professie en praktijk DOOR ALEXANDER VAN HAASTRECHT EN RICHARD PLAT E E N A LT E R N AT I E F P R I C I N G M O D E L V O O R I N F L AT I E Binnen pensioenregelingen en verzekeringsproducten bestaan embedded opties die afhankelijk zijn van inflatie. Bekende inflatiemodellen voor het prijzen van deze opties hebben nadelen. Daarom brengen Alexander van Haastrecht en Richard Plat in dit artikel een alternatief inflatiemodel voor pricing onder de aandacht waarbij deze nadelen worden voorkomen. ACHTERGROND Marktwaardering van verzekeringsverplichtingen is de belangrijkste bouwsteen van IFRS 4 Fase 2 en Solvency 2. Daarom is er reeds veel aandacht besteed aan waardering van embedded opties die afhankelijk zijn van rentes, aandelen of een combinatie van beiden. Er zijn echter ook embedded opties die afhankelijk zijn van inflatie, bijvoorbeeld in pensioenregelingen en arbeidsongeschiktheidsproducten. Een belangrijk aspect bij waardering van embedded opties is de vraag of er een volwassen markt is voor de onderliggende variabele. Het laatste decennium heeft de markt voor inflatieproducten zich sterk ontwikkeld. Er bestaat een liquide markt voor (zero coupon) inflatie 1 swaps op basis van de Europese HICP index. Ook worden er caps en floors op inflatie verhandeld. Dit geeft dus mogelijkheden om een inflatiemodel voor pricing te kalibreren aan marktgegevens. Drs. A. van Haastrecht (boven) en drs. H.J. Plat AAG RBA zijn respectievelijk werkzaam bij Delta Lloyd en Eureko / Achmea Holding. Dit artikel is op persoonlijke titel geschreven. 1 Harmonized Index of Consumer In de volgende paragraaf wordt eerst ingegaan op de meest bekende inflatiemodellen en de nadelen hiervan. Daarna wordt in paragraaf 3 een alternatief model beschreven die praktische voordelen heeft ten opzichte van de andere modellen. In paragraaf 4 wordt de kalibratie van het model behandeld en in paragraaf 5 wordt het model toegepast op een inflatie optie die veelal in collectief pensioencontracten voorkomt. Paragraaf 6 besluit met conclusies. Prices ex-tobacco. BESTAANDE MODELLEN 2 De volledige referenties kunnen bij de auteurs worden opgevraagd via [email protected] of alexander_ [email protected]. 3 In verdeling gelijk aan een Het bekendste marktconsistente inflatiemodel is dat van 2 Jarrow en Yildirim (2003) . Dit model is gebaseerd op een foreign exchange gedachte tussen de nominale economie en de reële economie, waarbij de inflatieindex I(t) gezien wordt als de exchange rate tussen de economieën. Dit levert het volgende model op: trekking uit een normale verdeling met verwachting nul en standaard (1) devatie de wortel van de tijdstap. 4 Vergelijkbaar met bijvoorbeeld het Libor Market Model of Swap Market Model voor rentes. 44 DE AC TUAR IS JANUARI 2010 waarbij de nominale rente n(t) en de reële rente r(t) eenzelfde mean reverting proces volgen als het model van Hull en White (1993) voor rentes en de inflatie index lognormaal verdeeld is. De ontwikkeling van de inflatie index is gebaseerd op het verschil tussen de nominale en reële rente en omvat daarnaast nog een additionele bron van onzekerheid. De θ’s zorgen voor aansluiting met de inflatie swap curve (zie ook paragraaf 4), de σ’s, ρ’s en α’s zijn respectievelijk de volatiliteiten, correlaties en mean reversion parameters van de processen en de W(t)’s zijn gecorreleerde ‘Brownian 3 Motions’ . Het bovenstaande model is een populair inflatiemodel, met name omdat de modellering lijkt op modellen die bij bedrijven vaak al beschikbaar zijn voor rentes of hybride opties. Ook zijn er analytische mogelijkheden waardoor bijvoorbeeld prijzen van verschillende swaps en caps / floors analytisch bepaald kunnen worden, gegeven dat de rente ook een (stochastisch) Hull-White proces volgt. Echter, een groot nadeel van het model is dat er voor het gebruik van het model variabelen moeten worden geschat die niet direct observeerbaar zijn in de markt, zoals de correlatie tussen de inflatie-index en de reële rente, de correlatie tussen de nominale rente en de reële rente en de volatiliteit van de reële rente. Verschillende schattingen hiervoor kunnen leiden tot geheel verschillende prijzen voor embedded opties. Naast bovenstaand model is er ook een stroming met 4 zogenaamde forward markt modellen , zie Kazziha (1999), Belgrade, Benhamou en Koehler (2004) en Mercurio (2005). Hierbij wordt het forward level F(t,Ti) van de inflatie index voor looptijden Ti gemodelleerd als: (2) Jäckel en Bonneton (2009) hebben geconcludeerd dat het nadeel van dit model is dat het onrealistische dynamieken van de forward inflatie oplevert, tenzij complexe wijzigingen in de correlatie- en volatiteitsprocessen worden toegevoegd. Om bovenstaande nadelen te voorkomen is er dus behoefte aan een relatief eenvoudig model waarbij geen parameters voor de reële rente hoeven worden te geschat en dat realistische dynamieken oplevert. professie en praktijk E E N A LT E R N AT I E F I N F L AT I E M O D E L Om de nadelen van het Jarrow en Yildirim (2003) model te voorkomen, is een vereenvoudiging voorgesteld door Dodgson en Kainth (2006), Plat (2008) en Jäckel en Bonneton (2009). Door direct de inflatie te modelleren wordt in deze modellen vermeden dat de niet observeerbare correlaties en volatiliteit geschat moeten worden. In dit model wordt het proces voor de inflatie i(t) en inflatie-index I(t) als volgt beschreven: (3) Ten opzichte van het Jarrow-Yildirim model heeft dit model het voordeel dat er geen niet-observeerbare grootheden geschat moeten worden. Bovendien is het model eenvoudig uit te breiden met meer factoren en is er voldoende flexibiliteit om een gewenste autocorrelatie structuur te verkrijgen. Verder zijn de analytische mogelijkheden groot doordat het model relatief eenvoudig is. Dit laatste komt vooral van pas wanneer het model gekalibreerd moet worden aan de markt. Ten slotte vermelden we dat het model ook gecombineerd kan worden met een (stochastisch) Hull-White model voor rentes, wat bijvoorbeeld gebruikt kan worden voor het prijzen van embedded opties met niet-standaard uitbetalingdata, of binnen een ALM context. Enige nadeel van het model is dat het moeilijk gefit kan worden aan de zogenaamde volatility smile. De volatility smile is het marktfenomeen dat de implied volatility verschilt bij verschillende niveaus van de strike. Dit nadeel geldt echter ook voor de andere beschreven modellen. K A L I B R AT I E VA N H E T M O D E L In een marktconsistente omgeving is kalibratie aan marktgegevens uiteraard een belangrijk onderdeel van het model. Het model kan bijvoorbeeld gekalibreerd worden aan (zero coupon en/of year-on-year) inflatie swaps en inflatie caps / floors. T component (1+K) te ruilen voor een variabele component I(T)/I(0), waarbij K de inflatie swap rate is die uit de markt gehaald kan worden. Dit levert een (zero) inflatie swap curve op, vergelijkbaar met de rente swap curve. De variabele θi(t) in (3) kan zo vastgesteld worden dat het model precies aansluit bij deze inflatie swap curve. Een inflatie cap bestaat uit een serie van inflatie caplets. Een inflatie caplet geeft een uitkering op tijdstip Ti gelijk aan Max[ I(Ti)/I(Ti-1) – (1+ K), 0 ]. Samen met de inflatie floor is dit de meest liquide optie, die derhalve gebruikt kan worden in de kalibratie. Er zijn relatief eenvoudige analytische formules beschikbaar voor de prijzen van vanilla inflatie caps en floors (zie bijvoorbeeld Dodgson en Kainth (2006)). De variabelen ai en si kunnen vervolgens zo bepaald worden (bijvoorbeeld met de solver in Excel) dat deze theoretische prijzen aansluiten bij de prijzen uit de markt. In model (3) wordt de autocorrelatie gedreven door de parameter ai. Voor de waardering van bepaalde embedded opties kan de autocorrelatiestructuur een significante impact hebben op de prijs. In dat geval zou de variabele ai eventueel ook gefit kunnen worden aan year-on-year swaps, die informatie bevatten over de autocorrelatie van inflatie. Bij een year-on-year inflatie swap op t=0 met looptijd T spreken 2 partijen af om op vooraf gespecificeerde tijdstippen Ti < T een vaste component K te ruilen voor een variabele component I(Ti)/I(Ti-1) -1. PRAKTIJK VOORBEELD Een voorbeeld van een inflatie optie is bijvoorbeeld te vinden in collectieve pensioencontracten. Daar wordt vaak indexatie ingekocht op basis van de Europese HICP index of de Nederlandse CPI. Omdat het niet wenselijk wordt geacht dat pensioenen gekort worden in tijden van deflatie, wordt de indexatie geminimaliseerd op 0. Dat betekent dat er voor de verzekeraar een verlies ontstaat in tijden van deflatie. Er worden veelal 2 varianten aangeboden van deze ‘deflatie-optie’: Bij een (zero coupon) inflatie swap op t=0 met looptijd T spreken twee partijen af om op tijdstip T een vaste ➤ DE AC TUAR IS JANUARI 2010 45 professie en praktijk Variant A: Uitkeringen worden niet gekort in geval de prijsindex daalt, echter er wordt pas weer geïndexeerd als de prijsindex boven het oude niveau uitkomt. Variant B: Ieder jaar wordt met de dan geldende inflatie geïndexeerd, welke gelijk aan 0 wordt gesteld in geval van deflatie In tabel 1 is een voorbeeld gegeven van de werking van deze 2 varianten. T A B E L 1 voorbeeld werking indexatievariant A en variant B jaar HICP Inflatie Variant A 1 2 3 4 5 103 101 102 105 108 3.00% -1.94% 0.99% 2.94% 2.86% 103 103 103 105 108 Indexatie Variant B 3.00% 0.00% 0.00% 1.94% 2.86% 103 103 104 107 110 CONCLUSIE Bekende modellen voor het prijzen van inflatieopties hebben nadelen. In dit artikel is een alternatief inflatiemodel onder de aandacht gebracht. Dit model behoeft geen schattingen van niet-observeerbare grootheden, kan relatief eenvoudig uitgebreid worden met meerdere factoren, geeft flexibiliteit ten aanzien van de autocorrelatiestructuur en leidt tot relatief eenvoudige kalibratieformules. Het model kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor de pricing en ALM van collectieve pensioenregelingen die afhankelijk zijn van de toekomstige inflatie. Indexatie 3.00% 0.00% 0.99% 2.94% 2.86% Beide varianten zijn langdurige, padsafhankelijke embedded opties. De prijs van deze deflatie-opties kan berekend worden met Monte Carlo Simulatie van het model (3). In figuur 1 zijn de prijzen van de deflatie-opties voor een aanspraak in een bepaald jaar weergegeven, als percentage van de nominale koopsom behorende bij die aanspraak. F I G U U R 1 prijs voor deflatie-optie als % van nominale koopsommen Prijs voor bescherming tegen deflatie in percentage van nominale koopsommen 25% Variant A 20% Variant B 15% 10% 5% 0% 5 10 15 20 25 30 jaar De figuur laat zien dat er een significant verschil in waarde is tussen de beide deflatie-opties, vooral op de langere termijn. Hoewel de twee varianten op het oog niet veel van elkaar verschillen, heeft het kiezen voor een bepaalde variant in termen van waarde derhalve wel degelijk impact. ■ 46 DE AC TUAR IS JANUARI 2010