International Security Assistance Force (ISAF)

advertisement
International Security Assistance Force (ISAF)
Duur: 11 januari 2002 – 10 augustus 2003 ; 31 maart 2004 – heden
Aantal militairen: 24.844
Dapperheidsonderscheidingen: Militaire Willems-Orde 1, Bronzen Leeuw 2; Bronzen
Kruis 9; Kruis van Verdienste 31
Dodelijke slachtoffers: 25
Achtergronden
In februari 1989 trok de Sovjetunie haar troepen na ruim tien jaar bezetting terug uit
Afghanistan. De oorlog had in totaal aan ongeveer 1,5 miljoen mensen het leven
gekost en circa 5 miljoen Afghanen doen vluchten. Het communistisch regime hield
nog tot april 1992 stand, toen Kabul door moedjahedien-troepen werd veroverd.
Kabul werd in de daaropvolgende jaren het middelpunt van de strijd tussen een
tweetal verzetsbewegingen, hetgeen uiteindelijk de verwoesting van grote delen van
de stad tot gevolg had.
In 1994 manifesteerde zich onverwacht een nieuwe militaire macht, de Taliban
(meervoud van Talib, hetgeen zoveel betekent als religieus student), veelal afkomstig
van koranscholen (madrassa’s) in Pakistan. In het najaar van 1994 begonnen de
fundamentalistische Taliban aan hun opmars in Afghanistan. Binnen enkele jaren
veroverden zij grote delen van het land. Slechts in het noorden hielden enkele
moedjahedien-groeperingen, verenigd in de Noordelijke Alliantie, stand.
In de strijd tegen de Sovjetunie had het Afghaanse verzet hulp gekregen van onder
meer de strijdgroep Al Qa’ida (betekent de basis). Deze organisatie van islamitische
fundamentalisten telde naar schatting maximaal zo’n 50.000 strijders, die evenals hun
leider Osama bin Laden, merendeels afkomstig waren van het Arabisch schiereiland.
Na de val van het communistische regime vestigde Osama bin Laden zich in Soedan
en bouwde Al Qa’ida om tot een omvangrijk internationaal terroristisch netwerk.
Onder druk van de Verenigde Staten sloot de Soedanese regering in 1996 haar deuren
voor Al Qa’ida. Osama bin Laden en zijn gevolg vonden een nieuw toevluchtsoord in
het Afghanistan van de Taliban.
Op 11 september 2001 ‘9/11’ voerde Al Qa’ida aanslagen uit in New York en
Washington DC. De Verenigde Staten deden daarop een beroep op artikel 51 van het
Handvest van de Verenigde Naties (het recht op zelfverdediging) en verklaarden het
terrorisme de oorlog. Het eerste doelwit in de oorlog was het Taliban-bewind, dat
Osama bin Laden en zijn organisatie onderdak bood. De Verenigde Staten oefenden
grote druk uit op het Taliban-regime om de aanstichters van de terreuraanslagen uit te
leveren. De weigerachtige houding van de regering in Kabul deed de Verenigde
Staten besluiten om tezamen met het Verenigd Koninkrijk en Australië op 7 oktober
in de aanval te gaan. Operatie Enduring Freedom was een feit.
Het mandaat en de taken van ISAF
Nadat een coalitie van de VS het Verenigd Koninkrijk en de Noordelijke Alliantie
begin december het Talibanbewind ten val had gebracht richtte de internationale
aandacht zich op de toekomst van Afghanistan. Eén van de gevolgen van 25 jaar
burgeroorlog was namelijk het ontbreken van een functionerend nationaal leger en
politieapparaat. Afghanistan werd bestierd door een aantal warlords, die ieder hun
eigen legertje hadden. De internationale gemeenschap was van mening dat er niet
weer een politiek vacuüm en machtsvacuüm in het land mocht ontstaan en dat zo
spoedig mogelijk met de wederopbouw moest worden begonnen.
Vertegenwoordigers van de belangrijkste etnische, politieke en religieuze
groeperingen in Afghanistan, met uitzondering van de Taliban, sloten op 5 december
2001 het akkoord van Bonn. De aanwezigen spraken onder meer af dat een interimregering – die qua etnische herkomst een afspiegeling van de Afghaanse bevolking
moest vormen – zes maanden later een zogeheten Loya Jirga of Grote Raad bijeen
zou roepen, teneinde een overgangsregering te kiezen. Hamid Karzai werd gekozen
tot interim-premier van Afghanistan. In Bonn werden de lidstaten van de Verenigde
Naties uitgenodigd zich actief in te zetten voor de opbouw van een nieuw leger en van
het politieapparaat. In de tussentijd zou een door de Veiligheidsraad gemandateerde
vredesmacht de Afghaanse autoriteiten assisteren bij het handhaven van de veiligheid
in Kabul en omstreken.
De Veiligheidsraad bekrachtigde op 6 december 2001 (resolutie 1383) het akkoord
van Bonn. Op 20 december 2001 (resolutie 1386) ging zij akkoord met de oprichting
van de International Security Assistance Force (ISAF; plus minus 4.800 militairen).
De Veiligheidsraad mandateerde ISAF op basis van hoofdstuk zeven van het
Handvest van de Verenigde Naties. Het mandaat verschafte de veiligheidsmacht de
mogelijkheid alle maatregelen te treffen die noodzakelijk werden geacht voor de
uitvoering van de gegeven opdracht. Het mandaat riep de veiligheidsmacht overigens
wel op haar opdracht in nauw overleg met de Afghaanse interim-regering en de
speciale vertegenwoordiger van de VN uit te voeren. De Noordelijke Alliantie had
zich aanvankelijk verzet tegen de komst van buitenlandse troepen. Zij stemde hier pas
mee in nadat was vastgelegd dat de vredesmacht beperkt van omvang en tijdelijk van
aard zou zijn. Het Akkoord van Bonn liet overigens de mogelijkheid open het ISAFmandaat naar de rest van het land uit te breiden. De Veiligheidsraad zou ISAF hiertoe
pas op 13 oktober 2003 (resolutie 1510) expliciet mandateren. ISAF vergrootte met
haar optreden de veiligheid in Kabul en droeg zo bij aan de handhaving van de
openbare orde door de Afghaanse autoriteiten. ISAF zette zich verder in voor het
herstel van de infrastructuur.
De organisatie van ISAF
ISAF was van december 2001 tot augustus 2003 een zogeheten coalitie van willing
and able states. De bepaling van het beleid en de informatie-uitwisseling tussen de
deelnemende landen had dan ook plaats via een Committee of Contributors to ISAF,
onder voorzitterschap van de lead nation. Achtereenvolgens waren dat het Verenigd
Koninkrijk (22 december 2001 - 20 juni 2002), Turkije (20 juni 2002 - 10 februari
2003) en Duitsland en Nederland gezamenlijk, van februari 2003 tot 11 augustus in
datzelfde jaar. Sindsdien voert de NAVO het commando over ISAF. Het door
Duitsland en Nederland geleide ISAF III groeide uit tot een veiligheidsmacht van
ongeveer 5.400 militairen, onder wie 900 militairen voor nationale
ondersteuningstaken. ISAF maakte gebruik van de standaard NAVO-bevelsstructuur
met een strategisch hoofdkwartier en een operationeel (brigade)hoofdkwartier, de
Kabul Multinational Brigade (KMNB). Het Verenigd Koninkrijk leverde tot 20 maart
2002 de commandant van de KMNB. Die dag nam de Duitse brigadegeneraal C.H.
von Butler het commando op zich. Als tweede man werd de Nederlandse kolonel H.
de Koff aangesteld (tot juli 2003 leverde Nederland deze functionaris). De KMNB
bestond onder meer uit drie versterkte bataljons. Onder verantwoordelijkheid van
ISAF viel ook Kabul International Airport (KAIA). Sinds 2004 maakt ook een aantal
zogeheten Provincial Reconstruction Teams (PRT’s) deel uit van ISAF.
De militairen die deelnamen aan Enduring Freedom opereerden in geheel
Afghanistan. Het verantwoordelijkheidsgebied van ISAF strekte zich uit van Kabul tot
de vliegbasis Bagram ten noorden van de stad. De ISAF-operaties beperkten zich
hoofdzakelijk tot Kabul en omstreken, waar de KMNB een eigen
verantwoordelijkheidsgebied had. Het USCENTCOM had, vanwege de overlap in
operatiegebieden, overigens de bevoegdheid om in te grijpen indien beide operaties
dreigden te conflicteren. De hoofdkwartieren van ISAF en de Combined Joint
Taskforce 180 (CJTF-180) – verantwoordelijk voor operatie Enduring Freedom in
Afghanistan – stemden hun planning regelmatig op elkaar af. Daarnaast bespraken
beide commandanten regelmatig operationele aangelegenheden. Er was ISAF veel aan
gelegen ten opzichte van Enduring Freedom een eigen identiteit te ontwikkelen en te
behouden, opdat de bevolking van Kabul en de tegenstanders van de regering-Karzai
de twee niet op één hoop zouden vegen.
Op 13 oktober 2003 autoriseerde de Veiligheidsraad (resolutie 1510) de NAVO om
het operatiegebied van ISAF buiten Kabul uit te breiden. De eerste uitbreidingsfase,
die bekend werd onder de naam ISAF ‘fase I’, geschiedde door de inzet van
Provincial Reconstruction Teams (PRT’s) in de noordelijke provincies. Fase II betrof
de uitbreiding van het ISAF-gebeid naar de westelijke provincies. Op 1 augustus 2006
werd de NAVO operationeel in het zuiden van Afghanistan tijdens ‘fase III’ en op 5
oktober 2006, bij het ingaan van ‘fase IV’, nam de NAVO het commando over heel
Afghanistan op zich. Wel bleef de door de Amerikanen geleide operatie Enduring
Freedom parallel aan ISAF in Afghanistan actief.
Het Nederlandse aandeel in ISAF
De infanteriecompagnie en het contingentscommando in Kabul
Het Verenigd Koninkrijk bood in december 2001 aan om de leiding van ISAF op zich
te nemen. De eerste ISAF-militairen, afkomstig van de Britse 16 Air Assault Brigade,
arriveerden al op 22 december in Kabul: de dag dat de Afghaanse interim-regering
aantrad. Een dag eerder besloot de Nederlandse regering met een versterkte
compagnie van ongeveer tweehonderd militairen aan ISAF deel te nemen. Telkens
zou één van de drie luchtmobiele bataljons verantwoordelijk worden gesteld voor het
leveren van een ISAF-compagnie. Zij werden gezien de intensiteit en zwaarte van de
operatie slechts voor drie maanden uitgezonden. De infanteriecompagnieën bestonden
uit een infanterie-, een verkennings- (vanaf november 2002 een tweede
infanteriepeloton), een antitank-, een genie- en een logistiek peloton, alsmede een
mortiergroep en vanzelfsprekend een compagniesstaf. Aan elke rotatie werd een
peloton van het Korps Commandotroepen toegevoegd voor het uitvoeren van
verkenningsopdrachten. Het KCT-peloton was oorspronkelijk ingedeeld bij de
Nederlandse compagnie, maar werd vanaf 2 april 2002 onder rechtstreeks commando
van de KMNB geplaatst. Sindsdien kregen zij ook verkenningsopdrachten in het
tussen Kabul en Bagram gelegen gebied. De commandant van de KMNB onderkende
daarmee de bijzondere kwaliteiten van het KCT-peloton. De KCT’ers werden vanaf
10 februari 2003 organisatorisch opgehangen aan het Duits-Nederlandse ISAFhoofdkwartier. De plaats van het KCT-peloton binnen de KMNB werd overgenomen
door een luchtmobiel verkenningspeloton, terwijl de infanteriecompagnie van februari
tot augustus 2003 met een snelle-reactie-eenheid (feitelijk een derde
infanteriepeloton) werd versterkt.
De Nederlandse compagnie maakte deel uit van de Duitse battlegroup, waarin zich
naast een Duitse compagnie ook een Oostenrijkse compagnie bevond. Het
hoofdkwartier van de KMNB werd tezamen met de Duitse troepen gevestigd op een
basiskamp (Camp Warehouse) aan de weg van Kabul naar de Oost-Afghaanse stad
Jalalabad. De Nederlandse compagnie had op dit kamp een eigen stek (Dusty Dutch).
De eerste Nederlandse militair, de compagniescommandant majoor H. Quax,
arriveerde op 1 januari 2002 in Afghanistan als deelnemer aan een internationale
verkenningsmissie. Drie dagen later ging de Afghaanse regering formeel akkoord met
de stationering van ISAF in Kabul. ISAF kon daarmee van start gaan.
De ontplooiing van de Nederlandse, Duitse, Deense en Oostenrijkse ISAF-militairen
werd in nauwe samenwerking met Duitsland uitgevoerd. Hierbij was de
principeafspraak gemaakt dat Duitsland zorg zou dragen voor het vervoer van het
meeste materieel naar Kabul en dat Nederland het transport van het personeel op zich
zou nemen. Slechts twee Afghaanse vliegvelden waren echter geschikt om de grote
aantallen troepen en materieel te verwerken. Het betrof het zwaar beschadigde en in
eerste instantie onbruikbare vliegveld van Kabul en het noordelijker gelegen kleinere
militaire vliegveld Bagram. Een Duits/Nederlands voordetachement (32 militairen)
vloog op 11 en 14 januari met een KDC-10 naar de oost-Turkse plaats Trabzon om
vervolgens over te stappen op een C-130 Hercules voor de vlucht naar Bagram. In het
Afghaanse luchtruim was de dreiging van luchtdoelwapens voor de KDC-10 namelijk
te groot, omdat dit vliegtuig niet met zelfbeschermingssystemen was uitgerust. Het
vliegbereik van de C-130 was daarentegen weer te gering om vanuit Nederland
rechtstreeks naar Afghanistan te vliegen. Vanuit Bagram verplaatsten de militairen in
colonneverband naar Kabul. Medio februari 2002 werd Trabzon als tussenstation
ingeruild voor de Uzbeekse plaats Termez. De Nederlandse bijdrage aan ISAF was
inmiddels vanaf 13 februari 2002 met 220 personen voltallig. Zij kregen van 1 mei tot
1 juli 2002 gezelschap van een chirurgisch team (vijf militairen) dat in het Duitse
veldhospitaal op Camp Warehouse te werk werd gesteld. Op 29 september 2002
arriveerde op dit kamp eveneens een verpleegkundig team van twaalf personen, dat
eveneens in het veldhospitaal aan de slag ging.
De commandant van ISAF, de Britse generaal-majoor J. McColl, kondigde op
16 januari 2002 initial operational capability af. Het KCT-peloton was inmiddels
druk doende met het verkennen van het aan Nederland toegewezen operatiegebied, te
weten de districten 8, 12 en Bagrami in het zuidoosten van Kabul. In navolging van
het KCT-peloton zou het verkenningspeloton, dat op 26 januari met het eerste deel
(92 militairen) van de hoofdmacht arriveerde, overgaan tot het uitvoeren van
zelfstandige of gecombineerde patrouilles met de lokale politie. Het betrof patrouilles
die de klok rond zowel te voet als in open soft top Mercedes Benz terreinwagens
werden uitgevoerd. Tijdens de patrouilles zochten zij contact met autoriteiten en
burgers, om de vinger aan de pols te houden en inlichtingen te vergaren. Hierdoor
ontwikkelden de Nederlanders over het algemeen een grote mate van situational
awareness en konden ze goed inspelen op lokale omstandigheden en mogelijke
gevaren. De zes Patria-pantservoertuigen die de compagnie in februari ontving,
werden daarom slechts beperkt ingezet bij colonnebeveiliging, namelijk alleen
wanneer de veiligheidssituatie verslechterde en bij nachtelijke patrouilles. De
compagnie leverde tevens om de twee dagen gedurende een etmaal de wacht van
Camp Warehouse, voerde in het kader van de hearts and minds-campagne
kleinschalige humanitaire projecten uit en richtte incidenteel wegversperringen op om
voorbijgangers te controleren. Ook observeerden zij het terrein vanuit tijdelijke
waarnemingsposten. Zeer effectief bleek de luchtmobiele inzet van de troepen. Om
kwaadwillenden te verrassen, werden zo nu en dan voetpatrouilles per helikopter
afgezet in het operatiegebied. Een enkele keer werd het detachement ingezet voor
taken die buiten het mandaat vielen. Zo vertrok op 27 maart 2002 een KCTbeveiligingsdetachement met vijf voertuigen en een ambulance (totaal twintig
militairen) als onderdeel van een ISAF-hulpkonvooi naar een circa 200 kilometer
noordelijk gelegen gebied waar zich twee aardbevingen en zware naschokken hadden
voorgedaan. De hulpverleners keerden 31 maart terug.
Afghanistan was ook na de omwenteling van eind 2001 een land waar krijgsheren en
criminele bendes het voor het zeggen hadden. De ontwapening van de aan warlords
gelieerde legertjes en de opbouw van een geloofwaardig Afghaans leger hadden
daarom prioriteit. De dag waarop de commandant van ISAF de veiligheidsmacht fully
operational capable verklaarde, werden de eerste rekruten voor het 1st Battalion
Afghan National Guard (1st BANG) gekeurd. Nederland toonde zich bereid de
opleiding financieel te ondersteunen, stelde de arts van de compagnieshulppost
beschikbaar om de kandidaten te keuren en was betrokken bij de training van het
verkenningspeloton. De initiële opleiding werd op 3 april 2002 afgerond. De
commandant van ISAF sprak begin maart echter zijn verontrusting uit over het
uitblijven van een programma voor Disarmament, Demobilisation and Reintegration
(DDR). Het DDR-proces kwam pas begin 2004 op gang.
De ISAF-militairen ondervonden het beperkte succes van het DDR-programma aan
den lijve. Steeds vaker doken er namelijk aanwijzingen op dat het verzet tegen de
nieuwe Afghaanse regering zich organiseerde. Inmiddels was de Loya Jirga
bijeengekomen, die op 13 juni 2002 Hamid Karzai tot president koos. Zijn tweede
man, vice-president Abdul Qadir, werd echter op 6 juli vermoord. In dezelfde periode
waren er bovendien een aantal malen aanslagen op Karzai zelf. De spanningen liepen
dus op en de stabiliteit in Kabul was in gevaar. Met name de fundamentalistische
groepering Hezb-i-Islami van oud-premier Gulbuddin Hekmatyar was actief rondom
de Afghaanse hoofdstad. Concreet uitte zich dit in schietpartijen en kleine
bomaanslagen. Bovendien circuleerden er in Kabul pamfletten die opriepen tot
aanslagen op ISAF-militairen en waren er talrijke meldingen van rondrijdende
bomauto’s.
Dreiging ging ook uit van de ongeleide-raketbeschietingen in de richting van Camp
Warehouse of de Amerikaanse ambassade. De Nederlandse militairen zochten met
enige regelmaat hun toevlucht in de schuilbunkers. De vermoedelijke afvuurlocaties
bevonden zich ten zuidoosten van Kabul. ISAF reageerde hierop door intensievere en
gerichte patrouillegang en paste het verantwoordelijkheidsgebied van de KMNB aan.
De Nederlandse compagnie breidde haar patrouilles uit naar een gebied aan de
oostzijde van politiedistrict 12 (de zogeheten Eastern Extension) en het politiedistrict
Chahar Asiab ten zuiden van Kabul. Het verantwoordelijkheidsgebied van de KMNB
werd daartoe op 18 januari, 31 maart en 30 april 2003 naar het oosten, zuiden en
zuidoosten uitgebreid.
Commandanten infanteriecompagnie
maj H. Quax (1 januari 2002 - 29 april 2002)
maj B. Wijnhoud (29 april 2002 - 26 juli 2002)
maj A.J.W. Frieling (26 juli 2002 - 2 november 2002)
maj M.J. Lindeboom (2 november 2002 - 3 februari 2003)
maj R.P. Gillesse (3 februari 2003 - 7 mei 2003)
maj C. Sutherland (7 mei 2003 - 11 augustus 2003)
Senior National Representatives
lkol A.C.T. Hover (8 januari 2002 - 29 april 2002)
lkol J. van Bruggen (29 april 2002 - 26 juli 2002)
lkol J.S. van der Laan (26 juli 2002 - 3 november 2002)
lkol drs. M.M. Broekema (3 november 2002 - 30 januari 2003)
Contingentscommandanten, tevens plaatsvervangend SNR
lkol J. van der Woerdt (30 januari 2003 - 1 mei 2003)
lkol P.B. van Campen (7 mei 2003 - 11 augustus 2003)
Het hoofdkwartier van ISAF
Duitsland deed Nederland medio 2002 de suggestie gezamenlijk de leiding van ISAF
over te nemen van Turkije. Om de militaire haalbaarheid te onderzoeken werd door de
beide ministeries van Defensie een Combined Joint Planning Group (CJPG)
opgericht, die begin oktober op verkenning ging naar Kabul. De Nederlandse regering
besloot op 1 november 2002 in nauw overleg met de Duitse autoriteiten en op basis
van het advies van de CJPG om voor een periode van zes maanden gezamenlijk de
leiding van ISAF op zich te nemen. Hiertoe werden delen van het Duits-Nederlandse
High Readiness Forces Headquarters (HRF HQ) uit Münster ingezet, ondersteund
door een verbindingsbataljon en een stafondersteuningsbataljon. In totaal stuurde
Nederland vierhonderd extra militairen naar Afghanistan. De commandant van het
HRF HQ, de Duitse luitenant-generaal N. van Heyst, nam op 10 februari 2003 het
commando op zich. De Nederlandse brigade-generaal R.A.C. Bertholee was chef-staf
en plaatsvervangend commandant van ISAF III. Daarnaast was hij van 30 januari tot
11 augustus 2003 tevens senior national representative. Duitsland en Nederland
waren daarmee verantwoordelijk voor de militair-strategische en politieke aansturing
van de operatie. Als Joint Commander – belast met de operationele aansturing – werd
de commandant van het Duitse Einsatzführungskommando te Potsdam aangewezen.
Hij had hiervoor het ISAF Operations Coordination Centre (IOCC; een voortzetting
van het CJPG onder leiding van de Nederlandse kolonel R.J.W. Toma), eveneens in
Potsdam, tot zijn beschikking.
De KMNB was onder het Turkse ISAF-commando steeds autonomer gaan opereren
en feitelijk het gezicht van ISAF naar buiten toe geworden. Van Heyst maakte het
hoofdkwartier wederom verantwoordelijk voor het beleid en de strategie van ISAF,
terwijl de KMNB verantwoordelijk werd voor de operationele taakuitvoering. De staf
van ISAF ontwikkelde in de aanloop naar de missie een zogeheten campaign plan,
met als doel het optreden van de veiligheidsmacht meer te structureren. De primaire
focus van ISAF bleef het zekerstellen van de dagelijkse veiligheid in Kabul. De
commandant kreeg bij zijn kennismakingsbezoeken aan lokale Afghaanse autoriteiten
vaak de boodschap dat ISAF zich actiever, opener en zichtbaarder zou moeten
opstellen. Het aantal patrouilles werd in vergelijking met de voorgaande periodes dan
ook verdubbeld naar tachtig per etmaal (in het tweede kwartaal waren er uitschieters
naar 130 patrouilles per dag). De intensieve patrouillegang vergrootte niet alleen de
zichtbaarheid van ISAF, maar ook de situational awareness. Naast het zekerstellen
van de veiligheid in Kabul ondersteunde ISAF III de reorganisatie van de ministeries
van Binnenlandse Zaken en Defensie, de opbouw van het Afghaanse leger en de
politie, het DDR-proces, de voorbereidingen voor de Constitutionele Loya Jirga – die
zou stemmen over een nieuwe Afghaanse grondwet – en de algemene verkiezingen,
het verbeteren van de situatie op Kabul International Airport, en actualiseerde zij de
bestaande extractie- en evacuatieplannen en ontwikkelde een aantal nieuwe
contingency-plannen.
Het hoofdkwartier van ISAF was gehuisvest in het hoofdgebouw van de voormalige
Military Sports Club, terwijl de bijbehorende terreinen plaats boden aan de
ondersteunende eenheden. Een Nederlandse genie-eenheid van tachtig militairen werd
in eerste instantie voor drie, maar uiteindelijk voor zes maanden ingezet om de
bunkercapaciteit bij het hoofdkwartier en op Camp Warehouse te vergroten en te
verbeteren. De eenheid werd geïntegreerd in een Italiaans geniebataljon. Duitsland en
Nederland besloten de kans op veiligheidsincidenten verder te minimaliseren door het
KCT-peloton organisatorisch rechtstreeks op te hangen aan het hoofdkwartier,
waarmee voldoende verkenningscapaciteit in het buitengebied werd verkregen. De
ontplooiing van Nederlandse mortieropsporingsradars op 8 februari 2003 (24
militairen) stelde ISAF in staat snel te lokaliseren vanwaar raketten waren afgevuurd,
om vervolgens patrouilles uit te sturen. Het aantal Nederlandse militairen in Kabul
steeg daarmee naar 650.
ISAF bleef ondanks deze veiligheidsmaatregelen kwetsbaar. De primitieve en
onzuivere raketbeschietingen hielden aan. Zelfs minister van Defensie H.G.J. Kamp
en Chef Defensiestaf, admiraal L. Kroon, moesten dat op 10 februari 2003 aan den
lijve ervaren. Minister Kamp stelde in een brief aan de Tweede Kamer dat de meest
directe dreiging uitging van anti-westerse elementen die zich heimelijk in en rondom
Kabul bevonden. Dit werd een maand later bevestigd toen een Nederlandse patrouille
het doelwit was van een aanslag. Een van afstand bediend explosief werd tot
ontploffing gebracht tijdens het langsrijden van de groep voertuigen. Een Afghaanse
tolk kwam om het leven, terwijl een Nederlandse militair gewond raakte. Enkele
maanden later was het weer raak, toen een aantal Nederlandse forward air controllers
van het Korps Commandotroepen op een antitankmijn reden. De mijn was geplaatst
op een pad dat al enkele keren eerder door de Nederlanders was gebruikt.
De militairen van het ISAF-hoofdkwartier kwamen op 30 maart 2003 om 22.40 uur
letterlijk met de schrik vrij toen een raket midden op het terrein van het hoofdkwartier
insloeg. De inslagen van granaatscherven waren duidelijk zichtbaar op enkele
slaapverblijven en het door stafofficieren gefrequenteerde Kabul Cafe. De grootste
klap kwam echter op 7 juni 2003 toen een met explosieven beladen Afghaanse taxi
vroeg in de ochtend een pendelbus met Duitse militairen trof. De zelfmoordaanslag
kostte behalve de dader vier Duitsers en een Afghaan het leven. Alle andere Duitse
militairen in de bus (29 personen) raakten gewond. Eerste hulp werd onder andere
geboden door het toegesnelde medische team en een aantal gewondenverzorgers van
de Nederlandse infanteriecompagnie. Een deel van de gewonden werd opgenomen in
het Mobiel Geneeskundig Operatiekamer Systeem (MOGOS: 56 personen, onder wie
42 Nederlanders) dat zich op 23 februari 2003 had ontplooid op het vliegveld van
Kabul omdat Tsjechië de medische ondersteuning van ISAF vanaf KAIA had
beëindigd. In dit Nederlandse hospitaal werd samengewerkt met medisch personeel
uit België, Letland en Hongarije.
Generaal Van Heyst droeg op 11 augustus 2003 het commando over aan de
commandant van het Joint Command Central Europe van de NAVO uit Heidelberg,
luitenant-generaal G. Gliemeroth. De terugkeer van zo’n 650 Nederlandse militairen
en bijbehorend materieel werd van 27 juli tot 23 augustus vanuit de vliegbasis Termez
ondersteund door een C-130 transportvliegtuig. Het was daarmee overigens niet
gedaan met de Nederlandse deelname aan ISAF. Ongeveer 25 tot 35 militairen bleven
vanuit NAVO-hoofdkwartieren actief in de staf van ISAF. Twee officieren van de
militair juridische dienst werden bij de Amerikaanse Task Force Phoenix – die de
oprichting van het nieuwe Afghaanse leger ondersteunde – geplaatst. Generaal-majoor
L.C.R.M. van den Born was van 11 augustus 2004 tot 13 februari 2005
plaatsvervangend commandant ISAF, evenals generaal-majoor J.S. Willemse die van
4 augustus 2005 tot 14 februari 2006 als zodanig optrad. Generaal-majoor F.H.
Meulman werd vanaf 1 februari 2007 voor een jaar Deputy Commander Air (tevens
plaatsvervangend commandant ISAF) op het ISAF hoofdkwartier, generaal-majoor
J.L.H. Eikelboom volgde hem op 22 januari 2008 op. De functie van
plaatsvervangend commandant ISAF werd elders in de organisatie belegd. Zijn
Canadese ranggenoot C.S. Sullivan loste hem op 3 november 2008 af. Medio 2007
was een andere Nederlandse opperofficier, de generaal-majoor der mariniers H.A. van
der Til (20 juli 2007 – 27 juli 2008) in Kabul neergestreken. Hij begon zijn tour als
plaatsvervangend chef-staf operatiën, maar werd begin 2008 aangesteld als Director
of ANA-training and Equipment Support (DATES). DATES organiseert en
coördineert sinds 1 november 2007 de steun van de NAVO aan het Afghaanse leger.
Schout-bij-nacht M.J.M. Borsboom is sinds 9 november 2008 werkzaam als Deputy
Chief of Staff Stability in het hoofdkwartier van ISAF. Hij coördineert in die
hoedanigheid de (weder)opbouw en de ontwikkeling van overheid en bestuur in
Afghanistan.
Het Apache-detachement
De secretaris-generaal van de NAVO, Lord Robertson, vroeg Nederland op 1
december 2003 om transport- of gevechtshelikopters beschikbaar te stellen aan ISAF.
De Nederlandse regering besloot op 30 januari 2004 hieraan tegemoet te komen met
zes helikopters van het type AH-64D Apache en een bijbehorend
luchtmachtdetachement van 135 militairen. De helikopters werden als zelfstandige
eenheid ondergebracht in het door Duitsland geleide helikopterbataljon dat deel
uitmaakte van de KMNB. Zij traden enerzijds op als snelle-reactie-eenheid en
moesten anderzijds kwaadwillenden overtuigen van de slagkracht van ISAF. In het
kader van laatstgenoemde taak werden luchtverkenningen en escortetaken uitgevoerd,
en grondkonvooien of transporthelikopters beveiligd. De commandant van de ISAFvredesmacht zag de toestellen als force multiplier voor zijn infanteriepatrouilles die
nu letterlijk door muren konden kijken. Twee toestellen hield het detachement achter
de hand als operationele en technische reserve. De Apaches konden in enkele
specifieke gevallen buiten het operatiegebied van Kabul optreden. Een van de eerste
operationele vluchten van het detachement betrof dan ook het escorteren van Duitse
transporthelikopters naar de provincie Baghlan (in Noord-Afghanistan) op 4 april. De
Apaches assisteerden ook enkele malen bij de arrestatie van gewapende tegenstanders
van de Afghaanse regering en bij het zoeken naar verdachte voertuigen of
wapenopslagplaatsen. Begin februari 2005 werden de Apaches met succes ingezet
tijdens een zoektocht naar een neergestort verkeersvliegtuig. Helaas waren er geen
overlevenden.
Het Ministerie van Defensie plaatste liaisonofficieren in de staf van de KMNB en op
het hoofdkwartier van ISAF om de inzet van de helikopters te toetsen aan het
verstrekte mandaat en de geldende geweldsinstructie. Het detachement roteerde,
evenals voorheen de infanteriecompagnie, elke drie maanden. De hoofdmacht
arriveerde op 31 maart 2004 in Kabul en was vanaf 13 april operationeel inzetbaar.
Tijdens een routinevlucht op 29 augustus 2004 stortte een Apache-helikopter neer en
vloog in brand. De beide bemanningsleden konden het toestel levend verlaten.
Commandanten Apachedetachement
lkol O. Eichelsheim (31 maart 2004 - 1 juli 2004)
lkol E. Hermans (1 juli 2004 - 29 september 2004)
lkol J.J. Duinhof (29 september 2004 - 29 december 2004)
lkol J.J. Koedijk (29 december 2004 - 31 maart 2005)
Het Provincial Reconstruction Team (PRT)
De Verenigde Staten hadden in februari 2002 het initiatief genomen tot het opzetten
van Provincial Reconstruction Teams als onderdeel van operatie Enduring Freedom.
De PRT’s hielden toezicht op lokale en regionale ontwikkelingen, zij steunden de
centrale overheid bij de uitbreiding en bestendiging van haar gezag, adviseerden
plaatselijke leiders en faciliteerden de samenwerking tussen de verschillende
internationale en non-gouvernementele organisaties (NGO’s). Daarnaast
ondersteunden de PRT’s de wederopbouwprojecten die de NGO’s niet voor hun
rekening konden of wilden nemen.
De Veiligheidsraad van de VN stemde op 13 oktober 2003 in met een uitbreiding van
het ISAF-mandaat naar de rest van Afghanistan. De Duitse Bondsdag besloot twee
dagen later het Amerikaanse PRT in de Noord-Afghaanse stad Kunduz over te nemen.
De zeven andere PRT’s maakten vooralsnog deel uit van operatie Enduring Freedom.
De Noord-Atlantische Raad keurde op 14 april 2004 een nieuw operatieplan van de
NAVO voor ISAF goed. Hiermee stelde de raad ISAF in staat gefaseerd het
operatiegebied tot heel Afghanistan uit te breiden.
De Nederlandse regering informeerde begin maart 2004 de Tweede Kamer dat zij
voornemens was een Nederlandse bijdrage aan een PRT te onderzoeken. Hiertoe
verbleef van 5 tot 18 maart een oriëntatiemissie in Afghanistan. Afghanistan mocht
niet verworden tot een staat die door corrupte regionale bestuurders en internationale
drugskartels zou worden gecontroleerd, aldus het kabinet. Overigens toonde de
regering zich eind januari 2004 al bereid het Duitse PRT met enkele militairen te
ondersteunen. Een verkenningsmissie was van 4 tot 10 juni – ondersteund door
Apache-helikopters – actief in de provincie Baghlan. Inzet van een PRT in Baghlan
had hoge prioriteit bij de Afghaanse autoriteiten en de Verenigde Naties vanwege de
strategische positie van de provincie. Baghlan is half zo groot als Nederland en telt
ongeveer 875.000 inwoners. De provinciehoofdstad is Pol-e Khomri, tevens de
vestigingsplaats van het PRT.
De Nederlandse regering besloot op 28 juni 2004 tot inzet van een PRT in Baghlan
voor de duur van een jaar. Hierna besloot de regering nog twee maal de deelname te
verlengen, uiteindelijk tot 1 oktober 2006. Een opbouwteam van ongeveer zestig
personen arriveerde op 24 augustus in Pol-e Khomri. Ruim een maand later (1
oktober) was het Nederlandse PRT operationeel. De kern van het PRT werd gevormd
door personeel van de Koninklijke Luchtmacht. De eenheid had in 2004 een omvang
van 130 militairen en bestond uit een commandogroep, drie militaire observatie- en
liaisonteams (MOLT’s), een operatiecentrum, een force protection element (veertig
militairen van de Koninklijke Landmacht) en een logistieke organisatie. In geval van
nood kon het PRT rekenen op steun van een infanteriecompagnie uit Mazar-e Sharif
en twee zogeheten over the horizon bataljons van de NAVO, die zich buiten
Afghanistan bevonden. Nederland stelde op zijn beurt voor de duur van de
verkiezingen in oktober 2004 een beveiligingsdetachement van veertig militairen ter
beschikking aan het Duitse PRT in Kunduz. Een CIMIC-element (Civil Military
Cooperation) initieerde in samenwerking met de lokale autoriteiten kleinschalige
hulpprojecten. De commandant werd bijgestaan door een politiek adviseur van het
Ministerie van Buitenlandse Zaken (de ‘polad’). Deze kreeg in de loop van 2005 de
beschikking over een budget van vijf miljoen euro van het Ministerie van
Ontwikkelingssamenwerking om grootschaligere opbouwwerkzaamheden in de
provincie te financieren.
Het PRT beoogde een remmende werking te hebben op het machtsmisbruik van
lokale machthebbers door een vinger aan de pols te houden, zo rapporteerden de
verantwoordelijke ministers in juni 2005 aan de Tweede Kamer. Hierdoor konden de
lokale en provinciale autoriteiten, aangesteld door de regering in Kabul, aan gezag
winnen. Omdat het officiële bestuurs- en politieapparaat in hoge mate corrupt was,
bleek dit geen gemakkelijke taak. Het takenpakket van het PRT werd gaandeweg
uitgebreid. De MOLT’s, ook wel missieteams genoemd, voerden met meerdaagse
missies verkenningen uit tot in de verste uithoeken van de bergachtige provincie, om
de politiek-bestuurlijke verhoudingen en de maatschappelijke behoeften in kaart te
brengen. Voor de begeleiding van CIMIC-projecten werden enkele reserveofficieren
toegevoegd aan het PRT en daarnaast verzorgden marechaussees een basistraining
voor Afghaanse politieagenten. Ook voor de logistieke ondersteuning vanuit Kabul
was meer personeel nodig. De omvang van het detachement steeg navenant tot
ongeveer 180 personen. Het PRT ondersteunde ook de verkiezingsrondes voor het
presidentschap in oktober 2004 en die voor het parlement in september 2005.
Met het aantreden van het vierde Nederlandse PRT in september 2005, nam de
Koninklijke Marine de leidende rol binnen de eenheid over. Het force protection
element werd nu gevormd door het Korps Mariniers en uitgebreid tot 51 man. Om bij
te dragen aan de veiligheid en stabiliteit in de provincie voerde deze
infanteriecomponent gezamenlijke patrouilles uit met de Afghaanse
veiligheidsdiensten. Daarnaast bleef het PRT wapens en munitie van voormalige
krijgsheren innemen. Hoewel de veiligheidsituatie over het algemeen stabiel bleef,
nam het aantal incidenten in het tweede jaar toe. Vooral de dreiging van
geïmproviseerde explosieven die langs de kant van de weg werden geplaatst
(zogenaamde bermbommen), vormde in toenemende mate een probleem in heel
Afghanistan. Op 21 oktober 2005 werd een voertuig uit een Nederlands konvooi
zwaar beschadigd door een bermbom. Gelukkig vielen er geen gewonden. In februari
2006 nam de spanning in heel Afghanistan tijdelijk toe, als gevolg van de wereldwijde
woede onder moslims over Deense cartoons, die voor hun religie als beledigend
werden gezien. Ook voor de poort van de PRT-compound in Pol-e Khomri vond een
opstootje plaats, waarbij een marinier lichtgewond raakte. Op 23 juni 2006 werd er
een raket afgevuurd op een Nederlands konvooi.
Door de geleidelijke uitbreiding van het PRT, onder andere met extra
inlichtingencapaciteit ten behoeve van de eigen veiligheid, groeide het PRT
uiteindelijk tot 220 personen. In de twee jaar dat de eenheid in Baghlan operationeel
was, voerde het PRT in samenwerking met de lokale autoriteiten en NGO’s
honderden kleine projecten en enkele grote projecten uit, zoals het plaatsen van een
extra televisiezender en zendmast, het opzetten van scholen en het installeren van
enkele kleine waterkrachtcentrales voor stroomvoorziening. Hongarije nam het PRT
in Pol-e Khomri op 1 oktober 2006 van Nederland over.
Commandanten Provincial Reconstruction Team
kol J.A.H. van Hoof (29 augustus 2004 - 1 februari 2005)
kol T.C.M. Rikken (1 februari 2005 - 22 mei 2005)
kol drs. A.A.H. de Bok (22 mei 2005 - 1 september 2005)
kolmars J. van Putten (1 september 2005 - 30 februari 2006)
ktz P. de Harder (1 maart 2006 - 1 oktober 2006)
F-16/KDC-10 detachement ISAF
De Nederlandse regering besloot op 20 augustus 2004 zes F-16 vliegtuigen en een
KDC-10 tankvliegtuig aan ISAF te leveren, ter ondersteuning van de
presidentsverkiezingen op 9 oktober. De eerste van in totaal 180 militairen
arriveerden op 8 september op het vliegveld Manas in Kirgizië, twee dagen later
gevolgd door vijf F-16’s en een KDC-10. De eerste operationele missie werd op 15
september gevlogen. De F-16’s escorteerden onder andere de konvooien die de
stembussen naar Kabul moesten brengen. Het detachement keerde in twee slagen, op
13 en 20 november, terug naar Nederland. Hamid Karzai werd op 7 december 2004
geïnaugureerd als president van Afghanistan.
ISAF had permanent behoefte aan gevechtsvliegtuigen ter bescherming van de PRT’s
en andere ISAF-eenheden. Daarnaast had ISAF tijdelijk behoefte aan vliegtuigen ter
ondersteuning van de parlements- en lokale verkiezingen, die werden gehouden in
september 2005. De NAVO sondeerde haar lidstaten begin februari 2005 over
eventuele deelname. De Nederlandse regering besloot op 25 februari 2005, om vanaf
1 april drie gevechtsvliegtuigen en een reservetoestel, alsmede ongeveer 100
militairen voor de duur van een jaar ter beschikking te stellen. De toestellen
arriveerden op 24 maart op het vliegveld van Kabul. De inzet van een tankervliegtuig
was hierdoor, in tegenstelling tot stationering in Kirgizië, niet meer nodig.
Vanaf 14 juli 2005 vormden de vier Nederlandse F-16’s, samen met vier Belgische
toestellen, de 1e Nederlands-Belgische European Participating Airforces
Expeditionary Air Wing (1 NLD/BEL EEAW). Na het vertrek van het Belgische
detachement in januari 2006, werd zijn plaats opgevuld door een Noors detachement
met vier F-16’s en opereerde de eenheid onder de naam 1 NLD/NOR EEAW. De
algehele leiding was zowel tijdens de samenwerking met de Belgische luchtmacht, als
tijdens de samenwerking met de Noorse luchtmacht in handen van de Nederlandse
detachementscommandant. Op 12 mei 2006 kwam een einde aan de NederlandsNoorse samenwerking. Dezelfde dag arriveerden vanuit Nederland vier extra F-16’s,
waardoor het totale aantal jachtvliegtuigen van het Nederlandse F-16-detachement te
Kabul op acht kwam. De Nederlandse jachtbommenwerpers werden ingezet ter
ondersteuning van eigen grondtroepen én van militairen van de coalitiepartners. Zo
kregen Britse troepen in de provincie Helmand diverse keren luchtsteun van
Nederlandse F-16’s.
In het kader van de deelname aan ISAF ‘fase III’ verhuisde het F-16-detachement van
Kabul naar Kandahar. De verhuizing was aanvankelijk gepland op 1 mei 2006, maar
liet tot 12 november 2006 op zich wachten vanwege een vertraging bij de oplevering
van voldoende opstelplaatsen en de renovatie van de startbaan. De verhuizing bekortte
de reactietijd voor inzet boven de zuidelijke provincies aanzienlijk. De
jachtbommenwerpers werden echter ook vanuit Kandahar nog steeds in heel
Afghanistan ingezet.
Commandanten F-16/KDC-10 detachement ISAF
lkol B.O.B. Verkroost (8 september 2004 - 20 november 2004)
lkol L.W.E.N. van Geel (24 maart 2005 - 14 juli 2005)
lkol P.T.M. Tankink (14 juli 2005 - 14 oktober 2005)
lkol W.R. van de Mast (14 oktober 2005 - 10 januari 2006)
lkol J. Leenders (10 januari 2006 - 20 april 2006)
lkol J.A.C. Goense (20 april 2006 - 1 augustus 2006)
lkol L.W.E.N. van Geel (1 augustus 2006 - 10 november 2006)
De terugkeer van het contingentscommando
Vanwege de ontplooiing van het Nederlandse luchtmachtdetachement in Kabul en het
PRT in Baghlan in de tweede helft van 2004, ontstond de behoefte aan heroprichting
van het Nederlandse contingentscommando in Kabul. Door de gestage uitbreiding van
de Nederlandse militaire aanwezigheid in Afghanistan, namen de
verantwoordelijkheden van het contingentscommando in de daaropvolgende jaren toe.
Het contingentscommando verhuisde op 9 februari 2007 van Kabul naar Kandahar,
omdat het zwaartepunt van de Nederlandse inzet inmiddels in het zuiden lag.
Contingentscommandanten
cdre J.J. Franken (23 maart 2005 - 18 mei 2005)
cdre J.L.H. Eikelboom (18 mei 2005 – 28 juni 2005)
cdre E.J. Oliemans (28 juni 2005 – 5 augustus 2005)
kol J. Abma (5 augustus 2005 – 2 september 2005)
kol A. den Drijver (2 september 2005 – 7 december 2005)
kol J. Abma (7 december 2005 – 7 februari 2006)
bgen ir. R. Tieskens (7 februari 2006 – 27 juni 2006)
bgen mr. J.P. Spijk (27 juni 2006 – 6 november 2006)
bgen H.J. Scheffer (6 november 2006 – 4 maart 2007)
bgen M.F.P. van den Broek (4 maart 2007 – 4 juli 2007)
bgen A.J. van der Hoek
(4 juli 2007 - 11 november 2007)
bgen mr. R. in ’t Veld (11 november 2007 – 10 maart 2008)
cdre ir. M. de Zeeuw (10 maart 2008 – 8 juli 2008)
cdre B. Buitenga (8 juli 2008 – 20 november 2008)
cdre G.M. Bergsma (20 november 2008 – 12 maart 2009)
cdr J. Snoeks (12 maart 2009 – 13 juli 2009)
bgen marns drs P.A. Grootendorst EMIA (13 juli 2009 – 7 november 2009)
bgen dr R. van der Meer (7 november 2009 – heden)
cdr H. Itzig Heine (9 maart 2010 – juli 2010)
bgen dr J.A.J. Leijtens (juli 2010 – 23 oktober 2010)
ktz drs L.H.I. Brummelaar MPM (23 oktober 2010 – 19 februari 2011)
kol R.T.G.W. van Oirschot (19 februari 2011 – 20 juni 2011)
kol M. Moerland (20 juni 2011 – heden)
Regional Command North (RCN)
Op 13 oktober 2003 autoriseerde de Veiligheidsraad de NAVO om het operatiegebied
van ISAF buiten Kabul uit te breiden. De eerste uitbreidingsfase, die bekend werd
onder de naam ISAF ‘fase I’, behelsde de uitbreiding van het ISAF-gebied naar de
noordelijke provincies en de overname van de door de Amerikanen bestierde
Provincial Reconstruction Teams (PRT’s) Kunduz, Meymana en Mazar-e-Sharif. Een
tweetal nieuwe PRT’s werd opgericht in Feyzabad en Pol-e-Khomri.
In juni 2005 werd de functie van Regional Area Coordinator – North (RACN),
inclusief een staf, ingesteld. Een Duitse brigadegeneraal kreeg de leiding in het
noorden. Nederland leverde de eerste maanden de chef-staf van RACN, een kolonel.
In december moest de Nederlandse kolonel plaatsmaken voor een Noorse collega. De
hoogste Nederlander in de staf was vanaf dat moment het hoofd van de
inlichtingenafdeling, een overste. De staf huisde tot januari 2006 bij het Duitse PRT in
Kunduz, daarna nam de staf haar intrek in een nieuw kamp te Masar-i-Sharif.
Election Support Force (ESF)
Op 3 juni 2005 besloot de Nederlandse regering ISAF gedurende de
verkiezingsperiode in september 2005 verder te versterken met een mariniersbataljon
(750 militairen), dat sinds 1 april 2005 deel uitmaakte van de Strategic Reserve
Forces (SRF) van de NAVO. De eenheid werd aangevuld met specialistische
eenheden, zoals een veldhospitaal en een CH47-D Chinook helikopter voor medische
afvoer. Het bataljon, onder bevel van luitenant-kolonel der mariniers mr. R.G.
Oppelaar, werd – vanwege de aanwezigheid van het Nederlandse PRT in Pol-e
Khomri – op verzoek van de Nederlandse regering ingezet in het noorden van
Afghanistan. Hierdoor kon één peloton van het bataljon ter versterking aan het PRT
worden toegevoegd. De eerste groep van honderd militairen vertrok op 2 augustus uit
Nederland. De ontplooiing was uniek, omdat een gehele bataljonstaakgroep voor het
eerst door de lucht naar het operatiegebied werd getransporteerd. Deze operatie werd
van 22 juli tot 20 augustus grotendeels uitgevoerd met gecharterde vliegtuigen,
ondersteund door een Nederlandse C-130.
De mariniers richtten hun basiskamp, gebouwd door een genie-eenheid van de
Koninklijke Landmacht, in op het vliegveld van Mazar-e Sharif, waar zich ook de
Forward Support Base van ISAF voor de noordelijke provincies bevond. De
uitgestrektheid van het operatiegebied (925 bij 250 kilometer) maakte dat zowel in
Faisabad als in Maimana (waar zich respectievelijk een Duits en een Brits PRT
bevond) een infanteriecompagnie neerstreek. De andere twee compagnieën, de
bataljonsstaf en ondersteunende elementen opereerden vanuit Mazar-e Sharif. Rond
de verkiezingsdatum werden voor een periode van enkele dagen tot weken kleinere
eenheden bij nog eens drie provinciehoofdsteden gestationeerd.
De Election Support Force (ESF), waar het Nederlandse bataljon toe behoorde, moest
erop toezien dat er geen ongeregeldheden plaatsvonden voorafgaand, tijdens en na de
verkiezingen. Naast het Nederlandse ESF-bataljon, was ook een Roemeens ESFbataljon ingezet rond Kabul en opereerde een Spaanse ESF-bataljon in het westelijk
deel van Afghanistan. De Afghaanse politie en het Afghaanse leger bleven echter
primair verantwoordelijk voor de veiligheid van de 1.663 stemlocaties in het noorden.
Het mariniersbataljon voerde in de periode voorafgaand aan de verkiezingen veel
patrouilles uit in het gehele noordelijke ISAF-gebied. Met andere ISAF-eenheden in
de regio, waaronder het Duitse, Noorse en uiteraard het Nederlandse PRT, werd
intensief samengewerkt. Naast subversieve elementen, vormde ook de zandvlieg een
bedreiging voor de mariniers. Bij 186 militairen werd cutane leishmaniasis
vastgesteld, een huidaandoening die zwerende bulten kon veroorzaken.
De verkiezingen voor het parlement en de provinciale raden op 18 september 2005
verliepen voor Afghaanse begrippen rustig. Slechts in enkele gevallen moesten de
mariniers bijspringen om de lokale veiligheidsdiensten te assisteren en verder
concentreerden zij zich op het beveiligen van transporten van de ingevulde
stembiljetten. Na de succesvol verlopen verkiezingsronde werd het takenpakket van
het bataljon aangepast, maar niet kleiner. Hoewel de overgrote meerderheid van
bevolking ISAF goed gezind was, nam het aantal incidenten in deze periode toe. Zo
liep een Britse patrouille bij Mazar-e Sharif in een hinderlaag, waarbij een dode en zes
gewonden vielen. De Nederlandse en Britse PRT’s werden intensief ondersteund,
vaak door middel van patrouillegang en samenwerking met het Afghaanse leger.
Daarnaast voerde het bataljon kleinschalige CIMIC-projecten uit, zoals steun aan een
opknapbeurt van het stadion in het centrum van Mazar-e Sharif. Dit deed de eenheid
om draagvlak voor de toegenomen aanwezigheid van ISAF te creëren en te behouden
onder de bevolking. Nadat Pakistan op 8 oktober was getroffen door een grote
aardbeving, werd uit het Nederlandse ESF-bataljon een medisch hulpdetachement
samengesteld rond het veldhospitaal voor het verlenen van humanitaire hulp in en
rond de Pakistaanse stad Bagh. De laatste militairen, het hulpdetachement
uitgezonderd, keerden op 9 november 2005 terug in Nederland.
Deployment Task Force (DTF)
Sinds medio 2005 voerde Nederland intensief overleg met een aantal NAVObondgenoten en de Afghaanse regering over de mogelijke deelname aan de ISAFmissie in Zuid-Afghanistan. Het streven was om op termijn de NAVO in heel
Afghanistan als stabilisatiemacht op te laten treden en zo wederopbouw van het land
mogelijk te maken. De veiligheidssituatie in de zuidelijke regio was veel slechter dan
het gebied waar NAVO-eenheden tot dan toe waren ontplooid. De Nederlandse
regering besloot op 13 januari 2006 tot deelname aan een missie in de provincie
Uruzgan. De operatie in het zuiden, de zogenaamde ISAF ‘fase III’, begon op 1
augustus 2006, toen Britse, Canadese en Nederlandse NAVO-eenheden formeel de
drie zuidelijke provincies Helmand, Kandahar en Uruzgan overnamen. Vooralsnog
namen de Nederlanders alleen het zuidelijk deel van Uruzgan voor hun rekening.
Nederland zou voor een periode van twee jaar een taakgroep gaan leiden met de naam
Task Force Uruzgan (TFU). Voor deze missie stelde Nederland ruim 1.200 militairen
beschikbaar. De Nederlandse regering besloot op 30 november 2007 de missie in
Uruzgan met twee jaar te verlengen.
Het was duidelijk dat de Nederlandse krijgsmacht aan een zeer gevaarlijke missie
begon. De drie zuidelijke provincies waren tot dan toe alleen het werkterrein van
operatie Enduring Freedom. Na vier jaar militair optreden door Amerikaanse en
andere coalitietroepen wemelde het er nog van de opstandelingen, die werden
aangeduid met de verzamelnaam Opposing Militant Forces (OMF). Deze hadden
gemeen dat zij zich tegen de Afghaanse overheid en de buitenlandse troepen keerden.
Onder deze noemer vielen gehergroepeerde Talibanstrijders, aan de Taliban gelieerde
groepen, Al Qa’ida-strijders, gewapende opstandelingen van de Hezb-i Islami
Gulbuddin, strijdgroepen van drugsbaronnen en milities van lokale krijgsheren die
niets moesten hebben van het wettelijke gezag in Kabul.
Vanaf april 2006 zorgde een Deployment Task Force (DTF) voor de opbouw van de
twee Nederlandse kampen bij de provinciehoofdstad Tarin Kowt en de
districtshoofdstad Deh Rawood. Deze speciale opbouwmissie stond onder leiding van
kolonel H. Morsink. De eenheid bestond uit circa 850 kwartiermakers, die opereerden
vanuit de internationale militaire basis Kandahar Airfield (KAF). De eenheid was
opgebouwd uit elementen van de genie en de logistiek, had een
beveiligingsdetachement en werd ondersteund door een luchtmachtdetachement met
helikopters. De logistieke specialisten en genisten voerden honderden containers en
voertuigen aan via de Verenigde Arabische Emiraten en Pakistan en transporteerden
die vanaf het op- en overslagpunt bij de stad Kandahar naar de twee locaties in
Uruzgan.
Tegelijkertijd vestigde een detachement van het Korps Commando Troepen zich in
Tarin Kowt en later in Deh Rawood. De commando’s voerden verkenningen uit in de
omgeving waar de opbouwwerkzaamheden plaatsvonden en langs de aanvoerroutes
vanuit Kandahar. Dit ging al in een vroeg stadium gepaard met de nodige
gevechtscontacten met opstandelingen van allerlei signatuur, waarbij tientallen
vijandelijke strijders werden gedood. Vanuit Kandahar werd een ‘advance party’ naar
Uruzgan gestuurd om aan te vangen met het bouwen van de twee kampen. Deze eerste
bouwploeg, merendeels genisten en de infanterie die hen beschermde, werd vanaf mei
van materialen voorzien met konvooien vanuit Kandahar. Het DTF-personeel en de
overige Nederlandse militairen die in het zuiden van Afghanistan waren gestationeerd,
kregen een ISAF-status, ook al waren zij reeds in de regio aanwezig voor de formele
overgang naar ISAF per 1 augustus. De opbouwfase duurde formeel van april tot en
met juli 2006, maar onder hoede van de TFU werd tot in het voorjaar van 2007 aan de
opbouw van de Nederlandse kampen doorgewerkt.
Task Force Uruzgan (TFU)
Op 31 juli droeg kolonel Morsink de twee Nederlandse bases in Uruzgan over aan
kolonel T.W.B. Vleugels, de eerste commandant van de TFU. De daadwerkelijke
missie in Uruzgan was begonnen. De hoofdlocatie bij Tarin Kowt werd Kamp
Holland gedoopt. Hier werden ruim elfhonderd Nederlandse militairen en
zevenhonderd Australische militairen van de Reconstruction Task Force (RTF)
gelegerd. Vanwege de aanzienlijke Australische bijdrage kreeg de taakgroep, die
verder onder andere bestond uit een PRT en een battlegroup, dan ook formeel de
naam 1 NLD/AUS Taskforce Uruzgan. De voertaal binnen de eenheid was Engels.
Kamp Holland beschikte over een landingsbaan waarop bijvoorbeeld een C-130
Hercules en een C-17 Globemaster III konden landen. Ook was een veldhospitaal met
onder andere een operatiekamer, intensive care en röntgenlaboratorium aanwezig. Bij
Deh Rawood in het zuidwesten van de provincie lag de tweede Nederlandse basis,
genaamd Camp Hadrian, waar uiteindelijk circa 370 Nederlandse militairen
neerstreken. Vanuit de plaatsen Khas Uruzgan en Shahidi Hassas, respectievelijk in
het oosten en het noordwesten van de provincie, opereerden Amerikaanse special
forces samen met Afghaanse veiligheidstroepen. De commandant TFU coördineert de
inzet van alle internationale troepen in de provincie.
Uruzgan ligt in de zuidelijke uitlopers van het Hindu Kushgebergte en heeft de
oppervlakte van ongeveer tweederde van Nederland. Het landschap is overwegend
bergachtig, maar de provincie heeft relatief vlakke gebieden in het zuiden, in de
omgeving van Tarin Kowt. De belangrijkste rivieren zijn de Helmand, de Teri en
de Dorafshan. Alle wegen in de provincie zijn onverhard. De bevolking van Uruzgan
wordt geschat op 290.000 inwoners. Het stadje Tarin Kowt telt ongeveer 17.000
inwoners. Andere belangrijke oorden zijn Deh Rawod en Chora. Uruzgan ligt
geïsoleerd en is een achtergebleven gebied. De samenleving is er zeer conservatief en
traditioneel. De Pashtun zijn de grootste etnische groep in de provincie. Zij
onderscheiden zich door een eigen taal en een stammensamenleving. Naast de
islamitische wetten houden de Pasthun er een eigen stelsel van ongeschreven regels
op na, het zogenoemde Pashtunwali. De macht in Uruzgan is in handen van slechts
een klein deel van de verschillende Pashtunstammen.
De TFU had de opdracht een veilige omgeving in Uruzgan te creëren, zodat een
functionerend openbaar bestuur en wederopbouw mogelijk konden worden. De
Nederlanders hielpen daartoe de Afghaanse autoriteiten met het vestigen van nieuwe
gezagsstructuren. Hoewel de Nederlandse regering de nadruk legde op het faciliteren
van de opbouw van de provincie, had zij in de brief aan de Tweede Kamer van 22
december 2005 reeds aangekondigd dat het waarschijnlijk ook noodzakelijk zou zijn
in bepaalde gebieden offensieve acties uit te voeren. Dit was nodig om het optreden
van het PRT en de Afghaanse overheid in die gebieden mogelijk te maken of wanneer
ISAF of de Afghaanse veiligheidsinstanties door vijandelijke elementen in hun
bewegingsvrijheid werden gefrustreerd.
De harde kern van de TFU bestond uit een versterkt infanteriebataljon (de
battlegroup), bestaande uit drie compagnieën en een staf- en verzorgingcompagnie.
De eerste battlegroup was samengesteld uit twee compagnieën luchtmobiele
infanterie en één pantserinfanteriecompagnie. Latere battlegroups varieerden per
rotatie qua samenstelling. De gevechtseenheden waren uitgerust met
pantservoertuigen van de types YPR, Patria, Nyala en vanaf september 2006 met de
Australische Bushmaster, een wielvoertuig dat speciaal voor de missie in Uruzgan
werd aangeschaft omdat het extra bescherming bood tegen mijnen en bermbommen.
Met het oog op de constante dreiging van deze geïmproviseerde explosieven werd
personeel van de geniecompagnie van de TFU aan patrouilles toegevoegd. Begin
2008 werden een aantal verkenningsvoertuigen van het type Fennek ingevoerd.
De taakgroep van ruim 1.200 militairen was formeel opgebouwd ‘rond’ het PRT, zo
had het kabinet aan de Tweede Kamer gerapporteerd. Het wederopbouwteam zelf
bestond uit niet meer dan veertig militairen. Net als bij het PRT in Baghlan waren de
drie missieteams de belangrijkste subeenheden van het wederopbouwteam, maar in
Uruzgan trokken de missieteams met veel meer force protection de provincie in. Zij
werden aangevuld met CIMIC-personeel. De Nederlandse commandant van de
taakgroep in Uruzgan werd niet alleen bijgestaan door een politiek adviseur van het
Ministerie van Buitenlandse Zaken (polad), maar ook door een adviseur van het
Ministerie van Ontwikkelingssamenwerking (osad) en iemand die de opbouw van
provinciale bestuursorganen coördineert (civrep). De missieteams en het CIMICpersoneel gingen veelvuldig op pad, ze hielden shura’s met stamhoofden en
overheidsfunctionarissen teneinde mogelijke ontwikkelingsprojecten (zogeheten
Quick and Visible Projects) te identificeren. Doel was het draagvlak onder de
bevolking voor de Nederlandse aanwezigheid te vergroten en de voorwaarden voor
duurzame ontwikkeling te creëren. Een belangrijk deel van de activiteiten was gericht
op gemeenschappen die lang waren gemarginaliseerd door de overheid en de
internationale gemeenschap. Naast de ‘polad’ en de ‘osad’ beschikte de TFU ook over
een cultureel adviseur met specialistische kennis over de stammenverhoudingen in
Afghanistan. De Australische evenknie van het PRT, de Reconstruction Task Force,
beschikte in tegenstelling tot het PRT, wel over eigen geniecapaciteit en had, anders
dan het Nederlandse PRT, het eigenhandig uitvoeren van opbouwprojecten als doel.
Het merendeel van het Nederlandse geld voor de provincie ging naar duurzame
ontwikkelingsprojecten, zoals het verbeteren van de infrastructuur, het
onderwijssysteem (Education Quality Improvement Program: EQUIP), de
gezondheidszorg (de bouw van twaalf Basic Health Centres en Sub-centres) en de
kwaliteit van de Afghaanse bestuurders. Tevens stak Nederland geld in de
diversificatie van het landbouwareaal, het Afghanistan Reconstruction Trust Fund (25
miljoen euro in 2007) en het Law and Order Trust Fund Afghanistan (12,5 miljoen
euro in 2007).
De TFU beschikte ook over drie 155 mm pantserhouwitsers van de artillerie. Deze
gemechaniseerde houwitsers kwamen voor het eerst in actie in september 2006,
tijdens operatie Medusa, toen zij zich nog in Kandahar bevonden. Zij werden ingezet
ter ondersteuning van Canadese militairen die in gevecht waren met de Taliban.
Dergelijke wederzijdse steun kwam veel vaker voor binnen het Regional Command
South (RC-South), dat in deze periode nog onder Canadees commando stond. Zo
werden de Nederlandse F-16s en Apache gevechtshelikopters in de gehele regio
ingezet. De zes Nederlandse Apache’s werden op 20 oktober 2006 van Kandahar naar
Kamp Holland verplaatst. Ook bemande een Nederlandse compagnie tijdens operatie
Medusa de vooruitgeschoven Canadese basis Martello, waar de eenheid zeer
regelmatig strijd leverde met opstandelingen.
Op 20 oktober besloot de Nederlandse regering zijn militaire aanwezigheid in het
zuiden van Afghanistan te versterken met ongeveer 130 man. Dit bracht het totaal op
1.540 militairen, waarvan 200 in Kandahar. Naast twee pelotons infanterie om de
beveiligings- en patrouillecapaciteit te vergroten werd de TFU uitgebreid met extra
logistiek personeel en extra politie-instructeurs ten behoeve van de opleiding van de
Afghaanse politie. Door de zware terreinomstandigheden was er sprake van extra
slijtage van de voertuigen en was bovendien een lichte toename van de
onderhoudscapaciteit noodzakelijk.
Het credo van de TFU ‘put an Afghan face on everything’ gold bovenal de
inspanningen die Nederland leverde op veiligheidsgebied. De Nederlandse militairen
hielpen de Afghaanse veiligheidsdiensten bij het handhaven van de openbare orde en
het bevechten van de OMF, tenminste zo was de intentie. Al snel bleken zowel leger
als politie in kwantiteit en kwaliteit ernstig tekort te schieten. Een groot deel van de
politieagenten was slecht voorbereid op de gestelde taak en gevoelig voor corruptie.
De kwaliteit van de Afghaanse militairen was, vooral dankzij de inspanningen van de
Verenigde Staten, beter. Dit liet onverlet dat er in het zuiden van Afghanistan
aanvankelijk enorme tekorten waren.
President Karzai kon in het zuiden beschikken over 205 Corps, dat bestond uit drie
brigades. Elke brigade bestond uit vijf bataljons: drie infanteriebataljons, een
gevechtssteunbataljon en een verzorgingsbataljon. Nagenoeg alle bataljons waren
onderbemand. Idealiter telde een infanteriebataljon 375 militairen. Een vullingsgraad
van 30% was echter geen uitzondering. De Afghaanse regering had grote moeite
voldoende militairen te vinden. Het tekort, in combinatie met het hoge operationele
tempo, trok een zware wissel op de militairen van 205 Corps. In de loop van 2007
werd het Afghaanse Ministerie van Defensie deze problemen de baas. Een vierde
brigade werd aan 205 Corps toegevoegd, terwijl de drie bestaande brigades op sterkte
werden gebracht. Voorheen moesten de provincies Kandahar en Uruzgan een brigade
delen, de twee andere brigades waren actief in de provincies Helmand en Zabul. Nu
kreeg iedere provincie een ‘eigen’ brigade.1 Dat betekende overigens niet dat er een
veelvoud aan militairen beschikbaar was. Sinds januari 2007 doorliepen Afghaanse
legereenheden namelijk de zogeheten operationele cyclus. Niet langer werden de
militairen permanent ingezet. Operationeel optreden werd volgens een strikt schema
afgewisseld met verlof, opleiding en training.
Elke Afghaanse eenheid werd gecoacht door een Operational Mentoring and Liaison
Team (OMLT: spreek uit als ‘omlet’). In november 2006 stelde ook Nederland een
OMLT van twaalf personen beschikbaar om het toen in Uruzgan aanwezige
Afghaanse bataljon te begeleiden. Ieder lid van het OMLT werd gekoppeld aan een
sleutelfunctionaris in het bataljon. Zij gingen met de eenheid te velde, maar
adviseerden ook tijdens de trainingsfase van de operationele cyclus. De komst van
nagenoeg een complete ANA-brigade – minus één infanteriebataljon dat werd
afgestaan voor inzet in de provincie Helmand – maakte dat de Nederlandse OMLTorganisatie in 2007 uitgroeide tot 65 personen onder leiding van een kolonel.
Vanaf november 2006 opereerden Nederlandse militairen vanuit een eigen
vooruitgeschoven patrouillepost ruim twaalf kilometer ten noorden van Kamp
Holland. Deze zwaar beveiligde pelotonslocatie in de buurt van de plaats Sorkh
Murghab, die ‘Poentjak’ werd gedoopt, stelde de militairen in staat de zuidelijke
ingang van de Baluchi-vallei en de omgeving Kakarak beter in de gaten houden.
Omdat deze locatie door de Taliban en andere opstandige elementen duidelijk als een
bedreiging voor hun bewegingsvrijheid werd gezien, lag hij regelmatig onder vuur.
Ook in de buurt van Deh Rawod werd een dergelijke pelotonslocatie gecreëerd.
Anders dan Poentjak werd deze pelotonslocatie vanwege zijn toegankelijker uiterlijk
‘Multifunctionele Quala’ (MFQ) genoemd, naar de typische Afghaanse, uit geharde
modder opgetrokken, ommuurde gebouwen. Later werd de voorpost ‘Volendam’
1
De brigade in de provincie Uruzgan moest één infanteriebataljon afstaan voor inzet in de provincie
Helmand.
gedoopt. Beide posten werden in maart 2008 weer ontmanteld. Er kwamen diverse
politieposten voor in de plaats. Daarnaast nam het Afghaanse leger de door ISAF
gebouwde patrol bases Worsley (nu Buman, nabij het oord Sorkh Murghab), Qudus
(in de Baluchi-vallei) en Khyber (ten zuiden van de Baluchi-vallei) in gebruik. ISAF
en de ANA bemanden aan weerszijden van de Helmand rivier de patrouillebases
Jahan Ghul (ANA, westoever) en Coyote (TFU, oostoever), en Phoenix,. Allen in het
district Deh Rawod. Phoenix werd later overgedragen aan de ANA en omgedoopt in
Towr Nasr. Het PRT-huis in Tarin Kowt was een andere locatie die door de TFU in
samenwerking met de lokale overheid in gebruik werd genomen, onder andere als
ambachtsschool. Vanaf januari 2007 konden Afghanen hier onder andere opleidingen
volgen tot timmerman, lasser of metselaar.
Het rotatieschema van de TFU voorzag dat de battlegroup en het PRT na vier
maanden werden afgelost. Om continuïteit te waarborgen had de Nederlandse
krijgsmacht ervoor gekozen om de staf van de TFU pas na zes maanden te laten
rouleren. Al snel constateerde het PRT-personeel dat een uitzendduur van vier
maanden te kort was om het vertrouwen van de Afghanen waarmee het zaken deed, te
winnen. Vanaf maart 2007 werd ook het PRT-personeel voor zes maanden
uitgezonden.
Terwijl Britse en Canadese troepen in de provincies Helmand en Kandahar vanaf het
begin slachtoffers moesten incasseren tijdens gevechtsacties, vielen er onder de
Nederlanders binnen de TFU in de eerste tien maanden geen doden als gevolg van
vijandelijk vuur, mijnen of geïmproviseerde explosieven. Omdat de Nederlanders
tijdens gevechtscontacten en aanslagen in veel situaties geluk leken te hebben, werden
zij door coalitiegenoten de ‘lucky Dutch’ genoemd. In het voorjaar en de zomer van
2007 kwam hierin verandering en sneuvelden de eerste Nederlanders.
Ondanks dat het verwachte voorjaarsoffensief van de OMF uitbleef, steeg het aantal
gewapende incidenten sterk. Deels was dit het gevolg van het hoge operationele
tempo van ISAF en de coalitietroepen in het zuiden van Afghanistan. De OMF bleken
in staat de veiligheid in grote delen van de provincie Uruzgan te beïnvloeden. Zo
deden ze medio juni 2007 een poging het district Chora te heroveren. Chora was al
een jaar lang het zorgenkindje van de TFU. Zowel voor de TFU als voor de OMF was
het district, gelegen op een kruispunt van wegen, bijzonder belangrijk. Al in juni 2006
werd de Deployment Task Force hier samen met Australische militairen ingezet om
de OMF te verdrijven. Eind april 2007 nam de dreiging weer toe. OMF-strijders
namen de ANP-post Kala Kala in, waarop ISAF-vliegtuigen de post bombardeerden
en vernietigden. Reden voor de toenmalige commandant RC(S), de Britse generaalmajoor J.D. ‘Jacko’ Page, om zijn regionale reserve – een Britse infanteriecompagnie
– op 16 mei in te zetten in Chora. Denkende dat hiermee een dreigende aanval van de
OMF was afgewend, werd de compagnie op 2 juni teruggetrokken. Niets was minder
waar. Twee weken later moest de battlegroup alle zeilen bijzetten om voet aan de
grond te houden. Een grote aanval van honderden strijders werd afgeslagen. De TFU
zette in de maanden daarop alles op alles om de situatie in Chora te stabiliseren. De
OMF bleek in staat, vanuit de ten zuidwesten van Chora gelegen Baluchi-vallei, het
werk van zowel de battlegroup als het PRT in Chora te frustreren. Eind 2007 besloot
de toenmalige commandant TFU, kolonel N. Geerts, een grootschalige operatie (Spin
Ghar) te plannen met als doel de OMF te verdrijven. De regionale ISAF-commandant,
generaal-majoor Page, stelde wederom zijn reserve beschikbaar.
De OMF verlegden ondertussen hun aandacht naar het district Deh Rawod. De TFU
wist zich in het najaar van 2007 met moeite te handhaven in de bazaar van het
gelijknamige dorp. Ook hier zou een grote multinationale operatie, Patan Ghar
genaamd, het tij keren. Nederlandse, Afghaanse en Amerikaanse (een bataljon van de
82e Airborne Division) troepen waren ook ditmaal succesvol. De grote uitdaging lag
echter niet in het verdrijven van de OMF, maar in de opbouw van een geloofwaardig
bestuursapparaat. De TFU constateerde dat zowel in Chora als in Deh Rawod de
erbarmelijke kwaliteit van de politie en het bestuur de OMF in staat hadden gesteld
hun slag te slaan. De kwaliteit van de bestuurders en politieagenten werd een
belangrijk aandachtspunt van de TFU.
De Afghaanse regering constateerde al in 2006 dat er een chronisch tekort was aan
politieagenten. Zij creëerde, vooruitlopend op de oprichting van een geloofwaardig
politieapparaat, als tussenoplossing de Afghan National Auxiliary Police (ANAP). De
ANAP’ers werden lokaal gerekruteerd en ingezet in de eigen gemeenschap. Het plan
was de ANAP na twee jaar te integreren in de ANP. De opleiding werd in Uruzgan
verzorgd door marechaussees. Het bleek geen enkel probleem om voldoende
hulpagenten te vinden, wel om ze na hun opleiding vast te houden. Het salaris was
slecht en het risico groot. De hulpagenten werden in 2008 in staat gesteld om over te
stappen naar de ANP, inmiddels Afghan Uniformed Police (AUP) geheten. Zij konden
pas toetreden tot deze nieuwe organisatie nadat ze zich hadden laten herscholen. Zo
kon het kaf van het koren worden gescheiden.
Het PRT verzorgt al sinds eind 2006 politietrainingen. Veelal werd hiervoor een
locatie grenzend aan het ISAF kamp ingericht. Van 2006 tot 2008 werden ongeveer
1000 Afghaanse hulpagenten opgeleid. Drie Nederlandse Police Mentor Teams
werden in december 2008 – in navolging van de Amerikanen, Engelsen en Canadezen
– operationeel in Uruzgan. Deze teams bestaan uit een combinatie van personeel van
de Koninklijke Marechaussee en de Koninklijke Landmacht en kunnen indien
gewenst trainen en mentoren op locatie. Het aantal PMT’s steeg in maart 2009 naar
vijf. De inbreng van deze teams viel samen met een omvangrijk trainingsprogramma
van het Combined Security Transition Command - Afghanistan (CSTC-A) in de
districten Tarin Kowt, Deh Rawod en Chora en Nederlandse projecten ter verbetering
van de politie infrastructuur. Zo kon de opgeleide politie vanuit nieuwe en verbeterde
kampementen beter worden ondersteund.”
In de ontwikkeling van de missie in Uruzgan is diverse malen aangedrongen op
verdere civilisering van de missie. Het credo van het PRT luidde dan ook: zo civiel als
mogelijk, zo militair als noodzakelijk. Op 21 maart 2009 werd deze leus gerealiseerd
door het PRT onder civiele leiding te plaatsen. De heer mr. J.C.S. Wijnands van het
Ministerie van Buitenlandse Zaken nam de leiding over van luitenant-kolonel ir.
R.J.M. Hamelink. Ook werden er meer civiele medewerkers van de Ministeries van
Ontwikkelingssamenwerking en Buitenlandse Zaken aan het PRT toegevoegd.
Het personeel van de TFU keerde in augustus 2010 terug naar Nederland.
Commandanten Task Force Uruzgan
kol T.W.B. Vleugels (1 augustus 2006 – 24 januari 2007)
kol J.F.A.M. van Griensven (24 januari – 1 augustus 2007)
kol N. Geerts (1 augustus 2007 – 30 januari 2008)
kol R.H. van Harskamp (30 januari – 31 juli 2008)
kol C.J. Matthijssen (31 juli 2008 – 2 februari 2009)
bgen T.A. Middendorp (2 februari 2009 – 3 augustus 2009)
bgen M.J.H.M. van Uhm (3 augustus 2009 – 1 februari 2010)
bgen C.J.M. van den Heuvel (1 februari 2010 – 1 augustus 2010)
Commandanten Battlegroup TFU
lkol P. van der Sar (1 augustus - 28 november 2006)
lkol T. Luiten (28 november 2006 – 31 maart 2007)
lkol R.J. Querido (31 maart – 6 augustus 2007)
lkol J.R. Groen (6 augustus – 2 december 2007)
lkol T.A. Hogeveen (2 december – 29 maart 2008)
lkol C.A. de Rijke (29 maart – 1 augustus 2008)
lkol drs. L.A. de Vos (1 augustus 2008 – 25 november 2008)
lkol J.R. Swillens (25 november 2008 – 30 maart 2009)
lkol A. Nijkamp (30 maart 2009 – 28 juli 2009)
lkol J. Doense (28 juli 2009 – 25 november 2009)
lkol A.M.J. Wagemakers (25 november 2009 – 28 maart 2010)
lkol H.M. Klein Schaarsberg (28 maart 2010 – 1 augustus 2010)
Commandanten Provincial Reconstruction Team TFU
lkol N.W. Tak (1 augustus – 28 november 2006)
lkol G.F. Koot (28 november 2006 - 22 maart 2007)
lkol G.S. van der Voet (22 maart – 22 september 2007)
lkol W.S. Rietdijk (22 september 2007 – 24 maart 2008)
lkol M.A. Hubregtse (24 maart 2008 – 20 september 2008)
lkol ir. R.J.M. Hamelink (20 september 2008 – 21 maart 2009)
Directeur Provincial Reconstruction Team TFU2
mr. J.C.S. Wijnands (21 maart 2009 – 3 augustus 2009)
drs. M. Rentenaar (3 augustus 2009 – 1 februari 2010)
mr. drs. J.H.A.C. de Mol (1 februari 2010 – 1 augustus 2010)
2
De civilian representative, een diplomaat van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, kreeg in maart
2009 het PRT onder bevel.
Commandanten OMLT
kol T. Baartman (18 september 2007 – 19 december 2007)
kol drs. R.T. Sondag (19 december 2007 – 29 mei 2008)
kol ing. A. Ooms (29 mei 2008 – 28 november 2008)
kol W.J.M. Verweij (28 november 2008 – 31 mei 2009)
kol M.J.H.M. Bastin (31 mei 2009 – 25 november 2009)
kol A.A. Leuvering (25 november 2009 – 25 mei 2010)
Regional Command South (RC-South)
Om beurten voerden Canada, Nederland en het Verenigd Koninkrijk vanaf februari
2006 vanuit het regionaal ISAF hoofdkwartier in Kandahar, Regional Command
South (RC-South) genaamd, het bevel over alle NAVO-troepen in Zuid-Afghanistan.
Van 1 november 2006 tot 1 mei 2007 had de Nederlandse generaal-majoor A.J.H. van
Loon het commando over ruim 11.000 ISAF troepen. Met zijn staf van 43
Gemechaniseerde Brigade uit Havelte, aangevuld met personeel uit andere NAVOlanden, leidde hij RC-South, dat naast de provincies Helmand, Kandahar en Uruzgan
formeel ook de provincies Zabul, Nimroz en Day Kundi omvatte. In vier van de zes
provincies bevonden zich militaire eenheden uit onder meer Nederland, Canada,
Groot-Brittannië, de Verenigde Staten, Roemenië, Australië en Denemarken. De
provincies Nimroz en Dai Kundi moeten het zonder ISAF-militairen stellen.
Naast de 200 Nederlandse militairen die reeds in Kandahar aanwezig waren, werden
in deze periode nog eens 200 militairen extra ingezet. Daartoe hoorden ook twee
infanteriepelotons die samen de regionale reserve vormden en met het aantreden van
Van Loon aan het hoofdkwartier werden toegevoegd. De luchtmobiele pelotons
namen met Britse, Canadese en Amerikaanse troepen deel aan operatie Baaz Tsuka in
de provincie Kandahar. Deze operatie was een vervolg op operatie Medusa. Zij startte
15 december 2006 en richtte zich op het isoleren van de harde kern van de Taliban
van de lokale strijders en de bevolking in de Panjwayi-vallei. Het doel was om zo een
stabiele omgeving te creëren, waarin de Afghaanse autoriteiten en veiligheidstroepen
zich konden handhaven en om wederopbouw mogelijk te maken. Een andere
grootschalige operatie door ISAF werd uitgevoerd in de periode dat Nederland lead
nation was binnen RC-South, was operatie Achilles. Deze door RC-South geleide
operatie had tot doel in het noorden van de provincie Helmand, rond de strategisch
belangrijke Kajaki-dam, een veilige en stabiele omgeving te creëren. Het streven was
om de dam weer in gebruik te nemen voor het opwekken van elektriciteit en voor
irrigatiedoeleinden. Op 20 april betreurde Nederland zijn eerste dodelijke slachtoffer
als gevolg van vijandelijke acties in Zuid-Afghanistan. Generaal-majoor Van Loon
droeg op 1 mei de verantwoordelijkheid voor de zuidelijke regio over aan de Britse
generaal-majoor J.D. ‘Jacko’ Page. Enkele tientallen individueel uitgezonden
Nederlanders bleven bij dit commando werken. De Nederlandse generaal-majoor
M.C. de Kruif nam op 1 november 2008, voor de duur van een jaar, het commando
binnen RCS op zich.
Air Task Force (ATF)
Met de oprichting van de Task Force Uruzgan bracht de Koninklijke Luchtmacht
vanaf de zomer van 2006 al haar eenheden in Afghanistan onder in de 1(NLD) Air
Task Force (ATF). De staf van de ATF werd geplaatst op Kandahar. De
luchtmachteenheden die in Afghanistan actief waren, vielen vanaf 1 augustus 2006
onder administratief bevel van de commandant ATF. Vliegopdrachten voor de
transport- en jachtvliegtuigen waren afkomstig van het Combined Joined Operations
Centre (CJOC) van ISAF in Kabul. De helikopters ontvingen hun opdrachten van RCSouth. Aanvankelijk bestond de ATF uit vijf Cougar transporthelikopters en zes
Apache gevechtshelikopters op Kandahar zelf. Voorts vielen de acht op Kabul
gestationeerde F-16’s en een C-130 transportvliegtuig voortaan onder bevel van de
ATF. Met de komst van een aantal Belgische F-16’s naar Kandahar Airfield in
september 2008 daalde het aantal Nederlandse F-16’s naar vier.
In de maanden na de instelling van de ATF volgden de nodige veranderingen. Op 20
oktober 2006 keerde de C-130 na een uitzending van precies een jaar terug naar
Nederland. In het voorjaar van 2007 verbleef een C-130 wederom enige tijd in
Afghanistan. Op 2 maart vertrok deze Hercules naar Kandahar, om vanaf deze basis
tot 15 april vooral vluchtopdrachten voor de rotatie van de subeenheden van de TFU
uit te voeren. In totaal werden in deze periode ongeveer 4.000 personen en 180 ton
cargo heen en weer gevlogen tussen Kabul, Kandahar en Tarin Kowt. Op 12
november 2006 verhuisde het F-16 detachement van Kabul naar Kandahar. De
overplaatsing naar deze basis in Zuid-Afghanistan zorgde voor een belangrijke
verkorting van de reactietijd. De F-16’s schoten ook na de verplaatsing talloze malen
ISAF-grondtroepen te hulp in onder meer de provincies Helmand, Kandahar en
Uruzgan.
De Apaches voerden hun eerste vliegopdracht uit op 29 april 2006. Zij hielden zich
aanvankelijk vooral bezig met de beveiliging van de Nederlandse grondtroepen die
zich in Uruzgan ontplooiden. Verder werden verkenningen uitgevoerd en konvooien
begeleid. Tevens gaven ze directe luchtsteun aan grondtroepen en, als dat nodig was,
vormden ze een snelle reactiemacht. Een memorabele missie vond plaats op 31 mei
2006, toen de helikopters voor het eerst sinds hun invoering in de KLu in 1996 op
vijandelijke troepen vuurden. In dezelfde maand raakte één van de
gevechtshelikopters beschadigd, toen een Russisch vrachtvliegtuig het tijdens een
taximanoeuvre omverblies. Deze Apache werd enige tijd later vervangen door een
ander exemplaar uit Nederland.
Op 20 oktober 2006 verhuisden de gevechtshelikopters naar Tarin Kowt in Uruzgan,
waarvoor op Kamp Holland onder meer een platform met zes opstelplaatsen was
aangelegd en een grote onderhoudstent verrees. Door de stationering van de
helikopters op de Nederlandse basis in Uruzgan kon beter bescherming worden
geboden aan de Nederlandse grondtroepen. In april 2007 bracht Nederland het aantal
Apaches op Tarin Kowt terug van zes naar vier, om ook op langere termijn de inzet te
kunnen garanderen. Ter compensatie stonden vanaf dat moment twee extra F-16’s in
Nederland paraat, die binnen drie weken konden worden ingevlogen.
De vijf Cougar-transporthelikopters opereerden gedurende hun uitzendperiode vanaf
Kandahar. Behalve voor reguliere transportopdrachten werden in maart 2007 drie
transporthelikopters, samen met drie pelotons Nederlandse militairen, ingezet voor de
evacuatie van Afghanen in de nabijheid van de overstroomde Helmand-rivier.
Nederland had onvoldoende helikopters van één en hetzelfde type om ze permanent in
Afghanistan te stationeren. Op 1 mei 2007 namen daarom drie Chinooks de taken van
de vijf Cougars over. Ieder volgend jaar wisselden de Cougars en de Chinooks rond
mei en oktober. De inzet van de Chinook-helikopter in Afghanistan eindigde op 1
oktober 2010. De Apaches-helikopters stopten op 11 november met het uitvoeren van
hun operationele taken. Op dat moment bevond de Redeployment Task Force (RDTF)
zich nog in Afghanistan.
Commandanten 1(NLD) Air Task Force
lkol C.C. Duinhof (1 mei 2006 – 17 juli 2006)
lkol W. Gerdsen (17 juli 2006 – 30 juli 2006)
kol H. van der Vlies (30 juli 2006 – 29 oktober 2006)
kol E. van Heumen (29 oktober 2006 – 25 februari 2007)
kol B.A.F. Ruijs (25 februari 2007 – 1 juli 2007)
kol R.E.P. Hagemeijer (1 juli 2007 – 22 oktober 2007)
kol T.H.W. ten Haaf (22 oktober 2007 – 10 januari 2008)
kol C.J. Lorraine (10 januari 2008 – 25 februari 2008)
kol P. Mulder (25 februari 2008 – 1 juli 2008)
kol A. den Drijver (1 juli 2008 – 21 oktober 2008)
kol R.M. Arns (21 oktober 2008 - 10 februari 2009)
kol S.H.P.M. Pellemans (10 februari 2009 – 9 juni 2009)
kol F.P.M. Rombouts (9 juni 2009 – 4 oktober 2009)
kol P.T.M. Tankink (4 oktober 2009 – 1 februari 2010)
kol J.W.J. Leenders (1 februari 2010 – 31 mei 2010)
kol W.R. van de Mast (31 mei 2010 – 26 september 2010)
kol G.G. Verhaaf (26 september 2010 – 22 januari 2011)
lkol E. Rab (22 januari 2011 – 23 mei 2011)
lkol M.H. Hendriksma (23 mei 2011 – 18 september 2011)
lkol L. van Bruggen (18 september 2011 – heden)
Redeployment Task Force (RDTF)
Commandanten RDTF
bgen G.J. Broeks (20 juli 2010 - 6 december 2010)
lkol ing P.R. Schoonen (6 december 2010 – 16 april 2011)
National Support Element – Kandahar
Per 1 juli 2010 werd het Joint Support Detachment gereorganiseerd tot een National
Support Element (NSE). In tegenstelling tot de commandant van het Joint Support
Detachement, die ondergeschikt was aan de commandant Task Force Uruzgan, was
de commandant van het National Support Element een zelfstandige Nederlandse
eenheidscommandant. Het NSE coördineerde de externe logistiek en vormde de
schakel tussen de interne en externe logistiek. Het NSE ondersteunde daarnaast de
strategische verplaatsing van het materieel naar Nederland. Het NSE te Kandahar
hield op 3 juli 2011 op te bestaan.
Commandanten National Support Element – Kandahar
maj A.M.M. van der Wielen (1 juli 2010 – 31 oktober 2010)
maj R. van Wijngaarden (31 oktober 2010 – 6 maart 2011)
maj S.E.A.M. Homfeld (6 maart 2011 – 3 juli 2011)
Police Training Group – Kunduz
Commandant Police & Liaison Team
lkol H.W. van Leeuwen (11 februari 2011 – 11 april 2011)
Commandant Deployment Element
lkol ir T.C.A. Blankestijn (11 april 2011 – 24 juni 2011)
Commandanten Police Training Group
kol H.G.J.A. Smits ( juni 2011 – heden)
Dapperheidsonderscheidingen
kap M.J. Kroon (Ridder 4e Klasse Militaire Willems-Orde)
kap J.C. Peterse † (Bronzen Leeuw)
elnt Gijs (Bronzen Leeuw)
kap Arthur (Bronzen Kruis)
kpl R.F. Van Dijken (Bronzen Kruis)
kap marns C.E. Dwarshuis (Bronzen Kruis)
sgt marns Fred (Bronzen Kruis)
kap Maarten (Bronzen Kruis)
sm Maurice (Bronzen Kruis)
kap Sander (Bronzen Kruis)
elnt J.A. Spanhak (Bronzen Kruis)
kpl marns D.G. Willems (Bronzen Kruis)
kap marns J. Abma (Kruis van Verdienste)
kap Bart (Kruis van Verdienste)
kpl-1 Ben (Kruis van Verdienste)
sgt A. Beekman (Kruis van Verdienste)
sgt-1 M. Brian (Kruis van Verdienste)
kpl marns M.R. Eerhart (Kruis van Verdienste)
kpl M. Groen (Kruis van Verdienste)
ow M.A. Hammink (Kruis van Verdienste)
kpl S.W.A. Hol (Kruis van Verdienste)
sgt P.H.P. Koole (Kruis van Verdienste)
adj R.Th.F. Martens (Kruis van Verdienste)
sld-1 E. van der Meijde (Kruis van Verdienste)
sgt B. Neef (Kruis van Verdienste)
kpl-1 M.B.H. Nieuwenhuis (Kruis van Verdienste)
sm marns Patrick (Kruis van Verdienste)
elnt D.C. Pickhard (Kruis van Verdienste)
elnt Robbert (Kruis van Verdienste)
kpl-1 Robin (Kruis van Verdienste)
sld-1 W.E. Schol † (Kruis van Verdienste)
kpl S. Schoonhoven (Kruis van Verdienste)
kpl J. van der Sman (Kruis van Verdienste)
kpl B.J.M. Smits (Kruis van Verdienste)
sgt Sven (Kruis van Verdienste)
sm J.J. van Velsen (Kruis van Verdienste)
kpl D.J. Veneberg (Kruis van Verdienste)
kpl M. van de Vondevoort (Kruis van Verdienste)
kpl J.R.W. Vijgen (Kruis van Verdienste)
sgt W.J. Vissers (Kruis van Verdienste)
kpl A.C.H. van den Wege (Kruis van Verdienste)
kpl-1 F.F.J.A. Weijers (Kruis van Verdienste)
wmr D.X.M. Wiesken (Kruis van Verdienste)
Dodelijke slachtoffers
lkol J. van Twist (26 juli 2006)
sgt B. van Boxtel (26 juli 2006)
kap-vlieger C.M. Donkervoort (31 augustus 2006)
sgt-1 W. Dijkstra (11 oktober 2006)
sgt-1 R.G. Donkers (6 april 2007)
kpl L.C.S. Strik (20 april 2007)
sld-1 T.A. Smeehuijzen (15 juni 2007)
sm J.M.B. Leunissen (18 juni 2007)
elnt T.A.W. Krist (12 juli 2007)
sgt-1 M.R. Rosier (26 augustus 2007)
sld-1 T.R. Hoogland (20 september 2007)
kpl-1 R. Groen (3 november 2007)
sld-1 kpl A.G. Poortema (12 januari 2008)
sld-1 W.E. Schol (12 januari 2008)
sld-1 M. Schouwink (18 april 2008)
elnt D. van Uhm (18 april 2008)
sld-1 J. ten Brinke (7 september 2008)
sgt M. Weijdt (19 december 2008)
sld-1 A. Chadli (6 april 2009)
kpl K.A.R. van de Rijdt (6 september 2009)
sm M.J.W. Leijsen (7 september 2009)
kpl marns J.M. Houweling (17 april 2010)
marn-1 M.A. Harders (17 april 2010)
kpl-1 L. Janzen (22 mei 2010)
lkol drs A.H.M. Dur (17 november 2010)
Aanbevolen literatuur
Berg, C.B.J.E. (red.). Herinneringsboek PRT 6 : werken aan stabiliteit. Den Haag, s.a.
Bertholee, R.A.C. en Tjepkema, A.C. “De ISAF-missie in Kabul”. Militaire
Spectator, CLXXIII-4 (2004) 203-214.
Biemans, A.W.C. e.a. Inshalah. Herinneringsboek ISAF 42(NLD)BG LJ TFE-3.
Schiedam, 2009.
Broekema, M.M. (red.). ‘Hoewerjoe!’ : verslag van een uitzending in het kader van
de International Security Assistance Force , van oktober 2002 tot en met februari
2003, 1(NL)Infanteriecompagnie ISAF-4. S.l., 2003.
Bouwhuis, R. Task Force Uruzgan V. Amsterdam, 2009.
Dusty Dutch, 1(NL) Infanteriecompagnie ISAF-1. S.l., s.a.
Herinneringsboek OMLT Korps Mariniers 2006-2008. Haarlem, 2009.
Jorissen, G.J. en Griensven (red.). J.J.P. Herinneringsboek PRT 4 : alle hens aan dek
voor vrede en veiligheid. Den Haag, s.a.
Kolken, P. (red.). ISAF 3. Munster, 2003.
Morsink, H. (red.). Deployment Task Force Uruzgan : ontplooien als opdracht. S.l.,
2007.
Pasterkamp, R. Uruzgan : militair, mens, missie. Kampen, 2007.
Peerlings, M.J.J.E. (red.). ISAF 5 herinneringsboek : februari 2003 - april 2003.
Kampen, 2003.
Platenburg, J., Frigge, R. en Grotens, P. (red.). Als wij het niet doen, wie dan wel? : 1
(NLD/AUS) TFU. Den Haag, 2006.
Prins, T. Niets is wat het lijkt : Task Force Uruzgan augustus 2007 – januari 2008.
Den Haag, 2008.
Roemers, M. Kabul : Nederlandse troepen in Afghanistan = Dutch troops in
Afghanistan. Delft, 2003.
Scholtens, C.G. Taskforce Uruzgan : op zoek naar het recht. Soesterberg, 2007.
Takken, I. Peukverhalen : vijf maanden Uruzgan. Doorn, 2006.
Toevank, F.J. en Gouweleeuw, R. Sent items. Den Haag, 2003.
Verhoog, H. en Jacobs, P. (red.). Herinneringsboek 1 (NL) Infanteriecompagnie ISAF
3, 23 juli - 5 november 2002. S.l., 2002.
Wagemaker, A.J.E. en Verdegaal (red.). P.H. Herinneringsboek PRT 5 : de situatie is
rustig maar stabiel. Den Haag, s.a.
Weemering, R.L. (red.). 1(NL)Infanteriecompagnie ISAF 2 : 20 april - 01 augustus
2002. S.l., 2002.
Wessels, H. en Daane Bolier, K. (red.). Herinneringsboek ISAF 6 : april - augustus
2003 1(NL)Infanteriecompagnie. S.l., 2003.
Zalinge, E. en Lansbergen Th. Thuisfront Uruzgan : ervaringen rondom de uitzending
naar Afghanistan. Wormer, 2007.
Geactualiseerd op: 26 oktober 2011
Download