Boeddhisme Hoofdstuk 4 – Een stijl van leven

advertisement
Boeddhisme Hoofdstuk 4 – Een stijl van leven
Leerdoelen
De leerlingen kunnen:
 de westerse en de oosterse houdingen ten opzichte van de natuur met behulp van een
aantal hedendaagse voorbeelden typeren. 5 basisregels, een levenshouding, ahimsa: een
leven in menselijkheid, alle levende wezens even waardevol
 traditionele vormgevingen van kernmomenten in het persoonlijk leven van elk mens en
tijdens een kalenderjaar verklaren.
 de belangrijkste boeddhistische symbolen en rituelen die aansluiten bij de levensfasen
van de mens beschrijven, begrijpen en de waarden ervan aangeven.
2 overgangsrituelen, intredingsritueel: hoofd kaak en houden aan de 3 juwelen: Boeddha,
dharma en sangha
stoepa heiligdom, veel pelgrimsplaatsen, bijvoorbeeld Bodh Gaya, Loembinipark en
Benares
Om mani padme hum= het juweel is de lotus
 de uiteenlopende betekenissen van een aantal belangrijke boeddhistische jaarfeesten in
bepaalde landen noemen.
Paragraaf 1 – Leven en medeleven
Paragraaf 2 – Boeddhistische rituelen
Mogelijke antwoorden bij opdracht 2 op bladzijde 54:
1. Het verhaal is in Nepal gesitueerd. De bevolking, die in dit kleine land tussen China en
India woont, heeft als uiterlijke kenmerken: lichtgele huid, amandelvormige ogen, zwarte
haren enzovoort. Aangezien de meerderheid daar boeddhistisch is, staan er veel
boeddhistische tempels en kloosters. Er zijn overal veel monniken met hun specifieke
kleding te zien. Hun hoofden zijn kaal geschoren. Er worden gebedsmolens gebruikt.
2. De stoepa bestaat uit een bolvorming onderstuk met een toren erop. Oorspronkelijk was
een stoepa een grafheuvel waaronder overblijfselen van een heilige (bijvoorbeeld de
Boeddha) werden bewaard; later werd het een belangrijk boeddhistisch symbool dat in
allerlei landen werd opgericht. Het hele bouwwerk bestaat uit een vierkant grondvlak
waarop een bolvorm met allerlei versieringen is aangebracht.
3. De monnik legt bloemen voor het beeld van de Boeddha neer en laat een grote
gebedsmolen draaien.
4. De monnik eert de Boeddha met zijn bloemengift. Hij draagt de klassieke roodachtige
kleding van een boeddhistische monnik en sandalen. Zijn hoofd is kaal geschoren.
5. Siddharta Gautama was een prins die later zijn vader, de koning, zou opvolgen. De kroon
is later afgebeeld als een symbool van het aanzien dat de Boeddha heeft.
6. De tekst ‘Om mani padme hum’ (spreek uit ‘Om mani pémé hoeng’) is een spreuk uit
het Pali-dialect. De spreuk betekent letterlijk: ‘het juweel is in de lotus’ of ‘de parel in
de lotusbloem’.
OM = Aum, amen, het heilige woord aan het begin van een spreuk. Het kan ook
vertaald worden als ‘de essentie van de verlichte vorm’
Mani = juweel. Juweel staat voor de begrippen liefde en mededogen.
Padme = Lotus. De Lotus is de witte en zuivere bloem die bloeit op het water en alle
dingen zo laat zien als ze zijn: zich in de werkelijkheid. De Lotus is zo de bloem
van wijsheid en inzicht.
7.
HUM = een klank, het heilige woord aan het eind van de spreuk. Dit vertegenwoordigt de
geest van de verlichting. Het effect is dat de geest wordt gezuiverd en stabiliseert.
De reine geest komt tot rust.
In Nepal overheerst het Mahayana-boeddhisme. De gelovigen bidden en offeren voor de
Boeddha en allerlei Boddhisattva’s. Daarbij kan men een gebedsmolen gebruiken.
Paragraaf 3 – Verspreiding van het boeddhisme
Mogelijke antwoorden bij opdracht 3 op bladzijde 61:
a. De monnik die geen hulp bood, had gelijk wat de leer van het boeddhisme betreft: een
monnik mag een vrouw niet aanraken. Maar het boeddhisme kenmerkt zich door meer
dan strenge geboden en verboden. Het biedt ruimte aan een persoonlijke interpretatie van
verschillende omstandigheden.
De monnik die de vrouw naar de andere kant van het water bracht, handelde spontaan uit
medeleven met haar situatie. Dit woog zwaarder dan de starre gehoorzaamheid aan
leefregels. De monnik die de bepalingen blind en zonder nadenken opvolgde, liet zich
daardoor hinderen in het bieden van hulp aan iemand in nood. Bovendien werd hij boos
en niet tolerant: hij liet de situatie niet achter zich maar bleef zijn negatieve emoties
houden. De behulpzame monnik wees hem er terecht op dat op die manier de vrouw nog
steeds als een last werd meegedragen. Hij had ingezien dat in de noodsituatie een daad uit
mededogen belangrijker was dan het vasthouden aan richtlijnen. Hij aanvaardde dat
gewoon en liet het weer los toen het achter de rug was. Men zou kunnen concluderen dat
er geen absolute waarheden bestaan die mensen van hun individuele
verantwoordelijkheid ontheffen.
b. De ene monnik wil graag bevrijd worden: hij streeft naar verlossing. Hij denkt echter
oppervlakkig en heeft geen oog voor wat hem bindt. Hij is zich niet bewust van zijn
huidige situatie, met alle belemmeringen die daarmee verbonden zijn. Pas als hij zijn
persoonlijke gehechtheid en verbondenheid op dit moment weet, is werkelijk bevrijding
of verlossing mogelijk. Iemand moet zelfkennis en kennis van de eigen omstandigheden
hebben om zich ervan te kunnen bevrijden.
De wijze monnik weet dat: hij weet dat diep inzicht in zichzelf en de persoonlijke
omstandigheden noodzakelijk zijn. Pas dan kan men er zich van losmaken en is de
uiteindelijke verlossing mogelijk.
Antwoorden bij opdracht 4 op bladzijde 62 t/m 64:
1. Hindoeïsme want volgens deze levensbeschouwing is de goddelijke oerkracht in alles
aanwezig.
2. Boeddhisme want volgens deze levensbeschouwing moeten mensen evenwichtig leven en
zich niet laten afleiden door begeerten.
3. Hindoeïsme want volgens de leer van deze godsdienst blijft het atman reïncarneren totdat
de moksja is bereikt, namelijk de vereniging met brahman.
4. Boeddhisme want bij deze religie wordt het bestaan als lijden ervaren wat door de
begeerte wordt veroorzaakt.
5. Hindoeïsme want volgens deze godsdienst moet men de eeuwige orde respecteren, ook
ten aanzien van de goden, anders ontstaat er chaos.
6. Boeddhisme want de Boeddha vond dat geen wateren heilig waren: men moest zichzelf
bevrijden van de kringloop van wedergeboorten.
7. Hindoeïsme want bij deze godsdienst bestaat het geloof dat de goden in avatara’s op
aarde neerdalen.
8. Hindoeïsme want hindoes hebben heilige teksten en priesters: ze offeren voor de goden.
9. Boeddhisme want een boeddhist leert zich beheersen en zo zuiver te leven.
10. Hindoeïsme want volgens deze levensbeschouwing is men in een bepaalde situatie
geboren en behoort men de ermee verbonden plichten te vervullen.
11. Boeddhisme want de Boeddha wees het kastenstelsel af; volgens hem was iedereen die op
de juiste manier leefde op weg naar het heil; een dergelijk persoon was rein als een
brahman (uit het hindoeïsme).
12. Boeddhisme want de Boeddha had volgelingen die hem altijd met respect behandelden:
ze gingen zonder conflicten maar in harmonie met elkaar om; boeddhisten volgen dit
voorbeeld door ook hun huidige leermeesters met respect te behandelen.
Download