File

advertisement
HC anatomie en fysiologie
- Nieren en urinewegen

Macroscopische anatomie van de nieren.
 Nierfunctie:
o Lozen afvalstoffen.
o Belangrijkst bloeddruk regulerend orgaan.
o Homeostase: constant houden inwendig milieu.
Bijv.: natrium-, kaliumconcentratie, pH etc.
o Omzetten vitamine D.
o Productie EPO.

Microscopische anatomie van de nieren.
 2 nieren samen = paar 100.000 nerfonen.
o Vaten van de nefronen: Vas afferens (heb je voor ieder nefron).
o Capilairen: Glomerulus.
o Uit de glomerulus komt opnieuw een arterie: Vas efferens.
o Het Vas efferens (peritubilaire capillaren).
o Vervolgens wordt het bloed veneus.
o Nefron produceren urine.
Proximale tubulus  Kapsel van Bowman (vangt urine op)  Lis van Henle  distale
tubuls  verzamelbuis.

Urineproductie.
 Driestapsproces.
o Glomerulusfiltratie.
Kapsel van Bowman en capillaire netwerk vinden elkaar. Uit de arterie
wordt voor-urine uitgescheiden. Dit is vrijwel gelijk aan plasma
(uitzondering: eiwitten). Bij eiwitten in de urine: glomeruli zijn meer
doorlaatbaar wat wijst op een ontsteking in de nier. Hypertensie geeft
op zich zelf GEEN eiwitten in de urine.
o Tubulusresorptie.
o Excretie.
Van bloed naar urine.
 De basaal membraan is de grootste belemmering
 -Poriën van 100 kD
 -Membraan negatief geladen (net als veel eiwitten)
 -Daarom kunnen naast kristalloïden slechts heel weinig kleine eiwitten worden
uitgefiltreerd
Filtratie is afhankelijk van:
 Renal flow (ongeveer 1 liter per minuut).
 Filtratiedruk
 Filtratie (20% van het plasma wordt uitgefiltreerd).
Normaal is de filtratie 125 ml/minuut = 180 liter per etmaal. De totale resorptie over het
gehele nefron is 178 liter per etmaal, zodat er 2 liter urine per etmaal wordt
uitgescheiden.
Glomerulaire filtratiedruk
 Glomerulaire Filtratiedruk is afhankelijk van:
- plaatselijke bloeddruk (stimuleert de
filtratie, wordt onafhankelijk van de
bloeddruk gehouden door het RAAS)
- COD van het plasma (remt de filtratie)
- waterdruk in kapsel (remt)
- COD in kapsel (remt, maar is normaal bijna gelijk aan 0. (omdat er bijna geen
eiwitten in de urine zit.

Nettofiltratiedruk (NFT):

Als de druk in de aorta daalt, daalt niet de druk in de nieren (glomerulus).
 Het contraheren van de Vas effarents zorgt voor een hogere druk in de
glomerulie.
 Tevens wordt het Vas Afferents verwijd zodat de hoeveelheid toestromend
bloed constant blijft.
 Voorurine kan alleen worden geproduceerd wanneer er een (bloed)druk is en
bij voldoende langs stromend bloed.
o ACE remmers laten de bloeddruk dalen door het systeem van
vasoconstrictie en dilatatie tegen te werken. Gevolg is dat men minder
gaat plassen.
o Een systolische druk van 60 of lager: stopt de urineproductie.
Filtratie en resorptie.
 Wanneer de bloedglucose boven de 10
komt, zijn de glucosepompen bezet en kan
niet alle glucose worden terug
geresorbeerd en krijgt men glucosurie.
 Heet de renale drempel.
 Bij bijv. giftige stoffen is de renale
drempel nul, niks wordt terug
geresorbeerd.
Ureters lopen langs de blaas en komen aan de onderkan van de blaas vandaan.
Blaaswand bestaat uit 3 lagen. Musculus detrusor (spier van de blaas).
Urethra loopt eerst door twee lagen heen en gaat dan door de spier van de blaas. Hoe
voller de blaas  des te harder er in de ureter wordt geknepen. Hiermee wordt onder
alle omstandigheden voorkomen dat urine terug stroomt naar het nierbekken.
Hoe komt de urinelozing tot stand?
Rekking van de blaas  activatie reksensoren in de wand van de blaas  impulsen naar
reflexcentrum in ruggenmerg en pons  prikkel naar musculus detrusor en dilatatie
binnenste sfincter. Buitenste sfincter is controleerbaar.
Musculus uretra internus = onwillekeuring, externus = willekeurig.


Ontspannen binnenste sfincter = reflex.
Spannen van buitenste sfincter = controleerbaar.
Continentie voor urine
 Signaal naar hersenschors: ‘’aandrang’’.
 Aanspanen buitenste kringspier (is een willekeurige spier).
 Ophouden urine.
Testen nierfunctie
•Klinisch belangrijk: creatinine gehalte bloed (pathologisch als > 104 µmol/l)
Evenwicht aanmaak – afvoer. Maar creatinine is afhankelijk spiermassa en –belasting.
Daarom:
Beter: clearance (klaring) van creatinine:
nodig: plasmacreatinine gedurende 24 uur gedeeld door de totale uitscheiding
creatinine in urine in 24 uur. Lage clearance betekent slechte filtratie: dosis van
geneesmiddelen moet worden verlaagd.
Alleen creatinine in het bloed bepalen zegt nog niks: als iemand net een hartinfarct of
marathon heeft een hoor creat.
Veel creat in bloed: veel spieractiviteit OF slechte nieren.
Veel creat in bloed maar ook veel in het bloed  als het goed is, is de concentratie gelijk.
Creatinine is een afvalstof en heeft een renale drempel van NUL. (wordt niet terug
geresorbeerd).
Dialyse  wanneer er nog maar 20% van de nierfunctie over is.
Ook voor de dosering van geneesmiddelen is de hoeveelheid creatinine belangrijk!
Omdat de concentratie anders zou kunnen gaan stapelen(!).
Hoe wordt het bloedvolume (en daarmee samenhangend de bloeddruk) geregeld?
1.Aanpassing tubulusresorptie.
2.Volumereceptoren in de sinus caroticus
3.Volumereceptoren in de aortaboog
4.Orthosympatische systeem.
5.RAAS
6.Strekreceptoren in het atrium (stimulatie bij toename vulling leidt tot afgifte van ANF
= atriale natriuretische factor -> verhoogde uitscheiding natrium en dientengevolge ook
van water).
7.ADH, in normale concentraties stimuleert ADH de resorptie van water uit de voorurine
bij een hoge KOD van het plasma.
In hoge concentratie geeft ADH ook vasoconstrictie (bv. na een fluxus, daarom wordt het
ook wel vasopressine genoemd)

Diuretica werkt op tubulus resorptie.
Hoe verandert de glomerulusfiltratie als de bloeddruk stijgt?
Niet, het vas afferens contraheert, dus de glomerulaire bloeddruk blijft constant.
Hoe verandert de urineproductie als de bloeddruk stijgt?
Stijgt. Wanneer het plasmavolume toeneemt (bijvoorbeeld bij drinken) stijgt ook de
urineproductie, want anders……..?
………DUS??
De tubulusresorptie staat onder controle van de bloeddruk: RR↑  tubulusresorptie↓
Diuretica
 Wat wordt door diuretica beïnvloed: glomerulusfiltratie of tubulusresorptie?
Waarom?
 Lisdiuretica: verminderen resorptie van natrium en kalium (en daarmee water) in lis
van Henle. Voorbeeld: furosemide (Lasix). Bijwerking: hypokaliëmie, hypocalciëmie,
hypomagnesemie.
 Aldosteronantagonisten: remmen aldosteron -> resorptie van natrium daalt en die
van aklium stijgt. Bijwerking: hyperkaliëmie en acidose
 Osmotische diuretica: worden wel uitgefiltreerd maar niet geresorbeerd: mannitol
(suikers). Sterk ontwaterend! (per infuus).
Belangrijke veranderingen in de zwangerschap
 Renale doorbloeding neemt sterk toe en daarmee de GFR. Van 180 naar 270 L.
Voorurine. Dat betekend dat ook 50% MEER teruggeresorbeerd moet worden.
 De renale drempel is lager in de zwangerschap omdat het terugresorberen nog maar
NET goed gaat.
 Renale natrium filtratie neemt toe waardoor meer zoutverlies. Eind zwangerschap
dreigt een hyponatremie omdat niet alle natrium teruggeresorbeerd kan worden. Er
loopt 1,5x zo veel bloed door de glomerulus.
 Een zoutarm dieet is onverstandig, heeft geen effect op bloeddruk en helpt
een hyponatriemie in de hand.
 Idem voor glucose, aminozuren en eiwitten.
 Verwijde urinewegen door meer progesteron.
 Kwantitatief scheid een zwangeren niet meer.
 Bij hoog glucose wordt er wel meer urine uitgescheiden om glucose te kunnen
lozen.
Concl. de filtratie is zo groot dat de resorptie dreigt te kort te schieten.
Cystitis.
 Waarom zie je bij zwangeren veel vaker een urineweginfectie dan bij niet zwangere
vrouwen?
•Verwijding ureteren.
•Druk op ureter geeft kans op urineretentie.
Waterbalans.
 Vrouwen - 52%
 Mannen - 63%
o Van het totale lichaamswater bevindt zich 1/3 extracellulair en 2/3
intracellulair.
o Hoe ouder hoe droger. Bij een pasgeborene tot wel 75%. Bejaarde
onder de 45%.
o Dehydratie bij een pasgeborene is snel gebeurt omdat deze in 7 dagen
zijn volledige gewicht in water om. Een jongvolwassenen in 15 dagen.
Bij het wegvallen van bepaald hormoonbalans  wegtrekken lichaamsvet  is minder
water.
Waterinname
•1/3 via voedsel
•2/3 in de vorm van drank
•200 ml stofwisselingswater (vorming van CO2 en H2O bij de verbranding van
voedingsstoffen)
Waterafgifte per etmaal
•Perspiratio insensibilis – 350 ml (via intacte huid)
•Luchtwegen – 350 ml
•Urine – 1500 ml
•Feces – 100 ml
•Zweet – 200 ml (soms tot 4 liter!)


Osmo- en volumeregulatie.
Verandering bij zwangeren.
An- = niks
-emie = in het bloed.
Download