WERELDGODSDIENSTEN EN DE INTERRELIGIEUZE DIALOOG IV. Het boeddhisme De vraag naar interreligieuze dialoog klinkt voor een niet-theïstische levensbeschouwing vreemd, want het boeddhisme mag niet als godsdienst benaderd worden. Boeddhisme wordt de ‘religie van de Verlichting’ genoemd, terwijl godsdiensten gerekend worden onder de ‘religies van de Openbaring’. Sommige boeddhisten zien hun traditie als een praktische levensstijl, anderen verbinden het bovendien met een metafysische levensbeschouwing. De wijze waarop je jezelf en de ander ziet, bepaalt uiteraard voor een deel de richting die de dialoog uitgaat. Die is ongetwijfeld mogelijk op het vlak van de ethische leer, die trouwens zeer dicht bij die van het christendom aanleunt. Moeilijker wordt het wanneer het begrip van een transcendente, dus de mens overstijgende en in vele gevallen persoonlijke God, wordt geplaatst naast dat van de Leegte als voltooiing van de levensweg. Een gelijkaardig ‘dilemma’ duikt op in verhouding tot het vrijzinnig humanisme. Dat neemt niet weg dat de rijke en mensverheffende meditatiepraktijken van het boeddhisme niet in een christelijke contemplatieve traditie geïntegreerd kunnen worden. Benedictijnen en trappisten geven daar het goede voorbeeld, zij het slechts ter voorbereiding op een bezinningsmoment of als een therapeutische methode om lichaam en geest tot rust te brengen. Indische godsdiensten besteden trouwens veel aandacht aan de zelfontplooiing van de mens via yoga, meditatie en gezonde voeding. Toch reageert een boeddhist vaak als volgt: “Why do they try to treat other religions as something that are in some manner related to Christian faith?” (in Religions View Religions, p. 24). Daarmee wordt duidelijk dat het vooral christenen en moslims zijn die een probleem schijnen te hebben op het vlak van hun uniciteit en hun aanspraak op universaliteit. God en Christus enerzijds, Allah en de Koran anderzijds, zijn de twee polen die elkaar willens nillens oproepen en nodig hebben. Een ander geloofssysteem dient daarin zijn plaats te krijgen, want is een uitdrukking van het Ultieme en dat Ultieme kan niet met zichzelf in tegenspraak zijn. Welk is dus de betekenis van en de verhouding tot die andere geloofsexpressie? In die zin onthult het boeddhisme ons dat een discipline als de ‘theologie van de religies’ een intellectuele oefening is die precies voortkomt uit de zorg voor uniciteit van het christendom. Van boeddhisten wordt dan verondersteld dat ze zich eveneens met die vraag bezighouden en wel op dezelfde manier. De dialoog met een niet-theïstische religie kan evenwel een brug slaan tussen enerzijds de ‘schok van het niet-zijn’ (bij gelovigen) en de ‘schok van de goddelijke openbaring’ (bij boeddhisten). Voor gelovigen is het leven een antwoord op het aanbod van God. Daardoor wordt een dualiteit (niet noodzakelijk een dualisme) geschapen tussen God en mens en wordt de fundamentele eenheid of harmonie in het leven, zo dierbaar voor een boeddhist, reeds van bij de aanvang op de helling gezet. Niet dat er geen eenheid meer kan beleefd worden: de persoonlijke relatie tussen God en de mensheid en elke individuele mens draagt daartoe bij. Toch treedt automatisch een diepgaand verschil op. De theologie van wellicht alle godsgeloven steunt op dat onderscheid, dat Martin Buber beschrijft als ‘Ich und Du’. De dialoog zoals joden, christenen en moslims die met elkaar willen voeren, komt een boeddhist over als een gerechtvaardigd zoeken naar de waarheid, doch hoofdzakelijk in ‘confrontatie’ met de andere. Dat daarbij uiteraard niet alleen op de verschillen, maar ook op de overeenkomsten wordt ingegaan, wijzigt daar niets aan. Boeddhisten zijn vooral geïnteresseerd in de opgang naar het non-ego, in het opheffen precies van dat zoeken naar waarheid, vermits dat als een vorm van begeerte wordt gezien. De Vier Edele Waarheden leren dat het lijden net veroorzaakt wordt door in te gaan op de begeerten, zodat die je hele denken en doen gaan beheersen. De dialoog, hoe eervol en noodzakelijk voor een verdraagzame wereldgemeenschap ook, wordt in die zin op een andere manier geëvalueerd. De tegenstelling tussen die twee visies wordt wellicht het scherpst uitgedrukt door het boeddhisme van het Zuivere Land. Mensen kunnen de verlichting bereiken wanneer ze herboren worden in het Zuivere Land om daar als verlichte wezens verder te bestaan. Op de weg daar naartoe ontvangen ze de genade van Amida Boeddha, ondermeer door het eindeloos reciteren van de naam van Boeddha (‘nembutsu’). Een gelijkaardig spiritueel pad dat je van de voorlaatste ‘aardse’ fase naar de ‘nooit meer eindigende’ fase voert, is te vinden in meditatiepraktijk van het Zenboeddhisme. Zulke praktijken zijn niet enkel voor de beoefenaars ervan heilzaam, ze vergroten ook het heil voor de hele wereld, vermits alles en iedereen met elkaar verbonden is. In die zin vertonen beide religieuze tradities een sterk eschatologisch karakter, wat hen dichter bij elkaar brengt. Het Zuivere Land boeddhisme uit echter als geen ander kritiek op het afhankelijk maken van de mens van gebedsrituelen en offerpraktijken die moeten uitgevoerd worden op bepaalde plaatsen en tijden, ook in andere scholen van boeddhisme. Dat soort van eredienst bevestigt alleen het dualisme tussen God als transcendent wezen en de mens. Anderzijds leert het boeddhisme in alles en allen Boeddha te zien, waardoor ontmoeting met anderen als een vast onderdeel van het leven van een boeddhist kan beschouwd worden. Levensbeschouwelijk vereren zij Boeddha, als innerlijke spiritualiteit, en ervaren zij geen contradictie in de ontmoeting met andere religies en godsdiensten (uiterlijke tolerantie). Eén van de centrale begrippen is trouwens het mededogen (‘karuna’), dat streeft naar begrip en geweldloze omgang met alles en allen. In de praktijk is het trouwens opvallend hoe weinig problemen boeddhisten maken van wat anderen ‘dialoog’ noemen. Ook wat voeding betreft, hoeft bijna niemand zich bij hen uitgesloten te voelen, vermits zij er in principe 2 een vegetarische en niet-alcoholische levensstijl op nahouden. Dat wil in de relatie tussen christenen, joden en moslims wel eens anders verlopen. Het boeddhisme en zijn verhouding tot het Hindoeïsme. Het boeddhisme is momenteel een van de weinige religies die geen permanent deel meer uitmaken van de multireligieuze samenleving in het land van oorsprong. In het geval van het boeddhisme is dat India, met uitzondering van vluchtelingen uit Tibet en de bekeringsgolf van Hindoes naar het boeddhisme in de periode van de onafhankelijksbeweging, onder leiding van Ambedkar. Dat geldt ook voor het Zoroastrisme en het Bahaïsme in Iran, waar beide tradities om theologische redenen vervolgd worden. Het lijkt ook het geval te zijn voor het christendom in de meeste landen van het Midden-Oosten: in sommige landen om religieuze redenen, in andere ten gevolge van oorlogsgeweld. Boeddha trad op in een periode van grote sociale en geestelijke verwarring. Als lid van de tweede hoogste kaste vond hij geen bevrediging in een religie die de samenleving in kasten opdeelde; evenmin in het feit dat de schriftuurlijke en rituele competentie uitsluitend in handen lag van de brahmanenpriesters. Toch werd de onafhankelijke koers die het boeddhisme nadien volgde door Hindoes niet als een negatieve evolutie of een vorm van ‘verraad’ aangevoeld. Er trad bijna nooit een historischtheologische ‘liefde-haat’-verhouding op, zoals die wel voorkomt tussen jodendom, christendom en islam. Toch erkent het hindoeïsme in zijn eerste geschriften de eenheid van godsdienst: “Laat edele gedachten tot ons komen uit alle richtingen” (Rigveda I.89.I) “De waarheid vertoont zich op vele wijzen” (Rigveda I.164.46). Vanuit die eenheid in verscheidenheid, die het Hindoeïsme in eigen schoot altijd heeft erkend en gecultiveerd, wordt vaak gesproken over een ‘familie van godsdiensten’, in plaats van over ‘één godsdienst’. Nooit werden vernieuwingen of andere inzichten en praktijken uitgesloten. Van heterodoxie is enkel sprake wanneer de stroming in kwestie niet meer verbonden is met de Vedische geschriften (waaronder de Oepanisjads). Excommunicaties of ‘kerkscheuringen’ zijn het Hindoeïsme in beginsel vreemd. Fundamentalisme en extremisme bestaan echter wel. In die context was het optreden van Boeddha (ca 500 vC) op zichzelf niet vreemd. In diezelfde periode situeert zich trouwens de andere zinzoeker uit India: Mahavira, de grondlegger van het Jainisme. Beide richtingen ontwikkelden zich nadien echter los van de Vedische traditie waardoor ze uiteindelijk buiten het ‘Hindoenetwerk’ gevallen zijn, doch zonder noemenswaardige conflicten. Twee hedendaagse 3 denkers drukken het als volgt uit: “Another religion other than his own is the fulfillment of Hinduism.” en: “Hinduism cannot live without Buddhism nor Buddhism without Hinduism.” (in Religions View Religions, Amsterdam, 2006, p. 211) Het mooiste teken dat beide godsdiensten intrinsiek met elkaar verbonden zijn, ligt in het feit dat in het Hindoeïsme Boeddha als één van de vele incarnaties van het goddelijke wordt erkend, ook al had voor Boeddha een transcendent scheppend Wezen geen plaats in zijn opgang naar de Verlichting. Andersom schijnt het Mahayana boeddhisme (het Grote Voertuig) de idee van godheden te hebben heringevoerd in de vorm en betekenis die aan Boddhisattva’s gegeven wordt. Dat zijn levende wezens die, op het punt van de verlichting staand, die toch uitstellen om eerst zoveel mogelijk andere levende wezens op datzelfde pad te helpen. In het Tibetaans boeddhisme is het geloof in mannelijke en vrouwelijke godheden opnieuw aanwezig, al dan niet verbonden met even zoveel openbaringen van de Boeddha. Wat beide Indische religies betreft, kan vastgesteld worden dat er, ondanks de vele metafysische en rituele verschillen en soms tegenstellingen, geen noemenswaardig ’probleem’ bestaat dat de dialoog en het samenleven in de weg zou staan. 4