deel 1: inleiding tot het recht en grondwettelijk recht

advertisement
Recht
DEEL 1: INLEIDING TOT HET RECHT EN GRONDWETTELIJK RECHT
H.1: Oorsprong van het recht
H.2: Begripsomschrijving van het recht
1. Recht is een geheel van regels
1.1. Regels van openbare orde: Regels waar partijen aan gebonden zijn, kunnen niet
er niet van afwijken. Regels die zo belangrijk zijn dat ze de essentiële belangen
van de staat reiken en het private belang overstijgen. Bv. Niet door rood licht
rijden / Iedereen heeft een familienaam.
1.2. Regels van dwingend recht: Regels die uitgevaardigd zijn ter bescherming van
een bepaalde groep personen die de wetgever binnen een bepaalde relatie heeft
willen beschermen en alleen de beschermende persoon kan afstand doen van de
rechtsbescherming. Bv. Handelshuur duurt minstens 9 jaar (om handelshuur te
beschermen), tenzij je als huurder zelf zegt dat 3 jaar voldoende is.
1.3. Regels van aanvullend / suppletief recht: Regels waar pertijen vrij van kunnen
afwijken, maar die van toepassing zijn als de partijen niets anders hebben
overeengekomen. Bv. De huurprijs van een kot is gekoppeld aan de index.
Aanpassing gebeurt jaarlijks. Dus goederen ↑. Je kan ook contracten
overeenkomen dat er geen rekening mee gehouden wordt. Indien er niets vermeld
staat in het contract, kan je ervan uit gaan dat de index geldig is.
2. Opgesteld, minstens bekrachtigd door de samenleving
Regels worden opgesteld door organen (instellingen) die daarvoor bevoegd zijn.
3. Met als doelstelling de ordening van de maatschappij
Gedrag van de mensen, ordening is niet willekeurig, nl doel rechtvaardigheid,
afweging tussen privaat belang en maatschappelijk belang.
4. (En gekemerkt door) Afdwingbaarheid
Rechtsregel wordt gekenmerkt door afdwingbaarheid d.w.z. bij niet naleving mag
geweld (figuurlijk op te vatten) gebruikt worden om de regel toch te doen naleven;
straffen bij misdrijf, dwingen te betalen (bv. Deurwaarder, aanmaning), dwingen of
verbieden iets te doen of niet te doen.
H.3: Indelingen in het recht
1.
Nationaal recht (van toepassing in België)
= alle regels die worden uitgevaardigd (gemaakt worden) door een een bevoegde
politieke instellingen en die van toepassing zijn binnen het belgisch grondgebied. (bv.
wet van het vlaams parlement)
1.1. Privaat recht: Regelt in de eerste plaats verhouding tussen burgers onderling
door hun subjectieve rechten te bepalen. Subjectieve rechten hebben betrekking
op: a) handelingen met betrekking op individu (subject) zelf. vb. recht op trouwen
b) handelingen met betrekking op een zaak. vb. een zaak bezitten
1.1.1. BURGERLIJK RECHT: omvat meest elementaire verhoudingen tussen
burgers (vind je terug in het burgerlijk wetboek) Vb. alle problematieken rond
erfenis, huwen, scheiden, adoptie, …
1
Recht
1.1.2. HANDELSRECHT: regelt statuut van de handelaren en de commerciële
activiteiten
Vb. ik koop als handelaar een vrachtwagen en er is een geschil
1.1.3. SOCIAAL RECHT: arbeidsrecht (individueel (regelt verhouding tussen
werkgever en werknemer) en collectief (wordt tot stand gebracht door
werkgevers- en werknemersorganisaties) arbeidsrecht) en sociaal
zekerheidsrecht (=regelt verplichte sociale verzekeringen voor zelfstandigen
en werknemers bv. arbeidsongeschiktheid, pensioenen, …)
1.1.4. GERECHTELIJK PRIVAATRECHT OF PRIVAATRECHTERLIJK
PROCESRECHT: regelt inrichting en bevoegdheid van de rechtscolleges
(rechtbanken) en regelt hoe een privaatrechterlijk proces verloopt.
1.2. Publiek recht: Omvat regels m.b.t. de bevoegdheid en de samenstelling van de
overheidsorganen en de regels m.b.t. de verhoudingen burger en overheid.
Soorten publiek recht:
1.2.1. GRONDWETTELIJK RECHT: regelt alles wat in de grondwet geregeld wordt
= basiswetgeving van ons land (hoe ons land is ingericht). Bevat
fundamentele rechten en vrijheden die ieder van ons kan inroepen als we
denken dat ze geschonden zijn. Vb. niet zomaar huis binnenvallen (enkel
indien bepaalde procedures werden gevolgd) en briefgeheim,
gelijkheidsbeginsel.
1.2.2. ADMINISTRATIEF RECHT: regelt inrichting en werking van administratie
Vb. ruimtelijke ordening, onteigening,…
1.2.3. FISCAAL RECHT: bepaalt hoe overheidsinkomsten worden gevormd
(gevormd door aanslag) en geïnd (inning door ≠ soorten belastingen)
1.2.4. STRAFRECHT: bepaald welke handelingen strafbaar zijn en welke straffen
daarop van toepassing zijn. (diefstal  gevangenisstraf en geldboete)
1.2.5. STRAFPROCESRECHT (STRAFVORDERINGSRECHT): regelt inrichting en
bevoegdheid van strafrechtcolleges/strafrechtbanken
Vb. politie- en correctionele rechtbank
2.
Grensoverschrijdend recht
= alle verdragen tussen België en andere lidstaten. Bv. Europees verdrag van de
rechten van de mens
2.1. Internationaal privaatrecht: Heeft tot doel uit te maken welke nationale
wetgeving van toepassing is op een rechtsverhouding waarin elementen
voorkomen uit verschillende staten. Bv. Ontroerend goed in Spanje erven als Belg.
 Erfenisrechten betalen volgens Spaanse of Belgische wet?
2.2. Internationaal publiek recht of volkenrecht en internationaal strafrecht:
Regelt de verhouding tussen de staten onderling en de verhouding tussen staten &
interne instellingen. Verdragingen tussen landen.
H.4: Bronnen van het recht
1. Gewoonterecht
= Geheel van rechtsregels, ontstaan uit een langdurig, constant en uniform gebruik
door de gemeenschap of door een bepaalde bevolkingsgroep, gevolgd met recht
overtuiging. Bv. Aannemers, diamanthandelaars  een bepaalde code die ze in acht
moeten nemen. Materieel bestanddeel: feitelijk gebruik, moet aan een aantal
voorwaarden voldoen. Een materieel bestanddeel is een algemeen gelden gebruik
2
Recht
dat moet duurzaam en onafgebroken zijn. Een materieel bestanddeel moet bestendig
zijn (= er mogen geen tegenstrijdige handelingen ten opzichte van het bestanddeel
worden gesteld). (= een veelvuldige herhaling van gedrag door een staat in een
bepaalde gelegenheid) Psychologisch element: rechtsovertuiging. Een
psychologisch element is het geloof in het dwingend karakter van een regel. Het is
het geloof dat een regel gevolgt moet worden. (=men gelooft in de regel en streeft ze
daarom na)
2. Wetten (EXAMEN)
2.1. Begrip wet: Wet = verzamelnaam van alle regels die worden opgesteld door elk
orgaan die daarvoor bevoegd is.
2.1.1. WET IN MATERIËLE ZIN: Verzamelnaam van alle rechtsregels van eender
welke aard, uitgevaardigd door een orgaan dat de bevoegdheid heeft om
rechten en verplichtingen van de burgers te bepalen den desnoods te
begrenzen. Deze zijn altijd abstract en algemeen van aard  ze gelden nooit
voor enkel 1 bepaald individu, maar altijd voor een groep van personen. Vb.
stedelijk politieregelement.
2.1.2. WET IN FORMELE ZIN: Beslissing van de federale wetgevende macht
(koning + Kamer + de Senaat), tot stand gekomen volgens de daartoe vereiste
procedure, ook wanneer ze geen algemeen bindende norm inhoudt.
Kan wél van toepassing zijn op 1 bepaald individu. Bv. naturalisatie (wet die
goedkeurt dat persoon X nu Belg is)
2.2. Formele verschijningsvormen van de wet
2.2.1. WETGEVING DOOR BELGISCHE INSTELLINGEN: (= organen die in België
wetten kunnen opstellen) Federale wetgevende macht, gemeenschapsraden
en gewestraden = wetgevende macht. Federale, gewestelijke en
gemeenschapsregeringen = uitvoerende macht. Raden en uitvoerende
organen van provincies en gemeenten = rechterlijke macht. Federale
wetgevende macht maken federale wetten = wetten in de materiële zin van
het woord.
 Grondwetgevende macht: Fundamentele wet die de inrichting en de
structuren van onze samenleving als inhoud heeft en de fundamentele
rechten en vrijheden van onze bewoners. Bv. Schending van de privacy
kan zomaar niet, enkel onder bepaalde voorwaarden en procedures. Artikel
195 grondwet: herziening van grondwet. Hoe komt een wet tot stand?:
 Het hangt af van wie het iniatief neemt: iniatief door de koning  we
spreken van een wetsontwerp. Iniatief door de kamer of senaat  we
spreken van een wetsvoorstel. Voordat de koning het iniatief kan
nemen, moet ontwerp eerst worden voorgelegd aan de afdeling van de
Raad van Staten (dit advies is niet bindend. Het is een juridischtechnisch advies in zake leesbaarheid en duidelijkheid. Een wetsvoorstel
hoeft niet naar de Raad van Staten. Het moet wel wanneer 1/3 van de
leden van de Kamer of Senaat daar om vraagt.
 Het wetsvoorstel of wetsontwerp wordt besproken in de bevoegde
Commissie tot het wordt goedgekeurd.
 Als het goedgekeurd is door de Commissie, gaat het naar de Kamer of
Senaat en wordt er daar ook over gestemd.
3
Recht
 Als er positief wordt gestemd moet de Koning als lid van de wetgevende
macht de wet bekrachtigen (goedkeuren). Als hoofd van de
uitvoerdende macht moet de koning de gelding van de wet bevestigen
en de publicatie er van bevelen.
 De wet wordt bekend gemaakt in het Belgisch staatsblad.
 Wetgevende machten:
 Federale wetgevende macht: Koning, Kamer van
Volksvertegenwoordigers (groene zetels) en Senaat (rode zetels)
bevoegd in het maken van wetten. Wetten in formele zin van het woord.
Federale wetten gelden voor alle Belgen
 Gemeenschaps- en gewestraden: Federaal België heeft wetgevende
bevoegdheid gegeven van gelijk hiërarchisch niveau aan zijn regionale
wetgevers. Meerdere staatshervormingen sins 1970. 1970 autonomie
door Vlaanderen op vlak van taal en cultuur (oprichting van
cultuurgemeenschappen met beperkte bevoegdheden; onderwijs en
taalaspecten). Walen wilden onafhankelijkheid op vlak van socioeconomische bevoegdheden. 1980 2de staatshervorming waarin de
cultuurgemeenschappen omgevormd worden tot gemeenschappen en
deze wordt uitgebreidt (persoonsgebonden aangelegenheden,
jeugdzorg), plus oprichting van twee gewesten (Vlaams en Waals) met
enkele bevoegdheden in sociaal economische sector. ’88 - ‘89 met gaat
de bevoegdheden van de gemeenschappen en gewesten nog uitbreiden
en men is akkoord van de oprichting van het brussels hoofdstedelijk
gewest. 1993 4de staatshervorming; nog uitbreiding van de
bevoegdheden op vlak van verdragen. ’01 – ’03 nog uitbreidingop vlak
van bevoegdheden. België is omgevormd van een unitaire naar een
federale staat; een aantal bevoegdheden van nationaal niveau zijn
verlaagd naar gewesten en gemeenschappen ( = bevoegdheden
overhevelen). Twee soorten deelstaten: gemeenschappen en gewesten:


Gemeenschappen: instellingen en samenstelling: Vlaamse, Franse
en Duitstalige gemeenschap [Een gemeenschap is een
bevolkingsgroep die eenzelfde taal spreekt]. Elke gemeenschap
heeft een eigen uitvoerend orgaan (regering) en een eigen
parlement dat decreten uitvaardigd. Vlaamse gemeenschap:
Vlaams parlement en Vlaamse regering [Vlaamse gemeenschap =
inwoners van België die de Nederlandse taal spreken en
Nederlandstalige Brusselaars]. Franse gemeenschap: Franse
gemeenschapsraad en Franse gemeenschapsregering
[Franse gemeenschap = inwoners Frans taalgebied en Franstalige
Brusselaars]. Duitstalige gemeenschap: Duitse
gemeenschapsraad en Duitse gemeenschapsregering [Duitstalige
gemeenschap = inwoners Duitstalig taalgebied]
Gewesten: instellingen en samenstelling: Vlaams, Waals en
Brussels Hoofdstedelijk gewest [ een gewest is een
welafgebakend grondgebied ]. Ook weer elk met zijn eigen
parlment en regering. Vlaams gewest: Vlaams parlement en
Vlaamse regering (maakt decreten) => Vlaanderen. Waals
4
Recht
gewest: Waalse gewestraad en Waalse gewestregering (maakt
decreten) => Wallonië + Duitstalig taalgebied. Brussels
Hoofdstedelijk gewest => 19 gemeenten van het tweetalig
gebied. Brusselse Hoofdstedelijke Raad en Brusselse
Hoofdstedelijke regering (maakt ordonnanties ipv decreten).
(Brussel heeft geen gemeenschap, de vlamingen in brussel maken
wel deel uit van de vlaamse gemeenschap, maar niet van het
vlaams gewest.)

De Brusselse gemeenschapscommissie (voor
gemeenschapsmaterie zoals cultuur): Drie instellingen met
rechtspersoonlijkheid voor de uitoefening van de bevoegdheden
van gemeenschapsmateries. Vlaamse-, Franse- en
gemeenschappelijke gemeenschapscommissie. Instelling die
bevoegd is voor de aangelegenheden van de Vlaamse of Waalse
of gemeenschappelijke gemeenschap van Brussel (onderwijs,
cultuur, …).

Wetgevende bevoegdheid van de gemeenschaps- en
gewestraden: Raden samengesteld uit verkozen mandatarissen
om de vijf jaar. Wetgevende bevoegdheid in de vorm van decreten
of ordonnanties (Brussels Hoofdstedelijk gewest). Bevoegdheden
van gemeenschappen en gewesten. Gemeenschappen heeft
bevoegdheden op vlak van onderwijs, cultuur, taal,
jeugdbescherming, gezinsbeleid, …. Gewesten ruimetelijke heeft
bevoegdheden op vlak van ordening, leefmilieu, waterbeleid,
tewerkstellingsbeleid, openbare wegenwerken, vervoer, ….
 Uitvoerende machten:
 Federale regering: Koning en ministers. Koning is lid van wetgevende
macht en hoofd van uitvoerende macht. De koning is onschendbaar en
daardoor is zijn gedrag steeds gedekt door een minister. Koninklijke
onschendbaarheid (politiek en juridisch!):

Juridische onschendbaarheid; kan nooit in de rechtbank
gedagvaard worden of veroordeeld worden

Politieke onschendbaarheid; zijn politieke handelingen worden
steeds gedekt door een minister
Federale regering bestaat uit ministers (eerste minister leidt de regering)
en staatssecretarissen (worden benoemd door de koning en staan onder
het gezag van een minister). Er zijn ten hoogste 15 ministers, de eerste
minister inbegrepen; er is geen maximaal aantal staatssecretarissen.
Ministers  zijn volwaardig lid van de regering die in de regel een
bepaald departement hebben (vb. minister van buitenlandse zaken).
1ste minister = voorzitter van de regering en woordvoerder van de
regering in het parlement. Staatssecretarissen beheren hun
departement niet zelfstandig, maar hangen aan de departementen van
de ministers. Raden:

Ministerraad of kabinetsraad: enkel de ministers, bespreken van
de politieke dossiers en beslissen in consensus (= men komt
5
Recht
gezamenlijk naar buiten na de stemming met een unanieme
mening). Deze raad komt elke week samen.

Regeringsraad; ministers + staatssecretarissen. Komen niet elke
waak samen!
 Gemeenschaps- en gewestregering (maken decreten (BHG:
ordonnanties)): Vlaamse regering (uitvoerend orgaan van zowel
gemeenschappen als gewesten in Vlaanderen), Franse
gemeenschapsregering, Waalse gewestregering, regering van
Duitstalige gemeenschap, Brusselse Hoofdstedelijke regering.
 Besluitvorming; Koninklijke besluiten worden uitgevaardigd door Koning
(of één of meer ministers) en wordt gepubliceerd in het Belgisch
Staatsblad (B.S). Ministeriële besluiten uitgevaardigd door Minister en
publicatie in B.S. Besluiten van de gemeenschappen en de gewesten
Uitvoeringsbesluiten (wet, decreet of ordonnantie in uitvoering),
organieke besluiten (maatregelen ter inrichting van een openbare dienst,
bv. OCMW) en politiereglementen (maatregelen om de openbare orde,
veiligheid en rust te handhaven).
 De verschillende bevoegdheden van wetgevende en uitvoerende macht:
 Toegewezen bevoegdheden: gemeenschappen en gewesten
beschikken enkel over de bevoegdheden die hen uitdrukkelijk worden
toegewezen door de grondwet of wetten in uitvoering van grondwet.
 Residuaire bevoegdheid of restbevoegdheid: bevoegdheden die niet
uitdrukkelijk zijn toegewezen en die toekomen aan de federale overheid
en niet aan de gemeenschappen en gewesten.
 Bevoegdheden van federale overheid, gemeenschappen en gewesten:
Federale overheid: bevoegd voor zaken die haar door grondwet of wetten
in uitvoering van de grondwet uitdrukkelijk zijn toegekend. Bv. justitie, leger,
pensioenen, … Gemeenschappen: bevoegd voor zaken die uitdrukkelijk
zijn toegewezen zoals o.m. onderwijs, gezondheidsbeleid, cultuur,
persoonsgebonden materies, ... Gewesten: bevoegd voor zaken die
uitdrukkelijk zijn toegewezen zoals o.m. ruimtelijke ordening, leefmilieu,
waterbeleid, ...
 Raden en uitvoerende organen van de ondergeschikte gemeenschappen:
Op provinciaal niveau: provincieraad (bevoegd tot het nemen van
verordeningen) en bestendige deputatie (gouverneur  uitvoerende
macht). Op gemeentelijk niveau: gemeenteraad en college van
burgemeester en Schepenen. Wetgevende macht = provincieraad en
gemeenteraad. Uitvoerende macht = gouverneur en college van
burgemeester en schepenen.
2.2.2. INTERNATIONALE VERDRAGEN: Deze hebben vaak een directe werking
(self executing) en is onmiddellijk van toepassing. Deze verdragen kennen
rechten en verplichtingen toe aan de burgers zonder dat deze verdragen ook
nog eens moeten worden goedgekeurd en niet nog eens in de wetgeving
moeten worden ingevoerd. Bv. Europees verdrag voor de rechten van de
mens (recht op eerlijk procesn eerbiediging privéleven, …)
2.2.3. HIËRARCHIE VAN RECHTSNORMEN: Alle wetten, decreten en ordonnanties
staan op een zelfde hiërarchisch niveau en zijn niet ondergeschikt (het
6
Recht
toepassingsniveau is wel anders). M.a.w decreten hebben dezelfde kracht van
een wet. Bij een conflict tussen twee wetten of tussen een wet en decreet, … .
gaat men kijken naar de bevoegdheidsverdeling (= kijken welk orgaan
bevoegd is voor de wet)
 Normen waartussen geen hiërarchie bestaat, maar bevoegdheidsverdeling
geldt: Wetten, decreten en ordonnanties staan op gelijke hoogte binnen
hiërarchie. M.a.w decreten hebben kracht van wet  bij een conflict: kijken
naar bij wie de bevoegdheid ligt. Bv. onderwijs = bevoegdheid van de
gemeenschap (decreet heeft voorrang op wet)
 Hiërarchie van de normen:
 Voorrang van internationaal en Europees recht met rechtstreekse
werking op het interne recht
 Voorrang van grondwet op wetten, decreten en ordonnanties
 (regering moet voorrang geven aan het federaal parlement)
 Voorrang van wetten, decreten, ordonnanties op besluiten,
verordeningen van uitvoerende macht
 Voorrang van wetten, decreten, ordonnanties en resp. besluiten op
besluiten, verordeningen en plaatselijke reglementen van provincies en
gemeenten
3. De rechtspraak
Geheel van beslissingen (= vonnissen en arresten) van de verschillende
rechtscolleges
3.1. Soorten rechtspraak: Geschillenbeslechting (bv. burenruzie) = men heeft een
geschil en wil het aan de rechter voorleggen waarna de rechter beslist. Dit geschil
kan rechten en plichten inhouden. Oneigenlijke of willige rechtspraak (vb. adoptie)
de rechtbank zal de adoptieakte homogeniseren. Hier is geen geschil.
3.2. Rechtbanken: Judiciaire rechtscolleges en administratieve rechtscolleges
Dubbele aanleg (= je kunt in hoger beroep gaan wanneer je niet akkoord gaat met
je veroordeling van de rechtbank van 1ste aanleg, je proces wordt dan overgedaan.
Je tekent dan beroep aan bij de rechtbank van 2de aanleg. Een 3de aanleg bestaat
niet; het kan wel nog naar het Hof van Cassasie gestuurd worden, waar ze zoeken
naar eventuele procedurefouten). Gerechtelijk apparaat is piramide. Burgerlijke
procedure  wordt gevoerd voor een burgerlijke rechtbank (bv. echtscheiding,
adoptieprobleem, geschil tussen twee handelaren). Strafprocedure  wordt door
het OM voor een strafrechtbank (correctionele) gevoerd. Territoriale bevoegdheid
(de rechtbank is bevoegd voor een bepaald territorium) en materiële bevoegdheid
(de rechtbank is bevoegd voor een bepaald materie, domein) van de rechtbanken.
3.2.1. DE RECHTSCOLLEGES VAN DE RECHTERLIJKE MACHT (piramidale
structuur)
 Lagere rechtbanken: in principe één per kanton:
 Vrederechter: Burgerlijke geschillen onder de 1860 Euro (vb. je betaalt
je tv niet af) en aantal specifieke bevoegdheden (vb. alles i.v.m.
huurovereenkomsten en onderhoudsgeld). Beroep bij rechtbank
(burgerlijk) van eerste aanleg
 Politierechterbank: Strafrechter in geval van overtredingen (vb. huisdier
dat los loopt), alle overtredingen i.v.m. de wegcode, verkeersongevallen.
Beroep bij de rechtbank (correctionele en burgerlijke) van eerste aanleg
7
Recht

Gewone rechtbanken: in principe één per arrondissement:
 Rechtbank van Eerste Aanleg: kamers onderverdeeld in kamers van één
of drie rechters. Burgerlijke rechtbank (burgerlijke kamer), correctionele
rechtbank (strafkamers), jeugdrechtbank (jeugdkamers). Rechters met
speciale opdracht: beslagrechter en Voorzitter van de Rechtbank van
Eerste aanleg. Beroep bij Hof van Beroep
 Arbeidsrechtbank: Kamers met drie rechters: een voorzitter
(professionele rechter) en bijzitters die rechters in sociale zaken zijn
(d.w.z. vertegenwoordigers van vakbonden, middenstands- en/of
werkgeversorganisaties). Alle geschillen die verband houden met
sociale geschillen. Bv. werknemer twijfelt over de ziekte van de
werknemer. In principe in beroep bij Arbeidshof
 Rechtbank van Koophandel = Handelsrechtbank: Kamers met drie
rechters: een voorzitter (professionele rechter) en twee bijzitters die
rechter in handelszaken zijn (handelaars die voor de gelegenheid recht
spreken. bv. bankdirecteur). Alle geschillen tussen handelaars of waarbij
verweerder handelaar is en boven 1860 Euro en specifieke
bevoegdheden. Bv. uitspraak faillissement. Beroep bij Hof Van Beroep
 Hogere rechtbanken: één hof van beroep per rechtsgebied (5):
 Hof van Beroep (een vonnis wordt hier een arrest genoemd): Groep
raadsheren (= rechters) die in principe enkel zaken beoordelen die al
voor hetzij de Rechtbank van Eerste Aanleg, hetzij de Rechtbank van
Koophandel zijn geweest. 3 soorten kamers: burgerlijke -, strafrechtelijke
- en jeugdkamers. Vordering tot cassatie bij Hof van Cassatie
 Arbeidshof: Raadsheren in arbeidshof en lekenmagistraten (=rechters in
sociale zaken). Vordering tot cassatie bij Hof van Cassatie
 Hoogste Rechtscollege in België: Hof van Cassatie (in Brussel): Groep
rechters die controleren of andere rechtbanken de wetten wel juist
interpreteren / toepassen en nazien of er geen procedurefouten zijn
gemaakt. Oordeelt nooit over de zaak zelf. Burgerlijke kamer, strafkamer,
jeugdkamer en sociale kamer. Nederlandstalige en Franstalige afdeling.
 Hof van Assisen: Tijdelijk rechtscollege bestaande uit drie beroepsrechters
(voorzitter, m.n. een raadsheer in het Hof van Beroep en twee bijzitters of
assessoren, m.n. rechters van de Rechtbank van Eerste Aanleg). Het
Openbaar Ministerie (spreekt de beschuldiging uit + formuleert de
schuldvraag) wordt uitgeoefend door de Procureur-generaal bij het Hof van
Beroep, die zijn bevoegdheden kan overdragen aan een advocaat–
generaal of een substituut-procureur–generaal. Het Hof van Assisen wordt
bijgestaan door een jury van 12 door het lot aangewezen gezworenen. De
algemene lijst van gezworenen wordt om de vier jaar opgemaakt uit een
gemeentelijke lijst, een provinciale lijst en een definitieve lijst. Om als
gezworene op de algemene lijst te worden ingeschreven moet met:
 ingeschreven zijn op de lijst van de kiezers voor de wetgevende kamers
 de Belgische nationaliteit hebben
 volle 30 jaar zijn en minder dan 60 jaar oud zijn op het ogenblik van het
opmaken van de lijsten op de gemeenten
 kunnen lezen en schrijven
 in de provincie wonen waar het proces gevoerd wordt
8
Recht
Bij misdaden: moord – poging tot moord – doodslag
 Wie is er allemaal aanwezig? 3 rechters, 12 juryleden, beschuldigde, het
OM, griffier, advocaten , deskundigen, getuigen, burgerlijke partij
(benadeelden van de misdaad)
 De jury (beslist over de schuldvraag): mag vragen stellen aan de
getuigen (VIA DE VOORZITTER!), moet onpartijdig zijn, heeft
discretieplicht (niet met 3e spreken!), moet de eed afleggen
 Na het proces: Voorzitter stelt vragen aan de jury bv. ‘Is hier sprake van
moord?’ Jury gaat stemmen ( met meerderheid, i.g.v. 6-6 gaat de
beschuldigde vrijuit). Indien de beschuldigde schuldig bevonden wordt,
gaan de voorzitter, bijzitters en de jury samen de strafmaat bepalen
Er is GEEN beroep mogelijk, men kan enkel naar het Hof van Cassasie
gaan. In geval van toekenning wordt het proces opnieuw in HvA gehouden.
Straf = opsluiting
3.2.3. ADMINISTRATIEVE RECHTSCOLLEGES: Enkel bevoegd om uitspraak te doen
over geschillen omtrent politieke rechten en alleen voor zover zij door de wet
uitdrukkelijk hiertoe bevoegd werden verklaard. Spreken voor de gelegenheid recht!
Raad van State, Rekenhof
3.2.4. RECHTSCOLLEGES VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN: Hof Justitie
Luxembourg
3.2.5. INTERNATIONALE RECHTSCOLLEGES
4. De rechtsleer
Geheel van opvattingen van rechtsgeleerden die terug te vinden zijn in handboeken,
verzamelwerken, artikels, tijdschriften, … Voornamelijk uitwerking van criteria voor de
toepassing en uitlegging van andere rechtsbronnen en vnl. wetten
9
Recht
DEEL 2: STRAFRECHT
H.1.: Inleiding
Onderscheid tussen materieel strafrecht en strafprocesrecht.
H.2.: Het Misdrijf
1. Indeling van de misdrijven (algemene term)
Misdaden worden onderscheiden naargelang hun straf. We onderscheiden:
 Overtredingen: bestraft met gevangenisstraf van 1 tot 7 dagen en/of met
een geldboete van 1 tot 25 euro (politiestraf). Kan ook worden bestraft met
een werkstraf.  politierechtbank
 Wanbedrijven (grootste categorie): bestraft met gevangenisstraf van 8
dagen tot 5 jaar en een werkstraf en/of met een geldboete van 26 euro en
meer (correctionele straf).  correctionele rechtbank van eerste aanleg
(bv. diefstal, oplichting, verkrachting, aanranding)
 Misdaden: bestraft met gevangenisstraf van minstens 5 jaar tot aan
levenslange opsluiting (criminele straf).  Hof van Assisen (vb. moord,
inbraak). Misdaden correctionaliseren zodat het kan bestraft worden als
een wanbedrijf. Want vb. 10 jaar opsluiting is te lang voor de persoon zijn
daad, maar de straffen kunnen ook hoger zijn dan 5 jaar, vb. 15 jaar voor
verkrachting. In principe zijn alle misdrijven vervolgbaar  het Openbaar
Ministerie beslist wanneer er wordt vervolgd of niet. Bij een klachtenmisdrijf
kan er enkel worden vervolgd als er een klacht wordt neergelegd. Bv.
stalking, laster en eerroof
2. De kwalificatie
Het Openbaar Ministerie (OM), dat de vervolging instelt, gaat strafbaar feit vergelijken
met de voorziene omschrijving van het misdrijf in het strafwetboek. Een doorsnee
artikel uit het strafwetboek beschrijft een misdrijf. Bij de in verdenkingstelling wordt
het misdrijf gekwalificeerd => het OM (wie vervolgt) gaat dat strafbaar feit vergelijken
met de omschrijving in het strafwetboek. Naargelang de kwalificatie wordt de
bevoegde rechtbank aangeduid. Veel misdaden worden gecorrectionaliseerd = men
gaat de misdaden voor de correctionele rechtbank brengen, een lagere rechtbank
dus.
3. Bestanddelen van het misdrijf
 Materieel bestanddeel: er moet een uitwendige, menselijke gedraging zijn;
je hebt een daad nodig om te kunnen bestraffen
 Wederrechtelijke element: wat men doet/deed, moet in strijd zijn met het
recht; er moet een artikel bestaan dat zegt dat het niet mag
 Zedelijk bestanddeel: de dader moet het misdrijf hebben gewild, hij moet er
schuld aan hebben (toerekeningsvatbaar)
 Misdrijf moet strafbaar zijn: de wetgever moet het misdrijf strafbaar hebben
gesteld, er moet er straf opstaan
Als 1 van deze bestanddelen niet aanwezig is, kan men niet spreken van een misdrijf.
3.1. Rechtvaardigingsgronden (wederrechtelijk element ontbreekt)
10
Recht
3.1.1. WETTIGE ZELFVERDEDIGING: Verdediging van persoon tegen
wederrechtelijke aanranding. Verdediging moet onmiddellijk noodzakelijk zijn
en in verhouding staan tot de aanval
Aan de rechtbank om te oordelen of dit al dan niet het geval was…
3.1.2. NOODTOESTAND: Werkelijke nood, waarbij beschermde belang een grotere
waarde heeft dan het opgeofferde belang. Men noemt dit ook “nood breekt
wet”. Wanneer een dokter zijn beroepsgeheim zou schenden; vb. wanneer
deze verneemt dat een kind ernstig mishandeld wordt door de ouders  nood
breekt wet
3.2. Ontoerekenbaarheidsgronden (zedelijk element ontbreekt)
3.2.1. KRANKZINNIGHEID: Er wordt een maatregel genomen ter beveiliging van de
samenleving
Er is geen misdrijf gepleegd, de persoon is ontoerekingsvatbaar  de rechter
beslist dit niet alleen, maar in samenspraak met deskundigen (vaak college
(=3) van deskundigen). De rechter beslist op basis van een deskundig verslag.
Bij krankzinnigheid wordt de persoon geïnterneerd (deze straf duurt zeer lang
terwijl men bij een gewone straf al na 1/3 uitgezeten straftijd kan vrijkomen).
3.2.2. OVERMACHT: Dwang die vreemd is aan de persoon van de dader, die van
buitenaf op hem inwerkt, op het ogenblik dat het misdrijf wordt gepleegd. Dit
noemt men ook onweerstaanbare dwang. Dit is zeer moeilijk in te roepen,
maar kan wel in volgende 3 gevallen:
 De dwang moet onweerstaanbaar zijn = je wilsvrijheid wordt volledig
uitgeschakeld
 De dwang moet bestaan op het ogenblik van de misdaad
 De dwang moet vreemd zijn aan de wil van de dader (= normaal moet men
zich wel kunnen beheersen)
vb. passionele moorden (mishandelde vrouw kan het niet meer aan en vliegt
haar man aan met een mes)
vb. een vrouw die pas geopereerd is en ontslagen wordt uit het ziekenhuis,
die niets van de invloeden van medicatie wist en een ongeval veroorzaakt
3.2.3. DWALING: (komt weinig voor want iedereen wordt veronderstel de wet te
kennen). Feitelijke dwaling (onwetendheid omtrent een essentieel element van
een misdrijf) en rechtsdwaling (indien een redelijk en voorzichtig mens in die
specifieke situatie ook zou gedwaald hebben). vb. feitelijke dwaling bij jacht; in
plaats van een hert een mens neerschieten
3.2.4. MINDERJARIGHEID: De (strafrechtelijke) meerderjarigheid is bepaald op 18
jaar. Tot op heden blijven jongeren beneden de 18 schuldonbekwaam, ze
worden niet gestraft; er wordt wel een beschermingsmaatregel opgelegd. vb.
gesloten jeugdinstelling van Everberg. ! Echter; bij heel zware feiten (vb.
moord) kunnen ze uit handen gegeven worden aan de correctionele rechtbank
H.3.: De straf
1. Indeling van de straffen
1.1. Hoofdstraffen: Bij correctionele straffen en politiestraffen kan de hoofdstraf ook
een WERKSTRAF zijn:
 Rechter gaat echter wel ook altijd een gevangenisstraf uitspreken, voor als
men de werkstraf niet nakomt. Een werkstraf duurt min. 20 uur en max. 300
11
Recht
uur. De straf wordt geïndividualiseerd; vb. uitzitten in dierentuin, rusthuis,
groendienst, … Een werkstraf is kosteloos en vindt na de werkuren plaats.
Een werkstraf kan enkel worden uitgevoerd bij een openbare dienst en er
mogen jobs voor sneuvelen. De rechter bepaalt het aantal uren en het werk
dat je moet doen. De werkstraf moet worden uitgevoerd binnen de 12
maanden na de uitspraak. Doel is om mensen uit de gevangenis houden,
maar hen laten beseffen dat ze fouten hebben gemaakt. De werkstraf is
ingevoerd in 2002. Steeds met instemming van de verdachte. Dus als
verdachte moet je op de rechtbank aanwezig zijn & ermee akkoord gaan.
Werksstraf wordt opgevolgd door het justitiehuis (door justitie- of probatieassistenten). Bij een werkstraf hoger dan 55 uur spreekt met van een
correctionele straf, bij minder dan 55 uur is het een politiestraf. Voor enkele
straffen/misdaden kan je geen werkstraf krijgen; moord, verkrachting, iets
met minderjarigen.
1.1.1. CRIMINELE STRAFFEN: Levenslange opsluiting, opsluiting van 20 tot 30 jaar;
opsluiting van 15 tot 20 jaar; opsluiting van 10 tot 15 jaar en opsluiting van 5
tot 10 jaar.
1.1.2. CORRECTIONELE STRAFFEN: Gevangenisstraf van 8 dagen tot 5 jaar en/of
geldboete vanaf 26 euro.
1.1.3. POLITIESTRAFFEN: Gevangenisstraf van 1 tot 7 dagen en/of geldboete van
1 tot 25 euro.
1.2. Bijkomende straffen
1.2.1. DE GELDBOETE: Kan zowel hoofdstraf (bv. te snel rijden, …) als bijkomende
straf zijn (Bv. samen met gevangenisstraf  voor diefstal, …). Er wordt steeds
een vervangende gevangenisstraf uitgesproken voor het geval de geldboete
niet wordt betaalt. De geldboetes staan in het wetboek en worden niet
geüpdate. In plaats daarvan wordt de boete vermenigvuldigd met een
coëfficient die wel hedendaags is, nl. 5,5 (dit getal stijgt elk jaar).
1.2.2. DE BIJZONDERE VERBEURDVERKLARING: Bijzondere goederen, die het
voorwerp van het misdrijf uitmaken en die gediend hebben of bestemd waren
voor het plegen van een misdrijf, worden definitief eigendom van de Staat
Bv. geweer dat gebruikt werd voor het misdrijf  wapen wordt van de staat,
wapen wordt verbeurd verklaard / diefstal met een wapen plegen  wapen
verbeurd verklaren / met de opbrengst van drugsdealen een loft kopen 
bij arrestatie wordt de loft verbeurd verklaard.
1.2.3. DE ONTZETTING UIT (BEPAALDE) BURGERLIJKE EN POLITIEKE
RECHTEN: geldt alleen voor de toekomst en begint slechts te lopen na het
uitvoeren van de hoofdstraf. (mensen in de politiek kunnen zich niet terug
verkiesbaar stellen, enz.)
1.2.4. HET VERVAL VAN HET RECHT TOT STUREN (Rijverbod): Het verval kan
tijdelijk of definitief zijn en slaat op alle of bepaalde categorieën van
voertuigen. Dronken rijden: straf = boete + celstraf + rijverbod van 1 maand.
1.2.5. BEROEPSVERBOD: Uitzonderlijk is het ook mogelijk dat verboden wordt
om een bepaald beroep uit te oefenen. Bv. boekhouder die jaren misdrijf
pleegt, krijgt een beroepsverbod. D.w.z. hij mag deze job de komende 5 à
10 jaar niet meer uitvoeren. Bv. iemand veroordeeld voor pedofielie mag
niets meer met minderjarige doen. Bv. iemand met al een starfblad mag
geen café meer openen enz.
12
Recht
1.3. Andere gevolgen van straftoemeting
1.3.1. SCHADEVERGOEDING: Wanneer n.a.v. een misdrijf ook schade wordt
veroorzaakt, kan de benadeelde zich burgerlijke partij stellen en
schadevergoeding vorderen bij de strafrechtbank. Bv. iemand in zijn gezicht
slaan & vast gebit gaat daardoor stuk  vals gebit betalen. Bv.
psychologische hulp, emotionele kost, …
1.3.2. GERECHTSKOSTEN: Ontvanger van Registratie en Domeinen is belast met
de inning van deze kosten = kosten naar aanleiding van een strafproces
(enkel kosten van de advocaat niet): kunnen hoog op lopen. Bv.
telefoononderzoek, kosten van takeldienst, …
2. Bijzondere criteria van straftoemeting
De rechter is gebonden aan de wet bij het toekennen van een straf. De straf ligt
tussen de minimum- en maximumwaarden. De rechter kan bij het toekennen van een
straf rekening houden met:
2.1. Verzachtende omstandigheden: Feitenkwestie die door de rechter vrij wordt
beoordeeld, straf komt onder wettelijk minimum. Verzachtende omstandigheden
worden niet omschreven in het wetboek, het wordt geval per geval bekeken. Bv.
de dader heeft een heel ongelukkige jeugd gehad / dit is zijn 1e diefstal / het was
maar een heel kleine diefstal, …
2.2. Verschoningsgronden
2.2.1. STRAFVERMINDERENDE VERSCHONINGSGRONDEN: Wettelijk voorziene
verzachtende omstandigheid (moeten in de wet opgenomen zijn);
strafverzachting is verplicht. Bv. uitlokking van slagen, verwondingen en
doodslag (wettelijke zelfverdediging)
2.2.2. STRAFUITSLUITENDE VERSCHONINGSGRONDEN: Beslissende
verschoningsgronden, waarbij het gepleegde misdrijf niet meer wordt gestraft.
Bv. een drugsdealer klapt uit de biecht en noemt namen van zijn leveranciers
(moet wel voor de dagvaarding!)
2.3. Verzwarende omstandigheden: Moeten uitdrukkelijk voorzien zijn in de wet en
mogen niet afhangen van de appreciatie van de rechter. Bv. diefstal (1 maand tot 5
jaar) + braak + wapendracht + bende (allemaal straafverzwaring) / doodslag met
voorbedachten rade = moord / verkrachting van/drugverkoop aan
meerderjarige/minderjarigen (hoe jonger, hoe zwaarder de straf)
2.4. Wettelijke herhaling: In geval er een nieuw misdrijf is gepleegd na definitieve
veroordeling door een Belgische rechtbank (wordt zwaarder gestraft).
H.4.: Het strafrechtbedelingssysteem
Het strafrechtbedelingssysteem bestaat uit verschillende fases:
1. Het vooronderzoek
1.1. De politie: Doorgaans wordt het misdrijf geregistreerd door een proces-verbaal
van de politie ingeval politie het misdrijf zelf heeft vastgesteld, wanneer het
slachtoffer klacht heeft ingediend of wanneer een derde aangifte doet van een
misdrijf. P.V.: het wie, wat, waar… Wanneer wordt een proces –verbaal
opgesteld?
 In het geval de politie zelf een misdrijf heeft vastgesteld
 Iemand dat een klacht indient
 Wanneer een derde aangifte doet van een misdrijf
13
Recht
De politie is niet bevoegd om te beslissen wat er met het P.V gebeurt of om een
zaak op te lossen, ze moeten dit steeds verplicht naar het OM sturen.
1.2. Openbaar Ministerie (= het Parket): Zijn verantwoordelijk voor het opsporen van
misdrijven, vervolgen van daders, vorderen van straffen en tenuitvoerlegging.
Procureur des Konings (= substituten) mag zich laten leiden door
oppurtuniteitsbeginsel (= men mag met de zaak verschillende dingen doen) en
voor zover een vervolging geen bijdrage kan leveren voor het algemeen belang
staat het de procureur des Konings vrij niet te vervolgen. Wat kan het Parket doen
met de zaak?;
1.2.1. SEPONEREN: Zaak wordt geklasseerd  Betekent niet dat de dader vrijuit
gaat (= een voorlopige beslissing). Als de dader terug een misdrijf pleegt,
wordt de dader voor beide (dus ook het eerder gepleegd misdrijf) zaken
veroordeelt. Het misdrijf wordt geklasseerd en staat dus bekend  de dader
gaat dus niet vrijuit. Bv. wanneer de dader onbekend is en er geen spoor van
hem/haar is, wanneer de impact klein is (vb. blikje cola gestolen)
1.2.2. MINNELIJKE SCHIKKING – BEMIDDELING IN STRAFZAKEN –
HERSTELBEMIDDELING: Procureur kan minnelijke schikking voorstellen,
waardoor strafvordering vervalt tegen betalling van een geldsom.
Minnelijke schikking = de zaak vervalt na de bataling van een geldsom, de
dader wordt niet meer gedagvaard voor de rechtbank. Bv. bij verkeersboetes
Bemiddeling in strafzaken = er wordt aan de dader van een misdrijf therapie,
dienstverlening of vorming voorgesteld. De strafvordering vervalt wanneer de
dader heeft voldaan aan alle door hem aanvaarde voorwaarden. Deze zaak
wordt begeleid en afgewerkt met een justitie-assistent. Bv. interfamiliaal
geweld  de vader moet verplicht naar AA-bijeenkomsten.
Herstelbemiddeling = bemiddeling tussen dader en slachtoffer – O.M is geen
deelnemende partij
1.2.3. DAGVAARDEN: De verdachte wordt voor het Parket gebracht en moet zich
verantwoorden voor de feiten die hem/haar ten laste worden gelegd. Bv. Het
O.M. stelt een onderzoek in en trekt bij een stalking de telefoonrekening na
1.2.4. EEN OPSPORINGSONDERZOEK GELASTEN (gebeurt door OM): De
procureur des Konings geeft de opdracht aan verschillende politiediensten om
bijkomende inlichtingen in te winnen. MAAR het O.M. kan de rechten van een
persoon niet schaden (kan geen telefoon aftappen, een huiszoeking uitvoeren,
iemand aanhouden,…) en het opsporingsonderzoek mag geen
dwangmaatregel inhouden
1.2.5. EEN GERECHTELIJK ONDERZOEK VORDEREN (gebeurt door
onderzoeksrechter): Wettelijk verplicht bij een misdaad en wanneer specifieke
grondrechten van verdachten kunnen worden geschonden. Bv. er vindt een
diefstal plaats  het O.M. formuleert een strafaanvraag en doet een
opzoekingsonderzoek  wanneer het O.M. de rechten van de verdachte wil
schaden, moeten ze de zaak overlaten aan het gerecht (= de rechtbank). ≠
tussen een opsporingsonderzoek en een gerechtelijk onderzoek; Het
opsporingsonderzoek wordt geleid door het parket (met de procureur des
Konings) en het gerechtelijk onderzoek door de rechtbank in 1e aanleg (met
de onderzoeksrechter).
1.3. De onderzoeksrechter: Het gerechtelijk onderzoek wordt geleid door de
onderzoeksrechter en kan op 3 manieren starten:
14
Recht

Op vordering van de procureur des Konings; hij/zij vraagt een gerechtelijk
onderzoek aan
 Door een slachtoffer; hij/zij legt een klacht neer met burgerlijke partijstelling.
Hiervoor moet je een borgsom van €650 betalen. De onderzoeksrechter
MOET de zaak VERPLICHT onderzoeken (gerechtelijk onderzoek) en hij
heeft geen opportuniteitsbeginsel (onderzoeksrechter heeft geen keuze).
Deze klacht kan dus niet geseponeerd worden. ↔ klacht neerleggen bij de
politie: deze klacht kan geseponeerd worden. Bv. Je bent bestolen en je
weet wie het gedaan heeft  je gaat een klacht neerleggen tegen die
persoon
 Door de onderzoeksrechter zelf, wanneer hij/zij iemand op heterdaad
betrapt (komt niet veel voor).
Opportuniteitsbeginsel speelt hier niet!
1.3.1. PRINCIPES VAN HET GERECHTELIJK VOORONDERZOEK: Moet objectief
gebeuren, zonder enige vooringenomheid. Is schriftelijk, geheim en niet
tegensprekelijk. De onderzoeksrechter is onpartijdig, onafhankelijk en
objectief. Wat hij/zij doet, is niet tegensprekelijk (= verdachte kan niet eisen
dat hij aanwezig mag zijn bij het verhoor van het slachtoffer)
1.3.2. ONDERZOEKSVERRICHTINGEN
 Onderzoeksrechter kan een bevel tot medebrenging geven: wanneer de
onderzoeksrechter een verdachte wil verhoren, zorgt hij ervoor dat deze
verdachte door de politie opgehaald wordt en tot bij zich gebracht wordt.
 Onderzoeksrechter kan een bevel tot aanhouding geven = iemand van zijn
vrijheid beroven.
 Onderzoeksrechter kan getuigen verhoren.
 Afstapping ter plaatse; de procureur des Konings en de onderzoeksrechter
die de plaats delict na een moord, doodslag of brand (of waar vele mensen
gestorven zijn) gaan bekijken.
 Gedwongen huiszoeking (dit mag het O.M. niet, enkel vrijwillige
huiszoekingen = met toestemming van de bewoners)
 Het aanstellen van deskundigen; vb. lijkschouwer, boekhouding laten
controleren,…
1.4. De onderzoeksgerechten: Appreciatie van vooronderzoek, m.n. de Raadkamer
(in 1ste aanleg) en de Kamer van inbeschuldigingstelling (K.I) (in beroep). Neemt
volgende beslissingen: buitenvervolgingstelling, verwijzing en uitzonderlijk een
beslissing ten gronde van internering/opschorting. Beroep bij K.I; eventueel
voorziening in Cassatie. Wanneer de onderzoeksrechter stelt dat zijn
(gerechtelijk!) onderzoek afgerond is, stuurt hij/zij het onderzoek naar het O.M. Het
O.M. kan twee dingen doen: het O.M maakt vordering tot verwijzing (= vragen aan
de raadkamer om door te verwijzen) of het O.M vraagt buitenvervolgingstelling.
Het O.M. legt het onderzoek voor aan de Raadkamer. De Raadkamer bestaat uit
een rechter die beslist of de verdachte al dan niet naar de correctionele rechtbank
moet. (vb. is er wel voldoende bewijsmateriaal?) De Raadkamer kan drie dingen
doen:
 Vordering tot verwijzing; de verdachte moet voor de rechtbank verschijnen
(in geval dat er bezwarende elementen zijn)
 Internering
15
Recht

Buitenvervolgstelling; de verdachte moet niet voor de rechtbank
verschijnen (wanneer er onvoldoende bewijzen zijn)
 Opschortingn van de straf: dan is het proces gedaan!
De zittingen in de Raadkamer gebeuren steeds achter gesloten deuren. De
Raadkamer deelt ook geen straffen uit. Je kan steeds protesteren tegen je
uitspraak.  Je zaak komt voor in de Kamer van Inbeschuldigingstelling  Je
bent nog niet akkoord? Dan wordt je zaak voorgelegd in Cassatie.
1.5. De voorlopige hechtenis
1.5.1. VRIJHEIDSBENEMING: Iedereen die van een misdrijf verdacht is en voor
maximum 24 uur. Kan alleen worden genomen door procureur des Konings,
tenzij betrapping op heterdaad. Dient te worden onderscheiden van een
administratieve aanhouding (maximum 12 uur). ≠ Administratieve aanhouding
= bestuurlijke aanhouding (max. 12 uur)  gebeurt door de politie. Je kan
iemand 12 uur opsluiten:
 Wanneer de openbare orde en rust verstoord wordt. Bv. dronken
 Wanneer iemand zich niet kenbaar wilt maken
 Wanneer iemand van plan is om een misdrijf te plegen
1.5.2. BEVEL TOT AANHOUDING
= onder aanhoudingsmandaat geplaatst worden.
Wordt afgeleverd door onderzoeksrechter en dit binnen 24 uur na initiële
aanhouding. Dit is alleen mogelijk in geval van volstrekte noodzakelijkheid
voor openbare veiligheid en moet gemotiveerd worden.
De aangehouden persoon moet binnen de 24 uur ondervraagd worden. Je
kunt aangehouden worden wanneer men een misdrijf pleegt dat kan bestraft
worden met minstens 1 jaar celstraf. Redenen voor aanhouding (= motivatie
door de onderzoeksrechter):
 Er bestaat gevaar dat de verdachte opnieuw een misdrijf pleegt (= recidive
gevaar)
 Er bestaat gevaar dat de verdachte zich zou onttrekken aan het gerecht
 Er bestaat gevaar dat men bewijzen zou laten verdwijnen
 Er bestaat gevaar dat de verdachte met derden zou afspreken om
hetzelfde verhaal op te hangen
1.5.3. VERBOD VAN VRIJ VERKEER: Secreet (maximum drie dagen) en moet
gemotiveerd worden. Secreet = de verdachte mag gedurende 3 dagen geen
contact met iemand, uitgezonderd met zijn advocaat. Dit secreet kan niet
worden vernieuwd en mag maar 1 keer worden opgelegd.
1.5.4. HANDHAVING VAN VOORLOPIGE HECHTENIS: Voor verstrijken van 5
dagen moet raadkamer beslissen of voorarrest gehandhaafd blijft; oordeelt
over noodzakelijkheid van voorarrest. Beschikken blijft één maand geldig. Een
aanhoudingsmandaat is 5 dagen geldig. In die tijd moet de Raadkamer
beslissen of je aangehouden blijft (ze moeten het aanhoudigsmandaat dus
bevestigen). Indien ja; dit blijft gedurende 1 maand gedig, en de verdachte
moet iedere maand terug voorkomen als hij in voorlopge hechtenis geplaatst
is (is dus nog niet veroordeeld).
1.5.5. BEROEPSMOGELIJKHEDEN: Hoger beroep door verdachte of door O.M.
binnen 24 uur. Wordt gebracht voor Kamer van lnbeschuldigingsteling. Zaak
afhandelen binnen de 15 dagen; eventueel voorziening in Cassatie. Indien je
16
Recht
niet akkoord bent met de beslissing van de raadkamer die je blijft aanhouden,
kun je cassatieberoep aantekenen. Dan komt de zaak binnen de 15 dagen
voor. Het besluit van cassatie is ook een maand geldig. Bij zeer zware
misdrijven is de beschikking 3 maanden geldig.
1.5.6. VRIJHEID ONDER VOORWAARDEN: Voor maximum termijn van drie
maanden; kunnen in de loop van het onderzoek worden opgeheven, gewijzigd
of verlengd (kan maar 1 maal verlengd worden voor max. 6 maanden) Bv.
stalking  contactverbod, straatverbod, verboden om te telefoneren, …
Interfamiliaal geweld  cursus / behandeling. Vrijheid door borgstelling = je
moet een borg betalen om vrij te zijn tot het proces. Zo heeft de raadkamer
zekerheid dat je je niet gaat ontrekken aan het gerecht want na uitzitting van
de opgelegde straf krijg je je borgsom terug betaalt.
1.5.7. SCHADEVERGOEDING: Indien voorlopige hechtenis werd opgelegd in strijd
met de wet (= onrechtmatige voorlopige hechtenis). Indien voorlopige
hechtenis niet wordt gedekt door een latere straf (vrijspraak) én je
meegewerkt hebt met het onderzoek (=onwerkdadige voorlopige hechtenis)
1.5.8. Slachtoffer van het misdrijf: klacht neerleggen bij de politie  openbaar
ministerie. Wanneer deze dit seponeren  klacht bij de onderzoeksrechter
indienen  zaak moet worden onderzocht (hier moet een borgsom voor
betaald worden, als de verdachte veroordeeld wordt, krijg je dit geld terug,
anders gaat het naar de staat!). Of rechstreekse dagvaarding uitbrengen voor
de correctionele rechtbank door het slachtoffer.
2. De straftoemeting
Fase in de rechtsgang waarbij de rechter bij wijze van vonnis een oordeel velt over de
betichte. Uitspraakmogelijkheden van de rechter: vrijspraak, veroordeling
(gevangenisstraf en of geldboete), internering, opschorting van straf of uitstel van de
tenuitvoerlegging, probatiemaatregelen, werkstraf ( = autonome straf). Is GEEN taak
van de Raadkamer (beslist of verdachte al dan niet naar de correctionele rechtbank
moet), gebeurt door de rechter; rekening houden met de minima en maxima,
verzachtende, verzwarende omstandigheden
2.1. Opschorting, uitstel en probatie (Sinds 1980: straf individualiseren):
 Gewone opschorting: strafbare feiten zijn bewezen maar er wordt geen
veroordeling uitgesproken. Na verloop van een bepaalde termijn (1 tot 5
jaar) en mits er zich geen nieuwe ernstige feiten voordoen, wordt de
strafbare handeling met al haar mogelijke gevolgen ongedaan gemaakt.
Bv. winkeldiefstal gepleegd (je had nog een blanco strafblad) & de feiten
zijn bewezen. Maar het is een jonge kerel die werk zoekt, maar dat zal niet
lukken als hij geen blanco strafblad bezit.  geen effectieve straf opleggen
MAAR binnen dit en 5 jaar mag de jongeman geen strafbare feiten plegen.
Indien hij opnieuw een strafbaar feit zou begaan; veroordeling voor zowel
het vroegere feit waarvoor hij geen veroordeling kreeg, als voor het nieuwe
feit. Opschorting is geen straf, komt dus niet op het strafregister of op
‘bewijs van goed gedrag en zeden’. Opschorting kan enkel wanneer je in
het verleden niet meer dan 6 maanden gestraft bent.
 Probatie-opschorting; idem maar gekoppeld aan voorwaarden. Bv. je moet
je min. 2 jaar aanmelden bij het justitiehuis/ de justitie-assistenten / Je laten
17
Recht
behandelen bij een psychiater / Een cursus volgen; “hoe ga ik om met
geweld?” / Aansluiten bij de AA-club.
 Uitstel; voorwaardelijke veroordeling (= straf met uitstel; komt wel op
strafregister) waarbij bij wijze van proef, lopend over bepaalde termijn (1 tot
5 jaar), de uitgesproken straf niet wordt uitgevoerd. Bv. straf voor 8
maanden opgelegd of geldboete. Deze wordt niet direct behaald en wordt
niet uitgezeten, MAAR binnen de 5 jaar mag je geen strafbare feiten meer
plegen, anders moet je wel betalen of je straf wel uitzitten! Geen
voorwaardelijke beoordeling/straf met uitstel bij een straf van meer dan 12
maanden  komt wél op strafregister. Kan gekoppeld worden aan
probatie-maatregelen.
 Probatie-uitstel: idem maar gekoppeld aan voorwaarden. Je kan enkel
uistel krijgen wanneer je in het verleden nooit bent gestraft met een
gevangenisstraf van meer dan 12 maanden. Wanneer je tijdens je uitstel
een nieuw feit pleegt wordt je voorwaardelijke straf omgezet naar een
effectieve straf.
2.2. Probatie: Stellen van voorwaarden door de rechter bij beslissing tot opschorting of
uitstel; geen autonome maatregel. Probatiecommissie stelt probatie-assistent (=
justitie-assistent) aan:
 Controleren of de verdachte alles doet zoals gevraagd
 Om de 3 maand schrijft de assistent een verslag naar de probatiecommissie
 Kan na verloop van tijd vragen de voorwaarden aan te passen
Wanneer de verdachte de voorwaarden niet naleeft, kunnen de
probatievoorwaarden herroepen worden, waardoor men de straf wel kan
uitspreken (Bv. de gevangenisstraf wel tot uitvoering brengen). Voorwaarden:
afhankelijk van gedrag en milieu van de verdachte. En wordt een justitieverslag
(= maatschappelijke enquête) opgesteld om zo de juiste straf uit te kunnen
spreken. De rechtbank kan niet zeggen “ik leg zelf de voorwaarden op”, de
voorwaarden zijn steeds gekoppeld aan de wet of de regels.
2.3. Internering: Beveiligingsmaatregel die zal worden uitgesproken als aan aantal
voorwaarden voldaan is. Van onbepaalde duur; geïnterneerde zal na de
rechtbank verschijnen voor Commissie ter Bescherming van de Maatschappij (=
Psychiatrische commissie): beslist over inrichting, vrijlating of invrijheidsstelling
op proef. Internering is geen straf, maar een beveiligingsmaatregel. Wordt
toegepast bij ontoerekeningsvatbaarheid of wanneer de dader op het ogenblik
van de feiten in een ernstige staat van geestesstoornis verkeerde, die hem
ongeschikt maakte voor het controleren van zijn daden (maakt van hem een
gevaar voor zichzelf en de maatschappij). Commissie ter bescherming van de
maatschappij; beslist over de inrichting, vrijlating of invrijheidsstelling op proef.
Deze evalueren (psychiaters, …) om de 6 maand de persoon, die opgenomen
werd, aan de hand van de verslagen van de behandelende psychiater(s).  de
geïnterneerde krijgt om de 6 maanden de kans om vrij gelaten te worden. Als
geïnterneerde kan je beroep aantekenen tegen het oordeel van de commissie,
bij de hoge commissie ter bescherming van de maatschappij. Bij de
invrijheidsstelling op proef; zien hoe het verloopt, indien goed, uiteindelijk vrij
laten. Eventueel bepaalde voorwaarden opleggen (opgevolgd worden door
justitie-assistent).
18
Recht
3. De strafuitvoering
3.1. Codificatie van de modaliteiten van strafuitvoering en inwerkingtreding
(ENKEL LEZEN!!!!!!): Op 15 juni 2006 verschenen in het Belgisch Staatsblad twee
wetten die een grondige wijziging van de externe rechtspositie van gedetineerden
inhouden. Het betreft hier enerzijds de wet van 17 mei 2006 betreffende de
externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het
slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten en
anderzijds de wet van 17 mei 2006 houdende de oprichting van de
strafuitvoeringsrechtbanken.
3.2. Oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken: De meeste beslissingen inzake de
uitvoering van vrijheidsstraffen worden toevertrouwd aan een rechter of aan een
rechtbank. In de rechtbanken van eerste aanleg zijn één of meer
strafuitvoeringskamers ingesteld. Deze kamers van de strafuitvoeringsrechtbank
bestaan uit een rechter, die het voorzitterschap ervan bekleedt en twee
assessoren (lekenrechters; staan de rechter bij, maar hebben niet het diploma van
een rechter. Bv. gevangenisdirecteur) in strafuitvoeringszaken, de ene
gespecialiseerd in penitentiaire zaken en de andere in de sociale reïntegratie. Ook
magistraten van het openbaar ministerie worden verbonden aan de
strafuitvoeringsrechtbank.
3.3. Door de minister van Justitie toe te kennen maatregelen
De beslissingen over de uitgaansvergunning, het penitentiair verlof en de
onderbreking van de strafuitvoering behoren tot de bevoegdheid van de minister
van justitie. Deze beslissingen wijzigen niet de aard en de duur van de
vrijheidsstraf en kunnen aanzien worden als inherent aan het standaardregime van
veroordeelde gedetineerden. Ze kunnen enkel toegekend worden aan
veroordeelden die recht hebben op verblijf in België.
3.3.1. UITGAANSVERGUNNING (enkel bij mensen die in België verblijven): De
uitgaansvergunning is een maatregel die de veroordeelde toelaat om de
gevangenis te verlaten voor een bepaalde duur die niet langer mag zijn van 16
uur. Er zijn twee categorieën uitgaansvergunninge:
 De eerste zijn de uitgaansvergunningen die dienen om medische, sociale,
morele, juridische, familiale, opleidings- of professionele belangen te
behartigen vb. operatie van terminale moeder
 De tweede zijn de vergunningen die toegekend worden om de sociale reintegratie van de betrokkenen voor te bereiden. Bv. kans om bij de oude
werkgever terug aan het werk te kunnen (maar gesprek vooraf is een eis)
of mogelijkheid om weer even buiten te kunnen
Er mogen in hoofde van de veroordeelden geen tegenaanwijzingen bestaan.
De uitgaansvergunning wordt toegekend door de minister op verzoek van de
veroordeelde en na een met redenen omkleed advies van de
gevangenisdirecteur.
3.3.2. PENITENTIAIR VERLOF (enkel bij mensen die in België verblijven - ruimer):
Het penitentiair verlof laat de veroordeelde toe de gevangenis driemaal 36 uur
per trimester te verlaten en heeft tot doel de familiale, affectieve en sociale
contacten van de veroordeelde in strand te houden en te bevorderen en/of de
sociale reïntegratie van de veroordeelde voor te bereiden. Tijdens het verlof
loopt de detentie verder en wordt zij niet geschorst. De veroordeelde kan maar
genieten van een verlof vanaf het jaar dat de datum voorafgaat, waarop hij tot
19
Recht
een vervroegde invrijheidsstelling toegelaten kan worden. Er mogen geen
tegenaanwijzingen bestaan.
3.3.3. ONDERBREKING VAN DE STRAFUITVOERING: Om ernstige en
uitzonderlijke redenen van familiale aard kan de veroordeelde een
onderbreking van de strafuitvoering toegekend worden. Deze onderbreking
schorst de uitvoering van de straf voor een duur van maximum drie maanden,
die hernieuwd kan worden. Deze maatregel is aan geen tijdsvoorwaarde
onderworpen, maar wordt niet toegestaan wanneer er in hoofde van de
veroordeelde contra – indicaties bestaan die betrekking hebben op het gevaar
dat de veroordeelde zich aan de uitvoering van zijn straf zou onttrekken, op
het risico dat hij tijdens de onderbreking van de strafuitvoering ernstige
strafbare feiten zou plegen of op het risico dat hij de slachtoffers zou
verontrusten. De onderbreking van de strafuitvoering wordt toegekend door de
minister, op schriftelijk verzoek van de veroordeelde en na een met redenen
omkleed advies van de gevangenisdirecteur.
3.4. Door de strafuitvoeringsrechter en de strafuitvoeringsrechtbank toe te
kennen strafuitvoeringsmodaliteiten: Deze strafuitvoeringsmodaliteiten zijn de
voorwaardelijke invrijheidsstelling, de voorlopige invrijheidsstelling met het oog op
de verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering, de beperkte
detentie en het elektronisch toezicht. De wet maakt voor de toekenning een
onderscheid tussen de vrijheidsstraffen, waarvoor het uitvoerbaar gedeelte niet
meer is dan drie jaar en de vrijheidsstraffen van meer dan drie jaar. Het meest
wezenlijke verschil is de bevoegdheid van de strafuitvoeringsrechter ( d.i. de alleen
zetelende voorzitter van de strafuitvoeringsrechtbank) voor de eerste categorie en
de multidisciplinair samengestelde strafuitvoeringsrechtbank (= 2 vrijheidsrechters
+ 2 lekenrechters) voor de tweede categorie. Ook de tijdsvoorwaarden en de
inhoudelijke voorwaarden verschillen op bepaalde punten.
3.4.1. VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSSTELLING: De voorwaardelijke
invrijheidsstelling is een wijze van uitvoering van de vrijheidsstraf, waardoor
de veroordeelde zijn straf ondergaat buiten de gevangenis, mits naleving van
de voorwaarden die hem gedurende een bepaalde proeftijd opgelegd worden.
 Vrijheidsstraffen van 3 jaar of minder (nog niet in werking): Wordt
toegekend voor zover de veroordeelde één derde van de vrijheidsstraffen
ondergaan heeft en voor zover er in hoofde van de veroordeelde geen
tegenaanwijzingen bestaan. Wordt toegekend door de
strafuitvoeringsrechter op gemotiveerd advies van de gevangenisdirecteur
die advies uitbrengt.
 Vrijheidsstraffen van meer dan 3 jaar: Wordt toegekend aan elke persoon
die veroordeeld is tot één of meer vrijheidsstraffen, waarvan het uitvoerbaar
gedeelte meer dan drie jaar bedraagt, voor zover de veroordeelde hetzij
één derde van deze straffen ondergaan heeft of hetzij, in geval van een
veroordeling tot een levenslange vrijheidsstraf, tien jaar van deze straf
ondergaan heeft. Er mogen geen tegenaanwijzingen bestaan die
betrekking hebben op de afwezigheid van vooruitzichten op de sociale
reclassering, het risico van het plegen van nieuwe ernstige feiten, of het
risico dat de veroordeelde de slachtoffers zou lastig vallen of de houding
van de veroordeelde ten aanzien van de slachtoffers. Wordt toegekend
20
Recht
door de multidisciplinair ( ≠ disciplines vertegenwoordigd) samengestelde
strafuitvoeringsrechtbank op advies van de directeur.
3.4.2. VOORLOPIGE INVRIJHEIDSSTELLING MET HET OOG OP
VERWIJDERING VAN HET GRONDGEBIED / OVERLEVERING: De
veroordeelde gedetineerden die geen recht hebben op verblijf in België of die
overgeleverd dienen te worden aan een buitenlandse autoriteit, kunnen
vervroegd in vrijheid gesteld worden volgens dezelfde tijdsvoorwaarden die
gelden voor de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Eerst hier inspanningen
leveren om burgerlijke partij te vergoeden. Er mogen geen tegenaanwijzingen
bestaan die betrekking hebben op de mogelijkheden voor de veroordeelde om
een onderdak te hebben, op het risico dat hij de slachtoffers zou lastig vallen
of op de inspanningen om de burgerlijke partijen te vergoeden.
3.4.3. BEPERKTE DETENTIE OF ELEKTRONISCH TOEZICHT: De beperkte
detentie is een wijze van uitvoering van de vrijheidsstraf die de veroordeelde
toelaat om op regelmatige wijze de strafinrichting te verlaten voor een
bepaalde duur van maximum 12 uur per dag en die aan de veroordeelde
toegekend kan worden om professionele, opleidingsof familiale belangen te
behartigen die zijn aanwezigheid buiten de gevangenis vereisen. Het
elektronisch toezicht is een wijze van uitvoering van de vrijheidsstraf,
waardoor de veroordeelde het geheel of een gedeelte van zijn vrijheidsstraf
ondergaat, volgens een bepaald uitvoeringsplan, waarvan de naleving onder
meer door elektronische middelen wordt gecontroleerd. Bv. altijd om 18u.
thuis zijn en binnen een straal van 25 km blijven
4. Het strafeinde
Een aantal gevallen waarin de straf vroeger beëindigd wordt.
4.1. Genade (komt heel weinig voor): Koning heeft recht om straffen kwijt te schelden
(maar de straf blijft wel bestaan; je vonnis wordt niet gewijzigd, maar je komt wel
vroeger vrij) of te verminderen. Slaat op strafuitvoering; uitzonderlijk collectieve
maatregel (voor groepen)
4.2. Amnestie: Beslissing van wetgevende macht; bepaalde misdrijven worden als niet
bestaande beschouwd; voor groep van personen of groep van feiten.
Amnestie geldt nooit voor een individu! Alle strafrechterlijke gevolgen vervallen,
maar de burgerlijke gevolgen (vb. schadevergoeding) vervallen niet.
4.3. Uitwissing: De administratieve maatregel waardoor de meeste politiestraffen en
correctionele gevangenisstraffen tot 6 maanden automatisch verdwijnen na
verloop van 3 jaar
4.4. Eerherstel: Gerechtelijke beslissing die de strafrechtelijke gevolgen van de
veroordeling(en) uitwist. Het eerherstel kan aangevraagd worden voor de
veroordelingen, die niet in aanmerking komen voor uitwissing; wordt gericht aan de
procureur des Konings.
4.5. Verjaring (uitvoering van de straf is niet meer mogelijk): De uitgesproken straf
moet binnen bepaalde termijnen worden ten uitvoer gelegd. Vervalt die termijn,
dan is de straf verjaard. Een straf moet binnen een bepaalde periode worden
uitgevoerd. Er wordt een onderscheid gemaakt op basis van de straf. Er zijn 2
soorten verjaring:
 De uitvoering van de straf is verjaart
21
Recht

De strafvordering is verjaart. Bv. je pleegt een diefstal (verjaart na 5 jaar)
en pas na 6 jaar wordt je gedagvaard  de strafvording is verjaart en
vervalt dus.
Misdaden 10 jaar
Wandaden 5 jaar
Veroordeling 6 maand
22
Recht
DEEL 3: JEUGDRECHT
1. Bescherming, bijstand, straf: de geschiedenis in een notendop
1.1. Inleiding: Zoektocht naar het maatschappelijk antwoord op het probleem van
jeugddelinquentie enerzijds en problematische jongeren anderzijds. Er zijn 2
soorten minderjarigen:
 De MOF-ers (Misdrijf Omschreven Feit); jongeren die een misdrijf gepleegd
hebben (jeugddelinquentie)  jeugdsanctierecht
 De POS-ers (Problematische OpvoedingsSituatie); hebben geen misdrijg
gepleegd, maar bevinden zich in een problematische opvoedingssituatie 
integrale jeugdhulpverlening
1.2. Het begin van de bescherming: de Wet op de kinderbescherming van 15 mei
van 1912: Elke jongere onder de 16 jaar wordt strafrechtelijk onbekwaam en
verschijnt voor de kinderrechter (nu: jeugdrechter), die een maatregel kan
opleggen (berisping of instelling). Ook op ouders kan worden ingegrepen, met
name door ontzetting uit ouderlijke macht.
1.3. Wet op de jeugdbescherming van 8 april 1965: Optie voor preventieve aanpak;
de jeugdbeschermingcomités (nu: Comité Bijzondere Jeugdzorg) worden
opgericht; maatregelen pakket van jeugdrechtbanken wordt uitgebreider;
strafrechtelijke meerderjarigheid wordt 18 jaar
1.4. De decreten inzake de bijzondere jeugdbijstand van 4 april 1990: Vlaanderen
heeft een eigen jeugdbeschermingsbeleid.
1.5. Het internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind: Bevat zowel
rechten ter bescherming van kinderen (minderjarigen), rechten op bepaalde
voorzieningen, alsook specifieke participatierechten.
1.6. Naar een jeugdsanctierecht: Om POS’ers zoveel mogelijk uit de rechtbank te
houden.
2.
De krachtlijnen van de bijzondere jeugdbijstand
2.1. Uitdrukkelijke scheiding tussen vrijwillige hulp en gerechtelijke
bescherming: Comités voor bijzondere jeugdzorg (= vrijwillige hulpverlening;
proberen POS-ers zoveel mogelijk buiten de rechtbank te houden door
oplossingen te zoeken). Bemiddelingscommissie: brug tussen vrijwillige
hulpverlening en gerechtelijke bescherming. Wanneer vrijwillige hulp niet werkt,
wordt verder gegaan. De jeugdrechtbank wordt ingeschakeld wanneer:
 De bemiddelingscommissie het zegt dat men geen vrijwillige hulpverlening
kan garanderen.
 De situatie zo ernstig en acuut is dat er bij hoogdringdheid een
pedagogische maatregel moet worden genomen.
2.2. Het subsidiariteitsbeginsel: Gerechtelijke dwangmaatregel moet worden
vermeden zolang in problematische opvoedingssituatie op vrijwillige basis
hulpverlening mogelijk is.
2.3. De rechtspositie voor minderjarigen: Eigen rechtspositie wordt aan minderjarige
geboden m.b.t. de mogelijke hulpverlening in vrijwillig verband. Minderjarigen die
tot het oordeel des onderscheids zijn gekomen (op 12 jaar, dit wil zeggen dat ze
oud genoeg zijn om te beseffen wat er gebeurt) moeten instemmen met de
hulpverlening.
23
Recht
2.4. De differentiatie van het hulpaanbod: Ruimer aanbod in voorzieningen en
initiatieven in de bijzondere jeugdbijstand.
2.5. De gezinsgerichte werking: Men kan geen hulpverlening aan de jongere bieden
als men de hulpverlening los ziet van het gezin. Men moet hulp bieden aan het
hele gezin.
3. De krachtlijnen van de integrale hulp
3.1. Inleiding: GGZ, gehandicaptenzorg, …
3.2. Integrale jeugdhulp: integrale jeugdhulp beoogt, door sectoroverschrijdende
samenwerking tussen jeugdhulpaanbieders en intersectorale afstemming van het
jeugdhulpaanbod, aan die personen een continuüm van jeugdhulp aan te bieden
als antwoord op een jeugdhulpvraag of een jeugdhulpbehoefte.
3.3. Modulering: Jeugdhulpverlening wordt aangeboden op basis van modules. Met
name een duidelijk afgeleinde eenheid van jeugdhulpverlening die afzonderlijk of
samen met andere eenheden kan worden aangeboden. Er is een vaste lijst van
functies waarmee de module kan worden beschreven: diagnose, verblijf,
begeleiding, training, …
3.4. Rechtstreekse toegankelijke jeugdhulpverlening: kan door iedereen gebruikt
worden; toegang is vrij, laagdrempelig en duidelijk
3.5. Dwang: in principe wordt de hulpverlening op vrijwillige basis georganiseerd
3.6. Rechtspositie: recht op instemming met de hulpverlening, het recht niet tegen zijn
wil van zijn ouders te worden gescheiden en het recht op toegang tot zijn
dossiergegevens
4. Summier beeld van de huidige wettelijke situatie
Voornaamste bronnen: de Wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, de
decreten inzake bijzondere jeugdbijstand, gecoördineerd op 4 april 1990 en het
decreet betreffende de integrale jeugdhulp en het decreet betreffende de
rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp van 7 mei 2004
4.1. De integrale jeugdhulpverlening: materie van de gemeenschappen en valt
onder de bevoegdheid van de Vlaamse gemeenschap
4.2. Comités voor Bijzondere Jeugdzorg. = ENKEL VOOR POS-ERS! Ook enkel
materie van de Vlaamse gemeenschap
4.3. De bemiddelingscommissie voor bijzondere jeugdbijstand: materie voor
Vlaamse gemeenschap.
4.4. De Jeugdrechtbank
4.4.1. ALS MIDRIJF OMSCHREVEN FEITEN: federalde bevoegheid!
4.4.2. PROBLEMATISCHE OPVOEDINGSSITUATIES
4.4.3. MAATREGELEN T.A.V. DE OUDERS: Toezicht op sociale uitkeringen,
ontzetting uit ouderlijk gezag en opvoedingsbijstand  materie van de
federale bevoegdheid!
4.5. De voorzieningen in de bijzondere jeugdbijstand
5. Comités voor bijzondere jeugdbijstand
5.1. Hulp en bijstand in problematische opvoedingssituaties: Ontplooiingskansen
van minderjarige moet in gedrang zijn met ernstige moeilijkheden, langdurige
conflicten en complexe situaties. Consulent van sociale dienst van het comité zal
zonodig bijstand en hulp organiseren; opmaken van hulpverleningsprogramma en
24
Recht
handelingsplan. Bv. van maatregelen; thuisbegeleiding, semi-residentiële opname,
begeleid zelfstandig wonen ( wordt begeleid door een consulent). Bij kinderen in
een problematische opvoedingssituatie!
5.2. De taken van algemene preventie: O.m. uitwerken van vormingsprogramma’s
bijvoorbeeld inzake verslavingsproblematieken (drugs) in inzake
zelfmoordpreventie.
6. De bemiddelingscommissie
Realisatie van scheiding tussen vrijwillige en gedwongen hulpverlening, waarbij
getracht wordt de vrijwillige hulpverlening te maximaliseren. Wanneer het CBJ de
jongere niet kan helpen, probeert de BC de zaak ook met behulp van vrijwillige
hulpverlening op te lossen.
6.1. De bemiddelingsverzoeken = verzoeken die naar de BC worden gestuurd. Kan
opgesteld worden door:
6.1.1. HET COMITÉ BIJZONDERE JEUGDZORG
6.1.2. DE HULPVRAGER (MINDERJARIGE OF OUDERS): Indien comité
hulpverleningsaanvraag weigert
6.1.3. PARKETMAGISTRATEN: Indien parket kennis krijgt van een POS (gaat vaak
eerst via CBJ)
6.1.4. HULPVERLENERS
6.2. De mogelijke beslissingen van de bemiddelingscommissie: Minnelijke
regeling opgesteld. Dit is schriftelijk en houdt voor betrokkenen een belangrijk
moreel engagement in. Niet afdwingbaar. Eens regeling is afgesloten, stopt
opdracht van commisie. Naar het Parket doorsturen. De zaak klasseren.
7. De jeugdrechtbank
Dubbele bevoegdheid: bevoegd in burgerlijke zaken en in jeugdbeschermingzaken.
Burgerlijke zaken; bv. toestemming geven voor een huwelijk, ouderlijk gezag, adoptie,
… Jeugdbeschermingzaken; maatregelen treffen voor MOF-ers en POS-ers
7.1. Problematische opvoedingssituaties
7.1.1. DE VORDERINGSMOGELIJKHEDEN VAN HET O.M.: Aanhangig maken van
zaak bij de jeugdrechtbank na doorverwijzing door de bemiddelingscommissie
of bij hoogdringendheid
7.1.2. DE PEDAGOGISCHE MAATREGELEN (niet allemaal vanbuiten kennen; wel
weten wat ze willen zeggen). = kan de jeugdrechter opleggen in geval van
problematische opvoedingssituatie (In geval van MOF spreekt met van
beschermingsmaatregelen).
 Pedagogische richtlijn; het wijzen op de pedagogische verantwoordelijkheid
van ouder, bedoelt voor ouders
 Ondertoezichtstelling; begeleidende controle op levenswijze van jongere
vb. bij foute vrienden (max. 1 jaar)
 Gezinsbegeleiding; het leren op een andere manier om te gaan met
problemen voor het gehele gezin vb. bij verwaarlozing – leren “hoe moet ik
mijn kind opvoeden?”
 Opvoedend project; werk- of leerproject volgen
 Semi-residentiële voorziening – dagcentra die zich richten op POSgezinnen met schoolgaande kinderen. Men gaat gezinsbehandeling
koppelen aan dagopname.
25
Recht

Begeleid zelfstandig wonen: vanaf 17 jaar, om zelfredzaamheid te doen
stijgen.
 Kamertraining: voorbereiding op begeleid zelfstandig wonen, onder
permanente begeleiding (soort van internaat), min. 17 jaar, opgelegd, 1 jaar
maar kan verlengd worden.
 Onthaal- en oriëntatiecentrum: maximale opvang van 30 dagen in
crisissituaties (doorverwijzing).
 Observatiecentrum: ~ onthaal en oriëntatiecentrum, maar max. 60 dagen
 Pleeggezin: krijgt voorrang op plaatsing in instelling; sommigen hebben
nood aan een socio-affectieve relatie.
 Open inrichting: ~ internaat; ook met regels. Wordt (uitzonderlijk) door de
jeugdrechtbank gekozen. Voor 1 jaar en kan daarna verlengd worden met 1
jaar.
 Gesloten inrichting = uitzonderlijk! En voor max. 3 jaar. Voorwaarden; min.
14 jaar oud, er is al een plaatsing geprobeerd in een pleeggezin of open
instelling waarbij het kind zich probeerde te onttrekken (vluchten), de
maatregel is noodzakelijk voor het behoud van de integriteit van het kind.
 Psychiatrische instelling: als de psychiatrische instelling van het kind dit
vereist.
7.1.3. VOORLOPIGE MAATREGELEN: De 13 maatregelen kunnen ook genomen
worden als voorlopige maatregel; beperkt tot zes maanden.
7.1.4. DE HOOGDRINGENDHEID: Het OM kan onmiddellijk vorderen bij de
jeugdrechtbank wanneer het een afdwingbare pedagogische maatregel
dringend noodzakelijk acht, na te hebben aangetoond dat de betrokken
minderjarige moet worden beschermd tegen een vorm van lichamelijk of
geestelijk geweld, misbruik, verwaarlozing enz. en het verlenen van hulp en
bijstand op vrijwillige basis niet dringend kan worden georganiseerd
7.2. Maatregelen ten aanzien van de ouders.
7.2.1. ONTZETTING UIT OUDERLIJK GEZAG: Mogelijk in gevallen van
kindermishandeling of manifeste vormen van verwaarlozing
7.2.2. VOOGDIJ OVER GEZINSBIJSLAGEN: Gezinsbijslag maar ook andere
sociale uitkeringen moeten in het belang van de kinderen worden aangewend.
De jeugdrechter kan beslissen dat deze bedragen moeten worden uitbetaald
aan de sociale dienst. Bv. kindergeld komt toe aan de noden van de kinderen
7.3. Als misdrijf omschreven feiten: Bij MOF-ers legt men
beschermingsmaatregelen op. De jeugdrechter kijkt naar de leeftijd van de
jongere wanneer men de feiten heeft gepleegd. Bv. wanneer men een diefstal
pleegt op de leeftijd van 14 jaar en men moet pas op zijn 16de voor de
jeugdrechtbank verschijnen, zal men bestraft worden volgens 14 jaar.
7.3.1. BESCHERMINGSMAATREGELEN
 De berisping; 1e keer, wordt door de vingers gezien en aanmanen tot beter
gedrag.
 De ondertoezichtstelling; men gaat de minderjarige behouden in zijn milieu,
maar er worden bijkomende maatregelen genomen. Controle door
consulenten. (soort van huisarrest, bv. bepaald uur van thuiskomen, …)
 De (private) plaatsing; in een pleeggezin of in een privé-instelling (soms bij
familie).
26
Recht

De openbare instelling: is een bevoegdheid van de Vlaamse
Gemeenschap.
 De uithandengeving; wanneer de minderjarige 16 jaar is, kan men de
jongere uit handen geven aan de volwassenrechtbank. Er zijn twee
mogelijkheden:
 Bij het plegen van een misdaad wordt men doorverwezen naar Hof van
Assisen
 Wanneer men een wanbedrijf pleegt komt men voor een speciale kamer
met 2 jeugdrechters. Dit gebeurt in een correctionele rechtbank en er
wordt dan een correctionele straf opgelegd.
 De inbewaringstelling; in een psychiatrische instelling
7.3.2. SPECIFIEKE VOORLOPIGE MAATREGELEN: Bv. wanneer de jongere op
heterdaad betrapt wordt – kan niet in voorlopige hechtenis genomen worden.
Of in afwachting van de veroordeling/ “bescherming”:
 De voorlopige plaatsing in een federaal centrum
 Gesloten opvoedingsafdeling - instelling vb. Everberg
7.4. Procedure en procedurele waarborgen
7.4.1. BEPERKTE DUUR VAN DE VOORLOPIGE MAATREGELEN (ENKEL
LEZEN): Duur van de voorbereidende rechtspleging wordt beperkt tot 6
maanden; ten laatste tegen die tijd moet het dossier worden meegedeeld aan
het OM (onderzoek moet tegen dan afgerond zijn), dat maximaal over een
extra termijn van 2 maanden beschikt om te dagvaarden voor de jeugdrechter
7.4.2. HET HOORRECHT VAN DE MINDERJARIGE: Horen door de jeugdrechter
van kinderen die voldoende onderscheidingsvermogen hebben (vaak vanaf 12
jaar). Recht op bijstand van advocaat
7.4.3. DE RECHTSBIJSTAND: Elke jongere heeft recht op bijstand van een
advocaat, vanaf zijn eerste verschijning voor de jeugdrechter; wanneer er
geen eigen advocaat wordt gekozen zal er ambtshalve een worden
toegewezen (= gratis/pro deo)
7.5. De sociale dienst bij de Jeugdrechtbank
7.5.1. DE NAVORSINGSOPDRACHTEN: Navorsingen laten verrichten omtrent de
persoonlijkheid en het milieu van de minderjarige, met het oog op het nemen
van een (jeugdbeschermings)maatregel.
7.5.2. OPDRACHTEN VAN SOCIALE AARD: Uitvoering van maatregelen van
toezicht en gezinsbegeleiding, alsook de uitvoering van de maatregelen
genomen ten aanzien van misdrijfplegende jongeren.
7.5.3. OVERBRENGING VAN DE JONGEREN: kan door jeugdrechter aan sociale
dienst gevraagd worden, tenzij dit om pedagogische redenen of om
veiligheidsredenen niet is aangewezen.
7.5.4. ORGANISTIE EN AUTONOMIE: consultenten staan niet onder het gezag of
bezicht van de magistratuur.
8.
Bijzondere jeugdzorg voor meerderjarigen
8.1. De gedwongen verlenging: Kan bij een misdrijfplegende jongere worden
verlengd tot de leeftijd van 23 jaar als hij blijk geeft van aanhoudend wangedrag of
zich gevaarlijk gedraagt
8.2. De vrijwillige verlening: Kan ook door jongere zelf worden gevraagd; vraag naar
vrijwillige hulpverlening wordt voorgelegd aan comité voor bijzondere jeugdzorg
27
Recht
9. De voorzieningen voor bijzondere jeugdbijstand
9.1. Erkende voorzieningen: alle initiatieven die minderjarigen opnemen of
begeleiden moeten erkend worden door de Vlaamse Regering. De
erkenningsvoorwaarden hebben betrekking op: personeel en materiële
infrastructuur / opleidingsniveau van personeel / verzorging, onderwijs,
beroepsopleiding en opvoedingsregime / pedagogisch concept- en programma.
9.2. De gemeenschapsinstellingen voor bijzondere jeugdbijstand:
begeleidingstehuizen (jongeren permanent opnemen), gezinshuizen (instelling die
minderjarigen in en gezinsverband opnemen), onthaal-oriëntatie en
observatiecentra (opnemen en kijken wat ermee moet gebeuren), dagcentra
(ambulant), thuisbegeleidingsdienst (ambulant en mensen die thuis komen en
gezin helpen), dienst begeleiding zelfstandig wonen, diensten voor pleegzorg
9.3. Voorzieningen gelijkgesteld met de erkende voorzieningen: kind en gezin,
kinderziekenhuis (neemt kind op in POS situatie - schoolintern)
10. Diverse thema’s
10.1. Het respect voor de overtuiging: Tussenkomsten in de bijzondere
jeugdbijstand dienen te gebeuren met eerbiediging van de godsdienstige,
ideologische en wijsgerige overtuiging van de gezinnen waartoe de minderjarigen
behoren – innerlijke overtuigingen
10.2. Klachtrecht en ombudsfuncties: J.O. – lijn, d.i. een soort ombudsdienst,
georganiseerd binnen de afdeling bijzondere jeugdbijstand
28
Recht
DEEL 4: SOCIAAL RECHT
H.1.: Inleiding
De sociale wetgeving omvat: het arbeidsrecht en het sociaal zekerheidsrecht
Het arbeidsrecht regelt de verhoudingen tussen de werknemers en werkgevers.
Het sociaal zekerheidsrecht omvat alle maatregelen waardoor aan de werknemers en de
zelfstandigen de mogelijkheid wordt gegeven om in alle omstandigheden in hun
levensonderhoud te voorzien. Vb. pensioenreglementering, werkloosheidsreglementering,
kinderbijslag, vakantiegeld, …
H.2.: De arbeidsovereenkomsten
1. Aanwerving
1.1. CAO (Collectieve arbeidsovereenkomst-bindend) van 8 december 1983
 Gelijke behandeling (leeftijd, geslacht, burgerlijke stand, ras, huidskleur
edm)
 Kosten en documenten
 vb. bij afname van een examen van de sollicitanten mogen geen kosten
verrekend worden
 Informatie aan de sollicitant: werkgever moet voldoende informatie
verstrekken i.v.m. de arbeidsplaats die hij aanbiedt
 Eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer
 Vertrouwelijke behandeling van gegevens
 Plichten van de sollicitant : moet ter goeder trouw meewerken aan
selectieprocedure en mag vertrouwelijke gegevens niet publiek maken
 Duur selectieprocedure: binnen redelijke termijn
 Proefarbeid: niet langer dan nodig om bekwaamheid te testen
 Verplaatsingskosten: dienen zoveel mogelijk beperkt te worden
 Publicitaire werkaanbiedingen: verboden
1.2. Wet van 13 februari 1998: Verbod om maximumleeftijd te hanteren
2. Taalgebruik in de sociale betrekkingen in de onderneming
Vlaams Decreet van 19/7/1973 tot regeling van het gebruik van talen voor de sociale
betrekkingen tussen werkgevers en hun personeel. De te gebruiken taal is
Nederlands voor werkgevers met een exploitatiezetel in een eentalig Nederlands
taalgebied. Bij een tweetalig gebied: Frans en Nederlands.
 Strafsancties: werkgevers die bepalingen van decreet overtreden, worden
gestraft met correctionele gevangenisstraffen en/of geldboete
 Burgerlijke sanctie: nietigheid = Stukken of handelingen die in strijd zijn met
de bepalingen van het decreet zijn nietig ( ze worden geacht nooit te
hebben bestaan). De nietigverklaring kan geen nadeel berokkenen aan de
werknemer (werknemer kan zich m.b.t. nietig document beroepen op
bedingen die voor hem voordelig zijn en voor de nadelige bedingen de
nietigheid inroepen = relatieve nietigheid)
3. Toepassingsgebied van de wet op de arbeidsovereenkomsten
De wet regelt de arbeidsovereenkomsten voor werklieden, bedienden,
handelsvertegenwoordigers en dienstboden en de tewerkstelling van studenten
29
Recht
4. Wat is een arbeidsovereenkomst?
Een overeenkomst waardoor een werknemer zich verbindt, tegen betaling van loon,
onder gezag van een werkgever, arbeid te verrichten
4.1. Overeenkomst: Partijen bij de overeenkomst: werknemer en werkgever.
Werknemer is altijd een natuurlijke persoon; overeenkomst ‘intuitu personae’ (=met
een bepaald persoon) d.w.z. dat de werknemer zich niet zomaar mag laten
vervangen en dat de overeenkomst eindigt bij de dood van de werknemer –
overeenkomst is alleen met die persoon gesloten. Werkgever kan een natuurlijke
persoon of rechtspersoon (vennootschap, vzw, bvba, …) zijn. Een natuurlijk
persoon = een persoon van vlees en bloed. Een rechtspersoon kan bv. een
vennootschap zijn. Een werknemer kan geen rechtspersoon zijn.
4.2. Arbeid: Het doel van de arbeidsovereenkomst is het verrichten van arbeid om in
het levensonderhoud van de werknemer te (helpen) voorzien.
Arbeidsovereenkomst is een inspanningsverbintenis en geen resultaatsverbintenis:
werknemer verbindt zich ertoe het hem toevertrouwde werk zorgvuldig en
nauwkeurig te verrichten, niet om een welbepaald resultaat te bereiken.
Men spreekt van een arbeidsovereenkomst: bij een ondergeschikte werkrelatie en
als er loon wordt betaald.
4.3. Loon: Arbeidsovereenkomst om niet is onmogelijk; er moet een loon zijn, m.a.w.
een tegenprestatie van arbeid die ter uitvoering van een arbeidsovereenkomst
wordt verricht (geld of in geld waardeerbare voordelen vb. bedrijfswagen,
eindejaarspremie, gsm, … en fooien)
4.4. Gezag: Werknemer dient zijn arbeid te verrichten in een verhouding van
ondergeschiktheid aan of onder het gezag van een werknemer. De voor de
arbeidsovereenkomst kenmerkende verhouding bestaat zodra iemand in feite
gezag kan hebben over andermans handelingen; beoordeling in concreto.
Beoordeling in concreto = de arbeidsovereenkomst wordt per geval bekeken.
5. Ontstaan en duur van de arbeidsovereenkomsten
Arbeidsovereenkomst is consensueel contract (d.w.z. er is een overeenkomst tss
beide partijen); het kan uitdrukkelijk (mondeling of schriftelijk) of stilzwijgend worden
gesloten; getuigenbewijs is toegelaten. Voor sommige arbeidsovereenkomsten is een
geschrift vereist ( proefcontract, arbeidsovereenkomst voor een bepaalde duur of
voor een bepaald werk, studentenarbeid, deeltijdse arbeid, arbeidsovereenkomst met
concurrentiebeding, vervangingsovereenkomst)
6. Soorten arbeidsovereenkomsten
6.1. Indeling op basis van het verrichte werk
 Arbeidsovereenkomst voor werklieden (=arbeiders): is overeenkomst
waarbij een werknemer, de werkman, zich verbindt tegen loon, onder het
gezag van de werkgever, in hoofdzaak handenarbeid te verrichten
 Arbeidsovereenkomst voor bedienden: is overeenkomst waarbij een
werknemer, een bediende, zich verbindt tegen loon, onder het gezag van
de werkgever, in hoofdzaak hoofdarbeid te verrichten – vb. secretaresse
 Arbeidsovereenkomst voor handelsvertegenwoordigers: is een
overeenkomst waarbij de werknemer zich ertoe verbindt cliënteel op te
sporen met het oog op het onderhandelen over en het sluiten van zaken,
verzekeringen uitgezonderd. Bv. aan bedrijven spullen verkopen
30
Recht

Arbeidsovereenkomst voor dienstboden: is de arbeidsovereenkomst
waarbij een werknemer, de dienstbode, zich verbindt tegen loon en onder
gezag van een werkgever, in hoofdzaak huishoudelijke handenarbeid te
verrichten in verband met de huishouding van de werkgever of van zijn
gezin. Bv. tuinman.  komt niet zoveel voor!!
Onderscheid werkman – bediende: uitsluitend gebaseerd op de aard van het werk,
niet aan de benaming die partijen aan de overeenkomst hebben gegeven.
Wanneer hoofdarbeid samengaat met handenarbeid moet men nagaan welk
element doorslaggevend is bij de uitoefening van het werk – de beoordeling
hiervan is op basis van de praktijk, niet op basis van het contract (vb. belangrijk
voor opzegtermijn)
6.2. Indeling op basis van de duur van de arbeidsovereenkomst
 Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd d.w.z. als er geen duurtijd
bepaald is en ook in alle gevallen waarin geen schriftelijke overeenkomst
werd opgesteld
 Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd of voor bepaald werk: partijen
bepalen duidelijk het tijdstip waarop de overeenkomst begint of eindigt of
die de uitvoering van een welbepaald werk waarvan de omvang en de
duurtijd kan worden geschat door de werknemer als voorbeeld heeft.
Moet schriftelijk en bij verderzetting na de termijn, gelden dezelfde voorwaarden
als bij de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur. Indien verscheidene
opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd of voor een duidelijk
omschreven werk, wordt er verondersteld dat er een overeenkomst voor
onbepaalde tijd werd aangegaan. De vervangingsovereenkomst: werknemer
wordt aangenomen ter vervanging van een andere werknemer; moet schriftelijk,
uiterlijk op het tijdstip dat de werknemer in dienst treedt en voor maximum twee
jaar, bv. bij zwangerschapsverlof of ziekte, …
6.3. Indeling op basis van de omvang van de arbeidsprestaties: Voltijdse
arbeidsovereenkomst: geen bijzondere voorschriften. Arbeidsovereenkomst voor
deeltijdse arbeid: arbeid die regelmatig en vrijwillig wordt verricht met een
arbeidsduur die korter is dan die vooropgesteld door de arbeidswet of door de
bevoegde paritaire comités (= korter is dan een voltijdse betrekking); moet
schriftelijk worden opgesteld en de inhoud moet de overeengekomen deeltijdse
arbeidsregeling en het werkrooster vermelden Bv. 4/5e werken. Werkgever moet
een duidelijk arbeidsrooster opstellen, anders bepaald de werknemer deze zelf,
dus WG heeft hier alle belang bij.
7. Belangrijke bepalingen met betrekking tot de arbeidsovereenkomsten
7.1. Vermoeden van arbeidsovereenkomst: wanneer je als zelfstandige ook
prestaties verricht onder toezicht en gezag, dan wordt er ook een
arbeidsovereenkomst opgesteld.
7.2. Imperatief karakter van de wet op de arbeidsovereenkomsten: Bepalingen
strijdig met de wet op de arbeidsovereenkomsten zijn nietig als ze tot doel hebben
de rechten van de werknemers te verminderen of zijn verplichtingen te verzwaren.
7.3. Verantwoordelijkheid van de werkgever voor de handelingen van het
leidinggevend personeel: Bij een arbeidsongeval is de werkgever aansprakelijk.
7.4. Het scheidsrechterlijk beding: Er mag geen bepaling toegelaten in de
arbeidsovereenkomst die een geschil tussen werkgever en werknemer onttrekt
31
Recht
aan de bevoegdheid van de rechterlijke macht. D.w.z. dat je steeds naar de
arbeidsrechtbank moet kunnen stappen. Uitzondering voor bedienden met
jaarlijks loon hoger dan 53.825 EUR en die belast zijn met het dagelijks beheer
van de onderneming of die beheersverantwoordelijkheid hebben.
7.5. Verjaring: Rechtsvorderingen die ontstaat uit de arbeidsovereenkomst verjaren:
Één jaar na het eindigen van de arbeidsovereenkomst (als je er niet meer werkt) /
Vijf jaar na het feit waaruit de vordering ontstaan is, zonder dat deze termijn
langer mag duren dan één jaar na het eindigen van de arbeidsovereenkomst (als
je er dus nog werkt). Bv. achterstallig vakantiegeld, uitbetaling die vergeten is, …
8. Verplichtingen van de partijen
8.1. Gemeenschappelijke verplichtingen: Eerbied en achting verschuldigd, de
goede zeden in acht nemen
8.2. Verplichtingen van de werknemer
8.2.1. WIJZE VAN WERKEN: Zorgvuldig, eerlijk en nauwkeurig, op de tijd, plaats en
wijze zoals overeengekomen. Te handelen volgens de bevelen en de
instructies die hem worden gegeven door de werkgever, zijn lasthebbers of
zijn aangestelden, met het oog op de uitvoering van de overeenkomst
8.2.2. VERPLICHTING TOT GEHEIMHOUDING EN VERBOD VAN ONEERLIJKE
CONCURRENTIE: Fabrieksgeheimen vb. Coca-Cola, zakengeheimen of
geheimen i.v.m. persoonlijke of vertrouwelijke aangelegenheden. Daden van
oneerlijke concurrentie te verrichten of daaraan mee te werken.
8.2.3. ZORGEN VOOR DE VEILIGHEID: Werkgever moet zorgen voor de veiligheid
van zichzelf en anderen. Veiligheidsvoorschriften, bv. speciale pakken,
schoenen, maskers, …
8.2.4. ZORGEN VOOR GEREEDSCHAPPEN EN GRONDSTOFFEN
8.2.5. VERANTWOORDELIJKHEID VOOR SCHADE
Art. 18 AOW: als werknemer bij de uitvoering van zijn overeenkomst de
werkgever of derden schade berokkent, is hij alleen aansprakelijk voor zijn
bedrog of zware schuld. Voor lichte schuld is hij alleen aansprakelijk als die bij
hem eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomt.  Voor de rest draait de
werkgever altijd op voor de fout van de werknemer. Deze bepaling is van
dwingend recht; er mag ( op straffe van nietigheid) niet van worden
afgeweken. Aansprakelijkheidsbeperking geldt enkel op burgerrechtelijk vlak;
voor strafbare handelingen blijft hij persoonlijk aansprakelijk
Schadevergoeding die voorkomt uit bedrog, zware fout of een gewoonlijk
voorkomende fout van de werknemer kan door de werkgever ingehouden
worden op het loon van de werknemer:
 Bedrog = opzettelijke of intentionele fout die wordt begaan om de schade te
berokkenen, bv. bestelen van klanten, …
 Zware fout = een onopzettelijke maar dusdanig grove en extreme fout
zodat ze niet verschoonbaar is, bv. dronken taxichauffeur die een ongeval
veroorzaakt, …
 Gewoonlijk voorkomende lichte fout (veelvulidige lichte schade) = herhaling
van foutieve handelingen die wijzen op een zekere geestesgesteldheid van
de werknemer, bv. veelvuldig beschadigingen aanbrengen tijdens het
werken bij klanten, …
32
Recht
Voor de toepassing van artikel 18 is het voldoende dat de onrechtmatige daad
van de werknemer verricht werd op het ogenblik waarop de werknemer in
dienst is van zijn werkgever, ook al is de fout niet gebeurd tijdens de
uitoefening van de specifieke functie waartoe de werknemer werd aangesteld
8.2.6. VERANTWOORDELIJKHEID VOOR HET AFGELEVERDE WERK
8.3. Verplichtingen van de werkgever
8.3.1. WERK GEVEN: Werkgever is verplicht de werknemer te doen arbeiden op de
overeengekomen wijze, tijd en plaats en de nodige hulpmiddelen en
hulpmaterialen ter beschikking te stellen
8.3.2. ZORGEN VOOR BEHOORLIJKE WERKOMSTANDIGHEDEN: Veilige,
gezonde omgeving met EHBO-kit
8.3.3. LOON BETALEN
8.3.4. HUISVESTING BEZORGEN: als dat overeengekomen is, moet dit ter
beschikking zijn, bv. wanneer werknemer naar het buitenland moet.
8.3.5. TOELATEN BURGERLIJKE VERPLICHTINGEN EN GELOOFSPLICHTEN
TE VERVULLEN
8.3.6. ZORGEN VOOR HET ONTHAAL EN DE WERKNEMER
8.3.7. ZORGEN VOOR ARBEIDSGEREEDSCHAP EN PERSOONLIJKE
VOORWERPEN
8.3.8. EEN GETUIGSCHRIFT EN SOCIALE DOCUMENTEN BEZORGEN BIJ HET
EINDE VAN DE OVEREENKOMST: bv. attesten van het gepresteerde werk
en takenpakket, …
8.3.9. AANSPRAKELIJKHEID VOOR HET AFGELEVERDE WERK
8.3.10. VERBOD OM VOORWAARDEN VAN DE ARBEIDSOVEREENKOMST
EENZIJDIG TE WIJZIGEN: Want consensueel contract, enkel wanneer beide
partijen akkoord zijn mogen wijzigingen doorgevoerd worden.
9. De arbeidsovereenkomst: bijzondere bedingen
9.1. Het proefbeding (=wanneer je op proef draait)
9.1.1. SLUITEN VAN EEN PROEFBEDING: Elke arbeidsovereenkomst, behalve
voor dienstboden, kan een proefbeding bevatten. Het moet voor elke
werknemer afzonderlijk en schriftelijk worden vastgesteld, uiterlijk op het
ogenblik waarop de werknemer in dienst treedt. De proeftijd is een tijdvak
gedurende het welk kan beoordeeld worden of bepaalde rechtsbetrekkingen
na verloop van dat tijdvak al dan niet blijven voortbestaan (omschakeling naar
vast contract van onbepaalde duur). Doel : partijen toe te laten na te gaan of
de dienstbetrekking past. Verschillend van een test; proefarbeid of stage
9.1.2. DUUR EN BEËINDIGING
 Voor werklieden en studenten: De proeftijd duurt tenminste 7 dagen en
maximum 14 dagen. Als het proefbeding geen duur bepaalt, is de
minimumduur van 7 dagen van toepassing. Als aan het einde van de
proeftijd de partijen de uitvoering van de overeenkomst voortzetten,
ontstaat er automatisch een overeenkomst van onbepaalde duur. Tijdens
de eerste 7 dagen van de proeftijd mag het contract niet eenzijdig
beëindigd worden zonder dringende reden. Bv. Diefstal Na die periode van
7 dagen mag het contract wel beëindigd worden zonder een opzegtermijn
te moeten naleven of een vergoeding te betalen.
33
Recht

Voor bedienden en handelsvertegenwoordigers: De proeftijd duurt ten
minste 1 maand. De maximumduur is 6 maanden wanneer het jaarlijks loon
niet hoger is dan 33.082 EUR of 12 maanden wanneer het jaarlijks loon
hoger is dan 33.082 EUR. Als het proefbeding geen duur bepaalt, is de
minimumduur van 1 maand van toepassing. Als aan het einde van de
proeftijd de partijen de uitvoering van de overeenkomst voortzetten,
ontstaat er automatisch een overeenkomst van onbepaalde duur. Naast de
mogelijkheid van beëindiging om dringende reden, kan de
arbeidsovereenkomst tijdens de eerste maand van de proeftijd ook worden
beëindigd op voorwaarde dat een opzegtermijn van 7 dagen nageleefd
wordt. Na de eerste maand proeftijd en tot het einde ervan kan de
arbeidsovereenkomst worden beëindigd op voorwaarde dat een
opzegtermijn van 7 dagen nageleefd wordt. De opzegtermijn moet uiterlijk
op de laatste dag van de proeftijd eindigen.
 Voor dienstboden: De eerste 14 dagen van het contract wordt als proeftijd
beschouwd; het proefcontract moet dus niet schriftelijk worden
overeengekomen. Tijdens die proeftijd man het contract beëindigd worden
als een opzegtermijn nageleefd wordt van 2 dagen, die ingaat de dag na de
dag van de betekening. Moet niet schriftelijk, de rest wel!
9.2. Het concurrentiebeding: Beding waarbij een werknemer zich ertoe verbindt bij
zijn vertrek uit de onderneming geen soortgelijk werk uit te oefenen, hetzij door zelf
een onderneming uit te baten, hetzij door in dienst te treden bij een concurrerende
werkgever, waardoor hij de mogelijkheid heeft de onderneming die hij verlaten
heeft nadeel te berokkenen door de kennis die eigen is aan die onderneming en
die hij in die onderneming heeft verworven (vb. cliënteel), voor zichzelf of ten
voordele van een concurrerende onderneming te gebruiken. Dit kan worden
ingelast in de arbeidsovereenkomst maar is niet verplicht. Hoe hoger het loon, hoe
meer verantwoordelijkheid, hoe meer kans op concurrentie.
9.2.1. GELDIGHEIDSVEREISTEN: Opdat het concurrentiebeding geldig zou zijn,
moet aan volgende voorwaarden voldaan zijn:
 De mogelijkheid om een concurrentiebeding in te lassen in de
arbeidsovereenkomst hangt af van het jaarloon van de werknemer:
 Moet betrekking hebben op soortgelijke activiteiten
 Moet geografisch beperkt worden tot de plaatsen waar de werkman de
werkgever werkelijk concurrentie kan aandoen
 Mag niet verder reiken dan België
 Mag niet langer duren dan 12 maanden vanaf de dag dat de overeenkomst
een einde heeft genomen
 Moet voorzien in de betaling van een forfaitaire compensatoire vergoeding
verschuldigd door de werkgever die het beding wil laten toepassen van ten
minste de helft van het brutoloon dat overeenstemt met de duur van het
beding
9.2.2. VORMVOORWAARDEN: Schriftelijk
9.2.3. UITWERKING: Concurrentiebeding heeft geen uitwerking wanneer aan de
overeenkomst een einde wordt gemaakt:
 Tijdens de proefperiode
 Tijdens de werkgever zonder dringende reden
34
Recht
 Door de werknemer om een dringende reden
9.3. Verboden bedingen = bepalingen die niet in een arbeidsovereenkomst mogen
staan
9.3.1. VOOR DE WERKNEMER ONGUNSTIGE BEDINGEN: Alle bedingen van een
arbeidsovereenkomst die strijdig zijn met de arbeidsovereenkomstenwet zijn
nietig, voor zover zij ertoe strekken de rechten van de werknemer in te korten
of zijn verplichtingen te verzwaren
9.3.2. HUWELIJKSBEDING: Nietig is het beding waarbij wordt bepaald dat het
huwelijk een einde maakt aan de arbeidsovereenkomst
9.3.3. MOEDERSCHAPSBEDING: Nietig is het beding dat bepaalt dat moederschap
een einde maakt aan de arbeidsovereenkomst
9.3.4. PENSIOENBEDING: Nietig is het beding waarbij wordt bepaald dat het
bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd een einde maakt aan de
arbeidsovereenkomst
9.3.5. BESLAG OP LOON: Nietig zijn alle bedingen van de arbeidsovereenkomst
waarbij de werkgever ertoe wordt gemachtigd de arbeidsovereenkomst zonder
opzegging of voor het verstrijken van de termijn te beëindigen wanneer beslag
is gelegd op het loon van de werknemer ten gevolge van een
kredietovereenkomst bepaald door de wet van 12 juni 1991 op het
consumentenkrediet. Bv. mensen met schulden
9.3.6. WIJZIGINGSBEDING: Het beding waarbij de werkgever zich het recht
voorbehoudt om de voorwaarden van de overeenkomst eenzijdig te wijzigen is
nietig. Bv. uurrooster, loon, …
10. Schorsing van de arbeidsovereenkomst
= een tijdelijk niet uitvoeren van de arbeidsovereenkomst. In een aantal gevallen
houden sommige of alle gevolgen van de overeenkomst op te bestaan, zonder dat
een einde wordt gesteld aan de overeenkomst. In sommige gevallen houden zowel
de verplichtingen van de werkgever als die van de werknemer op, in andere gevallen
behoudt de werknemer wel gedurende een zekere zin zijn recht op het volledige loon
of op een gedeelte ervan.
10.1. Overmacht: Overmacht is een gebeurtenis die niet te voorzien of niet te
voorkomen is en die de uitvoering van de verbintenis onmogelijk maakt. Wie zich
op overmacht beroept, moet die bewijzen. Als er overmacht is, moet de
schuldenaar zijn verbintenis niet bewijzen. Overmacht belet dat de partij die haar
verbintenis niet uitvoert daarvoor aansprakelijk kan worden gesteld. Bv. door brand
10.2. Onvolledige arbeidsdag: Wanneer de werknemer geschikt is om te werken op
het ogenblik dat hij zich naar het werk begeeft, wordt de arbeidsovereenkomst
geschorst en behoudt de werknemer zijn recht op loon in de volgende gevallen:
 Wanneer hij te laat op het werk aankomt of er niet aankomt wegens een
oorzaak onafhankelijk van zijn wil. Bv. treinstaking, file, …
 Wanneer hij het werk niet kan beginnen of voortzetten wegens een oorzaak
onafhankelijk van zijn wil.  Wanneer hij het werk niet kan/wil beginnen of
voortzetten wegens een staking (bij actieve deelname aan de staking)
behoudt hij het recht op loon niet.
10.3. Jaarlijkse vakantie: De uitvoering van de overeenkomst wordt geschorst de
dagen waarop de onderneming wegens jaarlijkse vakantie gesloten is, alsook de
dagen waarop de werknemer buiten die periode jaarlijks vakantie neemt. Als de
35
Recht
10.4.
10.5.
10.6.
10.7.
10.8.
werkgever opzegging geeft tijdens de vakantie, begint de termijn ten vroegste na
het einde van de vakantie ( = wanneer je terug bent). De opzegging die door de
werkgever gegeven is voor de vakantie wordt tijdens die periode geschorst.
Zetelen in arbeidsgerechten: Gedurende de tijd dat de werknemer als
raadsheer of rechter in sociale zaken moet zetelen in de arbeidshoven en
rechtbanken wordt de uitvoering van de arbeidsovereenkomst geschorst.
Uitoefening van politiek mandaat: Burgermeesters, schepenen, voorzitters en
leden van de districtsraden en OCMW-voorzitters kunnen met betrekking tot de
uitoefening van hun mandaat hun arbeidsprestaties verminderen. Er is geen
loonplicht voor de werkgever voor het politiek verlof.
Voorlopige vrijheidsberoving: De overeenkomst wordt geschorst gedurende de
periode dat de werknemer afwezig is tijdens maatregelen van voorlopige
vrijheidsberoving. Er is geen loon verschuldigd.
Kort verzuim.: De werknemer heeft het recht om van het werk afwezig te zijn met
behoud van zijn normaal loon:
 ter gelegenheid van familiegebeurtenissen
 voor de vervulling van staatsburgerlijke verplichtingen of van burgerlijke
verplichtingen
 in geval van verschijning voor het gerecht
Ziekte en ongeval: De onmogelijkheid voor de werknemer om zijn werk te
verrichten ten gevolge van ziekte en ongeval, schorst de uitvoering van de
overeenkomst. Verplichtingen van de werknemer en rechten van de werkgever:
 Meldingsplicht: de werknemer is verplicht zijn werkgever onmiddellijk op de
hoogte te brengen van zijn arbeidsongeschiktheid
 Geneeskundig getuigschrift: de werknemer dient aan de werkgever een
geneeskundig getuigschrift voor te leggen op verzoek van de werkgever.
Behoudens in geval van overmacht moet de werknemer het getuigschrift
aan de werkgever overmaken of geeft hij het op de onderneming af binnen
2 werkdagen vanaf de dag van de ongeschiktheid.
 Controle door de werkgever: de werkgever mag de voorgehouden
arbeidsongeschiktheid van zijn werknemer controleren en trachten te
bewijzen dat de werknemer in werkelijkheid niet arbeidsongeschikt is. De
werknemer mag niet weigeren een controlearts te ontvangen, noch zich
door deze te laten onderzoeken. De controlearts heeft als opdracht na te
gaan of de werknemer werkelijk arbeidsongeschikt is en de waarschijnlijke
duur van de arbeidsongeschiktheid te verifiëren
 Gewaarborgd loon :in geval van schorsing van de arbeidsovereenkomst
wegens de onmogelijkheid voor de werknemer om zijn werk te verrichten
tengevolge van ziekte of ongeval, wordt er aan de werknemer een bepaald
loon toegekend, hoewel hij geen arbeid verricht; dit is het gewaarborgd
loon.
Er geldt een verschillende regeling voor werklieden en bedienden.
 Gewaarborgd loon voor werklieden: De eerste 7 dagen moet de werkgever
100 % van het loon betalen. Carensdag : wanneer de
arbeidsongeschiktheid geen veertien dagen duurt, is de eerste werkdag
van de periode van arbeidsongeschiktheid een carensdag: de periode van
gewaarborgd loon begint de volgende dag. De tweede periode van 7
36
Recht
dagen: de werkman heeft recht op 60% van zijn loon gedurende de eerste
7 dagen die volgen op de eerste periode van 7 dagen.
 Gewaarborgd loon voor bedienden: De bediende die is aangeworven voor
onbepaalde tijd, voor een bepaalde tijd van ten minste drie maanden of
voor een duidelijk omschreven werk waarvan de uitvoering normaal een
tewerkstelling van ten minste drie maanden vergt, behoudt het recht op
loon gedurende de eerste dertig dagen van arbeidsongeschiktheid wegens
ziekte of ongeval.
 De bediende die is aangeworven op proef, voor een bepaalde tijd van
minder dan drie maanden of voor een duidelijk; omschreven werk waarvan
de uitvoering normaal een tewerkstelling van drie maanden vergt, heeft
recht, in geval van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of wegens
ongeval, op zijn loon voor een periode van zeven dagen en op 60 pct. van
het loon gedurende de zeven daaropvolgende dagen .
10.9. Zwangerschapsonderzoeken: De uitvoering van de overeenkomst wordt
geschorst tijdens de duur van de afwezigheid van de zwangere werkneemster voor
zwangerschapsonderzoeken.
10.10. Zwangerschaps – en bevallingsrust: Tijdens de periode van zwangerschapsen bevallingsrust (15 weken) is de arbeidsovereenkomst geschorst.
10.11. Borstvoedingspauze: De werkneemster heeft het recht haar arbeidsprestaties
te schorsen om haar kind met moedermelk te voeden en/of melk af te kolven.
Deze periode van schorsing van de arbeidsovereenkomst wordt niet bezoldigd
door de werkgever. De werkneemster heeft wel het recht op een uitkering van de
ziekte – en invaliditeitsuitkering.
10.12. Vaderschapsverlof: Een werknemer heeft het recht ter gelegenheid van de
geboorte van zijn kind van het werk afwezig te zijn gedurende 10 dagen. De
eerste 3 dagen van het vaderschapsverlof behoudt de werknemer zijn loon ten
laste van de werkgever. De volgende 7 dagen betaalt het ziekenfonds een
gedeelte van het brutoloon.
10.13. Adoptieverlof: De werknemer die een kind adopteert, heeft recht op een
adoptieverlof gedurende een periode van 6 weken als het kind nog geen drie jaar
is of maximum 4 weken als het kind drie jaar of ouder is. Voor een kind ouder
dan acht jaar wordt geen adoptieverlof meer voorzien.
10.14. Verlof om dwingende reden: Werknemers uit de privésector hebben het recht
in totaal maximum 10 dagen per kalenderjaar van het werk afwezig te blijven
zonder loon omwille van een dwingende reden. Onder dwingende reden moet
worden verstaan: elke niet te voorziene, los van het werk staande gebeurtenis
die de dringende en noodzakelijke tussenkomst van de werknemer vereist en dit
voor zover de uitvoering van de arbeidsovereenkomst die tussenkomst
onmogelijk maakt. Enkele specifieke gevallen:
 Ziekte, ongeval of hospitalisatie van een persoon die met de werknemer
onder hetzelfde dak woont, zoals de echtgenoot of de persoon met wie de
werknemer samenwoont of een ouder, een kind, een tante of een oom van
de werknemer, van de echtgenoot of van de persoon met wie hij
samenwoont.
 Ernstige materiële beschadiging van de bezittingen van de werknemer
37
Recht

Het bevel tot persoonlijke verschijning in de rechtszitting wanneer de
werknemer partij is in een rechtszaak (aan griffier briefje voor het werk
vragen)
10.15. Oorzaken van schorsing enkel van toepassing op het werkliedencontract:
Het slechte weer schorst de uitvoering van de overeenkomst voor zover het werk
onmogelijk wordt en op voorwaarde dat de werkman werd verwittigd dat hij zich
niet op het werk moet aanbieden. Bv. arbeider in de bouw. Tijdens de periode
van schorsing heeft de werkman geen recht op loon, maar kan hij eventueel recht
hebben op werkloosheidsuitkering. Als de schorsing lager duurt dat 1 maand
heeft de werkman het recht om de overeenkomst te beëindigen zonder
opzegging.
10.16. Thematische verlofstelsels
 Verlof voor palliatieve zorgen: Geeft een werknemer de mogelijkheid zich
toe te leggen op de verzorging van een persoon uit de naaste omgeving die
ongeneeslijk ziek is en die zich in de terminale fase bevindt. De werknemer
kan zijn loopbaan gedeeltelijk of volledig schorsen gedurende één maand,
een periode die met één maand kan verlengd worden. Dit verlof is een
recht en de werknemer is beschermd tegen ontslag. Hij ontvangt een
onderbrekingsvergoeding tijdens de periode van de schorsing van de
arbeidsovereenkomst.
 Verlof voor de bijstand van een zwaar ziek familielid: Werknemers hebben
het recht om de loopbaan gedurende maximaal 12 maanden te
onderbreken of de prestaties gedurende maximaal 24 maanden te
verminderen voor de bijstand van een zwaar ziek lid van het gezin of van
de familie tot de tweede graad. Zware ziekte is die ziekte of medische
ingreep waarvan de behandelende geneesheer oordeelt dat elke vorm van
sociale, familiale of emotionele bijstand of verzorging nodig is voor het
herstel.
 Het ouderschapsverlof: Elke werknemer op wie de wet betreffende de cao’s
en de paritaire comités van toepassing is, heeft recht op
ouderschapsverlof. De uitvoering van de arbeidsovereenkomst kan volledig
geschorst worden gedurende drie maanden vanaf de geboorte van een
kind tot het 6 jaar wordt. De werknemer kan drie maanden
loopbaanonderbreking aaneengesloten nemen of hij kan deze periode naar
keuze in maanden opsplitsen. Hij heeft ook de mogelijkheid te kiezen voor
een vermindering van de arbeidsprestaties met 1/5 gedurende een periode
van 15 maanden als hij voltijds is tewerkgesteld. Om in aanmerking te
komen voor het ouderschapsverlof moet de werknemer gedurende 15
maanden die voorafgaan aan zijn aanvraag tenminste 12 maanden
tewerkgesteld zijn bij die werkgever.
11. Einde van de arbeidsovereenkomst
11.1. Algemeen: In het Belgisch arbeidsovereenkomstenrecht heeft elke partij steeds
de mogelijkheid de beëindiging van de arbeidsovereenkomst aan de andere partij
op te dringen, zonder dat deze laatste het recht heeft de verdere uitvoering van de
overeenkomst te vorderen. Ontslag is de handeling waarbij een partij aan de
andere partij ter kennis brengt dat zij besloten heeft de arbeidsovereenkomst te
beëindigen. Ontslag is een eenzijdige handeling die aan geen vormvereisten is
38
Recht
onderworpen. Opzegging is de voorafgaandelijke bekendmaking van de datum
waarop de arbeidsovereenkomst een einde zal nemen. De opzeggingstermijn is de
tijdsruimte die ligt tussen het tijdstip waarop de opzegging een aanvang neemt en
het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst werkelijk een einde neemt. De
kennisgeving van de opzegging dient op straffe van nietigheid schriftelijk te
gebeuren. De opzeggingsbrief dient begin en de duur van de opzeggingstermijn te
vermelden.
11.2. Hoe kan een arbeidsovereenkomst beëindigd worden?
11.2.1. MOGELIJKHEDEN: De arbeidsovereenkomst kan beëindigd worden:
 door het einde van de termijn bij een contract voor een bepaalde duur
 door het voltooien van het werk bij een contract voor een bepaald werk
 door de wil van één van de partijen bij een contract voor onbepaalde duur
 door een dringende reden
 door het overlijden van een werknemer, NIET bij overlijden van werkgever
 door overmacht
11.2.2. EINDE VAN DE OVEREENKOMST DOOR OVERLIJDEN: Dit is het gevolg
van het feit dat een arbeidsovereenkomst ‘intuitu personae’ wordt aangegaan
in hoofde van de werknemer. Het overlijden van de werkgever maakt geen
einde aan de overeenkomst behalve als dat overlijden een gevolg heeft voor
de activiteit waarvoor de werknemer aangeworven is of als de overeenkomst
gesloten is met het oog op de persoonlijke medewerking. (vb. onder een
zelfstandige loodgieter werken)
11.2.3. EINDE WEGENS EEN DRINGENDE REDEN: Elke partij kan de
overeenkomst beëindigen zonder opzegging of voor het verstrijken van de
termijn om een dringende reden = elke ernstige tekortkoming die elke
professionele samenwerking tussen de werkgever en de werknemer
onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt. Bv. havenarbeider die cocaïne in
container verstopt. De rechtbank zal moeten oordelen over de dringende
reden. Dit wil niet zeggen dat elke dringende reden automatisch door de
rechter zal worden beoordeeld. De dringende reden wordt in eerste instantie
beoordeeld door de partij die het ontslag wenst te geven. Pas wanneer de
andere partij van oordeel is dat ze ten onrechte werd ontslagen om een
dringende reden kan zij aan de rechter beoordeling van de feiten vragen. Bij
betwisting: naar de arbeidsrechtbank
 Elke partij: zowel werkgever als werknemer kunnen beëindigen wegens
dringende reden
 Steeds: deze wijze van beëindiging kan zelfs wanneer de beëindiging
normaal niet mogelijk is bijv. gedurende de schorsing van de overeenkomst
 De arbeidsovereenkomst: alle arbeidsovereenkomsten kunnen worden
beëindigd om een dringende reden
Niet elke ernstige tekortkoming van een van de partijen maakt de
professionele samenwerking onmiddellijk en definitief onmogelijk.
Kenmerkend is dat de arbeidsovereenkomst niet meer in stand kan gehouden
worden, zelfs niet voor korte tijd. Vormvereisten: ontslag wegens dringende
reden is een vorm van ontslag; het is een eenzijdige rechtshandeling
waardoor een partij bij een arbeidsovereenkomst te kennen geeft dat zij de
overeenkomst wenst te beëindigen. Het ontslag wegens dringende reden
39
Recht
maakt een einde aan de arbeidsovereenkomst op het ogenblik waarop de
partij die ontslag geeft aan de andere partij haar wil om te overeenkomst te
beëindigen ter kennis brengt. Het ontslag om dringende reden is aan geen
enkele vormvereiste onderworpen. Er zijn wel vormvoorwaarden
voorgeschreven voor de kennisgeving van de redenen die het ontslag
rechtvaardigen. Als een van de partijen die arbeidsovereenkomst wil
beëindigen wegens een dringende reden dan moet:
 De overeenkomst beëindigd worden binnen de drie werkdagen nadat het
feit ter rechtvaardiging ervan bekend is aan de partij die zich er op beroept
 De reden van het ontslag meegedeeld moet worden binnen de drie
werkdagen na het ontslag (werkdag = elke dag die geen zondag of
wettelijke feestdag is)
De kennisgeving moet op straffe van nietigheid uitsluitend gebeuren op de
drie volgende werkwijzen: bij aangetekende brief, bij deurwaardersexploot of
door afgifte van een geschrift aan de andere partij; de handtekening van deze
partij op het duplicaat van dit geschrift geldt alleen als bericht van ontvangst
van de kennisgeving. De partij die de dringende reden inroept, moet hiervan
het bewijs leveren; bovendien moet zij bewijzen dat de in de wet voorziene
termijnen in acht werden genomen. Als de procedure niet gevolgd wordt, moet
de partij die het contract beëindigd heeft het loon betalen voor de
opzegtermijn die moest nageleefd worden. Vb. huisdiefstal (= diefstal in het
bedrijf)
11.2.4. EINDE VAN DE OVEREENKOMST VOOR ONBEPAALDE DUUR: Het
contract voor onbepaalde duur kan beëindigd worden door opzegging die door
de ene partij aan de andere gegeven kan worden. De kennisgeving moet het
begin van de opzegtermijn en de duur ervan vermelden. Het ontbreken van
een van deze vermeldingen maakt de opzegging nietig. De reden van het
ontslag moet niet worden vermeld.
 Als de opzegging uitgaat van de werknemer moet de kennisgeving op
straffe van nietigheid (betrekkelijke nietigheid) gebeuren bij
deurwaardersexploot, door een aangetekende brief of door een brief die de
werknemer aan de werkgever afgeeft en waarbij de werkgever voor
ontvangst tekent op het dubbel van de opzegbrief.
 Als de opzegging uitgaat van de werkgever, kan de kennisgeving van de
opzegging, op straffe van nietigheid (absolute nietigheid), enkel gebeuren
door een aangetekende brief of bij deurwaardersexploot.
 Als de opzegtermijn niet wordt nageleefd, is de partij die de overeenkomst
beëindigt verplicht het loon te betalen voor de duur van de opzegtermijn of
van het niet nageleefde deel ervan.
11.2.5. EINDE VAN DE OVEREENKOMST VOOR EEN BEPAALDE DUUR OF
BEPAALD WERK: Arbeidsovereenkomst eindigt van rechtswege bij het einde
van de termijn of bij het beëindigen van het werk. Wordt het werk voortgezet
na het verloop van de voorziene duur, dan ontstaat er van rechtswege een
overeenkomst voor onbepaalde duur. Als de overeenkomst voortijdig
beëindigt wordt zonder een dringende reden, dan moet er een vergoeding
betaald worden die gelijk is aan het loon voor het niet verlopen gedeelte van
de voorziene duur. Er moet echter niet meer betaald worden dan het dubbele
40
Recht
van het loon voor een opzegtermijn die verplicht zou zijn bij een overeenkomst
voor onbepaalde duur.
11.2.6. OUTPLACEMENT: Geheel van begeleidende diensten en adviezen die in
opdracht van een werkgever en op zijn kosten door een outplacementbureau
worden verleend om een werknemer in staat te stellen zelf of binnen een zo
kort mogelijke termijn een betrekking te vinden bij een nieuwe werkgever of
een beroepsbezigheid als zelfstandige te beginnen (o.m. psychologische
begeleiding, hulp bij opstellen van een c.v. edm). Om recht te hebben op
outplacement moet de ontslagen werknemer een arbeidsovereenkomst
hebben gesloten met de werkgever en de leeftijd van 45 jaar bereikt hebben
op het ogenblik waarop het ontslag gegeven is en minstens één jaar
ononderbroken in dienst zijn bij die werkgever. Outplacement is een recht,
geen verplichting en de werknemer moet het schriftelijk vragen aan de
werkgever binnen de twee maanden na de beëindiging van de
arbeidsovereenkomst.
11.3. Einde van de arbeidsovereenkomst voor werklieden: De opzegtermijn wordt
steeds bepaald in verhouding met de anciënniteit van de werknemer d.w.z. het
aantal jaren dat de werknemer in dienst is geweest van dezelfde werkgever.
Conventionele anciënniteit: partijen kunnen overeenkomen dat ook de dienstjaren
bij de vorige werkgever in aanmerking te nemen bij de bepaling van de anciënniteit
of fictieve anciënniteit toekennen. De opzeggingstermijn is vastgesteld op 28
dagen wanneer de opzegging van de werkgever uitgaat en op 14 dagen wanneer
de opzegging van de werkman uitgaat. Deze termijnen worden verdubbeld wat de
werklieden betreft die gedurende ten minste 20 jaar ononderbroken bij dezelfde
onderneming in dient zijn gebleven. Tijdens de opzegtermijn mag de werkman
tweemaal per week een halve dag afwezig zijn met behoud van loon om ander
werk te zoeken. Als de opzegtermijn korter is dan 7 dagen mag hij maar een halve
dag per week afwezig zijn. Willekeurige afdanking : ontslag om reden die geen
verband houden met de geschiktheid of het gedrag van de werknemer of die niet
berusten op de noodwendigheden inzake de werking van de onderneming.
Willekeurige afdanking is enkel van toepassing op werknemers met een
werkliedencontract voor onbepaalde duur (vb. o.w.v. te weinig werk). Als er
willekeurige afdanking is, moet de werkgever een vergoeding betalen die gelijk is
aan het loon van 6 maanden.
11.4. Einde van de arbeidsovereenkomst voor bedienden: Met maakt een
onderscheid tussen “hogere” en “lagere” bedienden. Minder dan 28.093 euro =
lagere bediende. Meer dan 28.093 euro = hogere bediende. Opzeggingstermijn
lagere bedienden:
 de opzeggingstermijn welke door de werkgever moet worden in acht
genomen, bedraagt ten minste drie maanden voor de bedienden die minder
dan 5 jaar in dienst zijn. Deze termijn wordt vermeerder met drie maanden
bij de aanvang van elke nieuwe periode van 5 jaar dienst bij dezelfde
werkgever
 de opzeggingstermijn die door de werknemer in acht moet worden
genomen bedraagt de helft van de door de werkgever in acht te nemen
termijn; het maximum is vastgesteld op 3 maanden
Schematisch:
41
Recht
anciënniteit
0-5 jaar
5-10 jaar
10 - 15 jaar
15-20 jaar
opzegging uitgaand van de
werkgever
werknemer
3 maanden
1 1/2 maanden
6 maanden
3 maanden
9 maanden
3 maanden
12 maanden
3 maanden
In beginsel komt het aan de partijen toe de duur van de opzeggingstermijn te
bepalen. Overeenkomst over de opzeggingstermijn:
 deze overeenkomst kan niet geldig worden gesloten voor de opzegging
 indien partijen niet tot een akkoord komen moet de rechter de
opzeggingstermijn bepalen, met als enige beperking dat de termijn niet
korter mag zijn dan de wettelijke minimumtermijn voor lagere bedienden
(opzegtermijn kan verhogen)
Opzeggingstermijn hogere bedienden: De door de werkgever en bediende in acht
te nemen opzeggingstermijnen worden vastgesteld hetzij bij de overeenkomst,
gesloten ten vroegste op het ogenblik waarop de opzegging wordt gegeven, hetzij
door de rechter. Indien de opzegging wordt gegeven door de werkgever, mag de
opzeggingstermijn niet korter zijn dan de voor lagere bedienden vastgestelde
termijnen. Criteria voor het bepalen van de opzeggingstermijn: De
opzeggingstermijn dient door de rechter te worden bepaald met inachtneming van
de op het tijdstip van de kennisgeving van de opzegging voor de bediende
bestaande kans om spoedig een gelijkwaardige betrekking te vinden, rekening
houdend met zijn anciënniteit, zijn leeftijd en van het bedrag van zijn loon.
Volgende omstandigheden worden geacht geen invloed te hebben op de bepaling
van de opzeggingstermijn:
 tekortkomingen van de werknemer aan zijn verplichtingen
 gezinssituatie van de werknemer
 de vrijstelling van prestaties tijdens de opzeggingstermijn
Verschillende auteurs hebben formules opgesteld voor de berekeningen van de
opzeggingstermijn (o.m. Formule Claeys). Gedurende de opzegtermijn mag de
bediende tweemaal per week een halve dag afwezig zijn met behoud van loon om
ander werk te zoeken.
42
Recht
DEEL 5: JUSTITIEHUIS ANTWERPEN (Werkwijze en Deontologie)
H.1.: Inleiding
1. Missie en visie
Opstart in 1999 (nasleep zaak Dutroux). Om de efficiëntie en de effectiviteit van
justitie te verbeteren, de humane aanpak te optimaliseren en de toegankelijkheid te
verhogen. Herstellen van de verstoorde relaties tussen dader, slachtoffer en
maatschappij.
2. Organogram
Minister
DirectoraatGeneraal
Rechtelijke
Organisatie
Directoraat-Generaal
Wetgeving,
Fundamentele rechten
en vrijheden
DirectoraatGeneraal Penitaire
Inrichtingen
DirectoraatGeneraal
Justitiehuizen
3. Gerechtelijk arrondissement
1 justitiehuis per gerechtelijk arrondissement: Vlaanderen; Antwerpen, Brugge,
Brussel, Dendermonde, Gent, Hasselt, Ieper, Kortrijk, Leuven, Mechelen,
Oudernaarde, Tongeren, Turnhout, Veurne. Bevoegdheid van het justitiehuis wordt
bepaald door de woonplaats van de cliënt.
4. Samenstelling Justiehuis
Directeur – Kernprocesmanager (voor grote justitiehuizen) – Coördinator –
Justitieassisstenten – Secretariaat
43
Recht
H.2.: Taken van het Justitiehuis
1. Eerstelijnshulp
Burger met vragen of problemen gelinkt aan de bevoegdheidsdomeinen van het
jusitetiehuis onthalen, naar zijn vraag luisteren, hem informeren en waar nodig
doorverwijzen naar bevoegde instanties of personen. Mogelijkheid gratis consultatie
advocaat (enkel advies). Juridische eerstelijnsbijstand = het gratis kunnen stellen van
juridische vragen aan advocaten. Eerstelijnshulp: Justitieassistenten verstrekken
algemene informatie en verwijzen – indien nodig – naar bevoegde diensten.
Doelgroep: Iedereen die in aanraking komt met de gerechtelijke wereld en op zoek is
naar informatie. Daders, slachtoffers, ooggetuigen, derden, ‘ik ben opgeroepen voor
een dagvaarding…’, …
2. Burgerrechtelijke opdrachten
Sociale studie in het kader van een burgerlijke procedure om een geïndividualiseerde
beslissing mogelijk te maken (gevraagd door jeugdrechter, rechter in kortgeding of
rechter in burgerlijke zaken, Hof van Beroep). Deze studies hebben voornamelijk
bertrekking op de verblijfsregeling en de omgangsregeling van minderjarige kinderen,
het ouderlijk gezag of een herziening hieromtrent. Doel is de opdrachtgever te
informeren over de familiale dynamiek, de huidige leefsituatie van de betrokken
partijen, de minderjarige kinderen en hun visie en indien mogelijk een advies te
formuleren.
Betwisting inzake ouderlijk gezag  Rechtbank  Burgerrechtelijke opdracht
3. Slachtofferonthaal (niet gehuisd in justitiehuis)
Binnen de parketten en rechtbanken een onthaalstructuur op poten zetten voor de
slachtoffers opdat ze gedurende de gerechtelijke afhandeling de nodige aandacht
krijgen en van hun rechten gebruik kunnen maken. Taken van de dienst
slachtofferonthaal: onthaal, luisteren en informatie / bijstand / doorverwijzing /
tussenkomst in het kader van de strafuitvoering (oa slachtofferfiches) / structurele
acties (oa sensibiliseren magistratuur).
4. Bemiddeling in strafzaken
Afhandelingsmodaliteit voor misdrijven waarvoor de Procureur des Konings niet meer
dan 2 jaar hoofdgevangenis zou vorderen indien hij de verdachte zou vervolgen.
Procedure: voorbereiding (tussen dader en slachtoffer tot een overeenkomst komen
betreffende de schade (moreel en/of materieel) veroorzaakt door het misdrijf &
voorstel bijkomende maatregel (cursus, therapie of dienstverlening) uitwerken) 
Proces Verbaal van Overeenkomst/Zitting  Opvolging verdachte ivm naleving van
de in het proces verbaal opgenomen voorwaarden  Verval van strafvordering  Bij
niet naleving voorwaarden  dagvaarding.
Procureur des Konings  Bemiddeling in strafzaken (BiS)
Opdrachtgever
5. Daderbegeleiding
 Vrijheid onder voorwaarden als alternatief viir de voorlopige hechtenis
 Probatie
44
Recht


Autonome werkstraf
Penitentiaire opdrachten: voorwaardelijke en voorlopige invrijheidstelling,
beperkte detentie, elektronisch toezicht, terbeschikkingstelling van de
regering, vrijheid op proef in het kader van een internering
5.1. Vrijheid onder voorwaarden als alternatief voor de voorlopige hechtenis: De
onderzoeksrechter beslist in de loop van de eerste vijf dagen van de voorhechtenis,
en doorheen de duur van het onderzoek, of een persoon vrijgesteld kan worden
onder voorwaarden. Ook de Raadkamer na vijf dagen) en de Correctionele
Rechtbank (na het onderzoek) kunnen VOV opleggen. Een vrijheid onder
voorwaarden heeft een maximale duur van drie maanden, telkens te verlengen met
drie maanden tot de datum van het vonnis. Bv.: werk zoeken, vast adres,
begeleiding volgen voor alcohol/drugs of agressie, geen contact met slachtoffer,
straat- of regioverbod, uitgangsverbod, … Taak van de justitieassistent:
 Controle van de voorwaarden (aan de hand van attesten).
 Rapportage aan de opdrachtgever (onderzoeksrechter en/of Procureur des
Konings) over functioneren van betrokkene en zijn houding naar de
voorwaarden toe.
 Ondersteuning en motivering.
Onderzoeksrechter kan betrokkene terug aanhouden indien hij zich niet aan de
voorwaarden houdt of nieuwe feiten pleegt.
Gerechtelijk onderzoek
↓
Onderzoeksrechter
↓
Arrestatie van de verdachte
Voorlopige hechtenis - - - → Vrijheid onder voorwaarden (VOV)
5.2. Probatie
 Probatieopschorting: de uitspraak van de veroordeling wordt opgeschort
voor een proeftermijn van minimum 1 jaar en maximum 5 jaar. Er wordt
geen straf uitgesproken maar de betrokkene wordt wel schuldig bevonden.
 Probatieuitstel: de tenuitvoering van de straf wordt uitgesteld voor een
proeftermijn van minimum 1 jaar en maximum 5 jaar. Hier wordt wel een
straf uitgsproken maar de uitvoering ervan wordt uitgesteld.
Aan de opschorting of het uitstel kunnen voorwaarden worden gekoppeld en dan
spreken we van probatieopschorting en –uitstel. Bv.: gaan werken of werk zoeken,
behandeling volgen inzake drugs/alcohol of seksuele problematiek, …
Probatiecommissie:
 Op de uitvoering van de probatiemaatregel wordt toegezien door de
probatiecommissie.
 Indien de betrokkene de voorwaarden niet nakomt of nieuwe feiten pleegt
en hiervoor veroordeeld wordt, kan de probatiecommissie een voorstel tot
herroeping indienen.
 Het dossier wordt terug naar de Rechtbank gestuurd. Deze kan het dossier
terugsturen naar het Justitiehuis om de begeleiding terug op te nemen, kan
de voorwaarden aanpassen of kan een straf uitspreken.
45
Recht
Taak van de justitieassistent:
 Controle van de voorwaarden (aan de hand van attesten)
 Meehelpen om de voorwaarden in te vullen (bv. doorverwijzen naar
hulpverleningsinstantie)
 Rapportage over het verloop van de maatregel aan de probatiecommissie.
Maatschappelijke enquête: de Correctionele Rechtbank, het Hof van Beroep of de
Politierechtbank kan een maatschappelijke enquête vragen met het oog op de
toepassing van een probatiemaatregel of autonome werkstraf.
Rechtbank
↓
Probatie
Probatie - opschorting Probatie - uitstel
Probatie; er heeft nog geen uitspraak plaatsgevonden
5.3. Autonome werkstraf: In correctionele zaken en politiezaken kan de rechter als
hoofdstraf een werkstraf opleggen. De rechter voorziet ook een vervangende straf
(geldboete of gevangenisstraf) ingeval de werkstraf niet wordt uitgevoerd. De
werkstraf bedraagt minstens 20 uren en ten hoogste 300 uren. Ze moet uitgevoerd
worden binnen de 12 maanden na de dag waarop de rechterlijke beslissing in kracht
van gewijsde is gegaan. De veroordeelde verricht de werkstraf kosteloos tijdens zijn
vrije tijd. De werkstraf wordt uitgevoerd binnen vzw’s of openbare diensten. Een
veroordeling tot een werkstraf van meer dan 60 uren en een werkstraf waarbij een
bijkomende straf (bv. rijverbod of geldboete) uitgesproken wordt, komt op het
strafblad. Probatiecommissie:
 De probatiecommissie kijkt toe op de uitvoering van de werkstraf.
 Als de werkstraf niet of gedeeltelijk wordt uitgevoerd, meldt de
justitieassistent dit aan de probatiecommissie. De probatiecommissie kan
beslissen de justiabele een tweede kans te geven of het dossier over te
maken aan het parket met de vraag tot uitvoering van de vervangende
straf.
Taak van de justitieassistent
 Bepalen van de invulling van de werkstraf (rekening houdend met
mogelijkheden en beperkingen van de betrokkene). < 30 jaar:
samenwerking met dispachtingsdienst vzw Elegast 
eindverantwoordelijkheid blijft bij justitieassistent. > 30 jaar: de
justitieassistent volgt het dossier volledig op.
 Rapportage aan de probatiecommissie over het verloop van de werkstraf.
Rechtbank  Autonome werkstraf ~ dienstverlening
5.4. Peniteniaire opdrachten: Voorlichtingstaken: Met het oog op toekenning van
penitiair verlof, onderbreking van de strafuitvoering, voorwaardelijke of voorlopige
invrijheidstelling, beperkte detentie of elektronisch toezicht, kan de
gevangenisdirecteur het Justitiehuis belasten met een maatschappelijke enquête.
Bedoeling van deze enquête is om een zicht te krijgen op het opvangmilieu van de
betrokkene, hun mogelijkheden tot opvang, eventuele problemen, …
Begeleidingstaken:
 Voorwaardelijke of voorlopige invrijheidstelling
 Beperkte detentie
46
Recht
 Elektronisch toezicht
 Terbeschikkingstelling van de regering
 Vrijheid op proef in het kader van een internering
5.4.1. VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSSTELLING: Persoon die veroordeeld
werd tot een gevangenisstraf wordt vrijgesteld onder bepaalde voorwaarden.
Tijdsvoorwaarden: 1/3de van de gevangenisstraf moet ondergaan zijn (10 jaar
bij levenslange veroordeling). Duur van de proeftermijn: aantal maanden van
de gevangenisstraf die de betrokkene nog moest ondergaan met een
minimum van 2 jaar en een maximum van 10 jaar. VI wordt toegekend door de
Strafuitvoeringsrechtbank. Bv. van voorwaarden: vast adres, dagbesteding
hebben, afbetalen burgerlijke partij, begeleiding voor drug/alcohol/psychische
of seksuele problematiek, budgetbegeleiding, … Taak justitieassistent:
 Controle van de voorwaarden (aan de hand van attesten)
 Begeleiden om de voorwaarden in te vullen/ondersteuning
 Rapporteren aan de strafuitvoeringsrechtbank over het verloop van de
maatregel
Strafuitvoeringsrechtbank kan maatregel intrekken indien de betrokkene de
voorwaarden niet naleeft of een nieuwe veroordeling krijgt. Voorlopige
invrijheidstelling:
 Zelfde principe als voorwaardelijke invrijheidstelling
 Totale gevangenisstraf is minder dan 3 jaar (VI: meer dan 3 jaar)
 Toekenning door Directie Detentiebeheer
 Kan zowel met als zonder voorwaarden worden toegekend
5.4.2. BEPERKTE DETENTIE: De persoon verblijft nog in de gevangenis maar mag
overdag de gevangenis verlaten om een opleiding te volgen of te gaan werken
(maximum 12u per dag). Tijdsvoorwaarden: 6 maanden voordat betrokkene in
de tijdsvoorwaarden voor voorwaardelijke invrijheidstelling komt. Duur:
onbepaald. Na deze maatregel krijgt betrokkene vaak elektronisch toezicht
en/of voorwaardelijke invrijheidstelling. De beperkte detentie wordt toegekend
door de Strafuitvoeringsrechtbank en kan door hen ook wordeningetrokken
om dezelfde redenen als bij een voorwaardelijke invrijheidstelling. Zelfde
voorwaarden als bij een voorwaardelijke invrijheidstelling. Taak
justitieassistent:
 Opmaken van het uurrooster (wanneer mag de de betrokkene de
gevangenis verlaten en wanneer niet)
 Controle van de voorwaarden (aan de hand van attesten, bv. loonfiches,
aanwezigheidsattesten van begeleiding, …)
 Begeleiding om de voorwaarden in te vullen/ondersteuning
 Rapporteren aan de Strafuitvoeringsrechtbank over het verloop van de
maatregel
Penitentiair verlof: 36u gevangenis verlaten (1 tot 4 keer per maand)
5.4.3. ELEKTRONISCH TOEZICHT: De persoon brengt het geheel of een deel van
zijn vrijheidstraf buiten de gevangenis door volgens een bepaald
uitvoeringsplan (naleving uurrosster en voorwaarden), waarvan de naleving
onder meer door elektronische middelen (enkelband) wordt gecontroleerd.
Tijdsvoorwaarden: 6 maanden voordat betrokkene in de tijdsvoorwaarden
voor voorwaardelijke invrijheidstelling komt. Duur:gedeelte van of volledige
47
Recht
vrijheidstraf. Onderscheid totale gevangenisstraf. < 3 jaar: toekenning door
gevangenisdirecteur of bij bepaalde categorieën van veroordeelden (seksuele
delinquenten of geen verblijfsvergunning) door de Directie Detentiebeheer. > 3
jaar: toekenning door Strafuitvoeringsrechtbank. Het elektronisch toezicht kan
worden ingetrokken wanneer het uurrooster of de voorwaarden niet worden
nageleefd of wanneer er een nieuwe veroordeling is. Zelfde voorwaarden als
bij voorwaardelijke invrijheidstelling. Penitentiair verlof: 36u huis verlaten (1 tot
4 keer per maand). Taak justitieassistent:
 Opmaken van het uurrooster (wanneer mag de betrokkene het huis
verlaten en wanneer niet)
 Controle van de voorwaarden (aan de hand van attesten, bv. loonfiches,
aanwezigheidsattesten van begeleiding, …)
 Begeleiding om de voorwaarden in te vullen/ondersteuning
 Rapporteren aan de Strafuitvoeringsrechtbank of de gevangenisdirecteur
over het verloop van de maatregel
Controle binnen- en buitengaan: Nationaal Centrum Elektronisch Toezicht.
5.4.4. TERBESCHIKKINGSTELLING VAN DE REGERING: Bijkomende straf
(bovenop gevangenisstraf) waarbij de betrokkene wordt veroordeeld tot een
opvolging door de minister van Justitie. Start na het verstrijken van de
gevangenisstraf en/of eventuele proeftermijn. Directie Detentiebeheer beslist
om de betrokkene verder gevangen te houden of hem vrij te laten onder
voorwaarden. Duur: minimum 5 jaar, maximum 20 jaar. De TBR kan worden
ingetrokken bij niet-naleving voorwaarden of nieuwe veroordeling. Zelfde
voorwaarden als bij een voorwaardelijke invrijheidstelling. Taak
justitieassistent:
 Controle van de voorwaarden (aan de hand van attesten)
 Begeleiding om de voorwaarden in te vullen/ondersteuning
 Rapporteren aan de Directie Detentiebeheer over het verloop van de
maatregel
5.4.5. VRIJHEID OP PROEF IN HET KADER VAN EEN INTERNERING: Persoon
wordt door de Rechtbank geïnterneerd wanneer hij ontoereikingsvatbaar
wordt verklaard voor de feiten die werden gepleegd (geen straf maar een
maatregel). Ontoereikingsvatbaar:
 De feiten zijn bewezen
 Op het ogenblik van de feiten + op het ogenblik van de berechting vindt de
persoon zich in staat van krankzinnigheid, ernstige staat van
geestesstoornis of is hij ongeschikt om daden te controleren.
De commissie tot bescherming van de maatschappij beslist over de
tenuitvoerlegging van de internering:
 Opsluiting in de gevangenis
 Vrijstelling op proef (VOP), bv. opvangcentrum, zelfstandig wonen,
psychiatrische opname
Duur van de internering en/of VOP: onbepaald (wordt beslist door commissie
tot bescherlimg van de maatschappij). Bv. van voorwaarden verbonden aan
de VOP: psychiatrische behandeling, dagbesteding, verbod van alcohol- of
middelengebruik, … (voorwaarden kunnen in de loop van de termijn
verzwaard worden). VOP kan worden ingetrokken door Commissie en het
48
Recht
Parket. In dit geval gaat de geïnterneerde terug naar de gevangenis. Taak van
justitieassistent:
 Controle van de voorwaarden (aan de hand van attesten).
 Meehelpen om de voorwaarden in te vullen (bv. doorverwijzen naar
hulpverleningsinstantie).
 Begeleidingsluik:recidivepreventie (inzicht delictketen, resocialiseren, …)
 Rapportage over het verloop van de maatregel aan de Commissie tot
bescherming van de maatschappij.
H.3.: Deontologie
Beroepsgeheim ten opzichte van de opdrachtgevende overheid en de cliënt/partij in
conflict. Beroepsgeheim binnen de dienst. Beroepsgeheim ten aanzien van extrene
professionelen. Informatie ten aanzien van derden.
1. Beroepsgeheim ten opzichte van de opdrachtgevende overheid en de cliënt
Artikel 458 Swb: “Geneesheren, heelkundigen, officieren van gezondheid,
apothekers, vroedvrouwen en alle andere personen die uit hoofde van hun staat of
beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn toevertrouwd, en deze
bekendmaken buiten het geval dat zij geroepen worden om in rechte getuigenis af te
leggen en buiten het geval dat de wet hen verplicht die geheimen bekend te maken,
worden gestraft met gevangenisstraf van 8 dagen tot 6 maanden en met geldboete
van 100 frank tot 500 frank.” Maar ten aanzien van de opdrachtgever is de
justitieassistent verplicht ieder nuttig element met betrekking tot het mandaat over te
maken. Artikel 29 Wb Sv: “iedere gestelde overheid, ieder openbaar officier of
ambtenaar die in de uitoefening van zijn ambt kennis krijgt van een misdaad of van
een wanbedrijf, is verplicht daarvan dadelijk bericht te geven aan de Procureur des
Konings (…) en aan die magistraat alle desbetreffende inlichtingen, processenverbaal en akten te doen bekomen.”  beroepsgeheim (uitgezonderd naar de
opdrachtgever toe) + meldingsplicht.
2. Beroepsgeheim binnen de dienst
Ten aanzien van de leidinggevende: de leidinggevende heeft recht op inzage in de
dossiers van de justitieassistent maar hij is ook gebonden aan het in acht nemen van
het beroepsgeheim. Ten aanzien van collega’s: collega’s kunnen raad vragen aan
elkaar in een dossier maar dienen zich te beperken tot het verstrekken van die
gegevens die noodzakelijk zijn om de situatie te begrijpen.
3. Beroepsgeheim ten aanzien van externe professionelen
Gedeeld beroepsgeheim: vertrouwelijke gegevens kunnen slechts onder
verschillende professionelen gedeeld worden voor zover de volgende voorwaarden
samen nageleefd worden:
 Toestemming van cliënt over informatieoverdracht.
 De gegevens kunnen slechts gedeeld worden met personen die eveneens
door het beroepsgeheim zijn gebonden.
 Enkel de gegevens die strikt noodzakelijk zijn voor het verwezelijken van
het gemeenschappelijk deel van de taken worden uitgewisseld.
Wanneer er een samenwerkingsakkoord van toepassing is, wordt er in het akkoord
geregeld welke informatie doorgegevn moet worden (bv. Vagga, U-Turn, De Sleutel).
49
Recht
4. Informatie ten aanzien van derden
Gegevens inwinnen of nagaan bij derden: toestemming van cliënt, zelf identiteit
kenbaar maken en meedelen dat de ingewonnen informatie aan de opdrachtgevende
overheid zal worden overgemaakt. Een derde neemt contact op met de
justitieassistent om informatie te vragen: beroepsgeheim. Een derde neemt contact
op met de justitieassistent om informatie te geven: enkel informatie ontvangen indien
het mag besproken worden met de cliënt en meedelen dat de informatie wordt
doorgegeven aan de opdrachtgever.
LES van 18/05: Jeugdrecht
MOF: verkeersovertreding tot moordslag, … Vroeger werden minderjarigen hetzelfde berecht
als volwassenen  met ook gevangenisstraffen! Nu jeugdbeschermingsrecht 
maatregelen van opvoeding (maatregel om opvoeding te verbeteren, onbepaalde duur, kan
afgeschaft worden of afzwakken, maar jeugdrechter kan ook strengere maatregelen
opleggen om de persoonlijkheid van de minderjarige te veranderen {jongere heeft geen
perceptie, geen eindbeeld}) tot 18 jaar, eventueel tussen 16 en 18 jaar uithandengeving
(verschijning voor de rechter). Maatregel wordt gekozen/wordt toegespitst in functie van de
persoonlijk en de leefsituatie/omstandigheden van de minderjarige. Bv. het kan zijn twee
jongens dezelfde fout begaan maar een andere straf krijgen naarmate hun verleden en
persoonlijkheid! Elke minderjarige wordt individueel berecht, zodat de maatregel afstemd op
de persoonlijkheid (verschillend met volwassenen). Bevoegdheid ligt bij de
gezinsverblijfplaats van de de minderjarige. Dus een jongere die in Antwerpen woont, wordt
berecht in Antwerpen door de jeugdrechter, ook al is de plaats van het delict buiten
Antwerpen. Dus ongeacht de plaats van de feiten wordt de minderjarige altijd op de
gezinsverblijfplaats berecht. Bij verhuizen wordt het dossier doorgestuurd naar het naar het
arrondisement van de nieuwe verblijfplaats. Jeugdsanctierecht  vergelijkbaar met
werkstraf. Minderjarige moet gratis een paar uur gaan werken. Schadevergoeding kan
betaald worden door minderjarige aan slachtoffer, men kan hier dan gunstig optreden tov de
dader.  dit gaat alleen als het slachtoffer hieraan wil meewerken! Strafprocedure van een
minderjarige:
 Voorbereidende fase van het procedure: max 8 maanden, voorlopige maatregel,
parket (onderzoeksrechter moet het misdrijf onderzoeken)
 Fase ten ongronde: openbare terechtzitting, beslissen of minderjarige in schuld is,
maatregelen ter opvoeding opleggen bij vonnis  1 jaar
 Nazorg van de minderjarige: toezicht van de jeugdrechter in overleg (eventueel tot de
leeftijd van 20 jaar)
Leeftijd wordt vastgesteld door een röntgenopname van de polsgewrichten wanneer de
leeftijd niet bekend is en de dader zou liegen.
Maatregelen:
 Berisping
 Toezicht van de sociale dienst: minderjarige opvolgen met een aantal voorwaarden
(bv. huisarrest, werken, anti-agressie cursus, …)  bij niet vervullen van
voorwaarden eventuele strengere maatregelen (open instelling {vanaf 12jaar},
gesloten instelling, …)  jeugdrechter (federale rechter) gebonden aan regels van de
instelling (wanneer de instelling volzet is, dan kan de jeugdrechter niets meer doen)
ivm de onderzoeksrechter
50
Recht


Uithandengeving: jeugdrechter is verplicht rekening te houden met het laatste verslag
van de sociale dienst bv. wanneer minderjarige zich plots goed gedraagd in de
instelling, wordt deze niet meer uit handen gegeven.
pleeggezin
MOF procedure ook toepassen op POS’ers die af en toe een misdrijf pleegt (want een POS
procedure is moeilijker, want omweg via comité van bijzondere jeugdzorg en
bemiddelingscomissie). Twee pocedures:
 Tegen de ouders: gevangenisstraf, …
 Tegen de minderjarigen: weghaling van minderjarigen en plaatsing in een pleeggezin
 brave POS minderjarige (mishandeling, psychisch geweld, …) vs. de onbuigzame
POS minderjarige
Categorie van de onbuigzamen (stoute POS’ers die geen misdrijven plegen bv. niet
luisteren, spijbelen, …)  POS procedure!
 Subsidialiteit: vrijwillige hulpverlening gaat voor op de gerechtigde hulpverlening 
omweg van CBJ en bemiddelingscommisie. Bv. bij hoogdringendheid is gerechtigde
hulp nodig (baby met heroïne in bloed, …)
 Proprtionaliteit: gezinsplaatsing gaat voor op plaatsing in een instelling, pas wanneer
er duidelijk geen goede opvoedingstechnieken merkbaar zijn wordt een plaatsing in
instelling nodig!
POS procedure
 Voorbereidende fase; 6 maand, voorlopige maatregelen, hoorrecht boven de 12 jaar,
 Fase ten gronde; vonnis van 1 jaar, ne evaluatie na 1 jaar kan verlengd worden met
telkens een jaar
 Herziening: soms met verlengenis tot 18 jaar, toezicht van jeugdrechter eindigd op 18
jaar
Burgerlijke procedures kunnen ook omgezet worden naar een POS procedure! Bv. een
ontaarde echtscheiding waarbij de kinderen psychisch mishandeld worden!  verschillende
rechters die erbij betrokken worden; vrederechter, jeugdrechter, voorzitter kortgeding, …
Echtscheidingszaken die besproken moeten worden ivm de kinderen:
 Uitoefening van het ouderlijk gezag
 Inschrijving van de kinderen (adres van één van de ouders)
 Verblijfsregeling: wanneer bij de papa en wanneer bij de mama  meestal weekweek regeling
 Onderhoudsgeld: in behoefte van het kind en in functie van het inkomen (alimentatie)
51
Download