Bruto toegevoegde waarde

advertisement
De financiële structuur en solvabiliteit
(capital structure ratio’s of gearing)
• Indien een onderneming in staat is AL haar schulden, zowel
KT als LT, terug te betalen, is ze solvabel.
• Centraal: verhouding tussen eigen en vreemde
financieringsbronnen (schuldgraad)
• Mate van solvabiliteit geeft o.a. een indicatie voor het
financiële risico, bepaald door:
– kapitaalaflossing
– Intrestkost
– betalingstermijn
1
De financiële structuur en solvabiliteit
• Vreemd vermogen
Lagere kost van schuldkapitaal
Intrest fiscaal aftrekbaar
eigen vermogen
Notionele intrestaftrek
Schuldgraad = vreemd vermogen of vreemd vermogen x 100%
eigen vermogen
totaal vermogen
Solvabiliteitsgraad = eigen vermogen of eigen vermogen x 100%
vreemd vermogen totaal vermogen
zelffinancieringsgraad = reserves + overgedragen winst /verlies x 100%
totaal vermogen
2
De financiële structuur en solvabiliteit
• Dekkingsratio’s geven weer in welke mate de
onderneming financiële risico’s loopt, met name risico op:
• Onvoldoende resultaat om intrestkosten op vreemd vermogen te dekken.
Dan is de intrestdekkingsratio < 1
intrestdekkingsratio = netto-ondernemingsresultaat
financiële kosten van vreemd vermogen
• Onvoldoende (potentiële operationele) cashflow om schulden terug te
betalen. Dan is de dekking van het vreemd vermogen door de cashflow < 1.
Dekking VV door CF = potentiële operationele cashflow
vreemd vermogen
3
De financiële structuur en solvabiliteit
• De kapitaalkost bestaat uit:
– Opbrengst die de aandeelhouder-eigenaar verwacht voor inbreng van eigen
vermogen
– Opbrengst die de financier van vreemd vermogen verwacht op de toegestane
leningen
en wordt gewogen met de financiële structuur (gemiddelde
kapitaalkost of WACC).
WACC *=
intrestkost op vreemd vermogen * (1 – belastingvoet) * (vreemd vermogen/totaal
vermogen) + (OLO-rente 10 jaar + risicopremie) * (1- belastingvoet) *(eigen
vermogen/totaal vermogen)
4
De financiële structuur en solvabiliteit
• Het CAPM model is een instrument om de kapitaalkost van
het eigen vermogen te bepalen.
Kost van het eigen vermogen =
risicoloze rente + equity β * risicopremie
• De risicopremie is het verschil tussen de verwachte rente op
een alternatieve (risicovrije) belegging en de risicoloze rente.
5
De financiële structuur en solvabiliteit
• Equity β geeft het risico van financiering met eigen
vermogen weer en wordt bepaald door:
– Rendement van het aandeel op de financiële markt. Hoe hoger het rendement
op de financïële markt, hoe hoger de equity β.
– De mate van schuldfinanciering (schuldgraad)
– Het operationele risico of het risico bij de exploitatie van de onderneming.
• De asset β is de maatstaf voor risico van financiering met
eigen én vreemd vermogen
Equity β = asset β * (1+ (1 – belastingvoet) * vreemd vermogen )
eigen vermogen
(Uit deze formule blijkt dat de equity β bepaald wordt door de schuldfinanciering, die
steeds rekening houdt met het risico bij de exploitatie van de onderneming)
6
Solvabiliteit bij Niessens Industriebouw nv
7
Solvabiliteit bij Niessens Industriebouw nv
8
Solvabiliteit bij Niessens Industriebouw nv
9
Solvabiliteit bij Niessens Industriebouw nv
10
Solvabiliteit bij Niessens Industriebouw nv
11
Solvabiliteit bij Niessens Industriebouw nv
12
Solvabiliteit bij Niessens Industriebouw nv
Conclusies:
• Toename schuldgraad van N3 naar N4 door toename van vreemd
vermogen (leveranciers en ontvangen vooruitbetalingen op
bestellingen)
• Ontvangen vooruitbetalingen op bestellingen > bestellingen in
uitvoering. Daarom worden bij berekening van schuldgraad de
ontvangen vooruitbetalingen vaak weggelaten.
• In N5: verbetering schuldgraad omwille van toename eigen
vermogen
13
Solvabiliteit bij Niessens Industriebouw nv
• Voorzichtig zijn bij interpretatie solvabiliteit, omwille van:
• Ontvangen vooruitbetalingen op bestellingen
• Kapitaal dat niet volledig volstort is
• Vreemd vermogen dat voor groot deel bestaat uit schulden
aan moederonderneming
• Verschillen tussen bevoorrechte, gewone en achtergestelde
schulden
• Niessens: hoge zelffinancieringsgraad door voortdurende
toevoeging van winst aan reserves/overgedragen winst.
14
Solvabiliteit bij Niessens Industriebouw nv
• Hoge intrestdekkingsratio in N5  ruime veiligheidsmarge tegen
dalingen in nettoresultaat
• Sterke schommelingen intrestdekkingsratio doorheen de jaren
• Dekking vreemd vermogen door cashflow N4 +/- = N3.Cashflow én
vreemd vermogen zijn verdubbeld.
• Schommelingen in deze ratio doorheen de jaren.
• Potentiële operationele cashflow voldoende om vreemd vermogen
korte termijn terug te betalen
• Terugbetaling lange termijnschulden kan binnen het jaar
gerealiseerd worden (bij gelijkblijvende cashflow).
15
Solvabiliteit bij Niessens Industriebouw nv
• N1-N5: hogere solvabiliteitsratio dan sectormediaan. In N4 sterke
daling.
We verwachten:
• Geen problemen inzake terugbetaling van vreemd vermogen en
betaling intresten
• Dat deze ondernemingen nog bijkomende leningen aankan, mits
nodige voorzichtigheid
16
Rendabiliteit van de onderneming
• Financiële rendabiliteit: winstgevendheid tov eigen
vermogen (netto) rendabiliteit van het eigen vermogen (%)=
winst/verlies van het boekjaar x 100 (%)
Eigen vermogen
• Indicator voor de financiële groeikracht en overlevingskansen van
de onderneming:
− Rendabiliteit is de bron van vermogen die nodig is voor toekomstige
investeringen.
− Rendabiliteit vergemakkelijkt de toegang tot andere vermogensbronnen,
waar mogelijkheid tot dividenduitkering en/of aflossing van kapitaal en
intresten wordt beoordeeld aan de hand van rendabiliteit.
• Kan voor en na belasting berekend worden.
17
Rendabiliteit van de onderneming
• Economische rendabiliteit: winstgevendheid van ALLE
ingezette middelen
netto)rendabiliteit van het totaal vermogen (%) =
Netto-ondernemingsresultaat x 100 (%)
Totaal vermogen
• Netto-ondernemingsresultaat = winst/verlies van het boekjaar +
financiële kosten van vreemd vermogen
• Houdt geen rekening met financieringswijze en fiscaliteit.
• Wordt vóór belasting en vóór aftrek financiële kosten berekend.
Daarom wordt in teller vaak het bedrijfsresultaat beschouwd
(uitzonderlijke resultaten worden genegeerd)
18
Rendabiliteit van de onderneming
• Varianten:
• In teller: potentiële operationele cashflow in plaats
van nettoresultaat. Men spreekt dan van
brutorendabiliteit.
• In noemer: eigen vermogen + financiële schulden KT
en LT in plaats van eigen vermogen of totaal
vermogen.
19
Rendabiliteit van de onderneming
• Rendabiliteit van de verkopen: maatstaf voor efficiëntie
van bedrijfsactiviteit: commerciële, productie en
personeelspolitiek
Brutoverkoopmarge vóór belastingen = brutobedrijfsresultaat
verkopen
x 100
Nettoverkoopmarge vóór belastingen = nettobedrijfsresultaat
verkopen
x 100
• Bedrijfsresultaat als basis voor rendabiliteit.
• Brutoverkoopmarge = nettoverkoopmarge +
afschrijvingen, waardeverminderingen, voorzieningen
• Bruto en netto gezamenlijk beschouwen
20
Rendabiliteit van de onderneming
• Break-even-puntanalyse:
• Centraal: break-even = verkoopvolume waarbij het
nettobedrijfsresultaat = 0.
• Geeft antwoord op de vraag: In welke mate varieert
het resultaat in functie van de verkopen ?
21
Rendabiliteit van de onderneming
• De operationele hefboom geeft weer hoe het netto
bedrijfsresultaat fluctueert in functie van activiteitsvolume.
• Theoretische berekening:
Omzet + andere bedrijfsopbrengsten – variabele kosten
Omzet + andere bedrijfsopbrengsten – variabele kosten – vaste kosten
Pragmatisch:
Bruto toegevoegde waarde
nettobedrijfsresultaat
• Hoe hoger de vaste kosten (in verhouding tot de verkopen), hoe
gevoeliger het bedrijfsresultaat is voor fluctuaties in het
activiteitsvolume.
• Verhouding vaste/variabele kosten sectorafhankelijk.
22
Rendabiliteit van de onderneming
Voorbeeld:
Product
A
B
vaste variabele kosten
kosten
per stuk
100.000
200
120.000
200
Bij productie en verkoop van 200 eenheden
bedrijfsopbrengsten
A
B
200.000
200.000
bedrijfskosten
vast
100.000
120.000
variabel
40.000
20.000
nettobedrijfsresultaat
60.000
60.000
23
Rendabiliteit van de onderneming
140,000
120,000
100,000
80,000
60,000
nettobedrijfsresultaat A
40,000
nettobedrijfsresultaat B
20,000
0
100
120
140
160
180
200
220
240
260
-20,000
-40,000
Operationele hefboom bij 200 stuks
•voor A: 160.000 = 2,7
60.000
•Voor B: 180.000 = 3
60.000
24
Rendabiliteit van de onderneming
Rendabiliteit van de bedrijfsactiva =
Bruto en nettobedrijfsresultaat
Bedrijfsactiva*
• Nadruk ligt op prestaties op gebied van verkoop en productie van
producten en diensten, zonder financiële investeringen.
• Verband met verkoopmarge: rotatie van de activa
Rendabiliteit van de bedrijfsactiva =
Bedrijfsresultaat * verkopen
Verkopen
bedrijfsactiva
verkoopmarge
rotatie van bedrijfsactiva
25
Schema van
Dupont De
Nemours:
26
Rendabiliteit van de onderneming
Enkele ratio’s voor aandelen:
Winst per aandeel = winst/aantal aandelen
Cashflow per aandeel = potentiële operationele cashflow/aantal aandelen
Dividend per aandeel = de uitgekeerde winst/aantal aandelen
Winstuitkeringspercentage = dividend * 100/winst
Price-earningsratio = koers/winst
27
Rendabiliteit van de onderneming
Financiële hefboom:
• Duidt het verband aan tussen rendabiliteit van het eigen
vermogen en rendabiliteit van het totaal vermogen
• Indien een onderneming in staat is de intrestkosten,
verbonden aan de schulden ter financiering van haar
activa, met de gerealiseerde winst te dekken, dan is de
financiële hefboomwerking positief (> 1). Of: dan is de
rendabiliteit van het eigen vermogen groter dan die van
het totaal vermogen.
28
Rendabiliteit van de onderneming
Voorbeeld 1:
Bedrijf A
balanstotaal
eigen vermogen
vreemd vermogen
rente op het vreemd vermogen
nettoresultaat
financiële kosten
winst voor belasting
1000
1000
0
10%
200
0
200
Bedrijf B
1000
500
500
10%
200
50
150
nettorendabiliteit op totaal vermogen
nettorendabiliteit op eigen vermogen
20%
20%
20%
30%
Conclusie:
Bedrijf B heeft door het aangaan van schulden een hogere
rentabiliteit op het eigen vermogen dan A. De financiële hefboom werkt positief
29
Rendabiliteit van de onderneming
Voorbeeld 2: Situatie A.
Balanstotaal:
Nettoresultaat vóór aftrek van financiële kosten:
Rentelast op vreemd vermogen:
1.000.000 €
80.000 €
6%
Schuldgraad
eigen vermogen
vreemd vermogen
nettorendabiliteit op eigen vermogen
nettorendabiliteit op totaal vermogen
0%
1.000.000
0
30%
700.000
300.000
60%
400.000
600.000
8,00%
8,00%
8,86%
8,00%
11,00%
8,00%
Conclusie:
Financiële hefboomwerking werkt positief want de rendabiliteit op het totaal
vermogen is hoger dan de intrestlast.
30
Rendabiliteit van de onderneming
Voorbeeld 2: Situatie B.
Balanstotaal:
Nettoresultaat vóór aftrek van financiële kosten:
Rentelast op vreemd vermogen:
eigen vermogen
vreemd vermogen
nettorendabiliteit op eigen vermogen
nettorendabiliteit op totaal vermogen
1.000.000 €
40.000 €
6%
Schuldgraad
0%
30%
1.000.000
700.000
0
300.000
4,00%
4,00%
3,14%
4,00%
60%
400.000
600.000
1,00%
4,00%
Conclusie:
Financiële hefboomwerking werkt negatief want de rendabiliteit op het totaal
vermogen is lager dan de intrestlast.
31
Rendabiliteit van de onderneming
• De financiële hefboommultiplicator is de factor waarmee
de rendabiliteit van het totaal vermogen moet
vermenigvuldigd worden om de rentabiliteit van het eigen
vermogen te verkrijgen.
• Positieve hefboomwerking kan omslaan in negatieve
hefboomwerking, bijv. bij stijgende rentevoet.
• Voorzichtig met hefboomwerking indien het operationele
risico groot is.
• Solvabiliteit
Rendabiliteit
32
Rendabiliteit van de onderneming
• De financiële hefboomwerking volgens de berekening
van de NBB:
Financiële hefboomwerking =
Nettorendabiliteit van het eigen vermogen *
Nettorendabiliteit van de aangetrokken middelen *
(* vóór belasting en uitzonderlijk resultaat)
33
Rendabiliteit bij Niessens Industriebouw nv
34
Rendabiliteit bij Niessens Industriebouw nv
35
Rendabiliteit bij Niessens Industriebouw nv
36
Rendabiliteit bij Niessens Industriebouw nv
37
Rendabiliteit bij Niessens Industriebouw nv
38
Rendabiliteit bij Niessens Industriebouw nv
39
Rendabiliteit bij Niessens Industriebouw nv
40
Rendabiliteit bij Niessens Industriebouw nv
• N2: dieptepunt rendabiliteit op eigen vermogen (onder sectormediaan), na
N2 stijgend (boven sectormediaan), omwille van resultaatsverbetering
(eigen vermogen nam niet in dezelfde verhouding toe)
• Toename resultaat is te wijten aan stijging bedrijfsresultaat
• Idem voor de rendabiliteit van totaal vermogen:
•
•
•
•
N1: netto- en brutorendabiliteit boven sectorniveau
N2: daling
N4: jaar van herstel
N5: verdere opwaartse evolutie (4e kwartiel)
• Rendabiliteit op eigen vermogen is in periode N2-N5 hoger dan rendabiliteit
op totaal vermogen
41
Rendabiliteit bij Niessens Industriebouw nv
42
Rendabiliteit bij Niessens Industriebouw nv
43
Rendabiliteit bij Niessens Industriebouw nv
44
Rendabiliteit bij Niessens Industriebouw nv
Verkoopmarges
• Daling in N2, daarna stijging
• Verklaring voor N2: kosten handelsgoederen en grond- en hulpstoffen
stijgen meer dan proportioneel.
• N4 en N5: stijging van verkoopmarges omwille van grote stijging verkopen.
Enkel variabele kosten stijgen  stijging van het bedrijfsresultaat 
stijging van de verkoopmarge
• Netto- en brutoverkoopmarge in 4e kwartiel van sector
45
Rendabiliteit bij Niessens Industriebouw nv
46
Rendabiliteit bij Niessens Industriebouw nv
Operationele hefboom (zie p 188)
• Voor N5: onderneming 2,22 sector 6,2
Betekenis: een toe-/afname van de verkopen met 1% betekent
een toe-/afname van het nettoresultaat met 2,2%
• Kritische drempelwaarde = 5
• Operationele hefboom > 5: hoog operationeel risico
• Operationele hefboom < 5: laag operationeel risico
Niessens nv heeft dus een lage operationele hefboom
47
Rendabiliteit bij Niessens Industriebouw nv
48
Rendabiliteit bij Niessens Industriebouw nv
49
Rendabiliteit bij Niessens Industriebouw nv
Nettorendabiliteit van de bedrijfsactiva (tabel 32 blz 189)
• Laagst in N2 omwille van daling nettoverkoopmarge
• Verbetering in N3 door:
• betere rotatie van de bedrijfsactiva: kleine toename
verkopen en daling van de bedrijfsactiva (door daling van
voorraden)
• Verhoging van de nettoverkoopmarge
• Hoogste nettorendabiliteit van de bedrijfsactiva in N5 door:
• Betere nettoverkoopmarge
• Stijging verkopen
50
N5
51
N4
52
Rendabiliteit bij Niessens Industriebouw nv
53
Rendabiliteit bij Niessens Industriebouw nv
Financiële hefboom (tabel 33 blz 192)
• Positieve financiële hefboomwerking:
• Het aangaan van bijkomende schulden heeft een positief
effect op de rendabiliteit (van het eigen vermogen)
• De onderneming haalt voordeel uit financiering met
vreemd vermogen
54
Toegevoegde waarde
• Toegevoegde waarde is de waarde die de onderneming toevoegt
aan de waarde van de verbruikte goederen en diensten door de
inzet van de productiefactoren.
Bruto toegevoegde waarde =
Opbrengstwaarde van de productie – intermediair verbruik
• Opbrengstwaarde bestaat uit:
− Waarde van verkochte productie (code 70+ 74 - 740)
− Waarde van productie in voorraad (code 71)
− Waarde van geproduceerde vaste activa (code 72)
• Intermediair verbruik is de som van:
− Kosten van handelsgoederen, grond- en hulpstoffen (code 60)
− Kosten van diensten en diverse goederen (code 61)
55
Toegevoegde waarde
56
Toegevoegde waarde
• Bruto toegevoegde waarde als absoluut bedrag is moeilijk
vergelijkbaar en wordt daarom vaak uitgedrukt als volgt:
Bruto toegevoegde waarde marge =
Bruto toegevoegde waarde
Bedrijfsopbrengsten
• Bruto toegevoegde waarde wordt verdeeld in haar
bestanddelen om het belang per productiefactor te
kennen:
− Is de onderneming arbeidsintensief of kapitaalintensief ?
− Hoeveel gaat naar de vreemdvermogenverschaffers ? Naar de overheid ?
57
Toegevoegde waarde
• Formules:
Bezoldigingen, soc.lasten,pensioenen + voorzieningen pensioenen x 100
Bruto toegevoegde waarde
Niet kaskosten van bedrijfsaard x 100
Bruto toegevoegde waarde
Financiële kosten x 100
Bruto toegevoegde waarde
Belastingen op het resultaat + belastingen,taksen op bedrijfsoefening x 100
Bruto toegevoegde waarde
58
Toegevoegde waarde
• Naast de personeelskosten dient ook de productiviteit van
de ondernemers vergeleken te worden met de bruto
toegevoegde waarde. Formule:
Bruto toegevoegde waarde per personeelslid =
Bruto toegevoegde waarde
Gemiddeld aantal personeelsleden in VTE
• Voor de kosten van infrastructuur is bijkomende analyse
aangewezen. Formule:
Investeringsgraad =
Bruto toegevoegde waarde
Bruto materiële vaste activa
59
Toegevoegde waarde
• De bruto toegevoegde waarde die overblijft na vergoeding van
personeel, infrastructuur, financiers en overheid is de vergoeding die
overblijft voor het ondernemerschap (aandeelhouder-eigenaar).Dit
overblijvend deel is de toegevoegde winst.
Toegevoegde winst =
Bruto toegevoegde waarde
- Bezoldigingen, soc.lasten, pensioenen+ voorz.voor pensioenen
- Niet kaskosten van bedrijfsaard
- financiële kosten
- belastingen op het resultaat + belastingen en taksen op de bedrijfsoefening
Toegevoegde winst
x 100
Bruto toegevoegde waarde
60
Toegevoegde waarde bij Niessens
Industriebouw nv
61
Toegevoegde waarde bij Niessens
Industriebouw nv
62
Toegevoegde waarde bij Niessens
Industriebouw nv
63
Toegevoegde waarde bij Niessens
Industriebouw nv
64
Toegevoegde waarde bij Niessens
Industriebouw nv
65
Toegevoegde waarde bij Niessens
Industriebouw nv
66
Toegevoegde waarde bij Niessens
Industriebouw nv
67
Toegevoegde waarde bij Niessens
Industriebouw nv
Conclusies
• Laagst in N2, nadien stijging omwille van stijging in bedrijfsopbrengsten
(omzet)
• Idem voor toegevoegde waardemarge
• Hoge toegevoegde waardemarge leidt tot stevigere concurrentiepositie
• Arbeidsintensieve onderneming: aandeel van de personeelskosten is
grootst in de toegevoegde waarde
• Verschuiving van vergoeding werknemers naar overheid en
aandeelhouders
68
Toegevoegde waarde bij Niessens
Industriebouw nv
Componenten van de bruto toegevoegde waarde
• De stijging van de personeelskosten als gevolg van een stijging van de
personeelsleden wijst op een verhoogde productiviteit van de werknemers
• Bruto toegevoegde waarde per werknemer > gemiddelde personeelskost
• Van N2 tot N4: gestadige groei van de investeringsgraad
• Investeringskosten onder controle: het aandeel van de niet-kaskosten in de
bruto toegevoegde waarde blijft +/- constant (maar is vrij hoog)
• Kosten van schulden bedragen slechts 1% van de toegevoegde waarde
• Jaarlijkse winststijging vertegenwoordigen steeds groter aandeel in
toegevoegde waarde
• Idem voor het aandeel van de belastingen
69
Toegevoegde waarde bij Niessens
Industriebouw nv
70
Toegevoegde waarde bij Niessens
Industriebouw nv
71
Toegevoegde waarde bij Niessens
Industriebouw nv
72
Toegevoegde waarde bij Niessens
Industriebouw nv
73
Toegevoegde waarde bij Niessens
Industriebouw nv
Sectorvergelijking
• Toegevoegde waarde/bedrijfsopbrengsten in 1e kwartiel en beneden het
gemiddelde. Dieptepunt in N2, daarna verbetering
• Toegevoegde waarde per personeelslid hoog in vergelijking met sector (4e
kwartiel), aandeel personeelskosten zeer laag ten opzichte van de sector
(1e kwartiel)
• Investeringsgraad laag in vergelijking met de sector, maar stijgende
tendens
• Aandeel niet-kaskosten groot in vergelijking met sector, maar blijft in 4e
kwartiel
• Aandeel schulden beneden sectorgemiddelde, maar wel in 3e kwartiel.
74
Impact van IFRS op berekening en interpretatie
van liquiditeit, solvabiliteit en rendabiliteit
Ratio’s op basis van Belgische jaarrekening en IFRS jaarrekening
moeilijk vergelijkbaar.
Belgisch
Waarderingsmethode
Kosten
Bestellingen in Uitvoering
Criterium financiële leasing
Impact op:
LIFO mag
directe en indirecte kosten
of: enkel directe kosten
PoC
of: completed contract
eigendom
IFRS
LIFO niet toegestaan
directe en indirecte kosten
PoC
risico's verbonden aan eigendom
voorraden en materiële vaste activa
liquiditeit
75
Impact van IFRS op berekening en interpretatie
van liquiditeit, solvabiliteit en rendabiliteit
Immateriële vaste activa
Belgisch
activering oprichtingskosten,
kosten van onderzoek,
herstructureringskosten
directe en indirecte kosten
of: enkel directe kosten
geen herwaardering toegestaan
Voorzieningen
Afschrijvingen
Geen residuwaarde
Kapitaalsubsidies
deel van eigen vermogen
Activering kosten
Waardering
Impact op:
IFRS
Deze kosten mogen niet
geactiveerd worden
full cost
herwaardering mag
strengere definitie
residuwaarde
jaarlijkse test op afschrijvingen
en residuwaarde
meer uitgestelde belastingen
onder het betreffende actief
resultaat
rendabiliteit
resultaatbestemming
eigen vermogen
solvabiliteit
76
Andere bronnen voor financiële kengetallen
Deloitte Fiduciaire KMO-Kompas: positioneringsroos
• Vergelijking onderneming t.o.v. sector, die enkel bestaat uit
ondernemingen, door Deloitte Fiduciaire geanalyseerd.
• Middelpunt is zwakst scorende onderneming (percentiel 0),
buitenrand is best scorende onderneming (percentiel 100).
• 10 ratio’s, aangepast met (onder andere):
• R/C aandeelhouders, vennoten, bestuurders of zaakvoerders.
• Intresten op deze R/C
• Recuperatie sociale lasten, interimkosten en bestuurdersvergoedingen
• Mooie veelhoek wijst op evenwichtige financiële structuur.
• Hoe groter de veelhoek, hoe beter de financiële performantie.
77
Andere bronnen voor financiële kengetallen
Niessens N4:
Niessens N5:
78
Andere bronnen voor financiële kengetallen
Databank Bel-First (Bureau Van Dijk Electronic Publishing)
“Financial Reports and Statistics on Belgian and Luxembourg Companies”
• Meer dan 330.000 bedrijven, over laatste 10 boekjaren
• Informatie:
−
−
−
−
−
−
−
Contactgegevens
Activiteitscode
Ratio’s
Mandatarissen met adres
Aandeelhouderschapsstructuren
Jaarverslagen met rapport bedrijfsrevisoren
Rapport Raad Van Bestuur
− Rapporten, grafieken, boomstructuren, enz.
79
Andere bronnen voor financiële kengetallen
80
Download