Originele artikelen Evaluatie van cytologisch onderzoek bij de bronchoalveolaire lavage dr. P.H.M. Kuijper, klinisch chemicus, L.H.M. Verhoef, arts-microbioloog, D.R.A.J. De Munck en J.D.J. Janssen, longartsen Samenvatting De diagnostische waarde van cytologie in bronchoalveolaire lavage (BAL)-vloeistof bij interstitiële longziekten zoals sarcoïdose, is geëvalueerd. Hierbij is ook de samenhang met ander diagnostisch onderzoek (radiologisch, microbiologisch en histologisch onderzoek) onderzocht. Alle patiënten (n=55) die in 2002 en 2003 BAL-onderzoek ondergingen werden retrospectief geanalyseerd. Bij 35% van deze patiënten kwam de conclusie van de BAL overeen met de uiteindelijke diagnose. Bij 50% leverde het resultaat slechts een zeer geringe bijdrage in de diagnostiek en in 8 van de 55 patiënten was er een discrepantie tussen de conclusie van de lavage en de einddiagnose. Verder werden o.a. rookgedrag, de detectie van microorganismen en de lymfocyten subtypering geëvalueerd. Met betrekking tot sarcoïdose was de opbrengst van de cytologie van de BAL iets lager dan de literatuur aangeeft. Met behulp van nieuwe richtlijnen van de landelijke BAL-werkgroep zal worden gekeken of de resultaten kunnen verbeteren. Overige resultaten kwamen over het algemeen overeen met de literatuur. Zo wordt bevestigd dat het BAL-onderzoek vooral richtinggevend kan werken in de keuze voor verder diagnostisch onderzoek, waarbij mogelijk invasief onderzoek kan worden voorkomen. Inleiding Diverse interstitiële longaandoeningen gaan gepaard met een inadequaat gereguleerde immuunrespons. Hierdoor verandert de samenstelling van de leukocytenpopulatie in het longparenchym en de alveoli1. Cytologisch onderzoek van de bronchoalveolaire lavage (BAL) vloeistof kan inzicht geven in deze veranderingen en is daarom geïndiceerd bij o.a. diffuus interstitiële longziekten. Gedacht moet worden aan sarcoïdose, extrinsieke allergische alveolitis (E.A.A., bijvoorbeeld de duivenmelkerslong), drug-induced pneumonitis (DP, bijvoorbeeld methotrexaatlong) en idiopathische pulmonale fibrose (IPF). Andere aandoeningen waarbij een BAL-vloeistof afwijkingen vertoont, zijn maligniteit en infectie (bijvoorbeeld community acquired pneumonia). De toegevoegde waarde van cytologisch onderzoek in vergelijking tot bijvoorbeeld longfunctieonderzoek, radiologisch, microbiologisch en histologisch onderzoek is al jaren een punt van discussie2. Sarcoïdose vervult bij deze discussie een prominente rol. 64 Sarcoïdose is een multisystemische aandoening die zich manifesteert met een scala van symptomen; 50% van de patiënten presenteert zich met onder andere respiratoire klachten, terwijl 20% een subklinische beloopt kent. De oorzaak van sarcoïdose is onbekend, over de immunopathogenese wordt langzaam meer duidelijk3. Röntgenologische (bijv. intrathoracale lymfeklier vergroting) en histopathologische afwijkingen (bijv. niet-verkazende granulomateuze ontstekingshaarden) vervullen bij de diagnostiek en stadiering een belangrijke rol. BAL-lymfocytose treedt vaak op bij sarcoïdose maar komt ook voor bij virale infectie, alveolitis en interstitiële syndromen. Door subtypering van de lymfocyten neemt de specificiteit van een dergelijke bevinding toe; een toegenomen ratio van de T-helper cel (CD4+): T-suppressor cel (CD8+) wordt gebruikt als een diagnostische test voor pulmonaire sarcoïdose met een sensitiviteit van 40 - 55% en een specificiteit van ongeveer 90% 4. In deze studie worden de resultaten van ongeveer 55 patiënten retrospectief geanalyseerd. Dit zijn alle patiënten die een bronchoalveolaire lavage ondergingen in de periode 2002-2003. Met behulp van deze evaluatie kan een beeld worden gevormd van de bijdrage van de BAL-cytologie uitgevoerd in het Klinisch Laboratorium van Maxima Medisch Centrum bij de vaak complexe diagnostiek van verschillende longaandoeningen. Een extra accent wordt hierbij gelegd op sarcoïdose. Doel van de deze evaluatie is vooral om te onderzoeken in hoeverre de praktijksituatie van alledag overeenkomt met de studies in de wetenschappelijke literatuur. Mogelijk komen hieruit suggesties voor verbeteringen voort en zal de verzamelde kennis kunnen bijdragen aan een verbeterde interpretatie van de onderzoeksresultaten. Werkwijze Lavage Via bronchoscopie en spoeling met 4 x 50 ml verwarmde isotone zoutoplossing worden cellen en micro-organismen uit de diepere luchtwegen, vooral de bronchus en alveoli verzameld5. De eerste fractie bevat (cel)materiaal uit de bronchus en wordt gekweekt ten behoeve van microbiologisch onderzoek. De overige fracties zijn de alveolaire spoelingen voor cytologisch onderzoek. Tevens werd een centraal longbiopt genomen ten behoeve histologisch onderzoek door het pathologisch laboratorium. Medisch Journaal, jaargang 34, no. 2 Laboratoriumprocedure Bij ontvangst van de BAL-vloeistof wordt het aspect en het totaal volume van de vloeistof beoordeeld. De concentratie cellen wordt gemeten en na een korte voorbewerking wordt een cytospinpreparaat gemaakt. Dit wordt vervolgens gekleurd met een May Grünwald Giemsa (MGG) kleurstof. Behalve de differentiatie van de kernhoudende cellen, gerapporteerd in percentages, worden ook de morfologie en de leefbaarheid bepaald. Met de cytospin kan een groot aantal cellen en afwijkingen worden waargenomen. Deze worden genoemd in tabel 1. Bij een toegenomen aantal lymfocyten (>15%) zal ook een immuuncytologische bepaling van de lymfocytensubsets worden uitgevoerd. Hierbij worden onder andere de CD4 en CD8 positieve T-lymfocyten gemeten. Alle bevindingen worden ter interpretatie voorgelegd aan de klinisch chemicus met aandachtsgebied hematologie/cytologie. Deze formuleert, eventueel na overleg met de aanvrager, zijn conclusie. De klinische gegevens die zijn ingevuld op het aanvraagformulier spelen daarbij een belangrijke rol. Overige factoren die bij de interpretatie een rol spelen worden samengevat in tabel 2. Interpretatie-ondersteunend computerprogramma Eind 2003 deed een elektronisch interpretatieprogramma (Interpretation of bronchoalveolar lavage fluid cytology)6 haar intrede in het klinisch laboratorium. Hierbij wordt op basis van enkele patiëntenge- gevens en laboratoriumuitslagen een kansberekening gedaan. Door het algoritme worden vier verschillende kansberekeningen gedaan: de kans dat de resultaten veroorzaakt worden door 1) een infectie, 2) sarcoïdose, 3) EAA en/of DP en 4) IPF. De resultaten van deze software waren in de evaluatieperiode niet bekend bij de klinisch chemicus op het moment van het formuleren van zijn / haar conclusie; de twee conclusies zijn dus onafhankelijk van elkaar. Voor deze evaluatie is door middel van retrospectief statusonderzoek een database gevuld met patiëntengegevens. Diverse gegevens, zoals klinische vraagstelling, resultaten van diagnostisch onderzoek en de klinische diagnose, zijn in overleg met de behandelaar en/of op basis van patiëntenbrieven gecategoriseerd. Vervolgens zijn de resultaten aan elkaar gecorreleerd m.b.v. het programma Excel. Resultaten en discussie Patiëntenpopulatie Alle patiënten die in de periode 2002-2003 zijn ingezonden voor cytologisch onderzoek zijn opgenomen in deze evaluatie. De 55 patiënten waren afkomstig uit twee klinieken: Máxima Medisch Centrum locatie Veldhoven (35) en het St. Annaziekenhuis, Geldrop (20). De gemiddelde leeftijd was 56 jaar, met een range van 26 en 87 jaar. De meeste aanvragen werden gedaan in het kader van onderzoek naar sarcoïdose (30%), EAA (20%), longfibrose (15%), diffuus longbeeld e.c.i. (10%) en DP Tabel 1. Voorbeelden van cellen en vormafwijkingen die kunnen worden gezien in de cytospin met May Grünwald Giemsa kleuring. Bij de afwijkingen worden voorbeelden genoemd van aandoeningen waarbij ze kunnen worden waargenomen. Cel Bjzondere eigenschap Aandoening Opmerking Figuur Alveolaire macrofagen Intracellulaire partikels Rokers, alveolaire bloeding, ontsteking Verhoogde turn-over van cellen. Specificiteit laag. 1a Neutrofiele granulocyten Eosinofiele granulocyten Lymfocyten Intracellulair hemosiderine Alveolaire bloeding. Door kristallijne hemoglobinemetabolieten Intracellulaire asbestvezels Asbestose Aspiratie van afbraak resistente silicaten Schuimmacrofagen Aspiratie pneumonie, DP en EAA Toegenomen vacuolisatie Specificiteit laag Toegenomen aantal Aspiratie pneumonie, IPF Specificiteit laag 1b Pycnotische kern Gevorderde infectie Uiting van degeneratie en apoptose 1b Toegenomen Toegenomen Plasmacellen Bacteriën en Schimmels Pneumocystis Carinii DP, IPF en eosinofiele pneumonie Sarcoïdose, EAA en DP 1c Specificiteit laag 1d Diagnostiek door microbiologisch laboratorium 1e EAA en DP Intracellulair en extracellulair Immuungecompromiteerde patiënten, bijv. HIV Diagnostiek door microbiologisch laboratorium Bronchiaal trilhaarepitheel bronchiale contaminatie Vaak als artefact Plaveiselcel epitheel. bronchiale contaminatie Vaak als artefact ARDS en Pneumonie Ernstige longschade Pneumocyten Omgeven door 'foamy casts' Infectie, contaminatie, fysiologisch Vaak in groepjes Medisch Journaal, jaargang 34, no. 2 1f 65 (10%). Sporadische was er sprake van een verdenking op infectie, Histiocytose X en tumormetastasering. Om een indruk te krijgen van de toegevoegde waarde van het cytologisch onderzoek werden de resultaten (samengevat in de conclusie van de klinisch chemicus) vergeleken met de klinische diagnose (tabel 3). Een positieve bijdrage wordt gescoord wanneer de conclusie overeenkomt met de diagnose of in ruime mate past bij de diagnose. In ongeveer 35% van de patiënten was dit het geval (19/55). Een negatieve bijdrage (8/55, 15%) betekent dat de conclusie in tegenspraak was met de uiteindelijke diagnose. Een geringe bijdrage wordt gescoord wanneer de conclusie niet direct kon bijdragen aan de diagnose. Een laboratoriumresultaat samengevat als ’geen afwijkingen’ (18/55, 35%) of ‘niet conclusief’ (9/55, 15%) behoort tot deze categorie. Ook patiënten waarbij geen definitieve klinische diagnose kon worden vastgesteld (9/55, 15%) vallen in de categorie ‘geringe bijdrage’. Bij 3 van deze 9 patiënten luidde de laboratoriumconclusie ‘geen afwijkingen’. Het moge duidelijk zijn dat de criteria voor de 3 categorieën (tabel 3) en voor de klinische diagnose in deze vergelijking niet nauwkeurig zijn gedefinieerd. Toch maakt de indeling het mogelijk om een grove indruk te krijgen van de invloed van diverse factoren op de onderzoeksresultaten. Differentiatie en storende factoren Bij de interpretatie van de resultaten dient men er rekening mee te houden dat deze worden beïnvloed D E F Figuur 1. Cellen in BAL-vloeistof. Cytospinpreparaten zijn gekleurd met May Grünwald Giemsa. De cellen zijn gefotografeerd met een 500 →) bij een roker (b) Neutrofiele granulocyten (→ →) bij aspiratie pneumonie. De tot 1000 x vergroting. (a) Puinbeladen alveolaire macrofagen (→ vacuolen en picnotische kern (groene pijl) zijn een uiting van degeneratie en apoptose (c) Eosinofiele granulocyten bij een eosinofiele pneumonie. Opvallend zijn de vacuolen, bilobulaire kern en prominente granulatie (d) Lymfocytose bij actieve sarcoïdose (e) Extracellulaire bac→), een monocyt/macrofaag (groene pijl) en een lymfocyt (rode pijl) bij bronchiale contaminatie. teriën bij een infectie (f) Trilhaarepitheel (→ 66 Medisch Journaal, jaargang 34, no. 2 door een aantal (pre-)analytische factoren. Roken: (Ex-)rokers zonder longaandoening hebben een toename in het absolute aantal cellen en het percentage neutrofiele granulocyten in de BAL (tabel 2). Het onderscheid tussen een gezonde roker en een (IPF-)patiënt is daarom moeilijk te maken. In deze studie is een dergelijk verschil tussen rokers (totaal aantal cellen; 30 +/- 21 *106 percentage neutro’s 8%; n=10) en niet-rokers (totaal aantal cellen; 12 +/- 15 *106 percentage neutro’s 15%; n=37) niet waarneembaar. Het gaat hier dan ook niet om gezonde vrijwilligers, maar om een heterogene populatie patiënten. Toch lijkt het wel belangrijk om het rookgedrag van de patiënt mee te nemen bij de interpretatie van de resultaten. Opbrengst lavage: Wanneer weinig spoelvloeistof kan worden teruggezogen, kan dit wijzen op een meer bronchiale spoeling in plaats van een alveolaire spoeling. Bij een lage opbrengst (<20% van het ingebrachte volume of <0,06 * 106 cellen/ml) is volgens de literatuur een betrouwbare interpretatie van de resultaten niet mogelijk5. Dit blijkt niet uit onze resultaten. Het materiaal in de onderzochte periode bevatte 13 keer (= ongeveer 20%) een slechte opbrengst (tabel 3). In deze subpopulatie was de correlatie met de definitieve diagnose niet opvallend slechter (40% positieve bijdrage geleverd aan de diagnose) dan bij lavages met een goede opbrengst. Toch is naar aanleiding van de resultaten een uniform protocol geïntroduceerd waardoor de recovery is verbeterd. Genoemde factoren kunnen een verklaring vormen voor het ontbreken van strikte referentiewaarden die geschikt zijn voor iedere analyse. Ook in de literatuur is een grote diversiteit aan referentiewaarden te vinden, die vaak zijn gebaseerd op kleine aantallen (max. 50) vrijwilligers. Conclusie moet dan ook zijn dat de interpretatie van de resultaten steeds met de nodige voorzichtigheid moet worden gedaan. Micro-organismen De kleuring volgens MGG van het cytospinpreparaat wordt primair gebruikt voor de beoordeling van leukocyten. Net als met een Grampreparaat, is het met MGG ook mogelijk om micro-organismen zoals bacteriën te detecteren7. In deze evaluatie is gekeken naar de waarde van de detectie van bacteriën met cytologisch onderzoek. Bij 20% procent van de patiënten werden bacteriën gezien, hierbij ging het vaak om fysiologische mondflora. De specificiteit van het cytospinpreparaatonderzoek voor de klinische diagnose ‘infectie’ is daarmee zeer laag. De sensitiviteit voor bacteriën in het algemeen was slechts 50%, waarbij het microbiologische kweekresultaat als gouden standaard wordt gezien. De verschillen in voorbewerking en detectietechniek zijn hier debet aan. Sarcoïdose en CD4/CD8 ratio Bij een actieve sarcoïdose wordt vaak een lymfocytose en een verhoogde CD4/CD8 ratio waargenomen. Tabel 2. Referentiewaarden en samenstelling van bronchoalveolaire vloeistof bij verschillende longaandoeningen. Aandoening Alveolaire macrofagen % Referentiewaarden niet rokers Rokers Niet-infectieuze aandoening Sarcoïdose EAA IPF DP BOOP Chronische eosinofiele pneumonie Asbestose 80 - 90 80 - 90 Lymfocyten % % % Plasma cellen % <15 <7 <2 2-6 <1 <1 0 0 1,0 - 2,0 1,0 - 2,0 + = =/+ – + (= / –) ++ + ++ + =+ +++ =/+ + =+ = =/+ ++ +/– – +/– – (= / +) = – (= / +) – + = +++ +/– – = ++ (>40%) + – + = + + + ++ + = + ++ + =/+ +/= – – – – = –/= = – Monomorph Polymorph schuimig aspect Schuimig aspect Schuimig aspect Asbestdeeltjes Infectieuze aandoening Bacteriële infectie Virale infectie Tuberculose HIV-infectie Intracellulaire bacteriën Insluitlichaampjes Neutrofielen Eosinofielen CD4/CD8 ratio ++: sterk verhoogd; +: verhoogd; =: normaal; –: verlaagd of afwezig. Voor verdere toelichting zie tekst. Tabel 3. Toegevoegde waarde van diagnostisch onderzoek bij de klinische diagnose. Resultaat Populatie n Positief Bijdrage % Gering Negatief Cytologie Klinisch lab. Algorithme Drent alle Alle 55 55 30 40 60 30 10 30 Cytologie Cytologie slechte opbrengst goede opbrengst 13 42 40 20 50 70 10 10 Cytologie Cytologie vraagstelling sarcoïdose diagnose sarcoïdose 17 12 40 60 45 25 15 15 67 Medisch Journaal, jaargang 34, no. 2 67 Figuur 2. CD4/CD8 ratio in relatie tot de diagnose. De patiënten werden gecategoriseerd op basis van de klinische diagnose in 3 groepen; Sarcoidose, E.A.A en overige. Binnen deze groepen is weergegeven welk deel van de patiënten een CD4/CD8 ratio >2,5 쐽) heeft en welk deel een ratio <2,5 (쐽 쐽). (쐽 Bij een behandelde sarcoïdose wordt vaak een verlaagde CD4/CD8 ratio waargenomen1. Bij een extrinsieke allergische alveolitis wordt vaak een verlaagde CD4/CD8 ratio waargenomen. Als beslisgrens wordt in de literatuur meestal een ratio van 2,5 genomen. Ook de landelijke BAL-werkgroep propageert deze waarde. Van de 55 monsters werd er 22 keer een lymfocytose van >15% gevonden, met als vervolgonderzoek een lymfocyten subtypering. In figuur 2 staan drie diagnostische categorieën uitgezet tegen het aantal keren dat een verhoogde of verlaagde CD4/CD8 ratio werd gevonden. Er lijkt een verschil te bestaan tussen de sarcoïdosegroep (60% verhoogde ratio) en de EAA-groep (25% verhoogde ratio). Echter de besliskundige waarde van de ratio, onafhankelijk van andere gegevens, lijkt gering. De sensitiviteit in deze setting voor sarcoïdose is ongeveer 70 - 80%, dit is iets lager dan de 90% die wordt beschreven in de literatuur1. Dit is mogelijk deels te verklaren door het verschil in studie-opzet. Deze bevinding is aanleiding om hier in de toekomst nader onderzoek naar te verrichten. Inspanning en risico In de discussie over het nut van BAL-onderzoek moet ook de extra inspanning en het risico worden betrokken. Het afnemen van een BAL tijdens een bronchoscopie levert weinig extra werk op voor de scopist. Het meeste werk wordt verricht op het laboratorium: gemiddeld 2 uur werk voor een gespecialiseerde analist. Voor de diagnose van diverse institiële longaandoeningen (waaronder sarcoïdose) is de aanwezigheid van specifieke afwijkingen in een groot perifeer biopt 68 de gouden standaard (bijvoorbeeld niet verkazende granulomateuze ontstekingshaarden). Het nemen van perifere longbiopten kent een aanzienlijk risico op complicaties, zoals bloedingen of een pneumothorax. De BAL-procedure is een minimaal invasieve ingreep met een geringe morbiditeit (<3%) en mortaliteit (0%); nauwelijks hoger dan de bronchoscopie zelf4. Complicaties die kunnen optreden is het beschadigen van het slijmvlies waardoor een kleine bloeding en dus bloedbijmenging plaatsvindt. Tevens worden als complicaties genoemd: Hoesten, tijdelijke hypoxie en kortdurende koorts. Samenvattend zijn de kosten en risico’s relatief gering. Bij pathologisch en microbiologisch BAL-onderzoek kunnen de bevindingen pathognomisch zijn door de detectie van tumorcellen en pathogene micro-organismen, met een sensitiviteit van 60 - 95%4. Bij het cytologisch onderzoek ligt dat anders. Onze resultaten laten zien dat de interpretatie van de BAL-resultaten altijd in context van radiologische bevindingen, longfunctie, overig laboratorium- en P.A.-onderzoek moet worden gedaan. Het stellen van een specifieke diagnose op basis van alleen cytologisch onderzoek is vrijwel onmogelijk. De BAL-analyse wordt gewaardeerd door longartsen in de diagnostiek van longziekten omdat het snel resultaten oplevert die vooral richtinggevend zijn. Een groot voordeel is verder dat het invasief en potentieel risicovol onderzoek als een mediastinoscopie of open longbiopt overbodig kan maken. Literatuur 1. Agostini C, Chilosi M, Zambello R, Trentin L, Semenzato G. Pulmonary immune cells in health and disease: lymphocytes. Eur Respir J 1993; 6: 1378-1401. 2. Rottoli P, Bargagli E. Is bronchoalveolar lavage obsolete in the diagnosis of interstitial lung disease? Curr Opin Pulm Med 2003; 9: 418-425. 3. Gras M, van Kemenade FJ, van Maarsseveen AC, Alberts C. [Sarcoidosis: immunopathogenesis and the potential of immunotherapy]. Ned Tijdschr Geneeskd 2003; 147: 150-155. 4. Costabel U. CD4/CD8 ratios in bronchoalveolar lavage fluid: of value for diagnosing sarcoidosis? Eur Respir J 1997; 10: 26992700. 5. Haslam PL, Baughman RP. Report of ERS Task Force: guidelines for measurement of acellular components and standardization of BAL. Eur Respir J 1999; 14: 245-248. 6. Drent M, Jacobs JA, Cobben NA et al. Computer program supporting the diagnostic accuracy of cellular BALF analysis: a new release. Respir Med 2001; 95: 781-786. 7. De Brauwer E, Jacobs J, Nieman F, Bruggeman C, Drent M. Test characteristics of acridine orange, Gram, and May-GrunwaldGiemsa stains for enumeration of intracellular organisms in bronchoalveolar lavage fluid. J Clin Microbiol 1999; 37: 427-429. Medisch Journaal, jaargang 34, no. 2