BESLUIT van de VLAAMSE REGERING van 9 december

advertisement
BESLUIT van de VLAAMSE REGERING van 9 december 2005
betreffende de modulering en de netwerken rechtstreeks
toegankelijke jeugdhulpverlening en crisishulpverlening in
het raam van de integrale jeugdhulp.
Publicatie B.S.: 23.2.2006
Inwerkingtreding: 1.1.2006
Hoofdstuk I. - DEFINITIES
Artikel 1.
In dit besluit wordt verstaan onder:
1° decreet Integrale Jeugdhulp: het decreet van 7 mei 2004 betreffende de integrale
jeugdhulp;
2° minderjarige: elke natuurlijke persoon die jonger is dan achttien jaar;
3° ouders: de natuurlijke personen die titularis zijn van het ouderlijk gezag of, bij ontstentenis
van die personen, de wettelijke vertegenwoordigers;
4° opvoedingsverantwoordelijken: de natuurlijke personen, andere dan de ouders, die de
minderjarige op duurzame wijze in feite onder hun bewaring hebben of bij wie de
minderjarige geplaatst is door bemiddeling of ten laste van een openbare overheid;
5° leefomgeving: de natuurlijke personen, met uitzondering van de ouders en de
opvoedingsverantwoordelijken, die bij de minderjarige inwonen of met de minderjarige een
bijzondere affectieve band hebben, evenals de natuurlijke personen die in de buurt van de
minderjarige wonen of met wie de minderjarige geregeld contact heeft, onder meer bij het
schoolgaan of tijdens de vrijetijdsbesteding;
6° jeugdhulpverlening: de hulp- en zorgverlening die zich richt tot minderjarigen, of tot
minderjarigen en hun ouders, hun opvoedingsverantwoordelijken of personen uit hun
leefomgeving;
7° jeugdhulpaanbieder: een natuurlijke persoon of een voorziening die jeugdhulpverlening
aanbiedt als vermeld in artikel 4 van het decreet Integrale Jeugdhulp;
8° jeugdhulpvoorziening: een voorziening die jeugdhulpverlening aanbiedt als vermeld in
artikel 4 van het decreet Integrale Jeugdhulp;
9° dienst voor pleegzorg: een van de volgende diensten:
a) een dienst voor pleegzorg, als vermeld in artikel 10 van het besluit van de Vlaamse
Regering van 13 juli 1994 inzake de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor de
voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand;
b) een dienst voor plaatsing in gezinnen, als vermeld in artikel 3, § 1, van het koninklijk
besluit nr. 81 van 10 november 1967 tot instelling van een Fonds voor Medische, Sociale en
Pedagogische Zorg voor Gehandicapten;
c) een dienst voor gezinsondersteunende pleegzorg, gesubsidieerd in het raam van artikel 5, §
2, tweede lid, c), van het decreet van 29 mei 1984 houdende de oprichting van de instelling
Kind en Gezin;
10° netwerk RTJ: een netwerk rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening als vermeld in
hoofdstuk VI, afdeling 1, van het decreet Integrale Jeugdhulp;
11° netwerk CJ: een netwerk crisisjeugdhulpverlening als vermeld in hoofdstuk VI, afdeling
2, van het decreet Integrale Jeugdhulp;
12° ministers: de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, de Vlaamse minister,
bevoegd voor de bijstand aan personen, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het
gezondheidsbeleid;
13° regio: een regio integrale jeugdhulp als vermeld in artikel 9 van het besluit van de
Vlaamse Regering van 11 juni 2004 tot afbakening van het toepassingsgebied van de integrale
jeugdhulp en van de regio's integrale jeugdhulp en tot regeling van de beleidsafstemming
integrale jeugdhulp;
14° regionale stuurgroep: een regionale stuurgroep integrale jeugdhulp als vermeld in artikel
44 van het decreet Integrale Jeugdhulp;
15° regioplan: het regioplan integrale jeugdhulp, vermeld in artikel 40 van het decreet
Integrale Jeugdhulp;
16° Managementcomité: het Managementcomité Integrale Jeugdhulp, vermeld in artikel 41
van het decreet Integrale Jeugdhulp;
17° sector: een bevoegdheidsdomein dat geregeld wordt door een regelgeving, als vermeld in
artikel 4, § 1, van het decreet Integrale Jeugdhulp, of toepasselijk verklaard wordt krachtens
artikel 4, § 2, van dat decreet;
18° netwerkstuurgroep: het sturend orgaan van een netwerk RTJ of een netwerk CJ, vermeld
in artikel 17;
19° module: een duidelijk afgelijnde eenheid van jeugdhulpverlening die afzonderlijk of
samen met andere eenheden kan worden aangeboden;
20° typemodule: een door een sectorale administratie duidelijk omschreven en afgelijnde
eenheid van jeugdhulpverlening;
21° functie: een algemeen aangeduide hulpactiviteit, gericht op een bepaald doel;
22° hulpprogramma: een voorzieningenoverstijgend en gecoördineerd geheel van
jeugdhulpverleningsaanbod dat bestaat uit een combinatie van modules of delen van modules;
23° Adviesraad: de Adviesraad Integrale Jeugdhulp, vermeld in artikel 35 van het decreet
Integrale Jeugdhulp.
24° sectorale administratie: de administratieve entiteit die instaat voor het opvolgen van de
erkenning en/of de subsidiëring en/of de werking van een voorziening of een initiatief die
behoort tot haar sector.
Hoofdstuk II. - MODULERING
Art.2.
Om het jeugdhulpverleningsaanbod intersectoraal te kunnen afstemmen en coördineren, wordt
het gemoduleerd. Daartoe worden functies gedefinieerd en wordt het aanbod in typemodules
en modules beschreven.
Art.3.
Bijlage I bij dit besluit legt de lijst van functies vast die relevant zijn in het kader van de
integrale jeugdhulp. De ministers kunnen die lijst gezamenlijk wijzigen of uitbreiden.
Art.4.
De sectorale administraties beschrijven, in overleg met de hulpaanbieders van hun sector, het
jeugdhulpverleningsaanbod in typemodules aan de hand van een werkblad. Het
Managementcomité legt de vorm van het werkblad vast. Het bevat minstens de volgende
gegevensvelden: functie(s), een minimale set van acties, een beschrijving van de doelgroep en
een positionering in verband met het onderscheid, vermeld in hoofdstuk III.
Het Managementcomité keurt, op basis van een intersectorale voorbereiding door de sectorale
administraties en op basis van een advies van de Adviesraad, uiterlijk op [1 juli 2006] de
typemodules goed. Het Managementcomité keurt, eveneens op basis van een intersectorale
voorbereiding door de sectorale administraties en een advies van de Adviesraad, wijzigingen
of uitbreidingen van de typemodules goed. Het doet dat maximaal twee keer per kalenderjaar
om de consistentie van de wijzigingen of uitbreidingen te kunnen garanderen. De goedkeuring
van een typemodule bevat altijd een beslissing over de positionering ervan in verband met het
onderscheid, conform het bepaalde in hoofdstuk III.
(B.V.R. 1.9.2006)
Art.5.
Elke jeugdhulpvoorziening beschrijft haar jeugdhulpverleningsaanbod in modules, conform
de sectorale typemodules. De sectorale administratie keurt de door jeugdhulpvoorzieningen
beschreven modules goed binnen twee maanden na het voorstel van de jeugdhulpvoorziening,
alsook wijzigingen of uitbreidingen ervan voorzover de gewijzigde of uitgebreide modules
nog steeds binnen de typemodules vallen.
In geval van afwijking van die typemodules maakt de jeugdhulpvoorziening gebruik van de
lijst van functies. Als een jeugdhulpvoorziening een module beschrijft die afwijkt van een
typemodule, kan het Managementcomité, op voorstel van de sectorale administratie, die
goedkeuren binnen twee maanden na het voorstel van de jeugdhulpvoorziening.
Bij afwijking van typemodules, als vermeld in het tweede lid na [1 maart 2007] kan de
goedkeuring van een module door het Managementcomité alleen na advies van de regionale
stuurgroep.
Het aanbod in modules wordt beschreven aan de hand van een werkblad. Het werkblad wordt
vastgelegd door het Managementcomité. Het werkblad bevat gegevensvelden die op basis van
de typemodules ingevuld zijn en gegevensvelden die door de voorziening verder aangevuld,
verfijnd of vrij ingevuld kunnen worden.
(B.V.R. 1.9.2006)
Art.6.
Uiterlijk op [1 maart 2007] hebben alle jeugdhulpvoorzieningen, erkend op [1 juli 2006] , hun
jeugdhulpverleningsaanbod in modules beschreven.
Jeugdhulpvoorzieningen die worden erkend na [1 juli 2006], hebben hun
jeugdhulpverleningsaanbod in modules beschreven binnen zeven maanden na hun erkenning.
(B.V.R. 1.9.2006)
Hoofdstuk III. - ONDERSCHEID TUSSEN RECHTSTREEKS TOEGANKELIJKE
EN NIET RECHTSTREEKS TOEGANKELIJKE JEUGDHULPVERLENING
Art.7.
De indeling in rechtstreeks toegankelijke en niet rechtstreeks toegankelijke modules gebeurt
aan de hand van een initiële weging en een kwalitatieve evaluatie van de typemodule zoals
bepaald in artikel 9.
Voor modules die afwijken van typemodules en voor aanvragen om regionale uitzonderingen
op de indeling neemt het Managementcomité een individuele beslissing over de indeling.
Art.8.
De parameters van de initiële weging zijn:
1° frequentie: het gemiddelde aantal hulpverlenende contacten over een welbepaalde periode;
2° intensiteit: de gemiddelde duur van één hulpverlenend contact, uitgedrukt in uren per
etmaal;
3° duur: de gemiddelde duur waarvoor de (type)module wordt aangeboden.
Voor elke typemodule wordt een wegingscoëfficiënt berekend aan de hand van het
wegingsinstrument, opgenomen als bijlage II bij dit besluit.
Als initiële weging geldt dat typemodules rechtstreeks toegankelijk zijn als de
wegingscoëfficiënt lager is dan of gelijk is aan 180 punten, en niet rechtstreeks toegankelijk
zijn als de wegingscoëfficiënt hoger is dan 180 punten.
De ministers kunnen het wegingsinstrument en de grens op basis waarvan het onderscheid
initieel wordt bepaald, gezamenlijk wijzigen.
Art.9.
De parameters voor de aanvullende kwalitatieve weging zijn in elk geval:
1° vanuit het perspectief van de personen tot wie de jeugdhulpverlening zich richt:
vroegtijdigheid, laagdrempeligheid, toegankelijkheid of snelle inzetbaarheid van het
jeugdhulpverleningsaanbod;
2° vanuit het perspectief van de overheid: kostprijs of schaarste van het
jeugdhulpverleningsaanbod.
Art.10.
Elke typemodule geeft aan of ze rechtstreeks of niet rechtstreeks toegankelijk is.
Art.11.
De modules nemen de indeling, vermeld in artikel 10, over van de typemodules.
Als een module afwijkt van een typemodule, voert de betrokken jeugdhulpvoorziening de
initiële weging, conform artikel 8, door bij de beschrijving van die module. Het
Managementcomité neemt een beslissing over de indeling als het de module goedkeurt
conform artikel 5, tweede lid. 6
Art.12.
De regionale stuurgroep evalueert het effect van de weging en het daaruit voortvloeiende
onderscheid tussen rechtstreeks toegankelijke en niet rechtstreeks toegankelijke
jeugdhulpverlening voor het aanbod en de verdeling van de jeugdhulpverlening in de regio in
kwestie.
Op basis van de evaluatie, vermeld in het eerste lid, kunnen regionale of subregionale
uitzonderingen op het onderscheid worden aangevraagd door de regionale stuurgroep. De
aanvraag wordt gemotiveerd door aan te geven op welke manier de uitzondering
tegemoetkomt aan regiospecifieke behoeften. De aanvraag vermeldt eveneens op welke
modules en welke jeugdhulpvoorzieningen ze betrekking heeft en voor welke duur de
uitzondering wordt aangevraagd.
Regionale uitzonderingen kunnen door het Managementcomité worden toegestaan. Het
Managementcomité neemt een beslissing over de uitzondering binnen vier maanden na de
aanvraag en bepaalt in voorkomend geval de termijn van de uitzondering, met een maximum
van twee jaar. Het Managementcomité houdt bij het nemen van zijn beslissing in elk geval
rekening met de effecten ervan op de sector in kwestie in zijn totaliteit en op de
minderjarigen, ouders, opvoedingsverantwoordelijken en personen uit de leefomgeving. Het
Managementcomité houdt ook rekening met de effecten op lange termijn van regionale
uitzonderingen.
Hoofdstuk IV. - DE NETWERKEN RECHTSTREEKS TOEGANKELIJKE
JEUGDHULPVERLENING EN CRISISJEUGDHULPVERLENING
Afdeling I. - Opdrachten van het netwerk rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening
Art.13.
Het netwerk RTJ organiseert de toegang tot de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening
voor minderjarigen, ouders, opvoedingsverantwoordelijken en personen uit de leefomgeving.
Daartoe vervult het netwerk RTJ de volgende opdrachten:
1° het garandeert dat de toegang tot de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening verloopt
volgens een instapprocedure die bestaat uit de volgende stappen:
a) het onthaal;
b) de vraagverheldering;
c) de aanbodsverheldering;
d) het formuleren van een hulpverleningsvoorstel;
e) de dispatching.
Elke stap in de instapprocedure wordt door de leden van het netwerk indien nodig aangeboden
in de individuele situatie;
2° het sensibiliseert personen en voorzieningen die beroepshalve of vanuit een vrijwillig
engagement in contact komen met hulpvragen die verband houden met de opvoeding of de
ontwikkeling van minderjarigen en het informeert hen over de toegang tot het netwerk en de
instapprocedure, vermeld in 1°;
3° het zorgt voor communicatie en toegankelijke informatie over het jeugdhulpaanbod en de
toegang daartoe ten aanzien van de bevolking binnen het eigen werkgebied. 7
Art.14.
De instapprocedure, vermeld in artikel 13, tweede lid, 1°, krijgt als volgt vorm:
1° ze is structureel verbonden met de permanentie van het netwerk CJ om een vlotte
doorverwijzing naar de crisisjeugdhulpverlening te verzekeren;
2° er is een voldoende aanbod van informatieverstrekking met betrekking tot vragen over de
opvoeding en ontwikkeling van minderjarigen en met betrekking tot het jeugdhulpaanbod en
de toegang daartoe;
3° er bestaan duidelijke afspraken over de wijze waarop men omgaat met situaties waarin
jeugdhulp maatschappelijk noodzakelijk wordt geacht;
4° ze voorziet eventueel in een kortdurend hulpaanbod.
Art.15.
Het netwerk RTJ biedt binnen een redelijke termijn de meest gepaste jeugdhulpverlening aan
waarin de leden van het netwerk kunnen voorzien en waakt over het tijdig inzetten van
diagnostiek.
Daartoe vervult het netwerk de volgende opdrachten:
1° het organiseert de coördinatie en bewaakt de continuïteit van de rechtstreeks toegankelijke
jeugdhulpverlening;
2° het stemt het rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverleningsaanbod maximaal af op de
hulpvraag en het ontwikkelt hulpprogramma's waar nodig;
3° het signaleert in functie van het regioplan knelpunten en leemtes binnen het
jeugdhulpverleningsaanbod aan de regionale stuurgroep. 8
Afdeling II. Opdrachten van het netwerk crisisjeugdhulpverlening
Art.16.
Het netwerk CJ heeft tot doel om, binnen de beschikbare sectorale budgetten,
crisisjeugdhulpverlening te garanderen aan alle minderjarigen in een crisissituatie binnen zijn
werkgebied en om te voorkomen dat aan die minderjarigen meer ingrijpende
jeugdhulpverlening moet worden aangeboden.
Daartoe vervult het netwerk CJ de volgende opdrachten:
1° het realiseert, maximaal gebruikmakend van het beschikbare aanbod in het netwerk, een
hulpprogramma dat bestaat uit:
a) een centraal permanent crisismeldpunt;
b) ambulante of mobiele crisisinterventie: een aanbod van onmiddellijke en kortdurende
stressverlagende interventies;
c) ambulante of mobiele crisisbegeleiding: een begeleidingsaanbod aan huis of in een
jeugdhulpvoorziening;
d) crisisopvang: een aanbod van verblijf.
2° het sensibiliseert personen en voorzieningen die beroepshalve of vanuit een vrijwillig
engagement in contact komen met hulpvragen die verband houden met de opvoeding of de
ontwikkeling van minderjarigen en het informeert hen over de toegang tot het netwerk;
3° het draagt actief bij tot het intersectoraal afstemmen van de crisisjeugdhulpverlening
binnen het netwerk en tot het positioneren van de crisisjeugdhulpverlening binnen het geheel
van de jeugdhulpverlening en het ontwikkelt hulpprogramma's waar nodig;
4° het maakt duidelijke afspraken over de wijze waarop men omgaat met situaties waarin
jeugdhulp maatschappelijk noodzakelijk wordt geacht.
Aan het hulpprogramma wordt een permanent systeem van registratie en evaluatie gekoppeld.
Als in een regio meer dan één netwerk CJ wordt georganiseerd, waakt de regionale stuurgroep
over een maximale afstemming en coördinatie tussen die netwerken;
Art.16bis.
[Met behoud van de toepassing van de sectorale subsidieregels die op hen van toepassing zijn
en binnen de beschikbare sectorale budgetten, wordt aan de jeugdhulpvoorzieningen van de
netwerken crisisjeugdhulpverlening binnen het hulpprogramma, vermeld in artikel 16, tweede
lid, 1°, een vergoeding toegekend van:
1° 50 euro voor een ambulante of mobiele crisisinterventie;
2° 100 euro voor een ambulante of mobiele crisisbegeleiding;
3° 100 euro voor een crisisopvang
De vergoeding wordt toegekend onder de volgende voorwaarden:
1° de crisisinterventie; -begeleiding of -opvang wordt gepresteerd na een melding via het
centraal permanent crisismeldpunt en is volledig opgenomen in het registratiesysteem,
vermeld in artikel 16, derde lid;
2° de crisisinterventie, -begeleiding of -opvang beantwoordt aan de kwaliteitsvoorwaarden,
opgenomen in het decreet betreffende de integrale jeugdhulp en het decreet betreffende de
rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp;
3° voor de crisisinterventie, -begeleiding of -opvang wordt aan de cliënt geen bijdrage
gevraagd.
De vergoeding geldt voor de totaliteit van de crisisinterventie, begeleiding of -opvang door
een jeugdhulpvoorziening als gevolg van eenzelfde melding. Als eenzelfde melding
aanleiding geeft tot een combinatie van crisisinterventie, -begeleiding en/of -opvang door
dezelfde jeugdhulpvoorziening, worden de overeenstemmende vergoedingen gecumuleerd.
De vergoeding wordt niet toegekend voor de crisisinterventie, begeleiding of -opvang
gepresteerd in het kader van het project Crisishulp aan Huis, dat erkend en gesubsidieerd
wordt door het Agentschap Jongerenwelzijn. ]
(B.V.R. 10.7.2008)
Art.17.
Als een jeugdhulpaanbieder, op verzoek van een regionale stuurgroep en na goedkeuring door
het Managementcomité, een beperkte capaciteit vrijhoudt in het raam van de opdracht van het
netwerk CJ, vermeld in artikel 16, tweede lid, 1°, wordt die capaciteit geacht volzet te zijn
voor de toepassing van de sectorale regelgeving met betrekking tot erkenning en subsidiëring
van die jeugdhulpaanbieder.
Afdeling III. - Organisatie van de netwerken rechtstreeks toegankelijke
jeugdhulpverlening en crisisjeugdhulpverlening
Art.18.
Bij elk netwerk RTJ of CJ wordt een netwerkstuurgroep opgericht waarin minstens alle
jeugdhulpvoorzieningen van het netwerk vertegenwoordigd zijn. De voorwaarden hiervoor
worden geformuleerd in het samenwerkingsprotocol, vermeld in artikel 19.
De netwerkstuurgroep organiseert het netwerk zo dat het netwerk de opdrachten, bepaald in
het decreet Integrale Jeugdhulp en in dit hoofdstuk, op een dynamische, regiospecifieke en
flexibele manier kan vervullen.
Art.19.
De samenwerkingsprotocollen, vermeld in artikel 13 en 16 van het decreet Integrale
Jeugdhulp, bevatten minstens:
1° de structuur en de leden van het netwerk;
2° de actieplannen, die op de verschillende opdrachten van het netwerk, zoals bepaald in het
decreet Integrale Jeugdhulp en in dit hoofdstuk, betrekking hebben en waarin de
werkingsprincipes, vermeld in artikel 7 van het decreet Integrale Jeugdhulp duidelijk tot
uiting komen;
3° de wijze waarop intersectoraal praktijkoverleg georganiseerd wordt om concreet uitvoering
te geven aan die actieplannen;
4° de wijze waarop die actieplannen geëvalueerd worden;
5° de termijn waarvoor het samenwerkingsprotocol geldt en de wijze waarop wijzigingen in
het samenwerkingsprotocol worden aangebracht.
De netwerkstuurgroep bezorgt het samenwerkingsprotocol aan de regionale stuurgroep. De
regionale stuurgroep keurt het protocol goed zodra het niet strijdig is met het regioplan. Na de
goedkeuring door de regionale stuurgroep ondertekenen de leden van het netwerk het
protocol.
Afdeling IV. - Algemene bepaling
Art.20.
De ministers kunnen, na advies van de Adviesraad, gezamenlijk nadere regels bepalen met
betrekking tot de opdrachten en de organisatie van de netwerken RTJ en CJ. 10
Hoofdstuk V. - SLOTBEPALINGEN
Art.21.
De diensten voor pleegzorg beschrijven het jeugdhulpverleningsaanbod van de door hen
begeleide opvang- of pleeggezinnen in modules als vermeld in artikel 5.
De persoon die de dienst voor pleegzorg vertegenwoordigt in de netwerkstuurgroep,
vertegenwoordigt ook de opvang- of pleeggezinnen die de dienst begeleidt.
Art.22.
Tot uiterlijk 31 december 2007 worden, in afwijking van artikel 10, tweede lid, van het
decreet Integrale Jeugdhulp en met behoud van de toepassing van artikel 51 van dat decreet,
niet rechtstreeks toegankelijke modules uitgevoerd conform de sectorale regelgeving die op
de betrokken jeugdhulpaanbieders van toepassing is.
Art.23.
Om de bestaande netwerken RTJ en CJ toe te laten hun werking voort te zetten en hun
territoriale werking geleidelijk af te stemmen op de bepalingen van het zorgregiodecreet en tot
uiterlijk 30 juni 2007:
1° kan de regionale stuurgroep op grond van regiospecifieke kenmerken het werkgebied van
een netwerk RTJ of CJ binnen zijn regio afbakenen in afwijking van de bepalingen van het
Zorgregiodecreet;
2° kunnen regionale stuurgroepen op grond van interregionale kenmerken het werkgebied van
een netwerk RTJ of CJ, dat zich binnen hun regio bevindt, afbakenen in afwijking van de
bepalingen van het Zorgregiodecreet.
De betrokken regionale stuurgroep of stuurgroepen motiveren de in het eerste lid, 1° en 2°,
vermelde afwijking ten opzichte van het Managementcomité dat een voorstel tot afwijking
dient goed te keuren.
Art.24.
Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2006.
Art.25.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, de Vlaamse minister, bevoegd voor de
bijstand aan personen, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid, zijn,
ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gewijzigd :
B.V.R. 1.9.2006 (B.S. 6.10.2006)
B.V.R. 10.7.2008 (B.S. 27.10.2008)
Bijlage I Functielijst (1)
1. Onthaal.
Doel:
Op een laagdrempelige manier is een eerste beeld gevormd van een aanmeldingssignaal op
basis waarvan mogelijk wordt overgegaan tot vraagverheldering of verwijzing naar andere
vormen van hulp.
Activiteit:
Eerste contact met de cliënt en het beluisteren van het aanmeldingssignaal. Indien nodig
aansluiting bieden met al dan niet zelf aangeboden vraagverheldering of andere vormen van
hulp.
2. Vraagverheldering.
Doel:
De cliënt en de hulpverlener hebben een beter inzicht in de aard van de problemen en
mogelijke oplossingsperspectieven.
Activiteit:
Samen met de cliënt de problemen inventariseren, systematisch in kaart brengen, ontrafelen,
oplossingsalternatieven verkennen en, zo nodig, toetsen aan een mogelijk aanbod.
3. Diagnostiek.
Doel:
Vanuit een specifieke deskundigheid is een geobjectiveerd beeld gevormd van de hulpvraag,
de problematiek en de daarmee samenhangende factoren, alsook van de aangrijpingspunten
voor mogelijke oplossingen. Al die elementen zijn in een zinvol onderling verband gebracht,
met als resultaat een gemotiveerd oordeel over de benodigde hulp.
Activiteit:
Het op systematische wijze opbouwen van een objectiveerbaar en gedetailleerd beeld van de
problematiek van de cliënt, gebruikmakend van specifieke methoden. De hulpvraag van de
cliënt wordt geëxploreerd in al zijn facetten en in een ruimere context geplaatst. Op basis
daarvan worden oplossingsalternatieven geformuleerd.
4. Signaaldetectie.
Doel:
Signalen van een mogelijk problematische ontwikkeling bij een (groep van) minderjarige(n)
of zijn (hun) directe leefomgeving zijn tijdig gedetecteerd.
Activiteit:
Het volgens een gerichte methodiek tijdig opvangen en evalueren van signalen met het oog op
een mogelijke toeleiding naar een hulpaanbod.
5. Begeleiding.
Doel:
Een of meer van de volgende doelen zijn bereikt: de cliënt heeft een beter inzicht in de eigen
situatie, een terugval is voorkomen, een problematische situatie of toestand is draaglijk
gemaakt, er is praktische ondersteuning geboden, de draagkracht is vergroot, de autonomie en
zelfstandigheid zijn toegenomen.
Activiteit:
Het bieden van een breedsporige, generalistische ondersteuning, in eerste instantie gefocust
op het samen met de cliënt zoeken naar antwoorden en oplossingen voor de problematische
situatie.
6. Behandeling.
Doel:
Het functioneren van de cliënt is in positieve zin veranderd of is hersteld. Als dat niet haalbaar
is, is verdere achteruitgang voorkomen of vertraagd.
Activiteit:
Het op een specialistische of therapeutische wijze beïnvloeden van het problematisch
(psychisch, sociaal of somatisch) functioneren van de cliënt of zijn nabije context.
7. Training.
Doel:
De cliënt heeft de beoogde vaardigheden verworven.
Activiteit:
Het systematisch aanleren en inoefenen van specifieke vaardigheden (bv. socialevaardigheidstraining, pedagogische vaardigheden, training van taal-, spraak- en
motorische vaardigheden, specifieke cognitieve of schoolse vaardigheden, algemene beroepsen huishoudelijke vaardigheden).
8. Verblijf.
Doel:
Er is voorzien in een aangepaste woon- en leefomgeving of leefruimte en in Bed-Bad-Brood
(BBB).
Activiteit:
Het aanbieden van accommodatie voor een bepaalde duur, steeds met inbegrip van
overnachting.
9. Opvoedende relatie.
Doel: De cliënt kan bogen op een opvoedende relatie die hem toelaat zich op psychoaffectief
vlak volwaardig te ontplooien.
Activiteit: De opvoedende relatie tussen de cliënt en zijn ouders of
opvoedingsverantwoordelijken wordt, voor zover noodzakelijk, tijdelijk aangevuld of
vervangen.
10. Toezicht.
Doel:
Er is een veilige situatie gecreëerd waarin de jongere eigen activiteiten zelfstandig kan
uitvoeren of waarin hij beschermd wordt tegen externe negatieve invloeden of tegen zichzelf.
Activiteit:
Het observerend aanwezig zijn, klaar om begeleidend, verzorgend of bewakend op te treden
als daar behoefte aan is.
11. Verzorging.
Doel:
Er is voorzien in de lichamelijke basisbehoeften van de cliënt.
Activiteit:
Bij algemene dagelijkse levensverrichtingen wordt hulp geboden die noodzakelijk is gezien
de beperkingen en functionele stoornissen van de cliënt.
12. Dagbesteding.
Doel: Als alternatief voor onderwijs wordt een zinvolle dagbesteding georganiseerd voor
cliënten die, om tal van redenen, zoals leeftijd, gedragsproblemen, handicap, niet kunnen
deelnemen aan het reguliere onderwijs.
Activiteit: Er worden gestructureerde dagdeelactiviteiten georganiseerd. Dat kan inhouden dat
binnen de jeugdhulp geïntegreerde scholing wordt aangeboden, dus buiten het reguliere
onderwijs.
13. Bemiddeling.
Doel:
Een conflict is hanteerbaar geworden of opgelost, of een relatie is tot stand gebracht. Het kan
zowel over relaties tussen cliënten onderling gaan als over relaties tussen cliënten en derden.
Activiteit:
Het op neutrale wijze met elkaar in contact brengen van verschillende partijen, zodat een
conflict wordt opgelost of hanteerbaar gemaakt, of zodat een relatie tussen mensen tot stand
wordt gebracht.
14. Informatie en advies.
Doel:
De cliënt beschikt over meer kennis en daarmee over een stevige basis voor zijn inzichten,
keuzen en gedragsalternatieven.
Activiteit:
De cliënt op een geëigende manier informeren en adviseren over keuzemogelijkheden,
gedragsalternatieven en eventueel bepaalde hulp aanraden.
Bijlage II Weginginstrument
Frequentie
Gemiddelde
Gewicht
Eenmalig
10
Tweemaandelijks
20
Maandelijks
30
Wekelijks
50
2 keer per week
60
3 keer per week
70
5 keer per week
(werkdagen)
80
Dagelijks (de
hele week)
100
Intensiteit
Gemiddelde
Gewicht
1/2 uur
10
1 uur
20
2 uur
40
3 uur
50
6 uur
70
8 uur
80
(dag of nacht)
16 uur
90
(buiten de
schooluren)
24 uur
100
(dag en nacht)
Duur
Gemiddelde
Gewicht
2 dagen
10
1 week
20
1 maand
30
3 maanden
40
1/2 jaar
50
1 jaar
80
20 maanden
100
2 jaar
180
Download