mens - VPPK

advertisement
Introduction: Rival Theories and Critical Assessments
Filosofie > philosofia (liefde voor wijsheid)
In de brede zin omvat ‘een theorie over de menselijke natuur’:




Een metafysische kijk op de wereld en de plaats van de mens daarin
Een theorie rond de menselijke natuur in de afbakening van algemene begrippen
zoals de mens, menselijke samenleving,...
Een diagnose over de beperktheden van het menszijn en over wat verkeerd gaat in
het menselijke leven en hun maatschappij
Een ideaalbeeld over hoe menselijk leven het best kan geleefd worden en richtlijnen
gevend aan individuen en de samenleving.
Vanuit twaalf geselecteerde gedachtenkaders wordt antwoord geboden op existentiële
vragen. De antwoorden die gegeven worden op deze vragen zijn afhankelijk van wat als
waarheid wordt gezien, bepaald door een specifieke filosofische gedachte.
Rivaliserende theoriëen
Elke theorie die zich uitspreekt over de menselijke natuur heeft zijn eigen individuele manier
van leven/levensstijl en is verankerd in een bepaald economisch en politiek systeem. Soms
kan zo’n theorie ook zeer dominante vormen aannemen over hoe mensen moeten leven.






christendom vs. marxisme: twee theoriëen die radicaal verschillend zijn qua inhoud,
maar toch enkele gelijkenissen bezitten in de manier hoe hun ideologiëen opgesteld
zijn.
Beiden hebben hun beweringen rond het universum als geheel en denken dat de
geschiedenis een duidelijk doel heeft gehad.
Beiden hebben een verklaring voor het bestaan van het menselijk leven
Beiden hebben een eigen idee rond wat er fout is aan het menselijke leven
Beide ideologiëen verlangen naar een vervullende toekomst waarin menselijk leven
en de maatschappij zal worden verlost en meer perfect worden gemaakt.
Beiden hebben een menselijke institutie die de trouwheid van zijn volgers nastreeft
(christenen – marxisten/communisten) a.d.h.v. autoriteiten.
Kritisch onderzoek over rivaliserende theoriêen
Vele van de theoriëen in dit boek zijn meer dan enkel intellectuele constructies. Ze
vertegenwoordigen meestal ook een manier van leven, waarden over de wereld en het
menselijk
bestaan. (= ideologie)
Het is vanzelfsprekend dat een ideologie de eigen leden van de gemeenschap een bepaalde
druk oplegd, die het bevragen of bekritiseren van eigen theorie vermoeilijkt. Het is ook
belangrijk om kritisch onderzoek van filosofische theoriëen altijd vanuit een bepaald
filosofisch standpunt te bekijken. Objectief en zonder eigen voorkeur voor een bepaalde
filosofische stroming naar filosofie kijken is zeer moeilijk en onrealistisch.
Een theorie kan worden gesteld als een gesloten systeem d.w.z. dat ze geen kritiek toelaten
en dat er altijd een mogelijke uitleg bestaat om die kritiek te weerleggen. Ze antwoorden op
de kritieken door ze te analyseren met de motieven van de theorie zelf. (bv. kritiek op het
christendom wordt weerlegd als een kritiek die voortkomt uit zonden. “Het is hun eigen roem
die hen zal beletten het Licht te zien.”)
Enkele filosofische basistools/werktuigen

Waardeoordelen
Een verklaring kan een waarde zijn die meer zegt over wat mag of niet mag, dan over wat
echt gebeurt. Ideëen over de menselijke natuur spelen zich dikwijls af op deze ambiguïteit.
De verwarring tussen wat natuurlijk of onnatuurlijk is, wordt hiermee verklaard.
Bijvoorbeeld: Homoseksualiteit kwam al bij de Grieken voor (toen zelfs bij meer dan de helft
vd bevolking) en ook vandaag vinden we homoseksualiteit in heel veel culturen terug. Is
homoseksualiteit onnatuurlijk, omdat het een minderheid vormt? (=feitelijke constatering). Of
is homoseksualiteit onnatuurlijk in de ogen van veel mensen, omdat hier een waardeoordeel
meespeelt (nl. de waarde dat een koppel kinderen moet krijgen en zijn genen moet
doorgeven aan de volgende generatie)?

Analytische verklaringen
Verklaringen zijn analytisch juist als ze feitelijk evident zijn (bv. 7=6+1). Maar niet alle
analytische verklaringen zijn zo duidelijk. Als iets beantwoord aan de definitie wordt dit als
juist beschouwd (bv. een voorwerp met al de kenmerken van een stoel wordt een stoel
genoemd). Maar is een foetus al een mens? Wat is de definitie van een mens? Wat met
mensen waarvan de hersenen zo ernstig beschadigd zijn dat ze niet meer in staat zijn tot
bewustzijn of communicatie?

Empirische verklaringen, inclusief wetenschappelijke theoriëen
Waardeoordelen en analytische verklaringen kunnen niet bewezen of weerlegd worden
zonder empirisch onderzoek. Daarom worden enkel empirische verklaringen gebruikt in
wetenschappelijke kaders. D.m.v. zintuigelijk onderzoek en observatie worden antwoorden
gegeven. Toch is wetenschap meer dan onderzoek alleen. Ze probeert ook veralgemeningen
te maken die de waarheid weerspiegelen, ondanks verandering in tijd en ruimte. Via
technologische hulpapparatuur worden tests afgenomen. Menselijke observaties zijn
hierdoor dus indirect, maar wel reël.
De wetenschapsfilosoof Karl Popper (20ste eeuw) verschuift de nadruk van verifieerbaarheid
naar falsifieerbaarheid van onderzoek. We kunnen niet de hele wereld bestuderen om te
verifiëren of iets klopt. Wel kunnen we iets aannemen als juist (bij wijze van hypothese) en
trachten te weerleggen. Pas als er ooit ontdekt wordt dat theorie X niet juist is (en dus
weerlegd wordt), wordt ze niet meer als waar beschouwd. (bv. de hypothese ‘Alle zwanen
zijn wit’: deze theorie wordt aangenomen tot ze ooit weergelegd wanneer bv. een zwarte of
toch zeker niet-witte zwaan wordt ontdekt).

A priori kennis
Iets kennen a priori is kennis onafhankelijk van ervaringen (=ideëen), terwijl kennis
afhankelijk/op basis van ervaringen a posteriori genoemd wordt. (Een empirische verklaring
moet worden bewezen op basis van a posteriori kennis. Analytische verklaringen zijn een
voorbeeld van a priori kennis, wanneer we weten dat iets juist is, zelfs zonder het te moeten
zien. Volgens I. Kant kan ook nonanalytische (=synthetische) kennis a priori zijn, omdat
kennis niet via definities wordt verklaard, maar volgens mathematische constructies of door
Kants ‘transcendente argument’ (zie hoofdstuk 8). Empiricisten zoals Aristoteles, Locke,
Berkeley en Hume weigeren a priori kennis te erkennen, terwijl rationalisten zoals Plato,
Descartes, Kant, Spinoza en Leibniz zeggen dat deze wel bestaat.

Metafysische verklaringen
Popper: metafysische verklaringen zijn noch nutteloos noch nuttig, maar zijn in geen geval
wetenschappelijk. (bv. een metafysische verklaring over de mens: mensen hebben een
oneindige ziel. Een ziel is niet falsifieerbaar noch verifieerbaar en is dus niet
wetenschappelijk. Toch zou het te kortzichtig zijn om te zeggen dat alle metafysische
verklaringen zinloos zijn. Vele grote filosofische denkers doorheen de geschiedenis
gebruikten metafysische redeneringen (materialisme, dualisme, het bestaan van een God,...)
Het is wel zo dat een waardeoordeel die niet observeerbaar is of niet omvat wordt door een
definitie als problematisch wordt bestempeld. Dit laat zien dat zelfs de meeste interessante
en controversiële theoriëen over de menselijke natuur niet wetenschappelijk zijn. Dit moet
niet leiden tot uitsluiting van deze theoriëen, maar toont wel aan dat men ze met een
kritische blik moet bekijken.
Hoofdstuk 1:Confucianisme:de weg van de wijzen (Haberman)
Confucius (551-479 v.C.) groeide op in China en was een belangrijk figuur in de inzichten
van de Chinese geschiedenis. Weinig is 100% zeker aan te nemen rond deze man. Hij ging
op rondreis door China om feodale leenheren advies te geven, maar mislukte hierin en
keerde terug naar zijn geboortestreek. Deze mislukking is bepalend geweest voor zijn
verdere theoriëen. De ‘Analecten’ geven stem aan de oude, centrale ideëen van het
confucianisme.
Theorie van het universum
Confucius was voorstander van een overheid die het welzijn van de gewone burger
nastreeft. Dat welzijn stond bij hem dan ook centraal. herkende ook bepaalde krachten en
een levenswijze die ons leven (zou moeten) bepalen. Hij ging ervan uit dat we in een morele
wereld leven.
Enerzijds is er ‘The Decree of Heaven’. Dit is een manier van leven die algemeen begrepen
wordt als een morele noodzaak, gesteund op het geloof dat de hemel diepgaand geeft om de
welvaart van “gewone” mensen. De hemel zou een keizer steunen zolang deze hierom gaf
en niet bestuurde voor zijn eigen welzijn; nu geldt dit voor iedereen, niet enkel voor de
keizer. Er is in het leven ook een dimensie die buiten de menselijke controle valt: het
(nood)lot. Hier hebben we als mensen geen vat op. Het is noodzakelijk om de beiden te
begrijpen om verschillende redenen.
Een ander concept van Confucius is ‘The Way’.Hij heeft het vooral over de Weg van de
Wijzen. We moeten proberen het moraal goede te doen. Het moraal goede is zoveel
mogelijk ‘The Decree of Heaven’ proberen na te leven. De meest wijzen in onze
maatschappij zijn de mensen die dit het beste kunnen. Het confucianistische concept is
automatisch gelinkt aan het concept van de hemel: het brengt het pad van goed gedragen
met zich mee.
Theorie van de menselijke natuur
Confucius is heel erg optimistisch over het potentieel van mensen. Hij heeft de overtuiging
dat iedereen een potentiële “wijze” is: iemand die handelt met extreme welwillendheid. Alle
mensen hebben de capaciteit om zichzelf tot overeenstemming met The Decree of Heaven
te brengen. Optimisme in het kijken naar het potentieel van mensen >< ons traditioneel
beeld. Zijn gebrek aan uitspraken over de menselijke natuur liet toe dat er wijdverspreide
uiteenlopende theorieën ontwikkelen in het latere Confucianisme. Ondanks zijn gebruik aan
uitspraken over de menselijke natuur is het duidelijk dat Confucius zegt dat de mens in
sommige dimensies van het leven geoefent wordt in “vrijheid van wil”. Ookal hebben we
geen controle over ons lot, we zijn vrij om de moraliteit van het goede gedrag/handelen (The
Decree of Heaven) te weigeren of te aanvaarden.
We hebben een keuze over hoe te leven in elke gegeven situatie. Alle mensen zijn
fundamenteel hetzelfde, maar onze omgeving/ bepaalt ons karakter en onze wil tot volgen
van The Decree of Heaven bepaalt deels ons gedrag.
Twee zaken zijn het waard om vermeld te worden binnen de kijk van Confusius’s kijk op de
menselijke natuur:
•
Het ideale morale figuur is de “gentleman” (vooral mannelijk).
•
De menselijke natuur is fundamenteel gelijkmatig. Confucius spreekt zich niet uit over
de vraag of dit een goede natuur/slechte natuur is. Dit gebrek aan specificiteit leidt tot
verhitte discussies in het latere Confucianisme.
Diagnose: what is wrong with human life?
De menselijke conditie is één van de oneningheden in deze natuur, veroorzaakt door
egoïsme en negeren van het verleden. Wat zijn de redenen hiervoor?
Volgens “The Analects” zijn er tenminste 5 oorzaken/leerstellingen:
• Mensen zijn gehecht aan profiteren/winst: men wil altijd profijt kunnen halen uit een
handeling. Mensen kijken enkel naar zichzelf. Egoïstisch gedrag is gemotiveerd door
persoonlijke winst die een gebrek voor anderen inhoudt in een gegeven samenleving.
• In de maatschappij ontbreekt het respect aan kinderlijk geloof/gehoorzaamheid aan de
ouders.
• De verbintenis tussen woord en actie kan niet vertrouwd worden: er is vaak een verschil
over wat wordt gezegt en wat wordt gelooft. Zonder deze basis van vertrouwdheid verliezen
individuelen de mogelijkheid om zichzelf voor te stellen en om te vertrouwen op anderen. –>
de samenleving verliest zijn fundering. Negeren van het verleden zorgt ook voor
problematische situaties.
• Ontwetendheid/onbekendheid over de “weg van de wijzen” heerst.
• Welwillendheid is afwezig bij menselijke zaken.
Confucianisme is een traditie over familie waarden! De meest aardevolle/belangrijkste deugd
die een menselijk wezen kan bezitten is volgens C. welwillendheid. Dit wordt door een
Chinese afbeelding voorgesteld door 2 delen: een component voor een “mens” en voor
“twee”. Jen heeft te maken met menselijke relaties!
Confuciaans voorschrift
De Confuciaanse voorschrift voor de kwalen van het menselijke bestaan is gebaseerd op
zelf-cultivatie. Hij biedt antwoord op vorige problemen door het volgende voor te stellen: Iets
doen/het goede doen zonder er iets voor terug te willen (=gentleman) moet voorop worden
gesteld. >< profiteren/winst. Wees ook een goed familielid, want binnen de familie begint de
zelf-cultivatie. Verder mag de gentleman niet liegen. Woord en daad moeten op één lijn
liggen om het vertrouwen in elkaar te behouden.
Het confucianisme is een schoolse traditie waar “de 6 Classics” ,(Lui Yu), een collectie van
boeken over de culturele nalatenschap van het verleden, heel belangrijk zijn. Wat voor
Confucius vooral belangrijk was: de boeken geven uitdrukking aan de weg van de wijzen en
kennen dus toegang tot morele perfectie. Hierdoor wordt de studie van de classics begrepen
als het vitale element in het bereiken van ‘perfectie’ (welwillendheid). Welwillendheid is ook
een belangrijk aspect voor een goede overheid. Het Confuciaanse doel: welwillendheid in al
de levensaspecten te laten determineren.
Het uitoefenen van welwillendheid bestaat uit een evenwichtige houding tussen anderen en
jezelf. Welwillendheid is het volgende: doe niks tot een ander wat je zelf niet wilt aangedaan
worden > je wordt zelf de maatstaf voor fatsoenlijk gedrag (//ethiek).
Eigenbelang moet uiteindelijk door de rituelen/juiste levenswijze onderdrukt worden om tot
het bereiken van morele perfectie te komen. De rituelen zijn gebaseerd op de Classics en je
bekomt ze door ze te studeren. Iedereen kan de rituelen volgen (dan doe je allemaal
hetzelfde), maar het innerlijke motief van personen is verschillend.
Het doel is om een staat te bereiken waar perfecte morele actie natuurlijk en spontaan wordt:
gentleman worden. (Confucius zou dit op het einde van zijn leven hebben bereikt.) Als
iedereen deze Weg zou volgen, zouden individuen perfectie bereiken. De samenleving zou
radicaal veranderen en welwillendheid zou heersen.
Latere ontwikkelingen
Confucius sprak zich nooit uit over de aard van de menselijke natuur: Is de menselijke natuur
goed/slecht?
• De natuur is goed: Mencius (de idealistische vleugel)
Mencius weerlegt Kao-tzu die beweerde dat de natuur geen goede of slechte oorsprong
kiest, maar zich laat meedrijven net zoals het water zich afwisselend laat beïnvloeden door
westen- of oostenwind. Mencius is van mening dat de natuur goed is: water kiest altijd voor
laag en nooit voor hoog > de natuur prefereert het goede. De vier zaden van compassie,
schaamte, weten van juist-fout en hoffelijkheid groeien uit tot 4 deugden: welwillendheid,
wijsheid, plichtsbetrachting en in achtnemen van de rituelen: dit zit origineel in ons. Het
hebben van een hart betekent voor Mencius dat mensen potentiële wijzen zijn. Alle hoop
voor menselijkheid ligt in ons hart. Het gegeven hart is fragiel en kan worden verloren indien
niet gebruikt of goed gecultiveerd.
• De natuur is slecht: Hsun-tzu (de realistische vleugel)
De hele wereld wordt gedomineerd door dynamische impulsen van het verlangen. De natuur
geeft ons ongelimiteerd verlangens gegeven in een wereld met gelimiteerde bronnen. De
menselijke natuur is slecht; goedheid is het resultaat van bewust activiteit. Hij gebruikt
wist, geweld, misdaad
en baldadigheid (=brutaliteit). Verrassend is dat Hsun-tzu nogal een optimist is over de
menselijke mogelijkheden. Hij gelooft dat met educatie en training alle mensen ‘wijzen’
kunnen worden. (//Confucius: iedereen die de rituelen leert/beheerst, kan een wijze worden).
Hij gelooft dat alles wat goed is een product is van een bewust menselijke inspanning. De
wijze is hetzelfde als andere mensen en steekt hen niet voorbij. Het is alleen in zijn
bewustzijnsactiviteit waarin hij verschilt én anderen voorbij steekt.
Contrast tussen beiden:
M: moraliteit zit in ons hart
H: moraliteit is iets artificieels van buitenaf
Menselijke perfectie wordt bereikt door het volgen van een proces van paradigmatische
acties en inzichten van wijzen uit het verleden.
Kritische discussie
Het confucianisme is een traditie die leert gehoorzamen aan superieuren (vader van de
familie, de heerser van de staat,...). Deze moeten wel allemaal rechtvaardig zijn, zoniet wordt
het totale systeem ondermijnd. Toch gaf dit systeem macht aan een klein deel van de
bevolking en zaten de meeste mensen in een ondergeschikte positie.
• Een conservatieve traditie die vaak terugkijkt naar het verleden om gestuurd te worden: kan
ook gezien worden als een traditie die de individuen van het heden beperkt in hun
creativiteit.
• Het systeem hangt af van een elite van intelligente personen (confusiaanse studenten) Zijn
deze vrij van ideologische agenda’s? Het is namelijk onmogelijk om terug te kijken naar het
verleden zonder waarden of politieke standpunten,…
• Confucius is vrouwonvriendelijk.
• De pragmatische natuur van het Confucianisme wordt bekritiseerd door andere Chinese
filosofen zoals de Taoisten:
• Confucianisten reduceren de werkelijkheid tot het sociale aspect
• Confucianisten zijn vooral bezig met utilitarische zaken
Toch bleef het Confucianisme deels overeind! In de twintigste eeuw werd het Confucianisme
ten schande gemaakt in China (door culturele revolutie en instorten van het imperiale
systeem)!
Nu is het confucianisme gemoderniseerd/heropgeleefd (New Confucianisme: zaken
aangepast die niet meer passen in de hedendaagse samenleving bv. onderschikking van
vrouw,…)
Hoofdstuk 2: hinduism quest for ultimate knowledge
Hindoeïsme: grote diversiteit, moeilijk te omschrijven of in enkele punten samen te vatten.
= woord “hindoeisme” is een westerse constructie
• Niettemin: gaat terug op bundeling teksten, de Upanishaden, ca. 7e en 8e eeuw vr. C. =
zijn onderdeel van de veda’s= beschouwd als godsgeschenk; hebben kanunniken waarden=
overtuiging van wat er bij hoort en wat er niet bij hoort
= het is vergelijkbaar met bijbel, koran , Thora: hebben periode meegemaakt van
canonisering
=overdracht van een kanunieke versie kent een bepaalde kracht
= bij vesa’s maakt men onderscheid tussen 4 soorten:




Hymen
Rituelen
Voorschriften ( kledij, voeding)
Upanishaden ( filosofische opvattingen)
• vesa’s kennen Meerdere auteurs ( typisch voor religieuze teksten), centraal thema is
ontologisch: wat is de ultieme aard van de realiteit? Spreekt grote verwondering uit over het
bestaan en de aard van de realiteit. Is er wel “een realiteit”? wat wij als de echte realiteit
ervaren is dat de echte realiteit?
-Upanishaden: bevatten gedachten over de ultieme natuur van de werkelijkheid, geschreven
in het Sanskriet

Cf. zoektocht in het Westen:
- presocratici : prof vind de term slecht want het lijkt dat ze een voorgerecht zijn van iets
terwijl ze al sterk opzichzelf waren ( volgens hun is er een stof a/d basis van alle wereld)
- Pythagoras: getallen liggen aan basis van alles, ze zijn veranderbaar en eeuwig, we
kunnen ook niet zo maar getallen tegen komen
- Plato, boek Genesis, Spinoza, Leibniz, Berkeley, hedendaagse fysica en kosmologie…
• In Upanishaden: er is één onderliggend en verenigend “principe” dat ten grondslag ligt aan
de hele realiteit: “Brahman”, alles is dus onderling verbonden met elkaar : je zou kunnen
zeggen dat het tussen monotheïsme en henotheisme is
= henotheisme: er zijn verschillende goden maar er is er maar eentje dat ons echt
interesseert, die de moeite waard is om te vereren
= ookal uit het goddelijke zich op verschillende manieren tenslotte blijft het één ( brahman)
= goeie vraag: maar als de realiteit één is hoe en waarom werd het dan “meerdere”?

Upanishaden: zoals in vele andere mythologische tradities: was er in het begin enkel
brahman en omdat hij eenzaam was splitste hij zich in twee en zo ontstond het

vrouwelijke en mannelijke, zij begonnen dan “te paren’ en vandaar uit ontstond de
diversiteit van de realiteit.
De diversiteit ontstaat vanuit één “principe” (Brahman), daarom blijft alles
geconnecteerd, alles blijft uiteindelijk samenhangend. De realiteit is ultiem één
geheel.
= het hele universum is verweven met brahman, dit is de enige ultieme realiteit
= brahman is niet enkel in de wereld, het is ook de wereld
• Teksten zijn vaak inconsistent: soms is Brahman ondefinieerbaar, fundamenteel
onkenbaar, onmogelijk om empirisch waar te nemen; maar soms is Brahman de som van
alles wat we zintuiglijk ervaren. = er word ook gezegd dat hij onuitsprekelijk is en daarom
ondefinieerbaar is
Theory of human nature:
• het feit dat alles met elkaar onderling verbonden is heeft invloed op beeld van de
menselijke natuur: mensen zijn verwant met alle levende wezens, zelfs met de hele realiteit.
Het “zelf” dat we associëren met een lichaam, persoonlijkheid en sociale context, is niet het
belangrijkste “zelf”. Het ware zelf, de ware identiteit van een mens is de “atman”.= hij is de
heer en koning van alle dingen, de kenner van alle kennis.
• “atman” is soms gelijk aan, soms “deel van” Brahman: het essentiële zelf dat individualiteit,
leven en dood overstijgt. (cf. overeenkomst met Spinoza ookal had hij geen kennis over
hindoeïsme)
= deze ware zelf is de eeuwige dimensie van de realiteit dat niet verschillend is dan de
hoogste realiteit van braham
• Atman is de essentie van het zelf; het vermogen dat BWZ en waarneming mogelijk maakt,
cf. Descartes‟ cogito t.o.v. David Humes visie op het zelf.

De upanishad onderscheiden ook een zelf die vergankelijk is en gescheiden is van
alle andere zelven = de zelfs als ego ( ahamkara)
= deze wordt geïdentificeerd met het lichaam en haar sociale omgeving
= dit is de zelf waar we onmiddellijk aandenken als iemand ons vraagt wie we zijn
= NIET HETZELFDE ALS DE ATMAN, de atman is ongrijpbaar

David humes en descarte hadden een gans ander visie over het “zelf”
= humes: er zijn verschillende zelfjes
= descarte: er is 1 ik
• Upanishaden: ons huidige leven is slechts één leven in een lange keten van dood gaan en
herboren worden.
= De atman kan na de dood in een ander lichaam terechtkomen, maar bij voorkeur niet ( het
leven op aarde is niet geweldig, het paradijselijke is beter: in principe is “ontsnapping” aan de
cyclus van reïncarnatie mogelijk, wie de hoogste kennis heeft bereikt kan één worden met
Brahman.

Doel is: bewust worden van het feit dat atman, brahman is
= Hoogste kennis = kennis van Brahman + kennis van de essentie van ons Zelf.
• Kennis van ons ware Zelf ( van de ziel bij Plato) overstijgt de „triviale‟ kennis van je zelf
= als je niet de inzicht hierin heb ( in brahman en atman) dan leidt je een onvrij leven, je leeft
gewoon en dat is het ( je moet inzicht hebben in de interne factoren die uzelf bepalen).
= een onvrij mens heeft veel karma, karma zijn niet perse slechte daden/goede daden
= het zijn alle daden die we met ons meedragen ( het overstijgt het goede en het kwade)

toch zijn er nog hindoeïsme die denken: mijn kind is gehandicapt, dat is slechte
karma
=Mensen zijn vaak willoze slachtoffers van verlangens en driften. Meditatietechnieken en
yoga kunnen ons hiervan helpen bevrijden.
• Wat is goede leven bij hindoeïsme?
= niet volgen van regels zoals bij Jodendom bv maar het is een leven dat begrijpt dat de
atman belangrijker is dan oppervlakkige zelf
= het is veel minder moralistisch bepaalt: er zijn mindere ethische reflecties, er wordt minder
onderscheid gemaakt tussen goed en slecht gedrag
= ook geen directe sociale of politieke focus in deze religie.



wat telt is de grondige studie van alles wat gezien word als de realiteit ( ultieme
natuur van de realiteit)
men streeft naar metafysische contemplatie op de ultieme natuur van de realiteit en
het Zelf.
Je wordt er geen goed mens van maar het kan je helpen te bevrijden uit de
reïncarnatie cirkel
• Niettemin: aansporingen tot onthechting, tot pacifisme en altruïsme: helpen bij de bevrijding
van het Zelf uit de reïncarnatiecyclus.
• Vaak elitair, kastegebonden, deels vrouwonvriendelijk. Wie niet in staat is om te studeren
en contempleren wegens sociale factoren kan zich er in dit leven niet uit bevrijden, of heeft
het “zelf gezocht” in een vorig leven. Fundamentele hindoeïstische opvattingen houden
moeilijk stand vanuit wetenschappelijk perspectief, zoals speculaties over diepere aard van
de werkelijkheid, het zelf en reïncarnatie.
• Voor buitenstanders is het Moeilijk te begrijpend dat er veel goden zijn (Brahma, Shiva,
Vishnoe, Ganesha, enz. enz.) hoewel men ook stelt dat er maar één God is (cf. christendom,
katholicisme)
Reincarnatie (transmigratie, metempsychose, palingenese, wedergeboorte):
- Vermoedelijke oorsprong: India, misschien prehistorisch
- “ziel” van overledene komt in pasgeborene (of na bepaald aantal dagen)
- Niet in Homeros, noch bij Hesiodos, niet in Oud Testament
= Wel in Orphisme en Pythagoras
- In aziatische traditie: continue herhaling van ellende en lijden op aarde (de ziel moet aan de
cyclus ontsnappen) reincarnatie is dus heel negatief = pessimistische cyclus
= Bij Pythagoras eerder iets positief: mogelijkheid om de ziel te zuiveren en perfectioneren
(de ziel moet zich met God verenigen.)
- Plato schrijft er veel over, Plotinus geloofde er in, evenals enkele joodse en christelijke
sekten. In het westen weinig populair, hoewel sommigen er sympathiek tegenover stonden
(bv. Leibniz)
- Wat zijn de actuele, empirische argumenten?
• Kinderen die op zeer jonge leeftijd buitengewoon begaafd zijn: kindje dat super goed piano
kan spelen heeft overgeerfd van iemand die hier goed in was
• het déjà vu fenomeen: verklaring voor dit fenomeen= het is een illusie je hebt enkele sec
daarvoor info per ongeluk opgeslagen
• herinneringen, soms (wordt beweerd) onder hypnose, aan een vorig leven
• kinderen die informatie hebben die ze niet op „normale‟ wijze zouden hebben kunnen
verkregen.
-Ian stevenson: children who remember previous lives
•Verzamelde duizenden cases van kinderen die gereïncarneerd lijken te zijn.
= geboortevlekken, verwondingen, plaatsen, namen, fobieën, bijzondere talenten,
doodsoorzaken…
= mensen die aan geweldadige dood zijn gestorven: die hadden hun littekens door
moedervlek of andere opvallende dingen
• Belangrijkste boek: 2268-pagina‟s, two volume Reincarnation and Biology: A Contribution
to the Etiology of Birthmarks and Birth Defects (1997).
• Dacht dat erfelijkheid & omgeving geen afdoende verklaring bieden voor ziekten,
persoonlijkheid, talenten
• Stevenson gaf nooit aan ondubbelzinnig in reïncarnatie te geloven, maar hij beweerde wel
dat er “personality” en “memory transfer” mogelijk is.
= vooral met betrekking tot mensen die een gewelddadige dood zijn gestorven. (61% van de
kinderen die hij onderzocht)

Paul edwards: onderzocht de cases van ian stevenson, hij gaf aan dat:
• Stevenson eerlijk maar lichtgelovig was
• dat Stevenson suggestieve vragen stelde
• dat de kinderen of hun ouders S. bedrogen
• Dat de vertalers zelf geloofden in reïncarnatie
• Dat S. sterk onderhevig was aan confirmation bias (cases die niet indicatief waren voor
reïncarnatie negeerde hij, hij gebruikt enkel de cases die aansluiten bij wat hij wilt bewijzen)
• Dat in culturen waar men in reïncarnatie gelooft, geboortevlekken e.d. sowieso als “bewijs”
van reïncarnatie worden beschouwd
• Dat zijn gevalsstudies vaak flinterdun waren; gebaseerd op anekdotes van dubieuze
getuigen.
• Stevenson had de juiste wetenschappelijke geloofsbrieven, maar hanteerde in de praktijk
lage wetenschappelijke standaarden. (cf. Arthur Conan Doyle over “spiritualism”)
• De meeste van zijn cases kwamen voor in gebieden waar men in reïncarnatie gelooft…
• Waar het geloof in reïncarnatie niet populair is: nauwelijks gevallen.
• De kinderen bleken de verhalen te vertellen in de verwachting gesteund te worden door de
familie van de overledene (die steun werd ook vaak gegeven). Die families leven vaak ook
dicht bij elkaar; de kinderen zijn geïnformeerd.
• Uiteindelijk: niets overstijgt het anekdotische niveau.
Hoofstuk 3: Boeddhisme : In de voetstappen van Boeddha
Inleiding
Het boeddhisme volgt de leer van boeddha. Over deze leer zijn verschillende opvattingen
maar beide streven ze naar het ultieme doel van het Boeddhaschap of Nirvana. In dit
hoofdstuk focussen we op twee verschillende opvattingen over het Boeddhisme. Het
Theravada Boeddhisme wordt voornamelijk gevolgd in Zuidoost Azië en heeft het meeste
aanhangers onder het Boeddhisme. Het Mahayana Boeddhisme wordt vooral gevolgd in
centraal en oost Azië. Beide hebben een heilig schrift waarin de leer van boeddha
neergeschreven staat. Bij het Theravada is dit de Pali Canon, bij het Mahayana is de Lotus
Sutra.
De Pali Canon toont duidelijk aan hoe we de boeddhistische leer moeten begrijpen. Dit wordt
geïllustreerd met een verhaal van een monnik die vragen stelt aan een alwetend wezen
(Boeddha) over de natuur van de mens, het dualisme van geest en lichaam, het leven na de
dood. De monik dreigt ermee zijn spirituele leven te verlaten indien Boeddha hem niet
antwoord. Toch weigert de Boeddha te antwoorden. Dit omdat hij wil aantonen dat de vragen
over de menselijke natuur en werkelijkheid niet de leer is die hij ondersteund. Boeddha
verklaart dat de monnik reeds een verwachting had over het antwoord op zijn vragen, is het
dit of is het dat. Boeddha wil hier niet op antwoorden omdat de vraag zich slechts beperkt tot
twee mogelijkheden en andere verder uitsluiten. Een antwoord op deze vragen draagt niet bij
tot het bereiken van het Nirvana, ze hebben geen nut.
Het boeddhisme is praktisch gericht en niet metafysisch of bovennatuurlijk. De kern van het
Boeddhisme bevind zich in de vier waarheden die worden gevolgd door alle boeddhisten. De
vier waarheden omvatten: De Aard van het Lijden, De Oorsprong van het Lijden, Het
stoppen van het Lijden en het pad dat leidt naar het stoppen van Lijden.
Het leven van Boeddha
Alles wat we weten van Boeddha vandaag is afkomstig uit verhalen van hoe deze verteld
werden. Het doel is niet de ware realiteit van zijn leven te kennen maar vooral om met een
open geest en het nodige respect de boeddhistische leer te begrijpen.
Bij het Theravada Boeddhisme wordt boeddha in de Pali Canon volgens de traditie van
reïncarnatie vele malen herboren. In zijn laatste leven is hij een jonge prins die een goed en
veilig leidt in het paleis. Daar wordt hij beschermd door zijn vader die hem probeert weg te
houden van alle slechte zaken buiten het paleis. Maar tijdens zijn wandelingen in het
koninklijk park ziet de prins achtereenvolgens een oude, zieke en dode man. Zijn koetsier
verteld hem dat ouderdom, ziekte en de dood dingen zijn die tot deze wereld behoren.
Hierna verlaat de prins het paleis vastbesloten een weg te zoeken die verlost van het
menselijke lijden. Hij reist val leraar naar leraar om er meditatietechnieken te beoefenen en
gaat samen met 5 andere monniken vasten en wonen in de natuur. Toch is hij niet tevreden
en vind hij het leven in de natuur even leeg als het leven in het paleis en de stad. Daarom
gaat hij zelf opzoek naar een andere manier van leven die hij de ‘Middenweg noemt’ en een
perfecte balans inhoud tussen het leven in de stad en het leven in de natuur. Zijn mede
monniken vonden deze stelling onaanvaardbaar en verlaten hem. Vervolgens gaat de prins
diep mediteren onder een boom om het probleem van het menselijke lijden te doorgronden.
Daar probeert Mara de god van egoïsme hem te verleiden. Dit lukt haar echter niet en als ze
aan de prins vraagt wie de getuige zal zijn van zijn verdienste legt de prins zijn hand op de
grond die vervolgens als antwoord gaat beven. Die nacht bereikt hij het Nirvana en wordt hij
de Boeddha of ‘de ontwaakte’. Na 7 dagen besluit hij zijn leer te verkondigen. Hij keert terug
naar de 5 monniken die hij de basisprincipes van het Boeddhisme aanleert. Vervolgens werd
boeddha definitief één met zijn gedachten en wordt hij opgenomen in het Maha-Pari-Nirvana
ook wel ‘de complete emancipatie’. Volgens de Theravada is de leer van het boeddhisme het
enige overblijfsel van Boeddha op aarde.
De Mahayana zien Boeddha eerder als een almachtig wezen dat zijn eigen geesteslichaam
maakte om gedurende een bepaalde periode op aarde te leven. Het wezen was kosmisch en
oneindig. Ze onderscheiden echter 3 verschillende soorten ‘lichamen’ of toestanden van
boeddha: Het emanatielichaam (emanatie = uitstrooiing) was de lichamelijke vorm van
boeddha om mensen spiritueel te steunen en ontwikkelen. Zijn genotslichaam, een hemels
lichaam dat naar verlichting streeft, dit lichaam wordt gebruikt voor visioenen of in de
hemelse boeddhawereld. En als laatste lichaam de Dharma-Kaya kent geen vorm of activiteit
Het is van een boeddha de uiteindelijke toestand, waarbij het alle begrenzingen,
eigenschappen en vormen voorbij is. (denk aan de heilige geest in het christendom) het
wordt geconditioneerd door karma en is eeuwig en overal. In de Lotus Sutra is boeddha de
vader van alle wezens en zijn taak is hen te verlossen van het lijden, hij kan vele vormen
aannemen om mensen van hun lijden te verlossen. ‘the present Buddhas in the Universe,
whose number is as the sand of the Ganges … appear in the world for relief of all creatures’
Deze opvatting binnen het boeddhisme resulteert in een open blik naar andere overtuigingen
toe.
De Theorie van het bestaan
Het Boeddhisme geeft drie kenmerken van de mens als de verklaring van het bestaan en het
zijn. Vergankelijkheid (anitya), de afwezigheid van het blijvende zelf (anatma) , en
onvoldaanheid (dukkha). De eerste kenmerk van bestaan, de vergankelijkheid, leert ons dat
niks blijvend is. Dit zorgt voor angs en onzekerheid bij de mens, die deze bepaalde zaken
net wil behouden en moeilijkheden hebben met loslaten. Daarnaast is alles onderling met
elkaar verbonden en afhankelijk van elkaar op een bepaalde manier. Er is een constante
beweging en continue afwisseling tussen leven en dood. Het is belangrijk op te merken dat
er geen god of schepper is in het Boeddhisme, er is geen onbewogen beweger achter de
voortdurende beweging.
Boeddha onderscheidde twaalf verschillende fasen van bestaan in zijn zoektocht naar de
oorzaak van het lijden In de keten van wederzijds afhankelijk ontstaan gaat de Boeddha in
op de oorzaak van het lijden. De keten laat zien welke ontstaansvoorwaarde vooraf gaat aan
het lijden. Uiteindelijk leidt dit tot de conclusie dat ignorantie (niet-weten of fout-weten) het
lijden veroorzaakt, en dat, indien er geen ignorantie aanwezig is, er ook geen lijden aanwezig
kan zijn. Dit is het doel van de boeddhistische weg. De twaalfdelige keten bestaat uit
verschillende fasen die teruggaan naar de oorzaak van het leiden, deze zou ignorantie zijn.
Het doel van het boeddhisme is deze te ontleden en het lijden te vermijden. Het leven wat
een van vele levens is wordt bepaald door iemand zijn karma.
Bij het Mahayana boeddhisme vinden we wel een ‘god’ die we als de kosmische vorm van
Boeddha zien, de Dharma-Kaya zit verwikkeld in de wereld. Deze boeddha staat aan het
hoofd van de wereld die hij bestuurd en creëerde.
De theorie van de menselijke natuur
De vergankelijkheid toonde aan dat er niks voortdurend is. Dit geld echter ook voor onszelf.
Het tweede kenmerk van bestaan: de afwezigheid van het blijvende zelf. Slaat op de theorie
dat er geen continuïteit van het eigen ‘zelf’ is. Er is geen autonoom bestaan of Ego. Enkel als
men dit aanvaard kan men het Nirvana bereiken. Een persoon bestaat uit 5 componenten en
er is geen persoon los van deze 5. Deze vijf zijn: De vorm (atomen in de wereld, het
materiaal waaruit dingen bestaan maar ook de geest), waarneming, opvatting, mentale
formaties (als uniek karakter van de eigen persoon via karma) en het bewustzijn. Er is een
sterk verband tussen deze 5. We onthouden vooral het niet bestaan van een continue en
autonome ‘zelf’ binnen het boeddhisme.
Diagnose : Probleem van het menselijke bestaan
Als laatste hebben we het kenmerk van onvoldaanheid of dukkha. Het is de angst over het
leven dat zakenimperfect en vergankelijk zijn. We kunnen dukkha gewoon omschrijven als
het lijden. Er worden hierin drie verschillende vormen onderscheiden. Er is het gewone lijden
zoals ziekte, dood, ouder worden. Er is het lijden door verandering, zo kan zelfs geluk zorgen
voor lijden als het weg gaat. Als laatste is er het lijden door geconditioneerde toestanden
zoals het vlasze zelfbeeld dat continu is. Volgens boeddha moet men eerst een realistisch
beeld over de mens krijgen door het lijden De tweede nobele waarheid geeft een verklaring
voor hoe het komt dat we lijden, en wat de oorsprong is van het lijden. Het boeddhisme leert
dat dit komt door hebzucht. Men wil vasthouden aan zaken waar men eigenlijk niet kan aan
vasthouden. Men moet van deze hebzucht afstand doen om een continu lijden te vermijden.
Voorschrift van het Boeddhisme
Wat kunnen we doen tegen het lijden, om van het lijden los te komen? Er is een gezonde
manier van leven die voorbijgaat aan het lijden. De derde waarheid gaat verder in op de
eerste. Ze tracht hebzucht en lijden te vermijden. Dit is nodig om het Nirvana te bereiken en
wel nog in het huidige leven. De vierde waarheid toont ons de weg naar hoe we een einde
kunnen maken aan het lijden. Dit kan door te leven volgens de ‘middenweg’, een weg tussen
de gewone plezieren en harde discipline. Daarin zijn drie elementen zeer belangrijk: het
ethische, de mentale discipline en wijsheid.
Het ethische aspect houd deze in van het spreken, wat betekend dat men enkel goed en
nuttig mag spreken over alle wezens indien niet hoort men nobel te zwijgen. Ook de ethiek
van actie is belangrijk en houd in dat men geen kwaad mag doen aan anderen en altijd het
goede hoort na te streven. De derde ethiek is deze van levenswijze, hiermee bedoelt men
bijvoorbeeld het slachten van dieren, verkopen van wapens, enz.
Als tweede aspect was er discipline, hiermee bedoelt men deze van juiste inspanning: men
behoort zijn energie juist in te zetten. Goede meditatie door zich van de wereld af te sluiten
en ervan los te komen en goede concentratie door alle energie te focussen op één punt. Als
laatste is er de wijsheid, deze omdat die van Juiste gedachten zoals deze van het niet
bestaan van het Ik en liefhebbende gedachten en van het begrijpen, waaronder men vooral
het begrijpen van de 4 nobele waarheden bedoelt.
Verschillende paden naar het Nirvana
Bij het Theravada boeddhisme zijn er twee soorten, er zijn enerzijds de monniken en
anderzijds de gewone bevolking. De monniken leven een monnikenbestaan volgens 227
regels, ze vraagt veel discipline om een goed karma te bereiken. Deze discipline is niet
afkomstig uit zichzelf maar uit actie. Ze proberen daarnaast zo veel mogelijk als Boeddha te
leven. Hun doel is het Nirvana te bereiken
Deze monniken worden ondersteund door de bevolking die de vijf componenten van het
bestaan aannemen maar nog niet naar het Nirvana streven in dit leven maar vooral een
goed karma op te bouwen voor de volgende generaties. Ze voorzien de monniken van
drinken eten en kleding. In ruil geven de monniken de leer van de Boeddha en leven ze als
voorbeeld voor de bevolking zo ontstaat er een verdienstelijk sociaal veld. De monniken
hebben een grote invloed op de bevolking
In het Mahayana ligt dit echter anders, de perfecte mens moet een dubbele gelofte doen en
deze naleven. Men moet ten eerste het Boeddhisme proberen realiseren en ten tweede
beloven dat men niet naar het Nirvana zal gaan alvorens alle levende wezens bevrijd zijn
van het lijden. Hier wordt de nadruk duidelijk gelegd op de wereld en alle wezens er in. Het
gewone bestaan zelf is reeds het Nirvana. Man moet er dus niet voor werken om het te
bereiken maar wel beseffen. Zoeken naar het Nirvana buiten het leven is een afleiding van
het hier en nu en wat echt is. Ernaar zoeken zou zorgen voor ongeluk en lijden. Er zijn
volgens hen vele manieren om de ware natuur van de Boeddha te realiseren.
Vrouwen in het Boeddhisme
In het algemeen kunnen we zeggen dat het boeddhisme in het algemeen nog vrij tolerant is
naar vrouwen toe. In de Pali Canon bij het Theravada Boeddhisme mogen vrouwen ook
monnik worden ze kunnen het Nirvana dus ook bereiken. Toch ziet men vrouwen als minder.
Er wordt wel vaak verwezen naar heilige vrouwen en Dochters van de boeddha.
In de Lotus Sutra staat dat vrouwen ‘goede dochters’ zijn en dat ze het boeddhisme mogen
onderwijzen, zij het wel beter onder begeleiding van een man. Vrouw en man worden er in
het algemeen als gelijken gezien.
Hoofdstuk 4: Plato: De Regel van de Reden
De leer van Plato heeft vandaag nog steeds een grote invloed op westerse theorieën over de
menselijke natuur. Hij was de eerste die dacht dat men door na te denken, door rede (ratio),
ons de beste manier van leven kon tonen. En we zo de ware natuur van de mens en zijn
problemen zouden kennen en zou leiden tot individueel geluk en sociale stabiliteit.
Het leven en werk van Plato
Plato werd geboren in een invloedrijke familie in de stadstaat Athene. Een welvarende stad
die in die periode met de eerste vormen van Democratie experimenteerde. Een van hun
grootste figuren was Socrates, een ethische filosoof wiens leer Plato diep interesseerde. Ook
in die tijd waren er de Sofisten, die zichzelf experten noemden en in ruil voor geld
verschillende vaardigheden aanleerden waaronder deze van de Retorica. Ze stonden nogal
sceptisch ten opzichte van morele en politieke waarden, ze noemden deze puur arbitraire
conventies. Socrates echter vroeg geen geld voor het lesgeven en hield zich vooral bezig
met fundamenteel filosofische en ethische vragen. Een van zijn meest inspirerende
gedachten was dat men de juiste manier van leven kon ontdekken, als men zijn ratio of rede
maar op een goede manier gebruikte. Vaak wordt hij gezien als de grondlegger van de
filosofie.
Plato zijn eerste werken gaan dan ook voornamelijk over Socrates en diens ideeën. En door
Socrates was Plato er ook van overtuigd dat men de absolute kennis van de waarheid van
de wereld en de menselijke natuur kon verkrijgen om deze dan te gebruiken ten voordele
van de maatschappij. Hoewel Plato net als Socrates dacht dat dialoog de beste manier was
om mensen te overtuigen en hen te doen nadenken schreef hij toch vele werken. Zijn eerste
werken bevatten vooral ideeën van Socrates en zijn latere werken die van zichzelf. Hij richtte
ook de Academy in Athene op, de eerste ‘universiteit’ ter wereld.
Een van de grootste thema’s in Plato’s werken is dat van het schetsen van de ideale
menselijke samenleving. In zijn werk ‘de republiek’ raakt hij dit thema naast vela andere aan.
We zullen ons in dit hoofdstuk vooral op dit werk concentreren.
De metafysische achtergrond: de theorie van de Ideeënwereld
Hoewel Plato in zijn werken God, en verschillende Goden vermeld meende hij dit
waarschijnlijk niet serieus, omdat we weten dat hij niet geloofde in de Griekse religie van die
tijd. Als hij echter over God praat schuilt daarachter een abstract idee dat deze de rede van
het universum is. Het is de Goddelijke wijsheid die de wereld organiseert met reeds
bestaande materie en het beste doet wat het kan met dit weerspannig materiaal.
Een van de belangrijkste Metafysische ideeën is de theorie van de ‘Ideeën’. Plato realiseerde
dat menselijke kennis niet gewoon een passieve observatie van de zaken en gebeurtenissen
in de wereld rondom ons is. Om kennis te bekomen moet men begrijpen. We gebruiken
concepten om te organiseren en klasseren wat we waarnemen waarbij we mentale kracht
gebruiken in cobinatie met onze zintuigen.
We kunnen vier belangrijke aspecten van een ‘Idee’ weergeven als: logisch en semantisch
(waarmee men de betekenis van de concepten aanduidt), metafysisch (het ultieme ware),
epistemologisch (heeft te maken met wat we ermee kunnen doen), moraal en politiek (heeft
te maken met hoe men hoort te leven).
Het logisch en semantische aspect staan in als concepten die de betekenis van algemene
termen vormen. Het concept omdat een soort algemene vorm. Zoals bijvoorbeeld een ‘tafel’.
Als een timmerman een tafel wil maken dan moet hij een algemeen beeld hebben van een
tafel, dit is dan het ‘idee’ tafel. Alle tafels die gemaakt zijn stammen af van dit algemene idee
van een tafel. Een nominalistische visie rond concepten zegt dat der niks is dat alle gevallen
van een concepten letterlijk gemeen hebben.
Het metafysische aspect rond een ‘idee’ is dat Plato ze ziet als iets dat meer is dan het
materiële, en dat ze niet vervallen of veranderen. De ideeën kunnen niet via de zintuigen
bereikt worden, enkel door het gebruik van ratio. Tot op zekere hoogt beweerd hij dus dat er
een wereld is, anders dan de onze waar deze onveranderlijke en eeuwige ideeën bestaan,
de ideeënwereld. Plato verklaard zichzelf met de allegorie van de grot. Maar vandaag
kunnen we dit evengoed vergelijken met hoe mensen in contact komen met bepaalde zaken
die ze zien op televisie of op het internet, zonder deze ooit in het echt gezien te hebben.
Plato zegt dat het mogelijk is voor mensen om via educatie de kennis van de ideeënwereld
te verwerven.
Het epistemologische aspect van de ‘ideeën’ is dat wie in aanraking komt met de ware
ideeën, echte kennis vergaard. Plato vindt dat alleen wat helemaal en echt bestaat echt
gekend kan zijn, zaken in de fysische wereld kunnen enkel geloofd worden of is een opinie,
en is dus geen kennis.
Een andere duidelijke illustratie van de theorie van de ideeënwereld is deze van het
geometrische redeneren. Als we over geometrie nadenken, dan denken we over cirkels,
vierkanten, lijnen, punten, maar als we deze in de fysische wereld proberen weer te geven
zijn deze altijd imperfect, men kan nooit een perfecte cirkel tekenen, of een perfect vierkant
er zal altijd een afwijking zijn, al is deze soms minimaal. Toch kunnen we stellingen bewijzen
aan de hand van deze geometrische concepten. Dit is ook zo in de rekenkunde, waar we bv
1+1=2 zien, dit zijn pure ideeën die we niet kunnen bereiken enkel met onze gedachten, men
kan niet gewoon 1 hebben. Om deze reden vond Plato ook dat het aanleren van wiskunde
vitaal was om onze gedachten los te maken van de waarneembare objecten.
Het idee van vormen telt ook voor termen als gerechtigheid, het goede, schoonheid. Net als
vierkanten niet perfect recht kunnen zijn kan een menselijke samenleving niet perfect goed
zijn, of perfect rechtvaardig.
Een zeer belangrijke gedachte binnen het denken van Plato is dat hij ervan overtuigd was
dat als we onze rede gebruiken en we leren wat goed is, we ook automatisch altijd het goede
zullen doen. Dus als men weet wat goed is, zal men goed zijn. Toch is dit misschien een iets
te hoopvolle gedachte. Plato zijn theorie over de ideeënwereld was de eerste poging en
uiting van hoop dat we kennis kunnen vergaren over onze wereld als een geheel en over de
eigen menselijke natuur en samenleving.
De theorie over de menselijke natuur: de driedelige structuur van de ziel
Plato had een dualistische visie, hij dacht dat het lichaam en de ziel gescheiden van elkaar
bestonden. Dus dat de ziel een niet materieel iets was dat apart van het lichaam kon
bestaan. De ziel bestond dus al langer dan het lichaam. Dit bewijst hij door te tonen dat na
de geboorte van een kind deze geen nieuwe dingen leert (zoals praten, stappen,…) maar dat
dit een ‘opnieuw verzamelen’ is van kennis die de ziel had via de ideeënwereld voor de
geboorte. Het is de ziel die kennis kan vergaren via de ideeënwereld, niet het lichaam omdat
deze gelimiteerd is.
In ‘de republiek’ voert Plato een discussie over de drie delen van de ziel. Het zijn drie
verschillende aspecten van onze mentale menselijke natuur. Dit is een verklaring voor
innerlijk conflict en hoe men innerlijke harmonie kan bereiken.
De eerste twee aspecten van de ziel zijn ‘begeerte’ (waaronder we alle fysische noden
verstaan) en ‘Rede’. Als een man bijvoorbeeld dorst heeft en hij aan een plas vergiftigd water
staat, zal hij niet drinken. Zijn begeerte wil het water, maar zijn rede zegt hem dit niet te
doen. We geven dus niet altijd direct toe aan onze begeertes.
Maar ook omgekeerd, soms wint de begeerte het ook van de rede. Slechte gewoonten zijn
vaan verslavend, zoals roken, alcohol,… Ook al weet men dat het ongezond is (rede) toch
zal men het doen (begeerte).
Naast deze twee zegt pato dat er nog een aspect bestaat, namelijk deze van ‘de geest’ of
passie. Dit denkt hij omdat er vaak ook een emotie aan een situatie zoals hierboven te pas
komt. Iemand kan zich bijvoorbeeld slecht voelen bij het roken van een sigaret. Emotie is dus
verschillend van lichamelijke begeerte en rationeel oordelen. Zo is liefde bijvoorbeeld geen
begeerte (als het bijvoorbeeld niet om de seksuele lust gaat) en is ze ook geen puur
objectieve beoordeling van de kwaliteiten van de partner. Hij zegt ook dat ‘de geest’ vaak
aan de kant van de reden staat als er zich een innerlijk conflict voordoet. Hij ziet de drie als
een koets getrokken door een wit paard (de geest) en zwart paard (de begeerte) en bestuurd
door de koetsier (de rede).
Toch moeten we ons afvragen of deze theorie wel juist is, waar kunnen we bijvoorbeeld het
streven van de mens naar geld en macht plaatsen in dit denken? Het is namelijk geen
emotie, noch een lichamelijke begeerte en heeft niks te maken met de rede. Misschien is het
beter de geest te verdelen in Rede, emoties en de eigen wil van de mens.
Hoewel de meeste filosofische discussies toegepast zijn op mannen in Plato’s werken, zegt
hij toch in ‘de republiek’ dat er geen enkele rol in de maatschappij is die aan één enkel
geslacht is toegewezen. Toch verklaard hij dat mannen in het algemeen beter zijn in alles
dan vrouwen. Hij zegt ook dat de mens sociale wezens zijnen niet zelfvoorzienend zijn. Een
verdeling van taken is essentieel voor de samenleving.
Diagnose: de disharmonie tussen de ziel en de samenleving
Plato zegt dat omdat de geest uit drie elementen bestaat die in elke persoon aanwezig zijn,
er ook 3 soorten mensen bestaan, afhankelijk van welk element van de drie dominant is.
Kennis, reputatie of materiële welvaart. De drie elementen moeten in evenwicht zijn en de
rede moet de twee andere elementen commanderen.
Mensen die de rede als dominante element hebben zijn rechtvaardig en willen de
samenleving beheersen in de interesse van iedereen. Wat goed of slecht is voor ons hangt
af van onze menselijke natuur. Plato zegt dat de problemen van individuen direct
samenhangen met defecten in de samenleving. Een imperfecte samenleving zorgt voor
gebrekkige individuen die niet goed bijdragen aan de samenleving.
Hij onderscheid in ‘de republiek’ 5 soorten samenlevingen: 1 perfecte en 4 imperfecte. De
eerste en ideale is een aristocratie, de andere en minder goede zijn ‘timarchie’, ‘oligarchie’ ,
‘democratie’ en ‘tirannie’.
Een Timarchie is een samenleving waar eer en roem boven alles gaan. Er is geen plaats
voor filosofie en de geest speelt de dominante rol bij de heersende klasse. Een Oligarchie is
een samenleving waar alles draait om geld verdienen. Politieke macht is er gebonden aan de
rijken. Democratie vond Plato ook niet goed, hij vond het absurd iedereen een zegje te
geven op politiek vlak omdat niet iedereen even goed weet wat goed is. leidde volgens Plato
tot anarchie en staat gelijk aan chaos en losbandige vrijheid. Na de anarchie zou er een
verlangen ontstaan naar het herstellen van een zekere orde en zou er een individu
tevoorschijn komen die door zijn eigen begeerten gedreven wordt die alles doet om zijn doel
te bereiken.
Voorschrift: de harmonie van de ziel door educatie, en een overheid met filosoof-koningen
Plato zei dat gerechtigheid in essentie hetzelfde is voor het individu als voor de samenleving.
Een goede samenwerking tussen de delen van de ziel of de klassen in een staat. Een
gebrek aan deze harmonie is gelijk aan onrechtvaardigheid. Maar hoe kunnen we deze
harmonie bereiken? Volgens Plato ligt het antwoord in educatie. Hij ziet dit als een sleutel tot
het vestigen van een betere maatschappij. Deze educatie is niet enkel formeel academisch,
dat is enkel weggelegd voor de elite. De educatie omvat vooral sport, poëzie en muziek als
elementen van het curriculum. Deze vormen volgens hem het karakter.
Maar hoe zou deze vorm van educatie dan wel moeten gevestigd worden? Hierop geeft hij
een antwoord in de vorm van een utopische samenleving. Volgens Plato kan er slechts een
einde aan de problemen in de maatschappij komen als filosofen koningen worden in deze
wereld. Omdat filosofen de ultieme waarheid kennen inclusief de echte waarde van alle
normen. Dus als zei aan het hoofd van de maatschappij staan kunnen ze alle problemen van
de menselijke natuur oplossen.
Om deze filosoofkoningen of ‘voogden’ te kunnen produceren zullen de hogere delen van de
educatie, zoals wiskunde en filosofie, zich aan hen met de gepaste mentale capaciteit. Hun
levenswijze zou spartaans zijn met veel discipline. Toch vergeet hij dat kennis en macht vaak
corrupt maken. Naast de ‘voogden’ zou er ook nog een klasse van ‘hulptroepen’ bestaan
zoals soldaten, politie, en ambtenaren die de bevelen van de voogden uitvoeren. De derde
klasse zou de ‘werkers’ omvatten zoals handelaars, landbouwers en werkmannen. De
scheiding tussen deze klassen zou zeer strikt zijn. En elk individu wordt verwacht zijn eigen
taak uit te voeren voor het goede van de maatschappij. Het is duidelijk dat dit praktisch
onhaalbaar is. Plato houdt veel meer rekening met het welzijn van de samenleving dan met
het welzijn van de individuen die zich er in bevinden. Zijn samenleving is totalitair en
autoritair. In latere werken zegt Plato dat de democratie de best mogelijke samenleving en
de beste grondwet gegeven door de menselijke natuur die er is , ook al is ze imperfect.
Hoofdstuk 5: Aristoteles: The Ideal of Human Fulfillment
Aristoteles’s leven en werk
Aristoteles leefde in de generatie na Plato en spendeerde veel van zijn leven in Athene.
Toen hij 17 was maakte hij deel uit van de ‘Plato’s Academy’. Er is dan ook een duidelijke
beïnvloeding van Plato geweest op de gedachten van Aristoteles. Hoewel Aristoteles onder
zeer onder de indruk was van de inzichten van zijn mentor, toch was hij in staat om kritiek te
geven op belangrijke punten (dit is de ideale relatie tissen een filosofische leraar en leerling).
Aristoteles kwam van een medische familie en hijzelf deed uitgebreid onderzoek naar de
structuur van dieren en planten. Deze ervaring met empirisch wetenschappelijk werk
(ondanks zijn abstractheid) toonde aan dat hij een meer wereldse geest had dan Plato’s
transcendentie (verlangen naar een staat van hoger, buitenzintuigelijke bewustzijn).
Het verzamelwerk van Aristoteles’s teksten die tot bij ons over zijn gekomen tonen een
geweldige reeks van metafysica, epistemologische, astronomische, fysische, biologische,
psychologische, ethische, politieke, … en in veel van deze onderwerpen is Aristoteles een
pionier.
In die tijd was er geen duidelijk onderscheidt tussen filosofie en wetenschap  Aristoteles
was geïnteresseerd in het formuleren van de fundamentele concepten en principes in elk
gebied. Hij onderzocht wat we nu herkennen als de wetenschap van astronomie, fysica,
biologie en psychologie. Hij legde voor deze wetenschappen het fundament die tot in de 17de
eeuw betwist werden.
Het blijkt dat veel van zijn teksten niet overgedragen zijn, het talent en de energy van
Aristoteles was wonderbaarlijk. Aristoteles’s schrijven was abstract, technisch en
systematisch.
Belangrijkste werk: ‘Nicomachean Ethics’ (NE), het gaat hierin om het menselijk leven, de
idealen en de wisselvaligheden. Het is een moeilijk te lezen tekst omdat het over diepgaande
problemen over hoe we moeten leven. Nog een ander belangrijk werk is ‘de Anima’, het is
een kortere verse als NE en is meer technisch en is ook een belangrijk werk in verband met
Aristoteles’s visie op de menselijke natuur.
Metafysische achtergrond: vormen als eigenschap en de 4 soorten vragen
Aristoteles had het soms over God, maar bedoelde niet het Bijbelse van een persoonlijk
wezen, die een plan heet voor de persoonlijke geschiedenis en die zichzelf openbaart aan
bepaalde personen.
Aristoteles zei dat er een mensachtige mythe was voor het gewone volk. Hij had wel een
concept van een superieure God, hij was er van overtuigd dat er een onbewogen beweger
(unmoved mover) was geweest, hij was de onveranderlijke oorzaak van alle processen van
verandering in het universum.
De ‘onmoved mover’ is eerder een wetenschappelijk concept dan een voorwerp van
aanbidding en gehoorzaamheid.
Aristoteles was beïnvloed door Plato’s ‘theorie of Forms’
Hij verzette zich tegen de scheiding van de ‘Forms’ en verwerpt Plato’s metafysische visie
van een andere wereld die de eeuwige ‘Forms’ bevat, buiten de wereld van materiële dingen.
Aristoteles visie op de ‘Forms’  hij zegt dat er echt iets gemeenschappelijk is bij alle
dingen waar een concept F kan op toegepast worden, namelijk de eigenschap F (ook
Aristotelian Form genoemd). Maar dit gemeenschappelijk kenmerk bestaat in die dingen die
het kenmerk hebben, niet in een andere wereld.  dit maakte Plato’s visie over holbewoners
ongepast: in Aristoteles’s visie over de menselijke situatie, onze wil is niet een uitweg vinden
in de grot naar een andere wereld, maar om duidelijker te onderscheiden wat we echt zien.
In welke zin is het dezelfde eigenschap?
Hij zei dat we verschillende categorieën moeten onderscheiden.
Voorbeeld: dingen of stoffen verschillen fundamenteel van eigenschappen of kwaliteiten.
Aristoteles ondervond ook dat we vaak worden gebruiken in een context en dat we datzelfde
woord ook in een andere context gebruiken maar met een andere betekenis.
Basispunt: we herkennen verschillende dingen als ‘goed in zichzelf’, omdat het waardevol is
of het nastreven van hun eigen bestwil, niet voor de bestwil van iets anders. Maar wanneer
we vragen wat maakt al deze dingen goed, dan is er geen algemeen antwoord op.
Voorbeeld: wanneer men wijsheid goed vind is dat een onherleidbaar verschil in de
betekenis dan dat men eer goed vind.
De doctrine van de 4 oorzaken
Dit zijn 4 vragen die we bij alles kunnen vragen:
 Waarvan is een ding gemaakt? (materiële “oorzaak”)
 Wat is het? (de formele “oorzaak”)
 Wat veroorzaakte het bestaan ervan? (de “efficiënte oorzaak”)
 Waarvoor dient het, wat is het doel/functie ervan? (de “finale oorzaak”)
Hij veronderstelde dat deze 4 vragen altijd een antwoord hebben. Door de 4 vraag zegt hij
dat hij een ‘teleological’ visie heeft of het hele universum, alles heeft een bepaald doel of
functie, een doel dat ergens naar streeft.
Aristoteles leert ons niet het eerste idee of de eerste theorie die we horen te geloven, maar
om meer na te denken en een geschikte reeks van gevallen te onderzoeken. Zo kun je leren
een probleem te ontdekken en de complexiteit in de wereld in te zien, onze manier van
denken en hierover praten. Zo kun je ook open- minded zijn.
 Aristoteles kan gezien worden als de grondlegger van de ‘analytisch’ filosofie.
De theorie van de menselijke natuur: the soul as a set of faculties, including rationality
Plato geloofde in het dualisme, die zegt dat de menselijke ziel een immateriële substantie is,
dat kan verder bestaan (gescheiden van het lichaam) na de dood. Aristoteles ondermijnde
deze visie:
Bij dit onderwerp is het ‘Aristoteles de bioloog’ die een essentiële bijdrage leverde aan de
filosofie. Hij ziet de mens als een soort dier, of anders gezegd een heel speciale soort, die
een unieke gave hebben om rationeel te denken. Elk leven volgens Aristoteles vormt dus
een hiërarchie van orders, geslachten en soorten, elk met zijn eigen bijzondere kenmerken.
Het cruciale verschil met Plato is dat de ziel en de geest bij hem geen dingen of substanties
zijn. Aristoteles visie kan het best uitgedrukt worden door geen zelfstandig naamwoord te
gebruiken om het woord ‘psyche’ te vertalen, maar in plaats daarvan zegt hij dat levende
dingen ‘bezield’ zijn: wat wil zeggen dat ze een bestaan hebben en een onderlinge werking.
Met betrekking tot zijn theorie van de ‘Forms’, zegt hij dat de ziel de vorm is van een levend
ding.
Wat doen of hebben mensen dat zo bijzonder is? Volgens Aristoteles het vermogen van
‘denken en intelligent zijn’. De menselijke ziel of geest moet dus niet begrepen worden als
een ding maar als een karakteristieke cluster van vermogens, inclusief redenering, wat
fundamenteel is voor de menselijke manier van leven en functioneren.
CONCLUSIE: de ziel kan niet bestaan zonder het lichaam (tegengestelde van Plato), omdat
de ziel niet zomaar iets is maar het is een complex eigenschap van levende wezens.
 Het zegt dat er iets specifiek anders is aan het menselijke intellect, namelijk ons
vermogen voor puur theoretische gedachten. Hij zei ook dat dit vermogen kan
bestaan gescheiden van het lichaam ‘ als het eeuwige kan van het bederfelijke’.
Waarschijnlijke bedoelde hij dat in God er intelligent functioneren zal geweest zijn
zonder een lichaam.
In hoofdstuk 4 zagen Plato’s drievoudige theorie over de ziel. Aristoteles was bewust van
deze theorie maar herzag de theorie naar zijn visie. Voor Aristoteles is de ziel niet hetzelfde
als het lichaam, maar een reeks van capaciteiten van het levende lichaam.
Een ander cruciaal aspect van Aristoteles theorie over de menselijke natuur, is dat we
sociale wezens zijn. Het geloofde dat onze menselijke natuur de volledige ontwikkeling
bereikt alleen wanneer we leven als lid van een georganiseerde samenleving.
Maar wie van die rationele wezens, doet mee in het publieke en politieke leven? Aristoteles
gebruik van het mannelijke geslacht is geen toeval, zoals de meest oude Grieken wordt er
vanuit gegaan dat vrouwen aangeboren andere mentale capaciteiten hebben en minder
uitgerust zijn voor rationeel denken.  deze uitspraak berust niet op empirische studies of
vrouwelijke capaciteiten, deze uitspraken zijn de ‘common sense’ uitspraken van die tijd, en
die waarschijnlijk niks meer zijn dan vooroordelen en waargenomen zelf- belang. Met respect
voor vrouwen was Aristoteles conservatief waar Plato voor op zijn tijd was.
Aristoteles zei ook dat er aangeboren verschillen waren tussen individuen in hun capaciteiten
om te denken en te redeneren. Hij sprak meerdere keren over ‘goede geboorte’.
Zoals anderen in die tijd, zag Aristoteles geen algemeen bezwaar tegen slavernij, hij
geloofde dat sommige mensen van nature slaven waren. Zij discussie over slavernij is
genuanceerd, hij maakte een onderscheid tussen gewone slavernij waar er een natuurlijke
mentaal verschil is tussen slaaf en baas en anderzijds waren er gemeenschappen waar er
een vriendschappelijke relatie was tussen hen.
Zoals andere Grieken van die tijd zei Aristoteles zonder argument dat er een natuurlijk
onderscheid is tussen Grieken en barbaren. Hij impliceerde dat alle barbaren van nature
slaaf zijn, en zegt dat de Barbaarse mensen worden beheerst door de Grieken.
Ideaal en diagnose: menselijke ‘fulfillment’, ‘virtues’ en ‘vices’
Aristoteles accentueerde het positieve. In plaats van een diagnose te stellen van wat fout is
in het menselijke lichaam en het nadien beschrijven van een remedie voor deze fout (dit
doen vele religies) , doet Aristoteles het anders: eerst geeft hij een overzicht van het doel of
de betekenis van het menselijk leven, vervolgens stelt hij hoe het in de praktijk kan worden
gebracht en hoe mislukkelingen zouden kunnen worden voorkomen of verholpen kunnen
worden.
In de Nicomachean Ethics begint Aristoteles met de vraag of er een einde komt aan het doel
dat we nastreven in onze acties en projecten. Hij zegt dat weer allemaal akkoord mee zijn
dat er zo een einde is en dat we ‘geluk’ (Happiness) noemen, maar we kunnen niet akkoord
zijn over wat geluk echt betekent. We moeten voorzichtig zijn met het gebruik van het woord
‘geluk’ om Aristoteles eudaimonia te vertalen. De etymologie van het Griekse woord verbind
het met het idee van een goede zielbewaarder of ‘genius’ (daimon) .
Aristoteles wil nadrukkelijke het idee verwerpen dat iemand eudaimonia beleeft, maar
‘fulfillement’ is een betere vertaling.
p. 106- 107 tekst: in het bericht komt naar voren dat :




Menselijk vervulling (fulfillment) bestaat in activiteiten, namelijk de beoefening van
onze vermogens, en niet in louter passief genot.
Het moet betrekking hebben op he gebruik van onze menselijke rationele
capaciteiten.
De activiteit moet als volgt uitgevoerd worden: ‘goed en fijn’, de beste, meest
complete uitmuntendheid of deugd weergeven.
Het moet gespreid zijn over een uitgebreide levensduur.
Hij onderscheidt intellectuele uitmuntendheid en een uitmuntendheid in het karakter. Twee
theoretische uitzonderingen zijn Sophia (of intellectuele prestatie wat we nu noemen
academische uitmuntendheid) en techne (of technische expertise).
Praktische uitmuntendheid is phronesis, praktische wijsheid, goed zijn in het doordacht
nadenken over wat je moet doen in levensechte situaties en bekomen tot wijze beslissingen
over die situaties.
De wijze persoon prhonemos, leert van praktische ervaringen en zal moeten vertrouwd
worden om wijze beslissingen te maken in nieuwe situaties.
Dit onderzoek over deugden heeft positieve idealen voor het menselijk leven. De dingen
gaan fout wanneer menselijke acties, karakters en levens zich niet meten met deze idealen.
Een verdere twist van Aristoteles diagnose is de soorten van ongewenste staten:
 Slechtheid het tegenovergestelde van een deugd, namelijk de wil hebben om iets
fout te doen. Het is niet sinds de geboorte maar is gekomen door een combinatie van
een slechte training en foute keuzes.
 Gebrek aan zelf- controle  is de meest interessante volgens Aristoteles. De
persoon die zelf- controle verliest is volgens hem anders dan zij of hij die gewoon
slecht of kwaadaardig zijn.
 Beestachtigheid aangeboren, ongeneselijke aanleg dor zich te gedragen als
‘onmenselijk’, dat schadelijk is voor anderen of gewoon raar is.
Aan de positieve kant, is er een overeenkomstig onderscheid tussen de persoon die de juiste
dingen doet, maar alleen na het oefenen van zelf- controle om meester te zijn over zijn of
haar ongepaste verlangens en de persoon die een persoon die ver genoeg gevorderd is in
deugden om die ongepaste verlangens niet te voelen, zo doen ze het juiste ding.
Realisatie of voorschrift: politieke expertise en intellectuele contemplatie (overpeinzing)
Hoe kan menselijke vervulling (fulfillment) bereikt worden? Hoe kan innerlijke harmonie
worden bereikt? Aristoteles zei dat deugd en ondeugd worden gevormd door ‘gewenning’:
dat is, iemands karakter is het resultaat van iemands verleden actie, het lijkt dus dat we
verantwoordelijk kunnen gehouden worden voor wat we van onszelf gemaakt hebben.
Dus passende opvoeding is het cruciale ingrediënt in karakter vorming en opvoeding en
educatie veronderstellen een al eerder bestaande menselijke samenleving.
Aristoteles is realistischer dan Plato bij het toestaan van het familieleven en privé- eigendom,
dus hij erkent grenzen van staatsmacht. Maar soms is zijn ideale polis toch wat autoritair,
want hij beschouwt de opvoeding van kinderen en jeugd cruciaal voor hun mentale
ontwikkeling en dus voor de morele gezondheid van de samenleving, dat de opvoeding en
patronen van gedrag door de staat geordend moeten worden.
Aristoteles gaat verder door te zeggen dat het absurd is dat we praktische dingen doen voor
goden, wij geloven dat ze gezegd en gelukkig zijn in de hoogste graad en we ontvangen hen
als levend en daarom als actief in een bepaalde context, dus dat kan alleen in een
reflecterende weg, wat waarschijnlijk de hoogste graad van activiteit is. Bovendien, als
goden zich zorgen maken over het menselijke, veronderstelt dat ze genieten van wat de
grootste affiniteit voor henzelf, namelijk onze oefening voor intelligentie.
Uiteraard, Aristoteles zelf streefde het leven van de geest na, werd er een wereldleider in, en
zal er waarschijnlijk groot genoegen van hebben gehad.
Aristoteles negeert het belang van menselijke liefde niet. Vriendschap is in het concept van
Aristoteles, alleen mogelijk met een paar mensen: specifieker: het kan alleen bestaan tussen
goede mensen.
De ideaal dat naar voor geschoven wordt is ten eerste dat we zouden liefhebben voor al
onze medemensen, zonder te kijken naar sekse, klasse, etniciteit, of nationaliteit. En ten
tweede, dat onze liefde niet afhangt van het goede gedrag of individuele talenten, zodat een
kans van vergiffenis of een bedenking altijd mogelijk is. Deze 2 idealen zijn bijna onmogelijk
maar we voelen dat er ethisch toch iets mist.
Hoofdstuk 6: The Bible: Humanity in relation to God
Inleiding


Er is een groot verschil tussen de opvattingen van het Oude Testament en het Nieuwe
Testament: er zijn steeds veel historische processen aan de opbouw hiervan
voorafgegaan. Het Christendom heeft een zeer moeilijke en ingewikkelde geschiedenis:
veel afsplitsingen en aparte ontwikkelingen doorheen de geschiedenis.
Er zijn veel problemen ook rond de interpretatie van de Bijbel. Ten eerste zijn er niet
aparte schrijvers van de ‘verhalen’ in de Bijbel: de teksten stemmen allemaal af van een
verschillende datum en zijn vaak met verschillende bedoelingen geschreven. De
teksten kunnen ook op verschillende manieren worden geïnterpreteerd, wat het ook
moeilijk maakt om een gemeenschappelijke betekenis ervan te vinden die elke christen
aanstaat.
Het Oude Testament: Metafysische achtergrond: de Joodse-Christelijke opvatting over God






De wereld is op een goddelijke manier geschapen, dit is het universele verhaal van de
geschiedenis, dus ook van de menselijke geschiedenis.
God is bij het verhaal afgebeeld als een macht die het bevel geeft om iets te creëren,
en dat gebeurt dan ook (hij moet niet zelf dingen creëren, hij moet fysiek niets doen). In
de traditionele interpretatie creërt God alles vanuit het niets (ex nihilo): Hij had
concepten van dingen in Zijn hoofd vooraleer deze ook echt bestonden en Hij geeft die
dingen namen. Hij geeft oordelen over de waarde van alles: ‘God zag dat het goed was’
wilt niet zeggen dat Hij oordeelt over wat goed is, maar alles wat Hij geschapen heeft, is
van waarde. Dit is een fundamenteel idee binnen het christendom: alles wat bestaat is
intrinsiek goed (ook mensen waren goed voor de Val (Eva eet appel)).(Later krijgt God
spijt van Zijn creatie van de mens door de Zondeval.)
In de Bijbel wordt God vaak weergegeven als pratend tegen een individueel persoon:
meestal zegt Hij wat die personen wel of juist niet moeten doen. (Merk hier de implicatie
op dat God zichtbaar is en een gezicht heeft! Maar meestal wordt Hij wel weergegeven
door middel van een stem)
Het is niet altijd duidelijk of we wat God zegt, letterlijk of metaforisch moeten opnemen.
God wordt meestal afgebeeld als iemand die door de stem van een persoon (meestal
profeet) praat. Deze persoon heeft een visioen of ontvangt het woord van God en
bezorgt die boodschap dan bij de mensen): meestal wordt wat er moet/zal gebeuren
verklaard vanuit ‘God’s wil’
In het algemeen wordt er verteld dat de Bijbelse God niet per se een lichaam moet
hebben/ geen lichaam heeft. Hij is geen object zoals de andere in het universum. Hij
bezet geen plaats in de ruimte en in tijd. (Hij wordt ook niet omschreven als iets dat
alles (heel het universum,…) omvat; dat zou Pantheïsme zijn). God is transcendent en
immanent. Hij wordt wel om schreven als een persoonlijk Wezen/Zijn dat ons creërt,
liefheeft, ons leidt, ons beoordeelt, ons bevrijdt,.. Dus, ondanks er wordt gezegd dat Hij
geen lichaam heeft, wordt er toch over Hem gedacht als een soort van persoon, een
supermenselijk brein vol met intelligentie, kennis, verlangens en doelen; hij is ook in
staat tot woede, liefde, vergiffenis, intenties, acties, en sommige soorten van
tussenkomsten in de wereld (ofwel door met zijn stem door mensen te praten, ofwel
door een miraculeuze tussenkomst). In elk geval: in Hem geloven, moet onze
gedragingen beïnvloeden.

We kunnen natuurlijk niet bewijzen dat er zo’n superpersoon bestaat.
The Hebreeuwse theorie over de natuur van de mens







De Hebreeuwse theorie ziet ons als wezens die bestaan in relatie tot God, die ons heeft
gecreërd zodat wij een speciale plaats in het universum kunnen innemen. Er bestaan
wel al 2 moeilijkheden over de creatie van de mensen (binnen Genesis): eerste verhaal
zegt dat man en vrouw alletwee geschapen zijn door God. Het tweede verhaal zegt dat
God eerst de man heeft geschapen, en uit de man de vrouw is ontstaan. Dit levert
natuurlijk al een groot verschil op voor de visie op de mens. Een andere moeilijkheid is
dat het, door de wetenschap en haar ontdekkingen, moeilijker wordt de Bijbel nauw te
geloven. We moeten hier wel voorstellen dat enkel een symbolische manier van
interpreteren van het verhaal van de schepping mogelijk is.
Er wordt ook vaak gezegd dat wij naar het evenbeeld van God geschapen zijn. Wat
houdt dat in? Er zijn meerdere visies op deze uitspraak. Ten eerste kan er gezegd
worden dat God een idealisatie is van onze imperfecte rationaliteit. Er kan ook gezegd
worden dat we een beetje mee hebben gekregen van God’s rationaliteit en
persoonlijkheid.
De mensheid wordt gezien als een speciale rol hebbend in het universum, maar toch
wordt de mensheid op bepaalde manieren gelijkgeschakeld met de rest van de natuur
(‘de eerste mens is gemaakt van stof van de grond’)
Een visie van dualisme komt eigenlijk niet voor in het Christendom (wij denken dat altijd
wel)
Over de gelijkheid van de geslachten bestaat nog wat onenigheid. In het ene verhaal
zijn man en vrouw gelijkwaardig (een ideaal in de Bijbel is dat alle sterfelijke mensen
gelijk zijn), maar uit andere dingen kunnen we ook merken dat de vrouw soms als
minderwaardig/als drager van de zonde gezien wordt (Eva eet van appel, Eva is uit
Adam gemaakt,…)
Het meest kritische punt in de visie over de mens in de Bijbel is de vrijheid. Deze
vrijheid kan begrepen worden als ofwel het gehoorzamen aan God’s wil met geloof en
liefde voor Hem, ofwel ongeloof en trots. (dit is ook de keuze tussen goed en kwaad)
God heeft de mens gecreëerd omHem te volgen, zodat wij het doel in ons leven kunnen
vervullen als we hem volgen.
Diagnose: menselijke ongehoorzaamheid

Wat mis is met de mensheid, volgt van hoe God de mensheid geschapen heeft. Wij
misbruiken onze vrije wil die God ons gegeven heeft, we kiezen eerder slecht dan goed,
we zijn geïnfecteerd met de zonde en daardoor is onze relatie met God ontwricht. Ook
al is de mens vrij, er is een fatale val in onze menselijke natuur: wij zijn in staat om onze
vrijheid te misbruiken, maar we lijden wel onder de gevolgen ervan.
God’s overeenkomst en regeneratie (herstel)

Het Hebreeuwse voorschrift is gebaseerd op God, net zoals de theorie en de diagnose.
Als God ons gemaakt heeft opdat wij hem zouden volgen, en wij hebben Hem onze rug
toegekeerd en onze relatie met Hem verbroken, dan hebben wij God nodig om ons van
onze zonden te vergeven en de relatie terug opnieuw op te bouwen. Dit zien we ook in
het idee van de Bevrijding, het herstel van de mensheid (na Jezus zich opofferde voor
de mensheid en de zonde), dit is allemaal maar mogelijkheid door de
vergevingsgezindheid en liefde van God.
Het Nieuwe Testament (Nt)

Jezus heeft zelf geen geschriften achter gelaten. Het is Paulus waarschijnlijk die het
Christendom heeft opgericht (rond 100na C.)
Voor Christenen is het concept van God en van de mensheid veranderd nadat Jezus
gekomen is. Want Jezus zelf was de ‘Zoon van God’, was half goddelijk. Dat iemand
half goddelijk kan zijn, kan leiden tot heel wat controversiële theorieën.

De menselijke natuur in het Nieuwe Testament

Het idee over de natuur van de mens is dus veranderd door het idee dat een mens ook
halfgoddelijk kan zijn.
Paulus maakt in het NT ook een zeer groot onderscheid tussen ‘vlees’ en ‘bloed’ (wij
interpreteren dit soms als dualisme, maar dat is het niet), het verschil dat hij maakt is
het verschil dat hij maakt over de bevrijde/verloste mensheid en de niet-bevrijde/nietverloste mensheid.
Het is verleidelijk om ‘vlees’ met onze biologische natuur te vergelijken, maar er wordt
geen referentie gemaakt tussen slecht (het lichaam) en het goede (geest): dit
onderscheid bestaat niet, dus we mogen geen referenties/vergelijkingen maken.
De verhouding man-vrouw is soms gelijkwaardig, soms niet: Jezus behandelt vrouwen
met veel respect, maar heeft toch geen vrouwelijke volgelingen en vrouwen moeten hun
mannen gehoorzamen.
In het NT kom ook het ‘eeuwige leven’ en dus het leven na de dood voor de mensen
aan bod. Met als bedoeling dat de mens een beter leven zou hebben in het echte leven.
Het NT legt de nadruk op het eeuwige leven voor diegenen de geloven en het goede
pad volgen. Het eeuwige leven houdt dus is dat men nu een goed, liefdevol leven leidt
en dat dan ook na de dood kan voortzetten.
Ook ‘liefde’ komt meer naar de voorgrond: je moet God liefhebben, je medemens,
jezelf,…




Het NT: de diagnose van de zonde



Alles wat de mens doet, kan nooit perfect zijn met de standaarden die God heeft. De
mens heeft hier dus een innerlijk conflict: we zien wat we moeten doen, mar falen hier
toch nog vaak in.
De aard van een zonde is altijd mentaal of spiritueel in het Christendom (niet in het
lichamelijk: bv. Seks is geen zonde als het de juiste plaats in het huwelijk inneemt);
het bestaat uit trots, uit het verkiezen van onze eigen egoïstische wil boven die van
God, en onze vervreemding van Hem.
God heeft controle over alles wat gebeurt, behalve over al het kwaad in de wereld.
God’s bevrijdenis door Christus

Er rijzen wel vele vragen over Jezus’ rol met betrekking tot het wegnemen van de
zonde, zoals bv: hoe kan het dat de mensheid de schuld blijft dragen van 1 fout van 1
man zo lang geleden? En hoe kan het dan dat 1 man die zonde wel kan opheffen?

De kwestie van dat God zou willen dat Jezus voor hem en heel de mensheid moet
sterven,… blijft nog steeds contradictorisch. Het moet gewoon aanvaard worden en
verspreid worden over de bevolking. Het enige dat vaststaat is dat vergeving enkel
van God zelf kan komen, door Zijn offer van Zichzelf door middel van Christus te
offeren. Er is ook hier weer een dubbelzinnigheid. Enerzijds wordt er vermeld: het
blijft wel aan ons, de mens zelf met zijn vrije wil, om die bevrijding van God al dan niet
te aanvaarden. Anderzijds wordt er vermeld dat enkel God met Zijn almachtigheid in
staat is te kiezen om de mens te bevrijden.
Spirituele of supernatuurlijke versies van het Christendom?




De teksten over de verrijzenis, boetedoeing, incarnatie, en het einde van deze wereld
zorgen voor veel problemen binnen de menselijke rationaliteit. Hierdoor zijn er binnen
het christendom veel interne debatten ontstaan. Vaak is het antwoord op zulke
kwesties dat het mysteries zijn (eerder dan dat er sprake is van tegenstellingen met
bv de wetenschap)
In tegenstelling tot het vroege Jodendom, ontwikkelt het Christendom een heldere
verwachting over het leven na de dood. In het Christendom is dat niet enkel de geest,
maar een soort van spirituele lichamen die voortleven. Daarmee wordt ook de
verrijzenis van Jezus gezien als een echt observeerbare historische gebeurtenis, en
als een unieke daad van God. (Een vraag die dan kan ontstaan: is er een moment
dat iedereen zal verrijzen?)
Door deze visie op de verrijzenis van de mens, is het duidelijk dat christenen ook een
duidelijke visie hadden over het einde van de mensheid, namelijk het laatste oordeel.
Maar de vraag blijft ook hier of het de bedoeling is dat wij dat alles moeten begrijpen.
Want als lichamen blijven voortleven, moeten zij plaats innemen in de ruimte. Waar is
dat dan? Kan dat? Dus het lijkt eerder dat we moeten toegeven dat er een plaats
bestaat waar al de verrezen (mensen die voortleven na de dood in dit geval)
lichamen zijn, maar die plaats heeft niet veel te maken met de plaats waar wij nu
wonen, bestaat uit een heel ander soort wereld.
Christenen denken vaak niet te ver na over al de problemen binnen het christendom,
maar zijn eerder geneigd om mee de doctrines te volgen: het Christendom is niet
enkel een geloof, het is ook een manier van leven.
Hoofdstuk 7: Islam: submission to God
-
-
-

-
-
-
Het is de Derde monotheïstische religie van semetische oorsprong, ontwikkeld uit en
als reactie op „ de Bijbelse literatuur‟. Je zou zelf kunnen zeggen dat het bij de
Bijbelse literatuur hoort = sommige spreken zelf van de derde testament
Het Gebaseerd op goddelijke openbaringen ontvangen door de profeet Mohammed,
in de eerste helft zevende eeuw.
Gebundelde openbaringen werden: de koran. (Een interpretatie van de koran:
„herziening‟ van de bijbelse literatuur: ook wel de „derde testament‟ genoemd).
Na de dood van Mohammed was er een hevige discussie over zijn opvolging, dit
resulteerde uiteindelijk in een deling tussen de Sjiieten (volgelingen Ali, neef en
schoonzoon van de profeet, opvolging moet van de familie komen) en de Soennieten
(volgelingen Abu Bakr, schoonvader Mohammed).
= Soennieten: tegenwoordig grootste groep moslims, momenteel ca. 80% van alle
moslims.
Mohammed is niet volgens de Koran goddelijk (anders dan bij Jezus), maar hij is wel
de „perfecte mens‟.
De Overleveringen over het handelen en de uitspraken van Mohammed zijn te vinden
in de Hadith = in principe moet elke moslim deze kennen want hierin vind men ook de
soenna, “de manier van de profeet”, het is het gene dat navolging verdient, de wijze
waarop de profeet leefde.
= Definitieve vorm van de soenna verscheen pas twee à drie eeuwen na de dood van
Mohammed.
De Koran is vaak moeilijk te interpreteren, vooral de oorspronkelijke bedoelingen zijn
moeilijk te interpreteren ,vele passages zijn nagenoeg onmogelijk te reconstrueren.
Enkele verschillen tussen soennieten en Sjiieten
Soennieten hechten meer belang aan de „soenna‟, de overleveringen van het leven
van Mohammed. Sjiieten beschuldigen hen daarom van dogmatisme ( vasthouden
aan je eigen opvattingen en het niet willen veranderen) en menen dat dit leidt tot
sektes zoals het wahabisme (wahabiten gaan zichzelf nooit zo noemen, het is een
soort scheldnaam,een benaming die enkel externen gebruiken).
Sjiieten zien hun ayatollahs ( hoge titel die gegeven wordt aan sjiitische
geestelijken)als reflecties van god op aarde. Voor sommige soennieten is dit
regelrechte ketterij.
De meeste sjiieten geloven dat op een dag de twaalfde imam (al mahdi, de „door God
geleide‟) zal verschijnen om het goddelijke plan te volbrengen.( vergelijkbaar aan
protestanten die geloven dat Jezus ooit zal terug komen) Ook herdenken ze jaarlijks
de Asjoera – de dood van imam Hussein (680), kleinzoon van Mohammed (gaat
gepaard met rituele zelfkastijding).
-
Ondanks grote interne conflicten, kende de Islam een snelle verspreiding (door
handel, bezetting en al dan niet gedwongen bekering)
-
De Islam kent zijn Bloeiperiode: van de 8e /9e tot de 12e /13e eeuw:moslims
maakten grote vooruitgangen wat betreft theologie, wetgeving, filosofie, wetenschap
(bv optica en geneeskunde) terwijl dat in het westen eigen verloren was gegaan – +
bewaren Griekse en andere kennis – maakten renaissance, via terugvertalingen naar
het Latijn, in Europa mede mogelijk. = Vooral de bewaring en doorgeven vh werk van
Aristoteles, 12e eeuw.
-
Waaier aan islamitische stromingen ontwikkelt zich (bv soefisme; vorm van mystiek)
-
Na bloeiperiode: stagnatie en terugplooiing, mede door kolonisatie vanaf laat
vijftiende eeuw.
-
In latere middeleeuwen relatief open discussies tussen christelijke, islamitische en
joodse intellectuelen (Avicenna, Al-Ghazali, Averroës, Maimonides e.a.)
-
„Reconquista‟/”herovering”: Doordat delen van Iberisch schiereiland in 8e eeuw
veroverd werden door moslims was het grotendeels van het schiereiland onder
islamitische heerschappij. In 1492 slaagden de christenen erin dit gebied te
heroveren en werden joden en moslims van het schiereiland verdreven.
-
Allah = is de schepper van het universum, die gebruik maakt van profeten en
boodschappers om te communiceren met de mensheid. De Betekenis van Allah is
„de God‟. Islam neemt a priori aan dat er maar één God is; daarom zou de God van
de joden en christenen eigenlijk dezelfde zijn, maar hij wordt door de andere religies
verkeerd begrepen – zie bv. de doctrine van de „heilige drievuldigheid‟= het geloof
dat de ene god bestaat in 3 personen, de vader, de zoon en de heilige geest. Dus
men er is ervan overtuigd dat 1 god bestaat in 3 goddelijke figuren. In de Islam is
Jezus enkel mens, maar wel een heel bijzonder mens (zoals bv. ook Adam).
-
De Kern van het Islam is relatief eenvoudig: Er is maar één God en Mohammed is
zijn profeet (boodschapper). Er is een Grote diversiteit in opvattingen over diverse
kwesties in de Islam, maar er is een algemene consensus dat God uniek is en met
niets kan vergeleken worden.
-
Epistemologisch probleem: maar als vergelijkingen niet mogelijk zijn, hoe kan men
God dan begrijpen?

Theory of the human nature
- de islamitische visie op de menselijke natuur kan worden gevonden in de moslim
eerbied voor adam als een profeet, voor zijn belangrijke statut in de islamitische
tradities die in contrast staat met hoe adam gezien wordt in de christelijke dogma na
de tweede eeuw C.E.
- Irenaeus ( de bischop van Lyon) is in deze eeuw in een sterke controverse geraakt
met gnostische Christenen
= terwijl ze beide hun opmerkelijke pessimistische houding ten opzichte van de
mens, de menselijke natuur en in het bijzonder het lichamelijk bestaan aan het
betwisten waren schoof de bishop een redenering naar voor die uiteindelijk zou
leiden tot de leer van de erfzonde
=Bijbelse literatuur zijn niet gekend met dit concept ( er wordt niets gezegd over de
erfzonde) maar kerkvaders ontwikkelden deze vanuit de observatie van de
menselijke feilbaarheid ( betekent dat de mens in staat is om fouten te maken) die te
wijten is aan de universele schuld die de mens kreeg door de ongehoorzaamheid
van Adam en Eva in de tuin van Eden
 De koran zegt dat god de zonde straft met de extra zekerheid dat de goddelijke
toorn (boosheid) uitgedeeld zal worden alleen voor de zonde die elk individu
zichzelf heeft gepleegd
= toorn wordt omschreven als emotionele reactie op het ervaren van onrecht en
onrechtvaardigheid -vaak vertaald als boosheid
= Gods toorn is altijd heilig en rechtvaardigt ( die van de mens is nooit heilig en
rechtvaardigt)
 De Koran herziet ook het verhaal van Adam en Eva, waar de Genesis spreekt van
een slang die eva misleidt, identificeert de Koran de duivel met de “verleider van het
echtpaar”. ( ze gebruiken het woord “echtpaar” want zowel man en vrouw
overtreden hier samen de overeenkomst met god)
 Adam ontvang daarna een openbaring van god die hem tot profeet zal noemen,
adam “keert”/”wendt” zich dan tot god
= dit is een term dat in de koran gezien wordt als vergeving van zonden
 Conclusie: in plaats van zonde steeds een deel van de erfenis van de mensheid te
maken wordt vergeving aangeboden aan een berouwvolle adam en krijgt hij daarna
de statuut van profeet
= Allah is degen die verandert, de barmhartige.
=de mens wordt dus niet geboren met de “erfzonde”, In christendom is deze de
oorzaak/symbool van de menselijke zwakheid, gevolg van Eva‟s zwakheid, gevolgd
door die van Adam.
 Er zijn wel 2 problemen hier:
 eva’s situaties is hier verder onduidelijk
 er is geen verklaring waarom onze oer ouders, adam en eva de
suggesties van de duivel niet konden weerstaan
 in de tekst wordt er ook over gegaan van “ jullie allebei” naar “ jullie
allemaal”
= de goddelijke stem wendt zich precies tot mensen die niet aanwezig zijn
in het verhaal, maar als hij dit wel doet dan zegt hij dat ze het paradijs
moeten verlaten, sommigen mensen als vijanden van elkaar
= de vraag die hierbij gesteld word is of god zich wendt tot de gehele
menselijkheid of niet!
 Voor de tweede vraag: de koran vertelt ons dat god een overeenkomst
met Adam sluit maar dat Adam zijn verplichting niet nakomt. Daarbij wordt
er ook gezegd dat het niet Adam’s bedoeling was om de overeenkomst te
breken
= er wordt weeral niets gezegd over wat Eva ervan vindt ( in joodse en
christelijke legendes wordt er meer over haar gezegd)
= is er hier sprake van gender vooroordelen??

-
diagnosis
Fazlur Rahman: een Pakistaan-Amerikaanse professor van Islamitische studies
= zegt dat ook al wordt Allah het meest vermeld in de Koran dat het hoofdthema
de mensheid is
= het doel van de Koran en dat van de profeet is: zaken aan het publiek opfrissen
die ze al weten maar die ze zijn vergeten , het is dus niet een bron van nieuwe






informatie over god en de mensheid, de koran offert zichzelf als leiding voor de
mensheid
de koran kan zo gezien worden als een goddelijke openbaring
maar we hebben gezien dat de relatie tussen de bijbel en de Koran revolutionair is
( het is vergelijkbaar met de relatie tussen het nieuwe testament en de joodse
bijbel )
het is daarom interessant om de Koran te introduceren als een “derde testament”
en niet als een compleet nieuw systeem van religieuze praktijken en
gedachtegangen
Voor Moslims is spreke van een “ derde testament “ interessant wanneer lezers
van de nieuwe of tweede testament the boodschapper ( jezus/nazareth) en de
boodschap met mekaar beginnen te vermengen op een manier dat de
boodschapper de boodschap wordt
De koran vindt de christelijke vergoddelijking van Jezus een grote fout!!!! =
mensen kunnen niet goddelijk zijn! De rede voor deze fout is dezelfde als die van
alle menselijke fouten: de neiging om te vergeten. ( de koran’s voorbeeld voor
deze menselijke neiging tot vergeten is Adam)
Volgens Moslims is “redding” mogelijk indien men goede (perfecte) voorbeelden
navolgt, we moeten ons gedrag dus conformeren aan die van de sunnah*
(mohammed), of de praktijk van de profeten zoals Adam en anderen. ( dit is hun
ethiek)
= profeten kunnen ook vergeetachtig zijn en fouten maken maar zoals bij adam,
was het nooit hun bedoeling om dit te doen
*De sunnah is de handelwijze van de profeet
 dus moslims geloven dus dat God/Allah de mensheid begeleid door
profetische herinneringen
= de Koran zegt wel dat sommigen individuen met opzet de goddelijke
leiding niet volgen, ongeacht of ze misleid worden door Satan
-
= maar als de moslims niet geloven dat de mensen zondaars zijn hoe
verklaren ze dan dat sommige mensen slechte bedoelingen hebben?
= men gaat uit van het standpunt dat het kwade gewoon bestaat, er wordt
niets gezegd over zijn oorsprong of rede waarom het zo is ( hetzelfde met
het bestaan van god)
=> oorsprong van kwade in de wereld en in de mens blijft onduidelijk
De manier waarop de koran de menselijke natuur benadert gebeurd door een
woordenschat die zowel in Bijbelse literatuur als in vroege Arabische literatuur
voortkwam, hierbij zijn 2 termen belangrijk:
 nafs: zelf en ziel
 ruh: adem of wind maar ook gebruikt om een engelen figuur of een
goddelijke eigenschap aan te duiden
= over de tijd heen gaan moslims ze door elkaar gebruiken
-
de nafs/ziel: heeft meer de neiging om van de mooie dingen te genieten in
onze wereld dan te doen wat god vraagt, het is dus mogelijk om een individu
het slechte te laten doen
= het kwade is geen eigenschap inherent aan de mens, het is het gevolg van
acties die genomen werden terwijl we streefden naar bepaalde verlangens
=koran zegt ook dat de mens zijn verlangens niet perse moet nastreven, hij
staat er niet hulpeloos voor, hij moet ze zelf kunnen bedwingen !
 Globaal, volgens islamitische traditie: de menselijke natuur bestaat uit een
mix van intenties en verlangens die zowel tot het goede als het kwade
kunnen leiden. (cf. christendom, maar ook recente wetenschappelijke
ontwikkelingen, bv. evolutiepsychologie)
 Daarbij is er ook nog eens de term khalifa: de titel die verleend wordt aan
de opvolger van Mohammed als tijdelijke leider van de gemeenschap
= god zei bij het creëren van de wereld aan de engelen dat hij een Khalifa
op Aarde ging zetten, adam.
= god leerde aan adam alle namen van de dingen die gecreëerd werden
= Adam kreeg een belangrijke afspraak van god: Adam stond in god zijn
schoenen, mensen zijn de afgevaardigden van god op Aarde
= de mens heeft enkel autoriteit omdat god het hen geeft
= het lijkt dat menselijke wezens vrij zijn maar ze moeten opletten met wat
ze doen want in theorie mogen ze niet doen wat ze willen
 wanneer de mens handelt staat de goddelijke eer en waardigheid op
het spel ( er moet dus rekening gehouden worden met wat god wilt, en
god maakt zich zorgen dat zijn eer vernietigd zou worden doordat de
mens zich zou misdragen)
= ze moeten leren omgaan met die verlangens (nafs) zodat ze op het
goede pad blijven, op het pad van god
= de rol van khalifa is niet enkel beperkt tot profeten, maar het is de hoge
positie die god heeft toegekend aan Adam, en hierdoor ook aan de hele
mensheid
 Om in staat te zijn het goede te doen: men moet profeten bestuderen en
navolgen, in het bijzonder Mohammed. (ook: Abraham, Mozes, Jezus) +
ook het bestuderen en navolgen van mensen die bijzondere levens
hebben geleid (cf. traditie van studie en navolging heiligenlevens in
katholicisme).

Prescription
-
Moslims hebben ondervonden dat er een innerlijke natuur is die gericht is naar
god
In de haddith litteratuur ( grote verzamelingen islamitische overleveringen over
het doen en laten en uitspraken van mohammed, het vormt soort van
aanvulling op interpretatie van de koran, door dit kent men ook de soenna)
= hierin wordt nadruk gelegd op belang van de omgeving in de vormgeving
van persoonlijkheid
= elk kind is geboren volgens de fitra ( menselijke natuur zoals god die
bedoeld heeft, gaat om bepaald besef van goed en kwaad, een kind is dus
geneigd tot het goede)
= Het heeft wel verschillende vertalingen en interpretaties: soms zijn mensen
het product van hun omgeving, soms zijn ze allemaal geboren moslims, maar
moeten ze “terug gebracht worden” tot de Islam.
-

Zoals de meeste christenen geloven ook moslims dat God van hun houdt en
een plan voor hen heeft
= de bijzonderheden van dat plan zijn wel ongekend
= het enigste wat moslims aangeboden krijgen is een wolk van getuigenissen
hiervan
Conclusie:
- God heeft profeten en heiligen op aarde gestuurde om de mensen die volgens
gods wil /Het Kalifa ideaal willen leven te begeleiden (want daarvoor was de
mens namelijk gemaakt)
= maar de menselijke geschiedenis toont ons dat de meerderheid van de
mens hierin gefaald heeft
= op het einde is het god die de gene begeleid die hij kiest om zijn pad te
volgen
= mannen en vrouwen zijn geen zondaars uit nature, het is niet op voorhand
bepaalt dat ze hun schepper moeten ontgoochelen, maar man en vrouw
ontgoochelen hun schepper opmerkelijk veel, en om gered te worden zijn ze
afhankelijk van Gods genade
= de boodschap is nog al Bijbels, zij die de god uit de Bijbelse literatuur niet
aanvaarden kunnen ook geen troost vinden in de derde testament
 het doel van dit hoofdstuk is dat we verder denken dan wat we gelezen
hebben, we moeten onze eigen opvatting hebben over bv de koran of de
bijbel, we moeten niet zomaar accepteren wat er letterlijk geschreven
staan
= we kunnen onze eigen opvatting hebben maar toch nog rekening houden met wat er
oorspronkelijk geschreven staat
Hoofdstuk 8: Redenen en oorzaken, moraliteit en religie
Kant
Wordt gezien als een van de grootste filosofen aller tijden (durf denken!). Zijn werk wordt
gekenmerkt door zowel christelijke als wetenschappelijke kenmerken (typisch westers)
Christelijk is er het concept van God (als allesomvattend wezen) en mensen met een vrije
wil, en daaruit volgt dus ook een moraliteit (immers, wanneer je geen vrije wil hebt, ben je
niet verantwoordelijk voor je acties, en zijn er dus ook geen "goede" of "foute" acties.)
Wetenschappelijk was hij bewust van o.a. Newton's natuurkundige theorieën en dergelijke,
en heeft zelf ook bijdrage geleverd aan de astronomie met een theorie over de vorming van
planeten. Verder zien we in zijn werk elementen van chemie en levert hij zelfs perspectieven
op de evolutietheorie en natuurlijke selectie.
Verder wordt hij gekenmerkt door het humanisme, Griekse, Latijnse en Europese filosofie en
literatuur. Kant geloofde in het kader van de verlichting in de mogelijkheid om met rede
(denken over de dingen) de menselijke conditie te kunnen verbeteren, en ondersteunt dan
ook het vrij gebruik van rede om alles te bestuderen
Rede
Kant zegt dat de menselijke rede slechts beperkt wordt door limieten die we via de rede zelf
ontdekken. Rede is dus een soort van zelfregulerend iets, we kunnen het ontdekken door
filosofische reflectie. Dit is wat Kant met zijn "kritiek" bedoelt (als in:' kritiek van de zuivere
rede', een werk van hem--> het is een soort van onderzoek naar het menselijk vermogen tot
kennis) Deze methode van kritiek paste hij op vele onderwerpen toe.
Zijn filosofie wordt onder andere gekenmerkt door zijn onderscheid van verschillende soorten
kennis:




Kennis a priori: zonder ervaring (Morgen gaat het regenen)
Kennis a posteriori: met ervaring (Het heeft gisteren geregend)
Synthetische kennis: Kennis kan niet uit het begrip zelf worden gehaald (Deze vogel
is zwart --> "zwart zijn" is geen eigenschap die alle vogels hebben, je moet deze
vogel dus eerst zien om te weten welke kleur hij is)
Analytische kennis: Kennis kan uit het begrip zelf worden gehaald, via rede (Deze
vogel heeft vleugels --> Alle vogels hebben vleugels, "vleugels hebben" is dus
inherent aan een vogel zijn)
Is a priori synthetische kennis mogelijk? Voor Kant dacht men van niet. Kan je van een vogel
zeggen dat hij zwart is zonder hem ooit gezien te hebben? Kant categoriseerde bepaalde
wetenschappelijke grondbeginselen als "synthetische a priori" kennis: Het idee dat alles
gebeurt met een oorzaak (causaliteit) en dat een stof nooit vernietigd wordt, enkel verandert.
Deze ideeën kunnen volgens Kant niet bewezen worden door ervaring, men neemt ze aan.
Verder zijn wetenschappelijke uitspraken in feite steeds a priori. Wanneer een chemicus
kalium in water smijt en er vervolgens een explosie is, gaat die ervan uit dat dit in de
toekomst zo zal zijn ELKE keer dat kalium en water in contact komen. De uitspraak is dus
vreemd genoeg niet gebaseerd op ervaring!
(de synthetische a priori van Kant kan als antwoord gebruikt worden op kritiek van Hume:
We zien een verband tussen A en B, want B volgt na A. We nemen echter geen verband
waar in de empirische werkelijkheid, we voegen dit verband er volgens Hume zelf aan toe, er
is geen empirische causaliteit)
Voor kant bestaan de dingen, onafhankelijk of ze waargenomen worden of niet. Mensen
kunnen kleuren zien en geluiden horen, terwijl bijvoorbeeld honden de wereld anders
waarnemen dan wij. Kant concludeert hieruit dat we de "werkelijkheid" eigenlijk niet kunnen
kennen, ze passeert steeds door de filter van onze waarneming en bewustzijn.
(transcendentaal idealisme, het "overstijgt" de begrenzing van onze waarneming door te
beseffen dat die grenzen er zijn, het is een noodzakelijke voorwaarde voor kennis ) Hij stelde
zelfs dat onze a priori stellingen (zoals bijvoorbeeld de stelling dat alles een oorzaak heeft)
mogelijk onze waarneming verstoren en we de "echte" werkelijkheid niet kunnen kennen. Er
is dus een verschil tussen de objecten zoals ze zijn en zoals ze voor ons lijken.
Met andere woorden: ons bewustzijn is als een bril die de werkelijkheid vervormt. We kunnen
de bril niet afzetten en de echte werkelijkheid 'an sich' kennen. In ons kennissysteem (de
'bril') zit volgens Kant de causaliteit ingebouwd, en hierdoor kunnen we niet anders als
oorzaken en gevolgen zien in de werkelijkheid (zie Hume)
De realiteit kunnen we indelen bij fenomenale kennis, en deze is oorzakelijk, onze vrijheid
is er beperkt. Zo kunnen we bijvoorbeeld niet vliegen, moeten we de wetten van de fysica
volgen enzovoort...)
Onze gedachten zijn echter op het niveau van de noumenale kennis, en hierin zijn we
volledig vrij. We kunnen hierin concepten formuleren, zoals de ziel of een voorspelling voor
de toekomst, maar kunnen deze uitspraken niet echt bewijzen. (Tegengesteld aan natuurlijke
theologie, die rationele bewijzen proberen te vinden voor bijvoorbeeld het bestaan van God)
Het verschil tussen noumenaal en fenomenaal is belangrijk. Het was Kants manier om een
oplossing te vinden tussen waarom we vrij zouden kunnen denken in een gedetermineerd
universum. Afgeleid hiervan zouden we kunnen zeggen dat het materiële (de hersenen,
zenuwvezels...) wel nodig is om te denken, maar dat het denken hierdoor niet volledig
bepaald wordt. (tegenargumenten halen vaak het onderzoek van José Delgado of Benjamin
Libet aan --> Libet kon via hersensscans bepalen wanneer je op het punt stond een 'vrije'
keuze te maken, omdat de activiteit in de hersenen dan steeg. Verder zijn er vele studies die
bevestigen hoe beïnvloedbaar onze 'vrije' keuze wel niet is!)
Mensbeeld
Mensen hebben 2 soorten van 'input' waarmee ze de werkelijkheid ervaren. Eerst is er de
sensorische input, en vervolgens organiseert onze geest die info in concepten die we kunnen
uitdrukken aan anderen via zinnen (we begrijpen). Dieren hebben volgens Kant enkel de
eerste mogelijkheid, ze kunnen waarnemen dat er een roofdier, een soortgenoot of prooi is,
maar ze kunnen dit niet begrijpen. Dieren kunnen lust, pijn, honger en dergelijke voelen,
maar ze kunnen niet zoals ons 'beseffen' dat ze dit voelen. (vandaag is het niet meer zo
zeker of een vorm van linguïstisch, conceptueel denken ook niet in beperkte mate bij dieren
zou kunnen voorkomen)
We proberen alle sensorische en conceptuele gegevens steeds in een overzichtelijk,
eenvormig systeem te gieten. We willen verklaren.
Maar we ervaren natuurlijk niet enkel de wereld, we voeren er ook acties in uit. Ook hier zijn
er vergelijkingen en verschillen met de dieren. Een dier voert acties uit omdat het een
oorzaak heeft, de kat jaagt op een muis, de hond valt in slaap enzovoort. Ook hier kunnen
de dieren echter niet "zeggen" wat ze doen. De kat en hond hebben geen notie aan het
concept "muis" of "slaap". Mensen kunnen aan een actie echter een reden geven (zowel
voor of tegen een actie)
Wanneer we iets doen om aan een verlangen van ons te voldoen, is dit een hypothetische
imperatief. (Ik wil A, en ik denk dat de beste manier om A te bereiken B is, bijgevolg moet ik
B doen --> "moeten" niet in de zin van verplicht zijn, maar in rationele zin; vandaar:
imperatief)
Kant stelt echter dat er nog een tweede imperatief is, zijn gekende categorische imperatief.
Wanneer je een pizza verdeelt, geef je iedereen een even groot stuk omdat je vind dat je dat
moet doen, ook al wil je eigenlijk de hele pizza. Er is dus een soort overkoepelende moraliteit
die je acties mee bepaalt. Deze moraliteit is volgens Kant afkomstig van de rede.
Omdat we volgens de ideeën van Kant onszelf niet kennen hoe we "werkelijk" zijn (je moet
immers over jezelf of iemand anders nadenken, dus een verstoord beeld van de
werkelijkheid via bewustzijn), schuift hij dit deel van ons dat "buiten" onze kennis ligt naar
voor als concept van ziel. Hoewel hij hier nooit echt duidelijk over is, weten we toch dat hij
niet akkoord was met de idee dat we slechts "zielloze" materie zijn (zoals bij het
determinisme: alles bepaalt door het wereldlijke)
Kant geloofde sterk in vrije wil. Immers, hoe kan er verantwoordelijkheid en moraliteit zijn als
al je acties bepaald zijn door materiële oorzaken, die gebonden zijn aan de wetten van de
natuur?
Zijn categorische imperatief is bruikbaar als antwoord op Hobbes (met zijn werk Leviathan),
die stelde dat alles bepaald is door wetmatigheden, en dat als we perfect zouden weten hoe
de natuur werkt, we elke keuze die je maakt zouden kunnen voorspellen! (determinisme)
Kant staat echter sterk achter de vrije wil om de juiste keuze te maken.
Maar wat is nu juist de 'goede' keuze? Volgens Kant hoef je de hypothetische categorie niet
op te volgen, (ik wil een pizza kopen --> je kan het evengoed ook gewoon niet doen, dat is
niet erg!) De categorische imperatief is volgens Kant echter niet zo eenvoudig te breken.
Immers, alle mensen zijn redelijke wezens en kunnen redenen voor hun acties geven. Een
categorische imperatief is dus een regel waarvan elke rationeel persoon, ongeacht tradities
en afkomst, zegt; "ja, dit klopt". We hebben dus absoluut universaliseerbare regels nodig.
Kant probeert hier achter te komen door elke actie in een gedachte-experiment uit te
breiden.
Het bekendste voorbeeld is uiteraard liegen --> Wat als iedereen het plots ok vond om te
liegen? --> Omdat iedereen liegt, verliest het concept 'waarheid' zijn betekenis(men gelooft je
toch niet), en dan kan je eigenlijk niet meer bewust liegen om er voordeel uit te halen. --> De
regel heft zichzelf op! Bijgevolg is het dus absoluut fout om te liegen, voor welke reden dan
ook. Kant's idee van het goede is steeds gebaseerd op een intentie. Wie in het water springt
om een verdrinkende persoon te redden, doet volgens Kant een goede actie, ongeacht of
men er daadwerkelijk in slaagt het slachtoffer te redden (andere filosofen bekritiseren en
vinden dan weer dat enkel de uitkomst van je actie telt, gezien je de intentie van iemand
anders nooit kan kennen, maar de uitkomst wel!) Je mag een actie dus feitelijk niet doen
omdat er een beloning/straf aan gebonden is, maar omdat je weet dat het 'het juiste' is.
Tenslotte is er kritiek op het feit dat Kant's categorische imperatief soms juist ingaat tegen
onze fundamentele moraliteit. Als er op een dag een man met een bijl bij jou thuis voor de
deur staat en je vraagt waar je broers of zussen zijn, dan is 'de waarheid vertellen' niet
meteen je eerste gedachte, ook al mag je volgens Kant niet liegen. Wie toch radicaal Kant
wil volgen: Het is ook moreel toegestaan om de deur te sluiten en de politie te bellen.
Een perfect moreel wezen bestaat dan ook volgens Kant niet. We worden zowel beïnvloed
door onze verlangens als ons moreel plichtsbesef (beïnvloed, niet bepaald!) Verdeling
tussen deze twee is waar we ons als mensen bevinden. Vertel ik mijn ouders wat ik allemaal
op kot uitsteek, of niet zodat ik dit kan blijven doen? (verlangen <--> moreel plichtsbesef)
Kant beseft dat alle mensen een soort 'radicaal kwaad' ervaren wanneer ze over zo'n vragen
nadenken. Vrij kiezen om jezelf voordeel te doen ten koste van je verplichtingen aan
anderen.
Dit is een element dat ook in de werken van Rousseau voorkomt; we hebben nood om lid te
zijn van een gemeenschap met verplichtingen, terwijl we eigenlijk toch egoïstische wezens
zijn.
Met praten over het juiste doen komen we al snel op het niveau van religie. Kunnen we
bijvoorbeeld een godsdienst opbouwen gebaseerd op rede? Vragen als 'wat is God' en
dergelijke laten zich moeilijk met rede oplossen. Kant legde drie essentiële vragen vast die
volgens hem aan de basis van de rede lagen, waarvan we de eerste twee reeds opgelost
hebben;



Wat kan ik weten?
Wat zou ik moeten doen? (moraliteit)
Wat mag ik hopen? --> Als ik doe wat ik zou moeten doen, waarop kan ik dan hopen?
Het is maar al te waar dat mensen die het 'juiste' doen, daar vaak nadelig uitkomen. Is het
hoogste goed het juiste doen, of dat doen waar je zelf het gelukkigst van wordt? Hoewel
velen goed willen zijn in de hoop daar een voordeel uit te halen (hemel? God?
Reïncarnatie?...) kan dit uiteraard niet volgens Kantiaanse principe (opnieuw, je moet een
goede actie doen omdat die goed is, en voor geen enkele andere reden) En toch stelt Kant
dat we kunnen hopen. We kunnen hopen dat onze acties zullen leiden tot het grotere goed,
tot zowel morele perfectie als geluk. Door te hopen dat deze perfecte moraal mogelijk is,
kunnen we het goede doen, zodat het juiste doen niet gewoon 'nutteloos' is. Concepten
zoals God hoeven voor Kant slechts te bestaan als idee, niet als objectieve werkelijkheid, om
ons te helpen onze morele plicht te verduidelijken.
Onze morele plicht is op manieren weergegeven in religie, maar volgens Kant ook in de
geschiedenis --> we gaan steeds naar een meer ordelijke en geavanceerde samenleving.
Door de eeuwen heen is de menselijke beschaving, onbewust, voortkomend uit de strijd
egoïsme <--> samen leven, aan het opbouwen naar een ideaal. Het voedt onze hoop en
geeft ons geloof, ons verlangen naar wat mensen kunnen verwezenlijken. Deze onbewuste
evolutie, niet de intentie van een rationeel wezen (mens, godheid) is wat Kant de status van
God toekent.
Hoofdstuk 9 Marx : De economische basis van menselijke samenlevingen
We kennen Marx vooral van de opkomst en de val van het communisme in Rusland en OostEuropa. Marx kan niet direct verantwoordelijk worden gesteld van de wreedheden en
tekortkomingen van de communistische regimes na zijn dood. Marx was de beste kritische
theoreticus van de industriële revolutie en het 19de kapitalisme. Ondanks de vijandigheid
tegenover religie, respecteerde hij wel een ideaal van de menselijke gelijkheid en vrijheid van
het christendom + nam het volgende uit de verlichting over : op een wetenschappelijke
manier diagnosticeren en de problemen van de menselijke samenleving oplossen.
Marx’ leven en werk
Marx is geboren in 1818 en groeide op in het Duitse Rijnland.
In 1836 startte hij aan de rechtenfaculteit van de universiteit van Berlijn. In deze tijd was de
invloed van de filosoof Hegel dominant.
Hegels inspirerende hoofdidee was de vooruitgang in de menselijke geschiedenis door de
stadia van morele en culturele ontwikkeling. Hij introduceerde ‘Geist’ : Mind of Spirit in de
wereld als geheel, dus herinterpreteren van theologische taal met een betekenis dichter bij
het Pantheïsme of Humanisme. Elke fase van de samenleving bevat tegenstrijdige
tendensen, maar legt de grondslag voor een verdergaande ontwikkeling van het bewustzijn
en de vrijheid in de volgende fase.
Hegel introduceerde ook ‘vervreemding’ waarin het kennend subject wordt geconfronteerd
met een ander dan en onbekende voor zichzelf object. Een verschil met Kant was dat Kant
ervan uitging dat we geen kennis kunnen hebben van dingen zoals in zichzelf en we nooit
morele perfectie kunnen bereiken.
De volgers van Hegel splitsen zich op in twee groepen : 1) De rechtse Hegelianen hadden
geoordeeld dat de processen van de geschiedenis geleid hadden tot de volledige
ontwikkeling van het menselijke potentieel en ze zagen de hedendaagse Pruisische staat als
bijna ideaal en conservatief in de politiek. 2) De linkse of jonge Hegelianen hadden
geoordeeld dat de hoogste vorm van menselijke vrijheid nog te realiseren is, dat de
Europese samenleving van die tijd zeer verre van ideaal is, en dat het was om mensen te
helpen om de oude orde te veranderen en te brengen over de volgende fase van de
menselijke ontwikkeling.
Ludwig Feuerbach betoogde dat Hegel dingen ondersteboven haalde, dat ver van God/Geist
realiseren geleideling van Zichzelf in de geschiedenis, religieuze ideeën en overtuigingen
worden geproduceerd door de mens als een bleke afspiegeling of idealisering van het leven
in deze wereld en dat is de fundamentele werkelijkheid. Hij introduceerde de term
esoterische psychologie : de expressie of onze eigen gevoelens in de vermomde vorm van
obscure beweringen over het universum. Hij ziet religie als een symptoom of menselijke
vervreemding.
Marx kwam auteur van een radicaal tijdschrift dat was onderdrukt door de Pruisische staat.
Hij vluchtte via Frankrijk naar Brussel. Daar startte hij een samenwerking met Saint-Simon
en Adam Smith. In 1776 bracht hij The Wealth Of Nations uit. In 1840 startte hij met het
formuleren van de materialistische opvatting van de geschiedenis. De sleutel van de
geschiedenis lag volgens Smith en Marx in de economische condities van het leven.
Vervreemding is niet metafysisch of religieus, maar sociaal en economisch. De conceptie of
menselijke vervreemding onder het kapitalisme is het meest beschreven. Marx ging op zoek
naar steun via een internationale communistische beweging onder het motto : niet alleen om
de wereld te interpreteren, maar om het te veranderen. Hij werkt aan revolutie van
kapitalisme naar communisme en stichtte het proletariaat. In al de werken van Marx vinden
we een Duitse filosofie, een Franse socialistische toets en een vleugje Britse Politieke
economie. Engels noemde dit wetenschappelijke socialisme.
De materialistische theorie van geschiedenis
Marx was een atheïst, materialist, determinist en presenteerde zichzelf als een sociale
wetenschapper. Marx ging er vanuit dat hijzelf de enige, juiste wetenschappelijke methode
had gevonden om economische geschiedenis van menselijke samenlevingen te bestuderen.
1) Synchroon : de economische basis is vermeend de ideologische superstructuur te
determineren. De liberale economische filosofie is volgens hem een uitdrukking van het
eigenbelang van degene die land, eigendom en kapitaal bezitten in plaats van een
uitdrukking van ideologie.
Kritiek : ideeën en opinies mogen wel gebaseerd zijn op economische invloeden, maar het
mag niet volledig gedetermineerd worden door hen. Hij neigde wel te zeggen dat het legale
en politieke systeem + controle van de economische processen in handen waren door de
kapitalisten. Maar dat laat wel onverklaarbaar hoe de overheid de regelgeving in verband
met de ergste taferelen van de vroege kapitalisten hebben beperkt? (vb. Kinderarbeid +
rechten over de veiligheid)
2) Diachronisch : er zijn lange-termijn processen van technologische en economische
ontwikkeling dat eventueel resulteren in brede sociale, politieke en ideologisch
veranderingen. (vb. Standen doorheen verschillende eeuwen/tijdperken (feudale systeem in
Middelleeuwen, Bourgeoisie in kapitalisme, …))
In sommige exposities of Marxisme wordt gezegd dat de economische basis of een
samenleving alles determineert. Dit kwam door verschillende invloeden van nationalisme,
oorlog, religie en sommige charismatische personen.
We moeten een duidelijke scheiding maken tussen fundering en superstructuur. Dit doet
Marx volgens drie niveaus : 1) De materiele bevoegdheden van productie (natuurlijke
bronnen, technologie en menselijke bronnen) 2) Economische structuur (relaties van
producties vb. hiërarchie, systeem van uitbetaling, … ) 3) Ideologische superstructuur van
een samenleving ( overtuigingen, moraliteit, wetten, politiek, religie en filosofie)
Maar wat is nu de echte basis of fundering? Is het alleen 1? Of is het 1+2? Determineert 1
dan 3? Of determineert 1 dan 3 met de hulp van 2? Wanneer het 1 zou zijn dan zou men
kunnen spreken over een technologische determinisme. Dit is onaannemelijk omdat het
gebruik van de bronnen en technologie afhankelijk is van de samenleving waarin je leeft. 1+2
of 1+3 zijn onaannemelijk wegens het feit dat het dan terug gaat op bezit van iemand.
Wanneer Marx spreekt over conditioneren en limiteren in plaats van determineren dan zou
zijn theorie wel aannemelijk zijn omdat het dan toegankelijk is voor verschillende
samenlevingen. (vb. computer technologie vereist een zekere standaard of vorming voor de
meeste leden van de samenleving)
Het punt dat Marx eigenlijk wil maken is dat de economisch basis een grote significante
invloed heeft op andere zaken waardoor deze worden begrensd. De mate van de invloed is
natuurlijk wel afhankelijk van de samenleving.
Geschiedenis is een empirische studie die getest wordt door bewijsmateriaal. Het is eigenlijk
geen wetenschap volgt die natuurwetten volgt. Voor geschiedenis is alles wat gebeurd is in
menselijke samenlevingen op deze planeet, een eindige periode van tijd. Het onderwerp is
een specifieke serie van gebeurtenissen.
Voor sommige series van gebeurtenissen staat er geen limiet op de betrokken verschillende
wetten en feiten (vb. wetten van graviteit en mechanica). Wanneer er geen gesloten systeem
van invloeden, is de menselijke geschiedenis dan niet gepredetermineert?
Marx ging er nog altijd vanuit dat het kapitalisme ging vallen. Hij merkte op dat zijn
communistische ideeën wel zouden kunnen lukken in landen waar er een kleine proletariaat
aan de macht stonden. De Bolsjewieken startte een revolutie in Rusland. Maar er waren niet
echt revoluties in kapitalistische gebieden waardoor het kapitalisme meer stabiel werd en
menselijke omstandigheden erop vooruit gingen. De Communist Manifesto was één van
Marx bekendste werken.
Volgens Marx zou het kapitalisme "zijn eigen grafdelver" zijn, doordat het - vanwege de
tendens tot vorming van supergrote ondernemingen en monopolies - in snel tempo de
middenklasse van kleine ambachtslui en winkeliers zou vernietigen, die tot dusverre een
belangrijke steunpilaar vormde voor de feodale en kapitalistische heersende klasse, omdat
zij net als de boven haar gestelde klassen beducht was voor het proletariaat. De steeds
toenemende industrialisatie en grootschaligheid leidt tot overproductie. Dit zal leiden tot een
toename in de werkloosheid waardoor de koopkracht daalt en er meer productoverschot is.
Zo wordt een spiraal opgewekt waarbij overproductie en werkloosheid steeds verder
toenemen. Dit fenomeen staat in de marxistische economie bekend als economische crisis.
Theorie van de menselijke natuur : economie, samenleving en bewustzijn
Marx is een materialist. Dit verwijst naar zijn materialistische theorie van de geschiedenis in
plaats van naar een positie in de filosofie van de geest over de relatie tussen geest en het
brein. Hij was niet zo geïnteresseerd in metafysische materialisme waarbij het bewustzijn is
geïdentificeerd met hersenprocessen, maar eerder met de kijk op de werkelijke sociale
natuur. Hij concludeert dat wat waarheid is voor mensen in een éne tijdperk/samenleving niet
altijd waarheid was voor mensen in een ander tijdperk/samenleving. Ook wat instinctief of
natuurlijk blijkt te zijn is verschillend van samenleving tot samenleving. Daarom kunnen we
zeggen dat sociologie niet herleidbaar is tot psychologie. Niet alles over het menselijk zijn
kan verklaard worden in termen over individuen. Dit is één van Marx’ grootste standpunt.
Een ander standpunt is dat wij actieve (productieve) dingen zijn. We verschillen van dieren
omdat we onze middelen van bestaan produceren. Hij associeert ook een waardeoordeel
mee, namelijk, dat het soort leven dat passend is voor ons doelgericht is op productieve
activiteit.
Geen enkele samenleving kan niet overleven zonder reproductie. Het houdt meer in dan
seksuele gemeenschap, zwangerschap en bevalling, maar ook processen van kinerenzorg,
onderwijs en socialisatie. De economische productie determineert arbeid en families.
Vrouwen moesten volgens Marx zorgen voor de zorg van de kinderen. Marx had niet door
dat de biologische determineerde verschillen tussen de geslachten geïnfecteerd zijn socioeconomische factoren.
Diagnose : vervreemding en exploitatie onder het kapitalisme
Wat er is verkeerd is met mensen en samenleving werd al verklaard in de term van
vervreemding door Hegel en Feuerbach. In feite was Marx achteraf niet resoluut tegen het
kapitalisme : hij erkend dat het heeft geleid tot een grote stijging van productiviteit en dit
maakte het communisme economisch mogelijk. Hij geloofde dat het kapitalisme een fase
door ons leven was en dat het dan zal worden overtroffen.
Vervreemding is een relatie en één persoon kan niet alleen vervreemd worden/zijn. Marx
schreef daarom het volgende : “van de mens zelf en uit de natuur”!. Met de natuur bedoelde
hij de gemodificeerde wereld en met de mens bedoelde hij dat ze hun in dienst moesten
stellen van de werkgever. Marx beschreef de vervreemding van de arbeid zoals die bestaat
in het feit dat het werk geen deel uitmaakt van de natuur van de werknemer.
Soms geeft Marx de schuld aan het gebruik van geld. Hij spreekt van “harteloze contante
betaling” (callous cash payment). Daarom was hij voor de afschaffing van geld. Het is een
privé-eigendom van de industrie.
Het concurrentievermogen van het leven onder het kapitalisme is strijdig met het denkbeeld
van solidariteit onder andere levende wezens. Daarom spreekt Marx eerder van gemeenten
dan gemeenschappen, waar de afschaffing van geld en privé-goederen meer realistischer
lijkt.
In een werk over de arbeidswaardetheorie veroordeelde hij de exploitatie van de klasse die
hun arbeid verkopen door de veel kleinere klasse van mens die het kapitaal bezitten.
Adam Smith was naast een moreel filosoof ook een econoom. Hij alarmeerde over de
tendens van de verarming van de arbeidersklasse door ontwikkeling van de kapitalistische
economie. Smith was ook ongerust over de situatie van vervreemding. Hier kunnen we
spreken van een universele instemming: het is verkeerd om een persoon te behandelen als
slechts een middel tot een economisch einde. Dit bleek uit de lange arbeidsuren van zowel
volwassenen als kinderen en uit ellendige werk –en leefomstandigheden. Deze werking is in
sommige samenlevingen nog altijd aanwezig, al dan niet onder zelfde vorm. (vb. de
managers van nu willen ook zoveel profijt halen met zo weinig mogelijk kosten).
Het idee dat er aanzienlijk blijft is dat de kapitalistische maatschappij de volledig ontwikkeling
van het menselijk potentieel beperkt en moedigen de exploitatie van wie het kapitaal bezit
aan.
Vandaag de dag zou Marx zijn visie kunnen uitbreiden van handarbeiders naar al diegene
die moeten werken onder competitieve economisch druk.
Voorschrift : revolutie en Utopia
Als vervreemding en exploitatie sociale problemen zijn, veroorzaakt door het kapitalistische
economisch systeem, dan is de oplossing het systeem af te schaffen en het te vervangen
door een betere. Marx hoopte dat dit ging gebeuren zodat er een communistische revolutie
zou kunnen plaats vinden.
Binnen de Marxistische beweging lijkt er een controversie zijn ontstaan tussen degene die de
noodzaak vonden om te wachten op de juiste van de economische ontwikkeling voor de
revolutie en tussen degene die voorstelden om doortastend op te treden om het over te
brengen. Lenin was één van deze laatste.
Enkel een complete revolutie tegen/van de kapitalistische economische systeem zouden de
problemen kunnen oplossen. Sommige volgers van Marx dachten dat het werken aan een
hervorming van het systeem de aandacht van de klassenstrijd zou afleiden en zo de
bestaand orde omver te werpen. Anderen zeiden dat werknemers moesten wakker gemaakt
worden om samen te vechten voor de hervorming en zo het bewustzijn te verhogen, dus een
klassensolidariteit zou moeten leiden tot een revolutionaire verandering.
Een lange reeks van hervormingen heeft het kapitalisme gewijzigd, al dan niet met
communistische invloeden. (vb. vrij onderwijs in openbare scholen, inkomenstaksen, …)
Marx beschreef het communisme als oplossing voor het raadsel van de geschiedenis. Hij
was vaag over hoe dit zou gerealiseerd worden. Hij zag dat we nood hadden een soort van
tussenperiode voor we overgingen naar het communisme. Deze periode noemt met hij het
dictatuur van het proletariaat.
Marx gaf ons wel geen reden over waarom het communisme klasseloos zou zijn en dat die
tussenperiode niet zou kunnen uitgroeien tot een heersende iets.
Met andere elementen uit Marx visie kunnen we wel akkoord gaan: de toepassing van
wetenschap en technologie op de behoeften van het leven voor iedereen te produceren, het
verkorten van een werkdag en leveren van universele onderwijs zodat alle mensen hun
potentieel kunnen uitbreiden, de visie van een gedecentraliseerde samenleving waarin
mensen kunnen samenwerken in gemeenschappen en zo het algemeen welzijn kunnen
ontwikkelen en een samenleving die in balans is met de natuur. Het Marxisme heeft net
zoals religies, een seculier geloof en een profetisch visioen die uitgaat van sociale redding.
Ondanks het falen van het communisme blijven de ideeën van Marx na zijn dood wel
hangen. Sociale hervormingen en technische ontwikkelingen hebben het gezicht van het
kapitalistisch systeem in een menselijke manier gewijzigd. Voor diepere inzichten over
problemen van menselijke individu’s en samenlevingen moet je ergens anders zoeken want
Marx’ theorieën zijn allemaal gebaseerd rond/op economie.
Hoofdstuk 10: Freud: The Unconcious Basis of Mind
Freuds psychoanalyse was aan het begin van de 20ste eeuw een revolutionair idee over de
menselijke natuur. Hij stichtte wereldwijd een psychoanalytische beweging.
Freuds leven en werk
Sigmund Freud (1856-1939) is geboren in Moravië (Oostenrijk) en verhuisde op 4-jarige
leeftijd voor de rest van zijn leven naar Wenen. Hij studeerde geneeskunde en las veel over
de filosoof Brentano, wiens werken Freud later ook zouden beïnvloeden. Freud was erg
geïnteresseerd in de fysiologie en startte in 1886 een neuro-fysiologische praktijk.
• De psychoanalyse als behandeling voor neurotische problemen
Veel van Freuds vrouwelijke patiënten waren hysterisch. Dokters vonden dit in die tijd enorm
moeilijk om te behandelen. Volgens Freud waren de hysterische symptomen van vrouwen te
verklaren door een seksuele depressie en hun beperking in sociaal contact. Freud werd
gefascineerd door de hypnose-therapie van Frans neuroloog Charcot en wilde dit toepassen.
Hij liet zich ook inspireren door Breuer, die dacht dat hysterische symptomen vanuit een
trauma kwamen uit het verleden. Via hypnose kan het de traumatische ervaring omkeerbaar
maken. Dit doordat een onbewuste negatieve ervaring bewust wordt gemaakt. Dit zou het
fundament vormen van de psychoanalyse. Volgens Freud zijn alle neuroses van seksuele
aard (dikwijls seksueel misbruik in de kindertijd). Later wijzigde hij zijn theorie en beweerde
hij dat vooral fantasie (over seksuele misgrijpen) de oorzaak waren. Hij probeerde aan te
tonen dat mentale processen verklaard konden worden door neuronen in de hersenen.
Rond de eeuwwisseling begon Freud zijn theoriëen te formuleren. Dit waren hoofdzakelijk
werken over de interpretatie van dromen, het onbewuste en seksualiteit. Vanaf 1920
volgende er een periode waarin hij zijn theoriëen op enkele belangrijke punten aanpaste. Hij
introduceerde ook de ‘dode instincten (die agressie en zelfvernietiging verklaren)’ en
‘levensinstincten (die zelfvoorziening en seksualiteit verklaren)’. Een andere belangrijke
ontwikkeling was de drieledige verdeling van de geest in het Ich, het Es en het Uber-ich. In
zijn laatste jaren hield hij zich bezig met theorisering van zijn ideeën. Gebeurtenissen zoals
bv. WOI zorgden ervoor dat hij zijn theoriëen pessisimistisch ging interpreteren. Religie is
volgens hem een systeem met valse denkpatronen.
Metafysische achtergrond: neurowetenschap, determinisme en materialisme
Freud was ervan overtuigd dat het menselijk leven wetenschappelijk verklaard moest worden
en dat de wetenschap de menselijke conditie zou kunnen verbeteren (//Verlichting). Met zijn
biologische kennis beweerde hij dat alles wat in ons lichaam gebeurd biologisch te verklaren
valt, ook de mentale processen. Freud is een filosofische materialist en determinist: hij heeft
het over een dualisme van de mens tussen het mentale en de hersenen (maar enkel op
conceptueel vlak). Materialisten denken hier ook zo over op vlak van gevoelens, ideeën,
wensen en emoties. Freud beweerde dat het onbewuste ook gebaseerd was op de
hersenen. Hij zag zijn humane wetenschap als even belangrijk als de positieve
wetenschappen. De studie naar neurobiologie liet hij varen. Daar is de laatste jaren enorm
veel over ontdekt.
Theorie van de menselijke natuur: mentaal determinisme, het onbewuste, driften en
kinderontwikkeling
• Strikte toepassing van het determinisme: aparte gedachten of gedrag die heel tijdelijk
verschijnen, worden veroorzaakt door mentale processen. Vrije wil is hier dus niet van
toepassing (determinisme: individuele en psychologische oorzaken = innerlijke driften
bepalen de mens). Dit kan ook gelinkt worden aan Marx: bepaling van mensen is socioeconomisch.
• Onbewuste mentale processen: het onbewuste is dat waar de mens zich niet bewust van
kan zijn. Het voorbewuste is dat wat niet direct in het bewuste is, maar soms bewust kan
worden (bv. herinneringen). De mens is als een ijsberg, waar een groot deel van onder water
ligt en niet te zien is (het onbewuste) en een deel dat soms te zien is wanneer de golven zich
ertoe lenen (het voorbewuste). Het onbewuste heeft wel invloed op wat een mens zegt of
doet. Ze kunnen een mens dingen laten zeggen of doen waar de mens achteraf geen
oorzaak voor kan geven. Sommige elementen uit het onbewuste zijn ooit bewust geweest
(bv. trauma’s). Dit noemt men repressie naar het onbewuste. Freud maakte ook een
structureel concept van de geest:



Het Es (instinctuele driften die directe bevrediging wensen)
Het Ich (het realistisch principe in onze geest die leert dat onze driften soms moeten
worden uitgesteld)
Het Überich (het geweten dat gevormd wordt door normen van de maatschappij)
//Plato/ Het Ich is vergelijkbaar met de rede van Plato, maar de rede heeft ook een
moraliteitsfunctie (die beter past bij het Überich).
• De driften:
//Schopenhauer en Nietzsche (2 Duitse filosofen) hadden het ook over een wil die het
menselijke handelen stuurde.
Driften kunnen volgens Freud verschillend gedragingen uitlokken (bv. seksuele driften
kunnen uitlokken dat men bloemen gaat kopen, iemand verkracht,...) terwijl ‘instict’ bij dieren
bv. maar één bepaald gedrag uitlokt.
Deze driften bepalen onze metale energie. Freud had ook een classificatie gemaakt van alle
driften:



Seksuele driften: een groot deel zijn seksueel, maar niet allemaal! Freud ziet ze in
elke levensfase, zelfs al vanaf de geboorte. De seksuele driften kunnen worden
‘gesublimeerd’ (=omgezet tot iets wat wel legaal is bv. schilderen, sporten,... om de
drift te verminderen).
Eros: een drift gericht op zelfbehoud.
Thanatos: een drift gericht op vernietiging.
• Ontwikkeling van het individuele, menselijke karakter:
Invloed van Breuer waarmee Freud aan de slag ging: traumatische ervaringen
(bewust/onbewust) kunnen een invloed hebben op het karakter van mensen. Ervaringen in
de kindertijd/opvoeding zijn heel belangrijk voor het vormen van je persoonlijkheid. Je kan
iemand anders dus niet helemaal begrijpen alvorens de kindertijd van die persoon te hebben
bestudeerd. In iedere levensfase heeft een mens seksuele verlangens. Deze fases verlopen
chronologisch. Wanneer iemand blijft steken in een bepaalde fase hangt hier een psychische
ziekte aan vast (regressie naar een vorige fase of stagnatie in een fase):





Orale fase (dingen in de mond steken, zuigdrang)
Anale fase (leren op het potje gaan)
Fallische fase (interesse voor de penis)
Latente fase (5 jaar – begin puberteit: seksualiteit is hier het minst dominant)
Genitale fase (interesse in het andere geslacht – puberteit)
-Oedipuscomplex: de zoon voelt liefde voor zijn moeder en haat voor zijn vader. Later
accepteren ze dat dit niet kan.
-Elektracomplex: de dochter voelt liefde voor de vader en haat voor de moeder (penisnijd: ze
wil ook een penis).
Diagnose: mentale disharmonie, repressie en neurose
Een gezonde persoon heeft alles te danken aan een harmonie tussen de verschillende delen
van de geest (//Plato). Anders verkrijg je een mentale stoornis. Freud is ervan ovetuigd dat
repressie (onderdrukking) nodig is om tot een neurose te komen (een mentale stoornis
waarvan je beseft dat je ze hebt bv. erge depressie). Repressie is het
‘verdedigingsmechanisme’ waardoor mensen bekwaam zijn om innerlijk conflict nog net te
vermijden, maar het is slechts een voorwendsel. Iets wat onderdrukt is kan ook in het
onbewustzijn voorkomen. Freud plaatst de oorzaak van onderdrukkingen in de kindertijd.
//regressie. De standaarden waartoe iemand zich verplicht voelt te conformeren zijn cruciale
factoren bij mentale stoornissen, maar ze zijn een product van de sociale omgeving. Het
eigen maken van die standaarden zijn essentieel in de opvoeding.
Psychoanalytische therapie
Freuds hoop was dat alle problemen van mensen kon worden vastgesteld en opgelost door
de wetenschap. Zijn project was om een harmonieus verband te creëren tussen de delen
van de geest en eventueel een betere aanpassing tussen individuen en de omgeving.
Freuds methode: de hysterische patiënt bemoedigen om te vertellen over zijn/haar
gedachten en fantasiëen om op die manier de traumatische ervaringen uit de kindertijd te
achterhalen. Alles wat in hen opkwam, moest men proberen te vertellen = vrije associatie.
Om de traumatische ervaringen te bereiken, kan men er soms maanden of jaren over doen.
De analist moet alles proberen juist te interpreteren, maar dit is niet vanzelfsprekend. Men
legt de patiënt uit welke interpretatie hij gemaakt heeft en hoe de patiënt het probleem kan
aanpakken door er zich bewust van te zijn. Ook het verklaren van dromen kan leiden tot een
uitleg van het onbewuste.
Er is daarom ook enorm veel vertrouwen en een goede relatie nodig tussen de patiënt en de
psychoanalist. Toch poogde Freud om in de relatie met zijn patiënten hevige emoties los te
weken. Liefde of haatgevoelens, het kon allebei. De bedoeling was om ook hierdoor reactie
los te weken (bv. “Ik haat je, je roept net zo tegen me als mijn vader dat vroeger deed”), om
zo dus informatie te verstrekken over de kindertijd. Wat de patiënt doet met wat ontdekt
wordt (vanuit het onbewuste) ligt in zijn eigen handen. Het kan alle kanten op.
Kritische discussie: Freud als een wannabe-wetenschapper (a)
Er zijn heel wat academische psychologen die Freuds psychoanalyse te vaag en
onwetenschappelijk vinden wegens te moeilijk observeerbaar. Twee vragen:
• Waarheid van Freuds theoriëen?
• Effectiviteit van Freuds behandeling?
Na 100 jaar kunnen we nog altijd niet stellen dat Freuds methode altijd succesvol is.
Eerstenvooral is het belangrijk te zien dat men de oorzaken van bepaald gedrag wel dikwijls
kan verstaan, maar dat geeft ons nog niet noodzakelijk de mogelijkheid om het te gaan
behandelen. Een tweede iets hierbij gaat over het feit dat Freuds beweringen niet kunnen
gecontroleerd worden in een objectief meetbaar en wetenschappelijk kader zoals bv. een
laboratorium. Freuds beweringen moeten in de praktijk getoetst worden, maar hier kan
helaas heel veel de objectiviteit van de toetsing ontglippen. Een derde vraag die gesteld
werd gaat over wie beslist of iemand een neurose heeft (patiënt, therapeut of de
samenleving)? Daardat de therapie zo individualistisch gericht is het heel moeilijk personen
(en hun mentale stoornissen) met elkaar te vergelijken. Therapie is bovendien duur en
langdradig. Het belangrijkst: verifieerbare data en behandelingen zijn een noodzaak om een
wetenschappelijke uitspraak te kunnen doen = hét grote probleem bij de psychoanalyse van
Freud.
Toch lijkt het erop dat een deel van wat Freud ‘het onbewuste’ noemt niet zo heel ver af staat
van onze dagelijkse ervaringen (hypnose). Andere dingen staan weer wel ver van onze
dagelijkse ervaringen. Freuds psychoanalyse is eerder een hermeneutische methode ipv een
wetenschap d.w.z. dat ze eerder wil begrijpen dan verklaren.
Hoe is Freud ervan overtuigd dat er maar enkele soorten driften zijn? Dit is toch niet objectief
waar te nemen? Freud kreeg ook kritiek, omdat hij veel minder energie stak in vrouwelijke
psychologie. Soms was hij zelfs vrouwonvriendelijk.
Kritische discussie: Freud als moralist (b)
Willen al onze innerlijke driften wel onmiddelijke bevrediging? (//dieren: nesten bouwen of
zorgen voor hun jongen: instincten kunnen ook perfect niet-seksueel van aard zijn). Freud
beweerde dat de vreugde die kunstenaars en wetenschappers vinden in hun werk
onderliggend is aan de grote bevrediging die mensen verkrijgen na agressieve of seksuele
daden. Hij verwerpt religie als een projectie op de wereld van onze relatie met onze ouders
toen we kind waren (“de Vader zal ons beschermen”).
Hoofdstuk 11:Radicale vrijheid
Sartre
Jean-Paul Sartre was een invloedrijke Franse filosoof, vooral wanneer we ons situeren in de
overgang van essentialistisch denken naar existentialistisch denken.
De klassieke wijsbegeerte zocht naar essentie (wat IS een mens nu eigenlijk?)
Existentialisten houden hier echter een heel ander beeld aan over, zij vinden dat een
algemene theorie over het mens-zijn juist de essentie mist; elk individu is uniek. Er is volgens
hen dus geen objectieve waarheid over wat het betekent mens te zijn, enkel hoe je zelf
(subjectief) dat begrip invult. Er is dus een sterke vorm van vrijheid om zelf de keuzes te
maken over wat je precies bent.
Elke mens is dus uniek, subjectief (geen absolute 'juiste' of 'foute' gedragingen en waarden),
en vrij om te kiezen.
Enkele andere vertegenwoordigers van het existentialisme (in historische volgorde) zijn
Kierkegaard , hij filosofeerde onder andere over welke levenskeuzes we maken; esthetisch
(genot), ethisch (familie, kennissen en verantwoordelijkheden) en religieus.
Nietzsche, die stelde dat 'God dood is', onze betekenis en doel moeten we bij onszelf zoeken
en niet bij een hoger ideaal wezen. Husserl, die zich bezighield met hoe individuen de dingen
ervaren (subjectief), en Heidegger. Deze laatste was van grote invloed op het existentialisme
en op Sartre. Heidegger stelde dat mensen hun mens-zijn zelf realiseren, er staat niets vast.
Sartres filosofie gelijkt dus in grove lijnen op die van Heidegger. Maar ook Hegel en vooral
Husserl hadden ook invloed op zijn vroege werken. (Denk aan de drie Duitse "H's" van het
existentialisme; Heidegger, Husserl en Hegel) Zijn bekendste werk, 'Het zijn en het Niet'
(Being and Nothingness) wordt vaak als zeer pessimistisch beschouwd, een mogelijke
reflectie van de periode waarin hij zich bevond (Rond WOII)
Husserl focuste zich zoals gezegd op hoe mensen hun waarnemingen doen. Dit herleidde
Sartre tot een radicaal onderscheid tussen 2 bestaansvormen.
"Être-pour-soi"
"Voor zich zijn"
Wezens met een bewustzijn,
zijn zich o.a. bewust van zichzelf en andere
bewuste wezens
Bewustzijn is nog verder verdeeld:
 Reflectief: Bewust weten wat we
ervaren.
 Prereflectief: Bewustzijn voor we
nadenken ('reflecteren') over onze
ervaring
VB: Stel dat ik een sms typ op mijn gsm. Ik
ben me bewust van de letters, wat de
woorden betekenen, naar wie ik ze stuur... ik
ben 'prereflectief' bewust dat ik een bericht
aan het sturen ben. Wanneer iemand me
vraagt wat ik aan het doen ben, kan ik,
'reflectief', antwoorden dat ik een sms stuur,
hierdoor wordt ik me nu ook 'echt' bewust
van wat ik aan het doen ben.
"Être-en-soi"
"op zich zijn"
Onbewuste dingen (bijv. een tafel)
Zijn zich helemaal nergens bewust van, ze
"zijn" gewoon.
Dit is gewoon een onderscheid tussen verschillende manieren van "zijn". Sartre nam deze
termen over van Hegel en gaf er zijn eigen invulling aan.
De filosofie van Sartre wordt verder gekenmerkt door een ontkenning van het concept God.
Er is geen hemelse vader, geen objectieve waarde over wat juist en fout is, we zijn
simpelweg in deze wereld, 'achtergelaten' zonder enige soort van richting wat dan ook. We
zijn compleet verantwoordelijk voor onze waarden, onze manier van leven en om te bepalen
wat onze doelen zijn. Dit is wat Sartre bedoelt met zijn 'radicale vrijheid', de mens staat er
helemaal alleen voor en is 'vrij' om te kiezen voor wat dan ook. We moeten van de nood dan
maar een deugd maken en accepteren dat we die verantwoordelijkheid op onze schouders
dragen.
Dit besef kan een gevoel van ongemak teweegbrengen bij mensen. Sartre noemt dit
'Angoisse', of 'angst'. Wanneer je bijvoorbeeld aan de rand van het dak van een hoog
gebouw staat, en plots het beseft hebt dat je bewust de keuze kan maken van het dak te
springen, dan voel je 'angst'. (is dus niet gelijk aan bv. schrik hebben voor spinnen of om
voor mensen te spreken, dit is gewoon schrik hebben dat je een soort van schade zal
oplopen; vergiftigd door een spinnenbeet, of een slechte reputatie doordat je iets belachelijks
zei. 'angst' is echt wel je ongemakkelijk voelen bij het feit dat je eigenlijk niet 'echt' iemand
hebt om je te leiden bij je keuzes) Volgens Sartre streven mensen ernaar om " op zich" te
zijn, zoals bijvoorbeeld een steen. Deze voelt geen 'angst' omdat hij gewoon is, hij hoeft
geen keuzes te maken. Mensen zeggen 'Ik ben een slager, een rockster, een atleet, een
president...' omdat ze hun keuzes dan kunnen laten leiden door hun 'essentie' --> we voeren
een 'stereotype' uit van een president, slager, atleet...
Sartre zegt dat deze mensen zich gedragen onder een soort van 'Mauvause foi' (kwade
trouw, letterlijk slecht geloof) Ze willen geen angst ervaren en zeggen dat ze zich op een
bepaald manier moeten gedragen omdat dat is wat ze zijn. Niemand kan echter iets anders
zijn als radicaal vrij (immers, kiezen om 'niet vrij' te zijn is ook een keuze die je moet maken!).
De mens heeft geen essentie of doel, hij bestaat gewoon en moet zelf beslissen wat hij van
zichzelf wil maken. (Of zoals Sartre het formuleerde: 'Existentie gaat vooraf aan essentie'.
Sartre's enige visie op wat een mens 'is' is dus dat we' gedoemd zijn om vrij te zijn'. (Sartres
latere werk legde de focus onder andere ook op het feit dat, ondanks dat we in filosofische
zin 'vrij' zijn, we soms in de realiteit iets niet kunnen doen, omdat er bepaalde limitaties zijn,
zoals bijvoorbeeld niet genoeg geld hebben om iets te kopen en dergelijke. Hij ondersteunt
dan ook een wereldbeeld waarin iedereen zo vrij mogelijk kan zijn)
Dergelijke radicale vrijheid komt echter in conflict met bijvoorbeeld onze emoties en Freuds
concept van het 'onbewuste', mentale processen waarvan we veronderstellen dat we er geen
controle over hebben. Sartre weerlegt dit. Als we droevig zijn, is dit omdat we hierzelf voor
kiezen! Wanneer ons onderbewuste iets onderdrukt, moet er een soort van 'actor' in de geest
zijn die beslist wat te onderdrukken en wat niet. Deze actor heeft volgens Sartre zelf last van
mauvause foi, en is simpelweg ook gewoon een deel van ons dat gedwongen is keuzes te
maken, zelf al lijken die soms onbewust (of 'op zichzelf'), ze zijn wel degelijk onderdeel van
ons bewustzijn. (vandaag is er wel degelijk wetenschappelijk bewijs van mentale processen
die we 'onbewust' kunnen noemen)
Sartre's idee van 'mauvause foi' kan soms nogal paradoxaal zijn. Wat is dan 'goed geloof'?
Iemand die regelmatig naar homobars gaat, die seksuele relaties heeft met mannen maar
blijft zeggen dat hij heteroseksueel is, handelt per definitie volgens 'mauvause foi'. Echter,
wanneer hij zou toegeven en zeggen, 'ik ben homoseksueel' handelt hij per definitie ook
volgens 'mauvause foi', aangezien je niet in essentie iets kan 'zijn' volgens Sartre! Hij kan
niet homoseksueel zijn in dezelfde zin dat een stoel van hout is of een strand van zand.
Vele van onze emoties houden een relatie in met anderen. (Schaamte: iemand anders zal
lachen met wat ik doe, trots; Iemand anders bewondert wat ik doe...) Sartre vertelt in zijn
karakteristieke pessimistische stijl dat elke relatie met iemand anders een van conflict is,
iemand anders vormt immers een bedreiging voor onze vrijheid. We reageren hierop door
de andere te behandelen als een object zonder vrijheid of we proberen de vrijheid van de
andere persoon te beperken.
Sartre's visie wordt ietwat positiever naar zijn latere werk toe. We kunnen onszelf zien als
onze bron van betekenis in het leven. op die manier komen er toch een soort van waarden
naar boven in Sartre's filosofie. We moeten de wereld opbouwen vanuit het idee van vrijheid,
verantwoordelijkheid nemen voor onze keuzes. Onze relaties met anderen zijn niet meer een
van conflict, we kunnen ook erkennen dat de andere persoon vrijheid bezit. We kunnen ons
verheugen dat de andere ook bestaat in de wereld, sympathisch zijn met zijn of haar vrijheid,
en zo betekenis geven aan elkaars bestaan en keuzes. Het wereldbeeld vertelt nu dat we
moeten werken naar een wereld waarin iedereen evenveel kans heeft zijn vrijheid te
beoefenen.
Hoofdstuk 12: Darwinian Theories of Human Nature
Evolutietheorie fase 1: Darwin en zijn tijdgenoten
Metafysische achtergrond
Darwin verkondigde zijn evolutietheorie in het midden van de 19de eeuw. Het meest
bekende gebruik van het woord evolutie is natuurlijk, het proces van vorming en verandering
in biologische soorten.
Natuurlijke selectie
De grootste bijdrage van Charles Darwin (1809-1982) was om het oorzakelijke mechanisme
voor de adaptieve evolutie te realiseren, het proces dat hij ‘natuurlijke selectie’ noemde.
Wezens kunnen bepaalde fysieke eigenschappen doorgeven aan hun nageslacht die ze
tijdens hun eigen levens hadden ontwikkeld. Volgens deze theorie van de overerving van
verworven kenmerken, geldt bijvoorbeeld: een individuele herbivoor die zijn nek uitrekt om
bladeren van hoge bomen op te kunnen eten, kan/zal kinderen met langere nekken
produceren, en zo zouden giraffen misschien zijn geëvolueerd.
(Darwin ging gedurende vijf jaar op reis en hij spendeerde zijn tijd vooral in en rond ZuidAmerika. Hij kreeg de kans om o.a. weinig bekende gebieden te verkennen. Daar vond hij
botten van enorme uitgestorven dieren en fossielen van zeedieren hoog in het
Andesgebergte. Bovendien was hij getuige van een aardbeving in Chili dat de aarde
overduidelijk omhoog liftte. Dit vormde duidelijk bewijs van langdurende en continu
waarneembare processen van geologische verandering.)
Darwin schreef een schets van zijn idee over natuurlijke selectie in 1844, maar hij
publiceerde het voor 15 jaar lang niet, omdat hij zich goed bewust was van het feit hoe
controversieel het wel niet was. Zijn theorie was namelijk onverenigbaar met de Bijbel waarin
God mens en dier schaapt (letterlijke interpretatie van de Bijbel). In 1859 publiceerde hij zijn
boek ‘The Origin of Species’. Het hart van het Darwinistische argument voor natuurlijke
selectie is een elegant logische deductie uit vier grote empirische generalisaties:
1. Er is variatie in de eigenschappen van individuen van een bepaalde soort.
2. Eigenschappen van de ouders hebben de neiging om te worden doorgegeven aan hun
nakomelingen
3. Soorten zijn intrinsiek in staat om een geometrisch stijgingspercentage van de bevolking
te realiseren.
4. De middelen van het milieu kennen gewoonlijk geen dergelijke verhoging.
(Opmerking: Darwin duidt erop dat het proces van natuurlijke selectie onopzettelijk
plaatsvindt.) De waarheid van 3 bestaat in het feit dat elk paar organismen aanzienlijk meer
dan twee nageslachten kan produceren, in vele soorten worden duizenden zaden of eieren
geproduceerd. Uit 3 en 4 volgt dat slechts een klein deel van de zaden, eieren en jongen
volwassen worden. In feite is er concurrentie om te overleven en zich voort te planten, zowel
tussen leden van dezelfde soort en tussen verschillende soorten. Dit wil niet altijd zeggen
‘lichamelijke confrontatie’, zoals wanneer individuen met elkaar vechten om voedsel of om de
vrouwtjes te imponeren: Volgens Darwin kunnen planten tevens concurreren, om licht en
voedingsstoffen, en dieren strijden om te voorkomen dat ze ontdekt en opgegeten worden
door roofdieren.
In elk stadium zullen er een aantal individuen zijn in de populatie die vanwege hun
verschillen van anderen, de beste kans op overleving zullen hebben om het nageslacht te
verlaten. Zij kunnen worden
omschreven als de sterkste in hun omgeving of ecologische niche. Hun sterke
karaktertrekken hebben de neiging om te worden doorgegeven aan de volgende generatie,
en minder zwakke karaktertrekken zullen bijgevolg niet worden doorgegeven. Over vele
generaties kunnen de typische kenmerken van een populatie dus aanzienlijk veranderen.
Naast natuurlijke selectie, of eerder als een speciale soort natuurlijke selecte, herkent Darwin
seksuele selectie. Er is dus competitie, niet enkel om te overleven, maar ook om uit te
breiden. Zo bijvoorbeeld biedt de sierlijke staart van de een pauw een nadeel bij het vechten
of bij het vluchten van een roofdier, maar levert het een voordeel op om het andere geslacht
te versieren (competitie met de andere pauwen).
Darwin en de menselijke evolutie
In 1871 publiceerde Darwin The Descent of Man met zijn eigen gedachten over de
menselijke evolutie. Hij beoordeelt het anatomische, medische, embryologische en
gedragstherpeutische bewijs voor onze verwantschap met andere dieren. Er is een direct
empirisch bewijs voor onze gemeenschappelijke afstamming met andere dieren.
Vergelijkende anatomie toont dat het menselijk lichaam dezelfde bouw kent als andere
dieren: vier ledematen met vijf vingers/tenen op elk. De biochemie van ons lichaam (cellen,
eiwitten, bloed, DNA) is eveneens zeer vergelijkbaar met die van andere dieren.
Sociaal-Darwinisme
We moeten ons eerst afvragen of en hoe een wetenschappelijke theorie implicaties voor wat
we zouden moeten doen, kan hebben. Wetenschap wordt verondersteld, per definitie, om
waarheden over de fysieke wereld te vinden. Wetenschap wordt vaak omschreven als feiten.
Hoe dan, kan een wetenschappelijke theorie iets zeggen of impliceren over waarden? Dus
de theorie dat de mens geëvolueerde wezens zijn kan ons niet op zichzelf vertellen hoe we
zouden moeten leven.
Immers, het fundamentele punt van de darwinistische theorie is dat het de biologische fittest
individuen zijn die het langst overleven en het meest het nageslacht achterlaat. De meest
succesvolle soorten overleven in een bepaalde omgeving en verhogen de populatie van hun
soort. Is het biologische succes dan niet de uiteindelijke waarde? Sommigen komen tot de
conclusie dat de ethische boodschap van Darwinistische evolutie is dat het iedere man (en
vrouw) voor zichzelf is, en misschien zelfs na alles 'hebzucht is goed'. De zin 'survival of the
fittest' lijkt in dit standpunt te zeggen dat degenen die overleven en zich reproduceren de
beste zijn, heel eenvoudig, de beste in wat bredere zin (de beste in alles). Het leek hen ook
dat er een duidelijke gevolgtrekking zou zijn tussen het feit van de biologische evolutie door
natuurlijke selectie en de behoefte aan zware concurrentie binnen de menselijke
samenleving. Ze zagen dit dus als een rechtvaardiging voor het ongebreidelde laissez-faire
kapitalisme, en zelfs voor de meest extreme verschillen tussen rijk en arm.
Tegenstanders benadrukken dat degenen die de sterkste zijn in de biologische termen van
overleving en voortplanting niet de beste zijn in een andere betekenis: ze kunnen niet
moreel, artistiek, intellectueel en spiritueel de beste te zijn. Omgekeerd, de rijkste in de
moderne menselijke samenlevingen zijn niet altijd de beste bij de voortplanting.
Darwins eigen waarden
Darwin was geneigd om de oorsprong van ons gevoel van de schoonheid aan seksuele
selectie toe te schrijven en hij merkte hoe de normen van schoonheid verschilde tussen
samenlevingen.
Daarnaast beschreef Darwin ons geweten of morele zin als de meest nobele van de
attributen van de mens, en hij bracht hulde aan het concept van de plicht (Kant) als de
hoogste menselijke motivatie van alles, duidelijk te onderscheiden van natuurlijke selectie en
survival of the fittest. Hij zag geen onverenigbaarheid tussen deze filosofische goedkeuring
van de moraal en zijn evolutionaire theorie. Darwin was dus wijs genoeg om de grenzen van
de natuurlijke selectie en het cruciale belang van de menselijke cultuur en ethiek te
herkennen. De ethiek van universeel mededogen en respect, of uw naaste liefhebben als
uzelf, moet prevaleren boven biologische berekeningen over theoretische voordelen voor de
samenleving als geheel.
Evolutionaire theorie, fase 2: de reactie tegen biologische rekening van de menselijke natuur
The genetische basis van erfenis
De theoretische uitleg van de patronen van biologische erfenis is afkomstig van de
Oostenrijkse monnik Mendel. Deze theorie verscheen tijdens de het leven van Darwin, maar
het cruciale belang van zijn werk werd niet erkend tot na 1900. Mendels theorie postuleerde
dat zowel factoren van de moeder als van de vader meegenomen worden in de
geslachtelijke voortplanting (pangenesis = volgens de theorie van Darwin zouden alle delen
van het organisme bijdragen (pangenen) leveren in de voortplantingscellen). Zoals ook
Weismann zei, de genen gedragen door de voortplantingsorganen worden niet beïnvloed
door veranderingen tijdens het leven van een individu. Mendel maakt een onderscheid
tussen dominante en recessieve genen. Recessieve genen zijn eigenschappen van
grootouders die zich niet ontwikkelen bij de ouders, maar opnieuw verschijnen bij het
kleinkind, als het individu van elke ouder een recessief gen erft voor de betreffende
eigenschap.
De biochemische basis van het kopiëren van genen door middel van de afwikkeling van de
dubbele helix-structuur van het DNA-molecuul werd ontdekt door Watson en Crick in 1953.
Eugenetica, racisme en sexisme
Als er niet zoiets als de overerving van verworven karakteristieken bestaat, dachten
sommige denkers dat er aangeboren verschillen zijn tussen individuen, of rassen of
geslachten, die een aantal van hen van nature inferieur maakt. Er werd meestal uitgegaan
van de gouden standaard voor de mensheid door intelligente, witte, beschaafde mannen in
te stellen. Galton bedacht het woord eugenetica voor de studie van hoe men fijne, goede
(dus intelligent, wit en beschaafd volgens de gouden standaard) nakomelingen moet
produceren.
De staat zou volgens sommigen moeten voorkomen dat minderwaardige mensen geboren
worden (negatieve eugenetica) en de productie van superieure soorten (positieve
eugenetica) moeten aanmoedigen. Zo bestaan er zelfs wetten voor de verplichte sterilisatie
van criminelen en zwakzinnigen. Onder de nazi's, werd de productie van het Arische ras
aangemoedigd en de gestoorden werden niet alleen gesteriliseerd, maar gedood.
Er is een fundamentele ethische bezwaar tegen positieve of negatieve eugenetische
programma’s. Het betekent een inbreuk op een van de meest fundamentele mensenrechten
van individuen, namelijk om seksuele relaties te vormen en kinderen te produceren zoals ze
zelf kiezen. Er is ook een belangrijke praktische moeilijkheid gebleken omtrent ziekten die
worden gedragen door recessieve genen. Een groot deel van de populatie draag zo'n gen,
maar het probleem zal pas verschijnen als een kind de twee genen erft. Om de ziektes
gedragen door recessieve genen te voorkomen, moeten bijgevolg dus ook alle personen
uitgeroeid worden die één van de 2 genen dragen. Dat is onmogelijk, zelfs als het ethisch
aanvaardbaar is.
Eugenetica hing bovendien af van het maken van discriminerende uitspraken over wie moest
worden behandeld als minderwaardig. Het werd dus gemakkelijk geassocieerd met racisme.
Darwin schreef een hoofdstuk over de rassen van de mens. Sommige van de fysieke
verschillen zijn duidelijk, maar hij wees erop dat er binnen elke ras een grote mate van
variatie is. En ondanks de verschillen in huidskleur en fysionomie, hebben we allemaal een
enorme gelijkenissen in lichaam en psychologie. Alle menselijke wezens kunnen kruisen, en
de nakomelingen hebben de neiging om een mix van de eigenschappen van beide ouders te
vertonen. Het feit dat sommige mensen met een lichtbruine huid als 'zwarte' worden gelabeld
en dat er veel verschillende mensen tellen als wit, laat zien dat onze alledaagse indeling
meer sociologisch dan biologisch is. Darwin concludeerde dat de zogenaamde rassen van
de mens rassen waren die waren ontstaan op basis van lange periodes van geografische
scheiding, misschien door seksuele selectie minstens zo veel als natuurlijke selectie.
Een andere opvallende manier van het verdelen en onderscheiden was door sekse/geslacht.
Darwin had betoogd dat seksuele selectie een belangrijke factor in natuurlijke selectie was.
Hij zei dat de man moediger, vechtlustiger en energieker is dan de vrouw en dat de man
bovendien een meer inventieve genie is. Er waren ook tegenstanders van het hoger
onderwijs voor vrouwen die probeerden te beweren dat de plaats van vrouwen in het huis
was en dat ze aangeboren onbekwaam waren om te profiteren van voortgezet onderwijs.
de reactie in het voordeel van cultuur en onderwijs intelligentietests, sociologie en
antropologie
Door welke criteria werd dit hatelijk onderscheid tussen de rassen en de seksen getrokken?
Dat er enkele fysieke verschillen in beide gevallen zijn, is duidelijk. Het is de vraag of ze
correleren, met de psychische verschillen en in het bijzonder met intelligentie? In elk individu
is er een vaste, aangeboren factor: intelligentie, waarvan ze dachten dat het gemeten kon
worden met intelligentietests. Dergelijke tests werden in 1917 gebruikt om verschillende
rollen toe te kennen aan de soldaten van het Amerikaanse leger en om criminelen te
classificeren. Ze werden tevens gebruikt om zwakzinnigheid te diagnosticeren en zodus
‘kandidaten’ te selecteren die gesteriliseerd zouden moeten worden volgens de eugenetica.
Daarnaast werden de tests toegepast om vrouwen en mannen te vergelijken. Men stelde
echter vast dat vrouwen intelligenter waren dan mannen. Daarom heeft men de inhoud van
de test veranderd door meer ruimtelijk redeneren aan bod te laten komen in de test, zodat
het onevenwicht gecorrigeerd zou worden. Bovendien kunnen we ons telkens de vraag
stellen hoeveel procent van de resultaten van de test het gevolg is van aangeboren
intelligentie en hoeveel te wijten is aan mogelijkheden, behoefte, aanmoediging, en
opleiding. Er zijn individuele verschillen, maar het is zeker niet dat ze correleren met
onderscheid van ras, etniciteit of geslacht. Bijvoorbeeld, als persoon x gelabeld word als
zwakzinnig, hoe zeker zijn we om de resultaten van de test toe te schrijven aan aangeboren
factoren en hoeveel aan gebrek aan kansen.
Het meeste menselijk gedrag hangt meer af van de cultuur dan van de biologie. Het verzoek
om een duidelijk onderwerp was gebaseerd op een driedeling tussen feiten over de mens:
1. de fysieke feiten - bestudeerd door de anatomie, fysiologie en evolutietheorie
2. de psychologische feiten – bestudeerd door individuele psychologie
3. de sociale/culture feiten – bestudeerd door sociale wetenschappen
De Franse socioloog Durkheim benadrukte sterk de onherleidbaarheid van sociale feiten
(over wat wettelijk of moreel verplicht is) tot individuele psychologische feiten. Hij stond erop
dat sociale feiten dingen zijn, in de zin dat hun bestaan niet afhankelijk is van de menselijke
wil. (bijvoorbeeld: als men geen morele regel of rechtsregel gehoorzaamd, dan zal men
geconfronteerd worden met zeer reële sancties of boetes.) Sociale regels kunnen enkel een
invloed hebben op mensen door acties/handelingen van anderen, zoals rechtshandhaving
door politieagenten en rechters, of zelfs door je schoonmoeder. Hun ideeën hebben vaak
een opvallend sociale inhoud (denk maar aan opmerkingen zoals: Wat zullen de buren
zeggen/denken?). Dus er lijkt geen reductie te zijn van sociale feiten tot puur psychologische
feiten.
Volgens sommige anderen, zoals Boas die zich verzette tegen het idee dat culturele
verschillen gebaseerd waren op aangeboren mentale verschillen van rassen, zeggen
bovendien dat cultuur onmogelijk gereduceerd kan worden tot biologie. In een geheel ander
onderzoek van auditieve waarneming, stelde Boas dat ons onvermogen om bepaalde
essentiële verschillen in geluid in vreemde talen te horen niet het gevolg is van aangeboren
verschillen, maar van onze vroege opleiding in onze moedertaal.
Het is één ding om aan te dringen dat alle menselijke individuen gelijke kansen moeten
krijgen, maar iets heel anders om te zeggen dat alle menselijke culturen van gelijke waarde
zijn. De bespreking van de individuele rechten van de mens heeft een duidelijke betekenis
en gezag in vele contexten. Maar het is minder duidelijk dat de rechten van culturen een
soortgelijke zin maakt.
Er zijn equality feministen, die de neiging hebben om te betogen dat, afgezien van de fysieke
verschillen, de menselijke geslachten zeer gelijk zijn qua aangeboren intelligentie en dat de
gemiddelde verschillen in prestaties te wijten zijn aan de verschillende sets van de
verwachtingen, onderwijs en sociale rollen dat samenlevingen of culturen leggen. Het beleid
impliceert dat al dergelijke gedifferentieerde sociale behandeling moet worden geëlimineerd,
en strikte gelijkheid aangemoedigd moet worden. Aan de andere kant, difference feministen
betogen dat er gemiddeld aangeboren mentale verschillen tussen mannen en vrouwen zijn,
en dat de samenleving hen dan ook anders moet behandelen tot op zekere hoogte.
Sommige van de difference feministen zijn voorbereid om te beweren dat vrouwen
aangeboren moreel superieur zijn aan mannen, omdat ze zorgzamer, sympathiek, en
coöperatief zijn.
De reactie tegen de instincttheorie: behavioristische psychologie
De gedachte van Freud kan omschreven worden als een poging om de psychologie op een
biologische basis te zetten. Hij postuleerde instincten als de fundamentele drijvende krachten
in de menselijke geest. De gedragstherapeutische beweging geïnitieerd door Watson stelde
voor om de psychologie op een nieuw strenge methodologische basis te zetten door het
definiëren als de studie van het waarneembare gedrag van dieren en mensen, en het
verbieden van instincten, intentie, of bewustzijn. Watson geloofde in de kracht van milieuinvloeden op individuele verschillen en beweert dat elk gezond kind opgeleid of
geconditioneerd zou kunnen worden om bijvoorbeeld een atleet van wereldklasse, een
natuurkundige, een dief… te worden.
Een andere wetenschapper, namelijk Skinner, maakte een analogie tussen zijn theorie van
geconditioneerd gedrag en de theorie van Darwin, namelijk natuurlijke selectie. Volgens
Skinner vormt of selecteert de omgeving gedrag dat beloont wordt of bekrachtigd wordt,
zodanig dat het gedrag herhaald zal worden in de toekomst en zich zal blijven voordoen
(schedules of reinforcement – laws of behavior). Menselijk gedrag is kennelijk afhankelijk van
aangeboren factoren als milieufactoren.
Evolutietheorie, fase 3: de terugkeer naar de menselijke natuur
Genen en memes
Dawkins punt was om de biologische evolutie niet zozeer als soorten te zien die geleidelijk
aan veranderen als gevolg van de concurrentie tussen individuen, maar als genen die met
elkaar concurreren voor een plaats in de volgende generatie. Dieren worden geboren en
sterven, maar genen worden doorgegeven van generatie tot generatie: in vergelijking met
individuele organismen, zijn genen relatief onsterfelijk. De fundamentele elementen van de
menselijke cultuur (ideeën, overtuigingen, praktijken, mode), kreeg de naam ‘memes’. Zijn
idee was dat memes, zoals genen, kunnen worden overgedragen van persoon tot persoon.
Het is echter onduidelijk wat, als er iets, kan tellen als een eenheid van cultuur of meme.
Etiologie kan omschreven worden als de wetenschappelijke studie van het gedrag van
dieren in zijn natuurlijke omgeving. Etiologen (Lorenz Konrad) benadrukken dat veel
patronen van dierlijk gedrag niet verklaard kunnen worden vanuit de gedragstherapeutische
benadering, omdat ze spontaan verschijnen in alle individuen van de soort, bijna
onafhankelijk van eerdere ervaring of leren: de typische patronen van het voeden, nestbouw
en de verzorging van de jongen bij vogels beantwoorden aan deze beschrijving. Zulk gedrag
leek volgens Lorenz instinctief, dat niet geëlimineerd kan worden, hoe gevarieerd de
omgeving ook is.
Tinbergen onderscheidt vier soorten vragen die kunnen worden gesteld over een bepaald
punt van het gedrag, of equivalent, vier zintuigen van de vraag 'Waarom heeft dat wezen dat
gedrag uitgevoerd in die situatie.
1. Wat was de natuurlijke fysiologische oorzaak van het gedrag? Hiertoe kan het antwoord
worden gegeven in termen van spiercontracties, zenuwimpulsen, hormonen afscheidingen,
enzovoort.
2. Wat in de ontwikkeling of de ervaring van de het individu bereidt de weg voor dat gedrag
voor? Hier kan het antwoord beroep op de ontwikkeling van de foetus in de baarmoeder en
het normale groeipatroon van de soort. Maar er is ook ruimte voor bijzondere ervaringen van
het individu om een verschil te maken voor later gedrag.
3. Wat is de functie van het gedrag?
4. Wat is de evolutionaire geschiedenis van dit gedragspatroon?
Hij suggereerde dat mensen een aangeboren neiging hebben om zich agressief te gedragen
tegenover de eigen groep, en hij zocht een evolutionaire verklaring voor dit fenomeen. Hij
dacht dat in een zekere fase van de evolutie van onze voorouders tot wie we nu zijn de
grootste bedreiging voor het leven kan komen van andere hominide groepen.
Chomsky en de cognitieve psychologie
Een speciaal kenmerk van het menselijk gedrag is ons gebruik van taal. Zoals eerder
vermeld gelooft Skinner dat alle menselijke spraak verklaard kan worden door conditionering
in hun vroege sociale omgeving: de spraak van omringende mensen en hun reacties op
geluiden door het kind. Bijvoorbeeld wanneer dat de antwoorden van het kind redelijk
nauwkeurig reproducties zijn van wat het heeft gehoord, worden ze versterkt door
goedkeuring en beloning, en zo leert het kind een taal spreken.
Daarnaast bestaan er ook aangeboren capaciteiten om te spreken. De sociale omgeving
bepaalt welke taal geleerd wordt, dat is duidelijk. Maar alle normale kinderen leren op zijn
minst één taal, terwijl
geen enkel ander dier iets leert dat lijkt op een menselijke taal dat gekenmerkt wordt door de
vorming van de oneindig veel complexe zinnen volgens de regels van de grammatica.
Chomsky stelde dat de verbazingwekkende snelheid waarmee de kinderen hun moedertaal
leren start met de blootstelling aan een zeer beperkt en onvolmaakte exemplaar van de taal
dat alleen kan worden verklaard door de veronderstelling dat er in de menselijke soort een
aangeboren vermogen is om taal te verwerken volgens de grammaticale regels
gemeenschappelijk voor alle menselijke talen. Dus achter de indrukwekkende
verscheidenheid van talen is er een bepaalde gemeenschappelijke fundamentele
systematische structuur.
Wilson en sociobiologie
Sociobiologie is de tak van biologie die zich bezighoudt met onderzoek naar de evolutionaire
oorsprong van sociaal gedrag bij dieren (inclusief de mens). De enige manier om de
menselijke natuur te begrijpen is door ze de bestuderen als een onderdeel van de natuurlijke
wetenschappen, volgens Wilson. De menselijke natuur is in feite een schone lei dat
beschreven wordt door de maatschappij. Hij ziet biologie en cultuur beide als een bijdrage
aan de ontwikkeling van individuen en van de menselijke samenleving. ‘Nature’ en ‘nurture’,
zijn beide essentieel voor de vorming van elk individu. De empirische vraag met respect voor
beide is, hoeveel daarvan te wijten is aan de natuur en hoeveel aan de opvoeding. De ware
vraag is dus ook in hoeverre of zelfs helemaal niet we mensen anders moeten behandelen
wanneer we verschillende aangeboren vermogens aantreffen. Chomsky zijn benadering over
taal past hier volledig in: de gemeenschappelijke grammaticale vorm van menselijke talen
wordt bepaald door onze biologie (nature), terwijl de grote verscheidenheid van menselijke
talen het gevolg zijn van cultuur. Vergelijkbaar is het volgende voorbeeld: De menselijke
neiging tot atletiek/sport is universeel tussen culturen, maar de populariteit van verschillende
soorten games is cultureel bepaalt.
Zeer ruwweg, kunnen we de volgende 3 fases van het post-darwinistische evolutionaire
denken te zien als volgt:
1. Nadruk op biologie, over wat er in onze natuur ligt, aangeboren is, in onze genen zit
2. Nadurk op cultuur, over wat het gevolg is van ‘nurture’, opvoeding en de samenleving
3. Erkenning van 1 en 2: genen en cultuur zijn allebei cruciaal
Cosmides/Tooby en het integrale causale model
Het uitgangspunt van de Santa Barbara school is de gedachte dat er inderdaad een
universele menselijke natuur is, maar meer op het niveau van geëvolueerde psychologische
mechanismen dan van specifieke patronen van gedrag. Om zeker te zijn, zijn er een aantal
lichamelijke bewegingen die kenmerkend en universeel menselijk zijn, zoals lopen, praten,
en face-to-face geslachtsgemeenschap. Maar cultuur produceert duidelijke variaties in het
meeste van wat we doen; het beïnvloedt welke taal we gebruiken, wat we gebruiken om te
zeggen, welke muziek we zingen, spelen…
Het tweede belangrijkste uitgangspunt is dat onze geëvolueerde psychologische
mechanismen aanpassingen zijn die zijn geselecteerd voor vele generaties van onze
voorouders. Het is belangrijk een onderscheid te maken tussen ‘aanpassing’ en ‘adaptief’.
Adaptief gedrag is wat leidt tot overleving en betere voortplanting in de huidige
omstandigheden, maar het is natuurlijk niet geselecteerd in de prehistorie van de mens.
Omgekeerd, als iets een aanpassing is, betekent dat niet dat het nu nog adaptief is.
Misschien is een mannelijke aanleg voor woede en agressie in frustrerende omstandigheden
geselecteerd, maar daaruit volgt niet dat een dergelijk karakter geleidend is voor
overleving en voortplanting in de hedendaagse samenlevingen waarin messen en geweren
direct beschikbaar zijn en de politie paraat staat.
Een derde uitgangspunt van de Santa Barbara school is dat de geëvolueerde menselijke
geest een aantal aanpassingen bevat aan de manier van leven van onze verre voorouders.
Volgens dit geïntegreerd causaal model, staat er achter elk menselijk verschijnsel, zelfs een
enkele actie, een ingewikkelde reeks van ketens van oorzaak en gevolg, waarbij:
1. Natuurlijke selectie leidt tot een variatie in aangeboren mentale modules in de menselijke
soorten 2. De historische ontwikkeling van diverse humane economieën en culturen
gedurende vele eeuwen 3. Het mengen van genen tijdens geslachtelijke voortplanting dat
ieder mens zijn eigen unieke set van genen geeft. 4. De effecten van de fysieke en
sociale/culturele omgeving op de lichamelijke ontwikkeling en geestelijke ontwikkeling
gedurende de levensduur van elk individu. 5. De informatieverwerking 'betrokken bij de
perceptie en spraakherkenning, waarvan de resultaten (overtuigingen) meedoen met
motiverende factoren (verlangens) om de directe oorzaak van bepaalde acties zijn.
Download