CO2. Water, met kleine moleculen erin
opgelost (bv. glucose), kunnen via de ‘gaten’ in de wand van het haarvat tussen de cellen
terecht komen (of vanuit het weefsel terug komen in het haarvat). Ook witte bloedcellen
komen
zo tussen
Opdracht
29: de cellen.
Omdat
aanhaarvat
het begin
van
het haarvat
de bloeddruk
(slagaders
hebben
Door het
in de
afbeelding
hieronder
stroomtnog
hethoog
bloedisvan
links naar
rechts.een
hoge druk door de hartslag), wordt water met opgeloste stoffen het haarvat uitgedrukt.
Deze vloeistof komt tussen de cellen en kan daar moleculen uitwisselen met de cellen van
het orgaan. Door het verlies van vloeistof neemt de bloeddruk af in de haarvaten, totdat de
druk zo laag is er geen vloeistof meer het haarvat uitgedrukt wordt.
De vloeistof tussen de cellen wordt voor een groot deel (85%) weer terug opgenomen in
het haarvat en komt in de aders terecht. De rest (15%) komt in de lymfevaten terecht. Via
het lymfevatenstelsel komt de vloeistof in de bovenste holle ader weer in de bloedbaan.
Opdracht 40:
1. De vloeistof met opgeloste stoffen heeft, afhankelijk van de plaats waar het zich bevindt,
een andere naam. We noemen het plasma, weefselvloeistof of lymfe.
Kleur in de onderstaande afbeelding
- de plaats waar het plasma heet: rood
- de plaats waar het weefselvloeistof heet: geel
- de plaats waar het lymfe heet: groen
2. Aan het begin van een haarvat is de situatie anders dan aan het eind van het haarvat.
De stroomrichting van het bloed in de afbeelding is van A naar B. Zet de volgende
onderstreepte woorden aan de juiste kant van het haarvat in de tekening (bij A of bij B):
Kant van de slagader – Kant van de ader
Bloed is O2 rijk - Bloed is O2 arm
Bloed is CO2 rijk - Bloed is CO2 arm
Bloed bevat weinig glucose – Bloed bevat veel glucose
Bloeddruk is hoog – Bloeddruk is laag
Bloedvolume (in de vaten) is groter – Bloedvolume (in de vaten) is kleiner
Thema 2 Bloed
V3 2015-2016
35
Opdracht 41:
Waarom zitten er in weefselvloeistof en lymfe wel witte bloedcellen en geen rode?
……………………………………………………………………………………………………………
In het lymfevatenstelsel zitten op een aantal plaatsen lymfeknopen (zie ook
tekstboek blz.143). Deze lymfeknopen zitten vol met witte bloedcellen.
Als je ziek bent en naar de huisarts gaat, voelt die soms aan zijkant van je hals
of die plaats pijnlijk en opgezwollen is. Als dat zo is, is het waarschijnlijk dat je
last hebt van een infectie door een bacterie of een virus.
Wat is het verband tussen de infectie en het opgezwollen zijn van de hals.
(Tip: denk aan de functie van de witte bloedcellen).
……………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………….
Thema 2 Bloed
V3 2015-2016
36
§ 12 Verwijderen van afvalstoffen uit het bloed
In alle cellen worden afvalstoffen geproduceerd. De meeste daarvan komen in het bloed
terecht en moeten daaruit verwijderd worden, zodat ze het lichaam kunnen verlaten. Maar
in het bloed zitten ook belangrijke stoffen die het lichaam niet kwijt wil. Er zijn daarom
uitscheidingsorganen die wel de afvalstoffen uit het bloed halen, maar de voor het
lichaam belangrijke stoffen niet.
Lees blz. 143 van het tekstboek: uitscheiding.
Opdracht 42:
Wat zijn de twee belangrijkste uitscheidingsorganen van het lichaam?
……………………………………………….. en ………………………………………………………
Ook via de huid worden water en zouten verwijderd. Hoe? ………………………………………
Urine bestaat uit afvalstoffen die in water zijn opgelost. Door de afvalstoffen krijgt de urine
zijn gelige kleur. Maar urine is de ene keer donkerder gekleurd dan de andere keer.
Jan heeft de hele middag nog tijd bijna niets gedronken, terwijl Piet in één middag een hele
fles cola op heeft. Aan het eind van de middag gaan ze allebei naar het toilet om te plassen.
Welke urine zal donkerder van kleur zijn, die van Jan of die van Piet? Leg je antwoord uit.
……………………………………………………………………………………………………………
Opdracht 43:
Zet de namen van de onderdelen
bij de lijntjes:
Wat is de functie van de urineblaas? ………………………………………………………………...
Van waar tot waar lopen de urineleiders? ……………………………tot…………………………..
Van waar tot waar loopt de urinebuis? ………………………………tot …………………………..
Welke afvalstoffen worden door de nieren uit het bloed gehaald? ……………………………….
……………………………………………………………………………………………………………
In welk deel/welke delen van de nier gebeurd dat precies?
……………………………………………………………………………………………………………
Thema 2 Bloed
V3 2015-2016
37
Opdracht 44:
Een persoon met een hoge bloeddruk, krijgt soms plaspillen om de bloeddruk omlaag te
brengen. Hoe kunnen plaspillen de bloeddruk beïnvloeden?
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Thema 2 Bloed
V3 2015-2016
38
§ 13 Problemen met hart en bloedvaten
Opdracht 45:
Trobose (zie blz.134 tekstboek)
Wat is trombose?
………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Wanneer er trombose is in een klein bloedvaatje, kan er naar een aantal cellen in je lichaam
geen bloed stromen. Het gevolg is dat er in die cellen geen verbranding meer kan
plaatsvinden.
Welke stoffen die nodig zijn voor verbranding worden niet meer aangevoerd door het bloed?
…………………………………………………….. en ………………………………………………..
Waarvoor is er verbranding nodig in cellen (denk aan het vorige thema)? …………………....
…………………………………………………………………………………………
Stel dat een deel van de spiercellen van je hart geen bloed meer krijgen, wat zou dat voor
gevolgen hebben voor de werking van het hart?
…………………………………………………………………………………………
Stel dat er een bloedvaatje in je hersenen verstopt raakt door trombose. Wat
kan daarvan het gevolg zijn?
…………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………
Bloeddruk (blz.139 tekstboek)
Wat is ‘bovendruk’?
……………………………………………………………………………………………………………
Wanneer is de bovendruk normaal? …………………………………………………………………
Wat is ‘onderdruk’?
……………………………………………………………………………………………………………
Wanneer is de onderdruk normaal? …………………………………………………………………
Waarom is het niet goed als de bloeddruk jarenlang te hoog is?
……………………………………………………………………………………………………...........
Wat kun je doen om een hoge bloeddruk te voorkomen?
-
……………………………………
-
-
………………………………………
……………………………………
Thema 2 Bloed
V3 2015-2016
39
………………………………………
-
-
……………………………………….
- ………………………………………
Aderverkalking (atherosclerose)
Wanneer loop je het risico op bloedvatvernauwing?
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Wat is het verschil tussen bloedvatvernauwing en aderverkalking?
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Klik op de volgende link en zoek op hoe je aderverkalking kunt voorkomen.
aderverkalking
(http://www.umcn.nl/Zorg/Ziektebeelden/Pages/Aderverkalking.aspx)
………………………………………………..
…………………………………………………
…………………………………………………
…………………………………………………
…………………………………………………
…………………………………………………
…………………………………………………
Deze vraag heeft in een eindexamen biologie voor havo gestaan:
Cholesterol
2p
LDL-cholesterol kan zich in de wand van een bloedvat ophopen.
Welke gevolgen heeft dit voor de zuurstofvoorziening van de weefsels die door dat bloedvat
worden voorzien en voor de bloeddruk vóór de plaats van ophoping?
zuurstofvoorziening bloeddruk
9
A
B
C
D
neemt
neemt
neemt
neemt
af
af
toe
toe
daalt
stijgt
daalt
stijgt
Hartinfarct
Maak met een tweetal een mini poster over ‘hartinfarct’. Doe dat op A3 formaat.
Zet in je poster:
- Een titel en je naam.
- Hoe ontstaat een hartinfarct/ wat is er mis als iemand een hartinfarct krijgt.
- Wat zijn de symptomen (waaraan herken je dat iemand een hartinfarct heeft)
- Wat zijn de gevolgen van een hartinfarct
- Hoe wordt een hartinfarct behandeld
- Hoe kun je de kans op een hartinfarct verkleinen?
- Zorg voor tekeningen of afbeeldingen om je poster duidelijker te maken.
Thema 2 Bloed
V3 2015-2016
40
Download