Artikel Schwartz

advertisement
1
Schwartz, S. H. (1999). A theory of cultural values
and some implications for work. Applied psychology:
An international review, 48(1), 23-47.
Situering binnen Organisatiepsychologie 1:
- internationale context voor OB
- link met MOW
Structuur:
inleiding
schets van de theorie
- zeven waardetypes
- relaties tussen waardetypes
validering van de theorie
vergelijken van nationale culturen
culturele waarden en MOW
- centraliteit van werken
- maatschappelijke normen
- werkdoelen
conclusie
voornaamste referenties
1.inleiding
 hoe wordt MOW van individuen beïnvloed door de heersende culturele
waarden?
 waardedimensies op cultureel en individueel niveau
 beperkingen van huidige theorieën:
 beperkte aspecten van cultuur
 instrumenten niet cross-cultureel equivalent in betekenis
 geen data van sommige regio’s
 definitie waarde
 definitie culturele waarde
 culturele groep = nationale groep, soms heterogene nationale groep
 culturele waarden aggregeren uit individuele waarden = gemiddelde, maar
individuele variatie binnen culturele groepen
 culturele waardedimensies reflecteren basis problemen die elke
maatschappij moet confronteren om menselijke activiteit te reguleren
schets van de theorie
zeven waardentypes
drie maatschappelijke basisproblemen

2
2. Schets van de theorie
2.1. zeven waardetypes
probleem I = relaties individu en groep (wiens belang? autonoom of genesteld?)
1 Conservatism  Autonomy
2 Intellectual
3Affective
probleem II = verantwoordelijk gedrag om maatschappij te handhaven
4 Hierarchy  5 Egalitarianism
probleem III = relaties mensen en natuurlijke en sociale wereld
6 Mastery  7 Harmony
1 Conservatism = behouden status quo, bezit, solidariteit met groep, traditionele
orde. Bv.familiale geborgenheid, wijsheid, respect voor traditie.
2 Intellectual Autonomy = individuen volgen eigen ideeën. Bv.nieuwsgierigheid,
creativiteit, breeddenkendheid).
3 Affective Autonomy = individuen volgen eigen gevoel en positieve ervaringen.
Bv. plezier, spannend en gevarieerd leven.
4 Hierarchy = ongelijke verdeling macht, rollen en middelen is legitiem. Bv.
sociale macht, autoriteit, nederigheid, weelde.
5 Egalitarianism = overstijgen van eigen belang voor vrijwillige inzet tot welzijn
van anderen. Bv. gelijkheid, eerlijkheid, sociale rechtvaardigheid,
verantwoordelijkheid.
6 Mastery = vooruitkomen d actieve zelfbevestiging. Bv. ambitie, sukses, durf.
7 Harmony = harmonieus inpassen in omgeving. Bv. eenheid met natuur,
beschermen omgeving, wereld van schoonheid.
2.2. relaties tussen zeven waardetypes

drie bipolaire dimensies
contradictorisch en compatibel
zie figuur 1
Hi & C: sociale actor met interafhankelijke en aan elkaar verplichte anderen
E & A: sociale actor als autonome entiteit
M & A: veranderen en stimuleren activiteit
M & Hi: vooruitkomen dikwijls ten koste van anderen,  ongelijke allocatie
Ha & C: verandering vermijden
Ha & E: coöperatie
M niet noodzakelijk  C want M kan zowel eigen en gedeeld belang betreffen
3
M  E want zelfbevestiging voor individu of groep  anderen als gelijke(n)
Ha  Affective A want in harmonie leven met de wereld  spannende ervaringe
3. validering van de theorie
3.1. steekproeven: zie tabel 1
 waarom onderwijzers? en cross-validering via studenten
 representatief versus doelgroepen
 doel is rangorde van landen gebaseerd op gemiddelde waardetype
3.2. meetinstrument:
 Schwartz value survey (schaal 7 tot –1)
 45 waarden met equivalente betekenis over 122 steekproeven: zie figuur 2
3.3. statistische analyse:
 similarity structure analysis (SSA):
 gemiddeld belang elke waarde per land
 correlaties gemiddeld belang tussen elk paar waarden over landen heen
 hoe positiever correlatie  hoe dichter bij elkaar in de ruimte
 hoe minder positief de correlatie  hoe verder van elkaar in de ruimte
3.4. resultaten op onderwijzers:
 vergelijk figuur 2 met 1  empirische data vallen samen met theoretische
inhoud en structuur  culturele waardetypes en theorie kunnen gebruikt
worden om culturen te vergelijken.
4.vergelijken van nationale culturen
4.1. coplot techniek:
 grafische representatie steekproeven met gelijkenissen en verschillen op
zeven waardetypes (profiel)
 zeven vectoren in de ruimte duiden rangorde van de steekproeven aan op elk
waardetype (4 voorbeelden figuur 3)
 berekent profiel-verschil-score voor elk paar van steekproeven  matrix van
profielverschillen tussen alle paren van steekproeven
result op onderwijzers (zie figuur 3) en op studenten (zie figuur 4) robuusth
4.2. coplot laat toe (neem Figuur 4 voor België):
 een steekproef te situeren op elk waardetype, bv. België op IA
 een steekproef te situeren op alle zeven waardetypes, bv. België, China,
Italië
 brede culturele groeperingen van landen te situeren (zie stippellijnen):
 kenmerk West-Europa
 kenmerk Engelssprekende landen
 kenmerk Verre Oosten
4



kenmerk Oost-Europa
kenmerk Latijns-Amerika
kenmerk Islamitische landen
5. culturele waarden en MOW
hypothesen en suggesties voor onderzoek in tabel 2, dus geen definitieve
bevindingen
5.1. centraliteit van werken:
 vanuit theorie omtrent waarden  centraliteit werken met M (vooruitkomen)
en Hi (rollen ongelijk verdeeld)
Steekproef
Land
Onderwijzers
Japan
USA
FRG
Japan
USA
FRG
Studenten


CW
Uit MOW
7.34
6.63
6.04
7.34
6.63
6.04
(M+Hi)-(AA+E+C+Ha) + 2
1.52
1.29
0.87
1.51
1.81
0.68
hypothese bevestigd voor onderwijzers en partieel voor studenten
vanuit theorie omtrent waarden 
 centraliteit vrije tijd met AA (plezier)
 centraliteit gemeenschap met E (sociale rechtvaardigheid)
 centraliteit familie & religie met C (respect voor traditie)
 Ha (wereld aanvaarden zoals die is) is tegengesteld aan centraliteit
werken.
5.2. maatschappelijke normen:
 vanuit theorie omtrent waarden  rechten met E en IA (gelijkheid,
breeddenkendheid), plichten met C en Hi (respect voor traditie, rollen
ongelijk verdeeld)
Steekproef
Land
Onderwijzers
FRG
Japan
USA
FRG
Japan
USA
Studenten
ENT / OBL
MOW
0.73
0.54
-0.10
0.73
0.54
-0.10
(E+IA)(C+Hi)
1.13
0.66
0.74
1.30
0.69
0.42
5

hypothese bevestigd voor studenten en partieel voor onderwijzers
5.3.werkdoelen (motivators) vanuit theorie:
 macht met Hi (autoriteit) en M (ambitie)  Ha (schoonheid) en E
(gelijkheid)
 intrinsiek met IA (creativiteit) en AA (spannend)  C (geborgenheid)
 extrinsiek met C (geborgenheid) en Hi (weelde)  IA (nieuwsgierigheid)
 sociaal met E (gelijkheid) en Ha (beschermen omgeving)  Hi (autoriteit) en
M (ambitie)
6. conclusie
 (vergelijk met Hofstede) een nieuw tool (conceptueel en empirisch
gevalideerd) om nationale verschillen in relatie met o.a. werk te bestuderen
bv:
 samplen landen cross-culturele studie
 participerende landen kenmerken.
7. voornaamste referenties
 andere culturele-waarden-theorieën: Inglehart en Triandis
 andere culturele-waarden-dimensies: Hofstede
 waarden: Kluckhorn, Kluckhorn & Strodtbeck, Rokeach
 betekenis van werken: MOW, 1987
 Schwartz:
 1992 all values’ explanatory phrases
 1994b derivation of value types
(individual and culture-level);
national means for the value
types for 38 nations; kritiek en vergelijking met Hofstede.
Download