Les 1.8 Opdrachten bij het autonome zenuwstelsel 1. Beschrijf de functie en het werkingsgebied van het autonome zenuwstelsel. Om homeostase te bewaken zijn de vegetatieve centra in het centrale zenuwstelsel betrokken bij de volgende processen: - voedsel- en vochtopname, spijsvertering en uitscheiding - bloedsomloop - energiewisseling en vet- en koolhydraatdepots - aanpassing van processen tijdens arbeid en rust - de mate van alertheid voor prikkels uit de omgeving en de reactie op stress - vegetatieve uitingen gerelateerd aan gedrag, zoals blozen 2. Beschrijf de locatie, de relaties en de functie van de hypothalamus in het kader van autonome reacties. De hypothalamus is een fylogenetisch oud, ventraal in de diencephalon gelegen gebied waaraan de vegetatief neurale en hormonale besturing uitgaat van de processen die ten dienste staan van de homeostase. Talrijke afferente en efferente banen verbinden de hypothalamus net uiteenlopende gebieden in het centrale zenuwstelsel die betrokken zijn bij het handhaven van de homeostase.In de hypothalamus zijn neuronengroepen aanwezig die de leiding hebben iver een veelheid van regelprocessen, zoals de controle op de voedingstoestand en de vochthuishouding van het lichaam. Ook worden vanuit een warmte- en koudecentrum de processen beheerst die de lichaamstemperauur stabiliseren. Er is tevens in de hypothalamus een centrum aanwezig dat het dag- en nachtritme en de daaraan gekoppelde ritmische processen in het lichaam stuurt. Daarnaast is er een groep kernen die een hromonale invloed hebben op de hormoonproductie in de hypofyse. Tot deze hypofyseotrope hromonen behoren GHRH en TRH die de afgifte van groeihormoon en schildklierhormoon uit de hypofyse sturen. Met betrekking tot de regeling van arbeid en rust kan men twee functionele afdelingen onderscheiden; het sympatische deel van het vegetatieve zenuwstelsel en het parasympatische deel van het vegetatieve zenuwstelsel 3. Maak een tabel met twee kolommen voor de sympaticus en de parasympaticus. Zet in de ene kolom alle ergotrope functies en in de andere kolom alle trofotrope functies. Ergotrope functies is het handelen wat wordt ondersteund door de sympaticus. Het stimuleren van voeding, groei en herstel van weefsels door de parasympaticus noemt men tropisch of trofotroop effect. Ergotrope functies Vasodilatatie in het vaatstelsel van actieve spieren bij aanvang van actie, waardoor de doorbloeding wordt vergroot De doorbloeding naar de darmen en huidbloedvaten wordt door vasoconstrictie verminderd Het ergotrope effect van de sympaticusis een katabool effect Trofotrope functies Het stimuleren van voeding, groei en herstel van weefsels Activeren van de totale spijsvertering van mondholte tot anus; het aanzetten van speekselvloed, productie van maagsap en de kneedbewegingen in maag en darmen In rusttoestand na arbeid is er voldoende tijd voor het omzetten van voedingstoffen in bouwstoffen voor groei en herstel van weefsels. Dit noemt men anabole processen 4. Beschrijf nauwkeurig de route van het sympatische systeem vanaf het centrale zenuwstelsel tot aan het doelorgaan. Benoem daarbij de schakelplaatsen, waar het ene neuron schakelt op een volgend neuron. Een byzonderheid van het sympatische ne parasympatische systeem is dat de axonen die het centrale zenuwstelsel verlaten met een onderbreking het doelorgaan innerveren. In de ganglia die buiten het centrale zenuwstelsel liggen, wordt nog eenmaal omgeschakeld. De postgangleonaire vezelsinnerveren vervolgens het doelorgaan. De pregangloinaireneuronen liggen als een kolomin de zijhoorns van de grijze stog in de ruggenmergsegmenten C7-8 tot L1-2. De activiteit van de preganglionaire neuronen worst bepaald door instromende signalen uit hoger gelegen hersencentra, in het byzonder de medulla oblongaya en e hypothalamus. Hoewel de preganglionaire neuronen vnl in de thoracale reggenmergsegmenten liggen, bereiken de sympatische vezels alle delen van het lichaam. Direct buiten de wervelkolom splitsen de sympatische vezels zich van de spinale zenuwen af en treden binnen in de sympatische grensstreng (trunctus sympaticus). De grensstreng is een dun systeem van zenuwcellen en lijkt op twee kralensnoeren, elk aan een zijde van de wervelkolom. Het systeem is opgebouwd uit paravertebrale ganglia, kleine groepjes sympatische neuronen die onderling door zenuwvezels verbonden zijn. In de buikholte liggen voor de wervelkolom nog enkele groepjes sympatische neuronen, de prevertebrale ganglia Het grootste deel van de sympatische neuronen schakelt in de grensstreng over van preganglionair naar postganglionair. De preganglionaire vezels zijn gemyeliseerd. De verbindingstakjes van de spinale zenuwen naar de grensstreng zijn dan ook wir van kleur; rami communicantes albi. De axonen van de postganglionaire neuronen zijn ongemyeliniseerde C-vezels. De verbindingstakjes naar de spinale zenuwen zijn daarom ook grijz van kleur; rami communicantes grisei. Een deel van de pregenglionaire vezels loopt door de grensstreng heen naar de prevertebrale ganlia en schakelt daar pas over op de postganglionaire neuron. In de huid innerveert de sympaticus de bloevaten (vasomotoriek), zweetklieren (sudomotoriek) en de haarspiertjes (pilomotoriek). In de spieren en in het gewrichts- en overig bindweefsel worden bloedvaten geinnerveerd. De preganglionaire sympatische vezels die het hoofd innerveren, liggen in het riggenmerg op niveau’s C7-Th4. Ze lopen omhoog in een deel van de grensstreng dat zich uitstrekt tot hoog in de hals, schakelen in de bovenste ganglia, waarna de postgangleonaire vezels hoofzakelijk mer de bloedvaten mee uitwaaieren naar de verschillende doelorganen in het hoofd. De sympaticus innerveert in het hoofd behalve huid en de bloedvaten van de hersenen ook de speekselklieren en spiervezels van de iris die ook de diameter van de pupil mede bepalen. Het hart en de bronchiale boom worden vanuit de eerste thoracale segmenten geinnerveerd; de sympatische neuronen schakelen in het grote paravertebrale ganglion stellatum dat hoog in de grensstreng ligt. De sympatische neuronen voor buik en bekkenorgaan schakelen veelal in de prevetrebrale ganglia en de postganglionairevezels bereiken met de bloedvaten hun doelgebied in deze regio. Voor innervatie van de benen daalte de grensstreng af tot in het bekken; de postganglionaire vezels lopen met de perifere zenuwen mee. 5. Beschrijf op dezelfde manier de route van het parasympatische systeem. De preganglionaire parasympathische neuronen liggen in de hersenstam en in het sacrale ruggenmerg (fig. 8-6). De afferente signalen voor de neuronen zijn vooral afkomstig uit de hypothalamus. De parasympathische innervatie van het lichaam is minder uitgebreid dan de sympathische en beperkt zich tot het hoofd-halsgebied en de inwendige organen in borst- en buikholte. Het grootste deel hiervan wordt vanuit de vaguskern in de medulla oblongata geïnnerveerd (nucleus dorsalis nervi vagi). De preganglionaire vezels voegen zich aan beide zijden samen in de tiende hersenzenuw (n.vagus, zwervende zenuw). De n.vagus treedt aan de onderzijde van de schedel uit en loopt via de hals naar de borstorganen (hart en longen) en naar de buikorganen (maag, lever, milt, pancreas, dunne darm en het opstijgende deel van de dikke darm). In tegenstelling tot de situatie bij de sympathicus liggen de postganglionaire parasympathische neuronen veelal bij of in de wand van het doelorgaan; de ongemyeliniseerde postganglionaire vezels zijn dus maar kort De organen in het bekken (het resterende deel van de dikke darm, het rectum, de blaas en de geslachtsorganen) worden door een groep parasympathische neuronen in het sacrale ruggenmerg verzorgd. Voor de vernauwing van de pupil in het oog en voor de activering van de traan- en speekselklieren zijn er kleine parasympatische kernen in de hersenstam waaruit preganglionaire vezels via de derde, vijfde, negende hersenzenuw de dichtbij de doelorganen, gelegen ganglia bereiken, waar op de postganglionaire neuronen wordt overgeschakeld. 6. Leg uit hoe de pupil kan veranderen van grootte en op welke manier en langs welke route vergroting en verkleining van de pupil plaats vindt. De pupil van het oog wordt verkleind door de irisspier (m.sphincter pupillae) en vergroot door de radiaire spiervezels (m.dilatator pupillae). De sympathicus activeert de radiaire irisspier, wat to verwijding leidt; de parasympathicus brengt vernauwing stand door activering van de circulaire spier ( bruggetje is: sfincter pupillae - parasympathis s.p.-p.s.). De sympathische innervatie van de irisspier volgt een omslachtige route. De primaire neuronen voor pupilverwijding liggen in de hypothalamus. De positie van de hypothalamus in de schedel is vrijwel ter hoogte van de ogen. De vezels dalen echter af ruggenmergssegmenten C8-Th1, waar ze overschakelen op de preganglionaire sympathische neuronen. De vezels van deze neuronen gaan via de voorwortels van de spinale zenuwen naar de grensstreng, waar ze opstijgen tot het bovenste grensstrengganglion (ganglion cervicale superius) aan beide zijden in de hals bij de onderkaak. Hier wordt overgeschakeld op postganglionaire neu'onen, waarvan de vezels langs de halsslagaders de schedel binnentreden en via een oogspierzenuw de oogbol binnengaan. Zo is het mogelijk dat door een tumor in de longtop of in de schildklier druk op de sympathische grensstreng ontstaat en een afwijkende pupil in het oog aan de zijde van de tumor veroorzaakt. Bij prikkeling van de sympathische neuronen wordt de pupil groot, bij sympathische uitval wordt hij klein. Er zijn dan vaak meer symptomen waarneembaar; naast de pupilvernauwing is er een afhangend ooglid, vasodilatatie en ontbreekt zweetsecretie in het betrokken deel van het aangezicht (syndroom van Horner). De preganglionaire vezels van de para sympathische innervatie van de iris zijn afkomstig uit de kern van EdingerWestphal in de hersenstam en lopen met de n.oculomotorius mee naar het vlakbij de oogbol gelegen ganglion ciliare. Van hieruit lopen de postganglionaire vezels naar de m.dilatator pupillae. Deactiviteit van de cellen in de kern van Edinger-Westphal wordt bepaald door neuronen in het mesencephalon, die met de retina in contact staan, zodat een regelkrirg wordt gevormd voor het aanpassen van de wijdte van de pupil aan de lichtintensiteit. 7. Benoem de neurotransmitters in de schakelcentra en op het eindorgaan van het sympatische en het parasympatische systeem. Geef daarbij ook aan hoe de neurotransmitters afgebroken kunnen worden. Sympatische en parasympatische neuronen malen in hun preganglionaire vezels gebruik van de neurotransmittor acetylcholine (cholinerge vezels), net als zenuwuiteinde op spiervezels. Aan het einde hebben zij echter verschillende neurotransmitters. Hierdoor is het ondermeer mogelijk dat doelroganen waarop beide systemen eindigen. Duidelijk te onderscheiden boodschappen doorgeven. De neurotransmitter van de sympatische vezels is, op een enkele uitzondering na, noradrenaline (norardrege vezels). Deze stof behoort tot de groep van de catecholaminen die ook in het czs voorkomen. Een uitzondering vormt de sympatische innervatie van de zweetklieren; hier is de transmitter acetylcholine. Voor de parasympaticus is de postganglionaire transmitter altijd acetylcholine. Cellen die in het bezit zijn van receptoren voor noradrenaline en voor acetylcholine kunnen op beide veelal tegengestelde berichten reageren. Acetylcholin die de oorzaak is van de parasympathische activerins wordt al snel na afgifte onwerkzaam gemaakt door het enzym cholinesterase dat acetylcholine splitst De deactivering van noradrenaline is een trager verlopend proces. Noradrenaline wordt voor een groot deel weer opgenomen in de postganglionaire vezels om opnieuw te worden gebruikt (Eng.: re-upta. Daarnaast is het enzym monoamine-oxidase (MAO) in staat noradrenaline te splitsen.Wanneer de transmitter naar et omringende weefsel diffundeert, kan hetenzym catechol-O-methyltransferase (COMT)voor splitsing zorgen. De snelle afbraak van acetylcholine maakt het onder meer mogelijk bij schrik of plotselinge activite snel van een trofotrope in een ergotrope toestand te komen. Bij de tegenovergestelde omschakeling is dr minder essentieel; na inspanning of een alarmsitua;:: blijft het lichaam langer alert en keert het langzaam naar de rusttoestand terug. Naast de genoemde transmitters wordt bij de pc ganglionaire vezels een diversiteit van kleine peptide(neuropeptiden) afgegeven die een modulerende invloed hebben op het effect dat op de doelorganen wordt uitgeoefend. 8. Leg uit hoe de receptoren op de doelorganen het effect van de neurotransmitter op het doelorgaan bepalen en beredeneer wat het effect van prikkeling van α- en β-receptoren is. De verschillende reacties zijn mogelijk doordat er op de celmembranen verschillende receptormoleculen voorkomen noradrenaline (en adrenaline) voorkomen. Men onderscheidt α- en β-adrenerge receptoren. Al naar gelang hun receptorstructuur en de enzymen die ze in de cel activeren, hebben zij een ander effect op de cec Zo leidt activering van α-receptoren op glad spierweefs via het enzym guanylylcyclase tot productie van de second messenger cyclisch G M P in de cel, wat aanleiding geeft tot contractie. De activering van βreceptoren stimuleert de vorming van cyclisch AMP .. =. adenylcyclase, wat resulteert in relaxatie van glad spie weefsel. Bij een trofotroop werkend weefsel dat moet worden geremd om de ergotrope toestand tot stand te brengen zijn αreceptoren op de cel membranen aanwezig (bloedvaten in darm en huid). Bij organen en weefsels die de ergotrope toestand ondersteunen vindt men overwege β-receptoren. Binnen α- en β-receptoren wordt vervolgens ondescheid gemaakt tussen α1, α2-, β1-, β2- en β3-receptoren. De activerende β1-receptoren zijn voornamelijk. aanwezig op de hartspiercellen, waardoor de contractie kracht wordt verhoogd, en op de gangmakercellen, door de hartfrequentie toeneemt. De β2-receptoren zorgen vooral voor de relaxatie van de gladde spiercellen in de bloedvaten van de skeletspieren. Ook de gladde spiercellen van de bronchiën hebben β2-receptoren, zodat de bronchiale boom zich verwijdt bij inspanning β3-activering van vetweefsel leidt tot lipolyse en afggifte van vetzuren aan de bloedbaan. Anderzijds leidt activering van α2-receptoren op vetcellen juist tot vermeerdering van vetweefsel. Afhankelijk van de concentratie van diverse receptoren op een weefsel komt het uiteinde effect tot stand. α2- en β2-receptoren hebben ook een functie in de autoregulatie van de uitstroom van noradrenaline uit de sympathische postganglionaire zenuwuiteinden. Prikkeling van presynaptisch gelegen aα-receptoren vermindert de noradrenaline-afgifte, terwijl door prikkelling van presynaptisch gelegen β2-receptoren de afgifte'van noradrenaline toeneemt. Doelorgaan Hart: SA-knoop AV-knoop Myocard Coronaire vaten Venen Capaciteitsvaten Skeletspierarteriolen Bronchiën Huid Huidarteriolen Zweetklieren Haarspiertjes Vetweefsel Maag-darmkanaal Maag Darmen Lever Arteriolen Receptortype Effect β1 β1 β1 α β2 Verhoging van de vuurfrequentie Verhoging van de geleidingssnelheid Vergroting van de contractiekracht Vasoconstrictie Vasodilatatie Α β2 cholinerg α β2 Venoconstrictie Vasodilatatie Vasodilatatie Vasoconstrictie (in rust) Relaxatie gladde musculatuur, verwijding lumen α cholinerg! α β3 Vasoconstrictie, verbleken Zweetsecretie Contractie, kippenvel Lipolyse β2 β2 β2 α Vermindering spiercontracties Remming peristaltiek Glycogenolyse Vasoconstrictie 9. Bedenk hoe je deze kennis als anesthesiemedewerker nodig hebt. Door de verschillen tussen de receptoren is het onder andere mogelijk geneesmiddelen met een meer specifieke werking te ontwikkelen. Zo zijn er β-adrerge antagonisten die selectief de β1-receptoren blokkerer dus werken op de frequentie en de contractiekracht het hart, terwijl geen of weinig invloed op de bloedvaten bronchiën wordt uitgeoefend. 10. Leg uit hoe het bijniermerg als het ware deel is van het sympatische systeem en wat het effect is van prikkeling van het bijniermerg. De sympatische preganglionaire vezels uit her thoracale ruggenmerg lopen zonder te schakelen in de grensstreng door tot in het bijnierweefsel.. Vanuit die omgevormde postganglionaire cellen wordt de neurotransmitter niet direct aan het doelorgaan afgegeven, maar als het hormoon adrenaline aan de bloedbaan afgegeven. Steeds wanneer men moet inspannen of snel en adequaat moet reageren op uiteenlopende situaties als agressie, trauma of honger, wordt het lichaam in een verhoogde staat van paraatheid gebracht. De ergotrope toestand moet snel worden ingesteld om effectief te kunnen reageren. Het neurale en het hormonale gedeelte worden tegelijkertijd actief. Het voordeel van een hormoon is dat het zich via het bloed tot in de verste uithoeken van het lichaam laat transporteren en dat ook weefsels kunnen worden bereiktdie niet sympatisch worden geinnerveerd. 11. Leg in eigen woorden uit wat de effecten zijn van het autonome systeem op hart en circulatie, skeletspierarteriën, het spijsverteringsstelsel en de huid. De sympathicus stimuleert de hartactiviteit. Door de versnelling van de gangmakercellen in de sinusknoop wordt de hartfrequentie verhoogd. Tegelijk gaat het myocard van de ventrikels krachtiger contraheren. Deze effecten resulteren gezamenlijk in een grotere hoeveelheid bloed die naar de weefsels wordt gestuurd (βI-receptoren). Voor de verwijding van de kransslagaders, waardoor de bloedaanvoer naar de hartspier wordt vergroot, speelt de β2-adrenerge vasodilatatie echter slechts een ondergeschikte rol. De parasympathicus verlaagt de hartfrequentie en heeft geen directe invloed op de contractiekracht. In rust heeft de parasympathicus een voortdurende invloed op de hartactiviteit. De gangmakercellen van het hart, die zonder beïnvloeding van het zenuwstelsel een frequentie van ongeveer 100 aanhouden, worden in rust geremd tot 60 à 70 slagen per minuut. De skeletspierarteriën en arteriolen bevatten zowel αals βreceptoren. In rust zijn de arteriolen in spieren door αI- activering vernauwd: rustende spieren hebbeneen zeer lage zuurstofbehoefte. Bij het begin van een beweging worden de β2-receptoren gestimuleerd door noradrenaline en vooral door het hormoon adrenalineuit het bijniennerg, waardoor de vaten zich verwijden. De toegenomen bloedstroom heeft een verhoogde wrijving op de arteriolenwanden tot gevolg waardoor de endotheelcellen de neurotransmitter stikstofmonoxide (NO) afgeven. Dit resulteert in een verdere verwijding van de bloedvaten. Metabole producten uit de werkende spiercellen ondersteunen deze vaatverwijdende actie, zodat de sympathicus niet de volledige duur van de bewegingsactiviteit een vaatverwijdende stimulus hoeft te geven. Parasympathische verbindingen met skeletspieren zijn niet aanwezig. De werking van de peristaltiek van maag en darmen is in principe mogelijk door de zelfstandige werking van de gladde spiercellen in hun wanden. Daarnaast heeft de intramurale zenuwplexus, die een uitgebreid netwerk van neuronen vormt, een belangrijke regelende functie. Het vegetatieve zenuwstelsel beïnvloedt die eigen activiteit echter voortdurend. De parasympathicus (n.vagus) veroorzaakt activering van de peristaltische activiteit en ontspanning van de kringspieren, en stimuleert de secretie van sappen uit speekselklieren, kliercellen in de maagwand en darmklieren. Daardoorverloopt de vertering beter.De sympathicus veroorzaakt een sterke vasoconstrictie (α1-receptoren) van de bloedvaten van de darmtractus, waardoor de verteringsprocessen worden geremd. Bij een sterke sympathische stimulering ook de peristaltiek onderdrukt. In een overwegend ergotrope toestand staat de spijsvertering vrijwel stil. De zweetklieren, de haarspiertjes en de bloedvaten in de huid staan onder sympathische controle . Deze structuren liggen zo dichtbij elkaar dat noradrenaline door diffusie bij alle drie de celtypen kan komen De sympathicus heeft echter twee transmitters, waardoor zweetklieren en bloedvaten apart kunnen worden bestuurd. Wanneer het koud is, zullen de bloedvaten de huid, die normaal door sympathische activiteit al enigermate vernauwd zijn, zich verder vernauwen (verbleken van de huid). Tegelijkertijd kunnen de haar spiertjes contraheren en ontstaat kippenvel. Beideeffecten komen tot stand door de inwerking van noradrenaline op αreceptoren. De zweetKlieren worden bij koude niet door noradrenaline geactiveerd. Zij wordensympathisch door middel van acetylcholine bediend.In een warme omgeving worden de zweetklieren ,door de cholinerge sympathische vezels vanuit het warmtecentrum in de hypothalamus gestimuleerd om zweet te produceren. De adrenerge vezels worden vanuit de hypothalamus geremd. Door het wegvallen van de contractie van de gladde spiercellen van de huidvaten treedt vasodilatatie op en wordt de huid rood. Dewarme huid wordt vervolgens afgekoeld door het verdampende zweet.De bloedvaten in de huid van het aangezicht worden ook parasympathisch geïnnerveerd. Dit systeembij blozen actief. 12. Beschrijf nauwkeurig een vegetatieve reflexkring uit het spijsverteringsstelsel en uit de geslachtsorganen. Ten behoeve van het spijsverteringskanaal zijn er diverse sensoren, zoals het oog, de neus, de tast en smaaksensoren in de mondholte en de enterosensoren in de keelholte. de slokdarm en de maag die zorgen dat de speekselsecretie op gang komt. dat de motoriek van de maag wordt gestimuleerd en dat ermaagsap wordt afgegeven afgegeven voordat het voedsel in demaagholte terecht . Rekking van de wand van het spijsverteringskanaal door voedsel lokt een reflex uit. Afferente prikkels uit maag- en darmwand lopen via de n.vagus naar de hersenstam, een efferent signaal gaat via de n.vagus terug naar de maag- of darmwand en versterkt de peristaltiek en de afscheiding van maag- en darmsap (vago-vagale reflexen). Naast de reflexen die verteringsfunctie van de darmtractus ondersteunen, bestaat er een intestino-intestinale reflex, die bij sterke overrekking of bij aanwezigheid van scherpe voorwerpen de dunne darm volledig kan stilleggen De geslachtsorganen worden zowel sympathisch als para sympathisch beïnvloed. De erectie van zowel de penis als de clitoris komt via parasympathische neuronen uit het sacrale ruggenmerg tot stand. Arteriële bloedvaatjes in de zwellichamen (corpora cavernosa) worden verwijd en aan de veneuze zijde treedt vasoconstrictie op. De bloeddruk stuwt het bloed, waardoor het sponsachtige weefsel zwelt. De emissie van de zaadvloeistof tijdens het orgasme wordt door de sympathicus gestuurd. Door de contractie van de gladde spiercellen van de bijbal, de zaadleiders en de prostaat wordt het zaadvocht getransporteerd. Ritmische contracties van de dwarsgestreepte m.bulbocavernosus aan de basis van de penis zorgen voor de ejaculatie. Bij de vrouw contraheert tijdens het orgasme de m.bulbocavernosus rond de schedeopening. 13. Leg uit hoe het komt dat een bepaald huidgebied vanuit verschillende segmenten wordt geïnnerveerd voor gevoel en bijv. voor zweetsecretie. De innervatie van de huid heeft behalve de somatische component tevens een sympathische component. De inwendige organen hebben zowel een sympathische als een parasympathische innervatie. De oorsprongsneuronen hiervan liggen niet zo regelmatig_ als de somatische neuronen in het ruggenmerg verspreid. De sympathicussegmenten bevinden zich tussen C7-L2 ( en de parasympathische segmenten in de hersenstam, met als belangrijkste efferent de n.vagus, en het sacrale ruggenmerg. De sympathische segmentatie van de huid bestrijkt geheel andere gebieden dan de dermatomenkaart van de sensibele vezels. Zo kan een huidgebied in de hals somatisch worden geïnnerveerd door ruggenmergsegment C3 en sympathisch door Th3 . De voorziening van de zweetklieren in een huidgebied door de sympathische zenuwvezels van een segment noemt men een sudotoom, terwijl de vaatvoorziening een vasotoom wordt genoemd. Een zone van kippenvel die ontstaat door sympathische activering van haarspiertjes (m.arrector pili) vanuit een segment heet een pilotoom. 14. Verklaar hoe pijn uit inwendige organen op bepaalde huidgebieden gevoeld kan worden. Leg dit uit aan de hand van de klachten die kunnen ontstaan bij hartlijden. Door de nauwe segmentale relaties tussen dermatomen, myotomen en viscerotomen in een ruggenmergsegment kunnen de weefsels elkaar beïnvloeden. Zo kan een aandoening van een inwendig orgaan reflexen activeren in een of meer segmenten waardoor het orgaan wordt geïnnerveerd (segmentregel). De afferente vezels uit een ontstoken orgaan activeren reflexmatig de motorische eenheden in bijbehorende myotomen, zodat bepaalde spiergroepen van de thorax of buikwand hypertoon zijn en bij aanraking pijnlijk worden (viscerosomatisch reflex). Bepaalde inwendige organen zoals lever, hart, pancreas en galblaas hebben een duidelijk asymmetrisch presentatie op de huid. De lever en de galblaas in de betreffende sympathische segmenten op de rechter lichaamshelft en het hart en de pancreas links Hoewel de diagnostiek coor coronaire hartziekte, naast de klinische presentatie, in hoofdzaak berust op ECG en enzymbepalingen en coronaire angiografie, zijn bij deze patiënten segmentale verschijnselen vaak wel duidelijk waar te nemen. De complexiteit van de interacties op segmentaal niveau blijkt uit de veelheid van verschijnselen bij deze patiënten. Er is veelal een uitstralende pijn op de borst, in de linkerschouder en -onderarm. Ook de nek en de onderkaak kunnen pijnlijk zijn. Soms is de pupil van het linkeroog verwijd. Zweetreacties en een bleke gezichtshuid komen eveneens voor (fig. 8-20). Bij de diagnostiek kan met behulp van de segmentregel naar bevestiging worden gezocht door lokalisatie van sensibiliteitsveranderingen in de huid (zone van Head) voor referred pain, hypertone musculatuur (zone van MacKenzie) en sympathische verschijnselen zoals kippenvel, bleekheid en zweetreacties. De Seitenregel helpt bij het maken van onderscheid tussen de organen. Aangezien het hart afferenten zendt naar de ruggenmergssegmenten Th1-ThS. kunnen de dermatomen, de viscerotomen en de myotomen van deze segmenten gestoord zijn. De pijn in de linkerarm en in de borst is referred pain van de thoracale segmenten (zones van Head en Seitenregel). Het dermatoom Th1 loopt tot op de onderarm aan de ulnaire zijde tot de hand (fig. 8-16). Ook zijn zones van Head te verwachten op de rug ter hoogte van het schouderblad en op de borst (links). De m.pectoralis wordt hypertoon en pijnlijk doordat de myotomen C8 en Th1 geactiveerd worden. In de hals en het aangezicht worden de vaten (vasotomen) en de zweetklieren (sudotomen) door sympathische vezels uit C8 tot en met Th2 verzorgd. Daardoor kunnen bleek worden en zweetreacties in het gelaat, hoewel ze ver van het hart plaatsvinden, via viscerosomatische reflexactiviteit worden verklaard. De sympathische vezels uit de hoogste thoracale segmenten lopen in de grens streng tot in het ganglion cervicale superior en vervolgens verder naar de huid van het gelaat. De m.dilatator pupillae van het oog wordt eveneens door sympathische vezels uit C8 tot en met Th2 geïnnerveerd, waardoor een pupilverwijding kan optreden