Standpunt DNB mbt implementatie MiFID

advertisement
Standpunt DNB m.b.t. implementatie MiFID
Door verschillende banken zijn vragen gesteld over de gevolgen van de implementatie van de Richtlijn
markten voor financiële instrumenten (2004/39/EG) (hierna: MiFID) voor banken met zetel in
Nederland. Het standpunt van de Nederlandse Bank (hierna: DNB) hierover is als volgt:
1. Vraag: wat zijn de gevolgen voor een bank met zetel in Nederland (hierna: bank) als de Wet
implementatie richtlijn markten voor financiële instrumenten ná 1 november 2007 plaatsvindt?
Antwoord: van de zijde van het ministerie van Financiën is aangegeven dat wordt uitgegaan van
inwerkingtreding van de wet op 1 november 2007. Overschrijding van deze datum heeft geen
implicaties voor (het Europees paspoort van) banken met een Wft vergunning voor het verlenen of
het verrichten van de diensten of activiteiten genoemd in Deel A of Deel B van bijlage I van de
MiFID (hierna: MiFID-diensten of -activiteiten). De reden hiervoor is dat de wettelijke grondslag
voor de markttoegang autorisatie ten aanzien van deze financiële ondernemingen niet voortvloeit
uit de richtlijn beleggingsdiensten (93/22/EEG), die per 1 november 2007 komt te vervallen, maar
uit de richtlijnen die betrekking hebben op het uitoefenen van het bedrijf van kredietinstelling (TK
2007-2008, 31086, nr. 7, p 17 en verder).
2. Vraag: heeft de inwerkingtreding van de Wet implementatie richtlijn markten voor financiële
instrumenten gevolgen voor de vergunning van een bank als bedoeld in artikel 2:11van de Wet op
het financieel toezicht (hierna: Wft)?
Antwoord: een bank die een bankvergunning heeft als bedoeld in artikel 2:11 van de Wft voor de
uitoefening van haar bedrijf - met inbegrip van een bank, bedoeld in artikel 2:13 van de Wft, die
voornemens is tevens MiFID-diensten of -activiteiten te verlenen of te verrichten - mag ingevolge
artikel 3:32 Wft de werkzaamheden genoemd in bijlage I van de herziene Richtlijn banken
(2006/48/EG) verrichten, tenzij in de vergunning anders is bepaald.
Een aanvullende vergunning voor het verlenen of verrichten van een of meer van de MiFIDdiensten of -activiteiten is niet vereist voor een bank die een algemene bankvergunning heeft. Dit
blijkt uit overweging 18 van de MiFID, waarin is verwoord dat kredietinstellingen waaraan een
vergunning is verleend in overeenstemming met Richtlijn 2000/12/EG (inmiddels vervangen door
de herziene Richtlijn banken) krachtens de MiFID geen andere vergunning nodig hebben om
MiFID-diensten of -activiteiten te verrichten. Wel zijn ingevolge artikel 1, tweede lid, van de
MiFID enkele bepalingen uit deze richtlijn tevens van toepassing op banken.
1
Voor banken die tevens MiFID-diensten of -activiteiten verlenen of verrichten zal het Wft register
worden aangevuld met een verwijzing naar deze werkzaamheden, zodat over de reikwijdte van de
bankvergunning geen misverstand kan bestaan.
3. Vraag: kan een bank die op het moment van inwerkingtreding van de Wet implementatie richtlijn
markten voor financiële instrumenten vrijheid van vestiging of van dienstverrichting geniet als
omschreven in artikel 2:108 of 2:110 van de Wft, vanaf het moment van inwerkingtreding van
bedoelde wet zónder aanvullende notificatie of kennisgeving een of meer van de MiFID-diensten
of -activiteiten verlenen of verrichten vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor
onderscheidenlijk door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat?
Antwoord: De MiFID-diensten of -activiteiten vallen onder de wederzijdse erkenning van de
herziene Richtlijn banken. Dit blijkt uit (de laatste alinea van) bijlage I van de herziene Richtlijn
banken en het bepaalde in artikel 31, lid 1 en 32, lid 1 van de MiFID.
Een aanvullende aanvraag van instemming als bedoeld in artikel 2:108 van de Wft voor het vanuit
een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor verrichten van MiFID-diensten of -activiteiten die
nieuw zijn ten opzichte van de diensten genoemd in Deel A of Deel C van de richtlijn betreffende
het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten (93/22/EEG), danwel een
kennisgeving als bedoeld in artikel 2:110 voor het verrichten van deze MiFID-diensten of activiteiten door middel van het verrichten van diensten naar een andere lidstaat, is naar het
oordeel van DNB niet vereist. Voor zover nieuwe activiteiten worden ontplooid die leiden tot een
wijziging in het programma van werkzaamheden als bedoeld in artikel 26, derde lid, van de
herziene Richtlijn banken, zullen deze uiteraard op de gebruikelijke wijze dienen te worden
gemeld. Op grond van artikel 3:29 van de Wft.
Bestaande notificaties voor het verrichten van diensten naar een andere lidstaat die zijn gedaan
voor de werkzaamheden als omschreven in bijlage I, onder 7 tot en met 12, van Richtlijn banken
2000/12/EEG (nu bijlage I van de herziene Richtlijn banken) omvatten de diensten en activiteiten
in Deel A en Deel B van bijlage I van de MiFID. In voorkomende gevallen zal dienovereenkomstig
naar toezichthoudende instanties van andere lidstaten worden geantwoord. Wanneer een of meer
van deze werkzaamheden als omschreven onder 7 tot en met 12, van bedoelde bijlage I niet zijn
genotificeerd en de bank in kwestie voornemens is deze werkzaamheden in een andere lidstaat te
verrichten, dienen deze werkzaamheden, te worden genotificeerd.
Daarnaast vereist artikel 31, zesde lid, van de MiFID, dat een bank die een multilaterale
handelsfaciliteit exploiteert en die voornemens is voorzieningen te installeren op het grondgebied
van een andere lidstaat waardoor op het grondgebied van die lidstaat gevestigde gebruikers of
2
deelnemers op afstand toegang krijgen tot en gebruik kunnen maken van de systemen van deze
handelsfaciliteit, aan de Autoriteit Financiële markten (AFM) mee te delen in welke lidstaat zij
voornemens is dergelijke voorzieningen te treffen, waarna de AFM deze informatie binnen een
maand meedeelt aan de toezichthoudende instantie van de desbetreffende lidstaat. De bank in
kwestie kan dit ook aan DNB meedelen, waarna DNB de AFM daarover onmiddellijk informeert.
Artikel 3:29, eerste lid, van de Wft vereist tenslotte dat een bank die voornemens is voor de eerste
maal een of meer van de MiFID-diensten of -activiteiten te verlenen of te verrichten vanuit een
bestaand bijkantoor in een andere lidstaat, DNB daarvan in kennis stelt door opgave van
wijzigingen in de opgave van de activiteiten (programma van werkzaamheden) die de bank in
kwestie verricht c.q. voornemens is te verrichten . Op grond van artikel 3:29, tweede lid van de
Wft, geeft deze bank bovendien kennis van deze wijzigingen aan de toezichthoudende instantie van
de lidstaat waar deze bank haar bedrijf uitoefent vanuit een bijkantoor.
Voor zover belemmeringen worden ondervonden bij het verrichten van diensten in een andere
lidstaat in verband met de implementatie van de MiFID, wordt de desbetreffende bank verzocht
DNB daarover te informeren. In voorkomende gevallen kan door tussenkomst van DNB worden
bevestigd dat een bestaande notificatie mede omvat de MiFID-diensten en –activiteiten.
Voor eventuele vragen kan contact worden opgenomen met de Divisie Toezicht beleid (Cees Rensen,
06-52496768, of c.rensen@dnb,nl)
3
Download