Onderzoeksrapport Ervaringen van verpleegkundigen en

advertisement
ZZG zorggroep
Onderzoeksrapport
Ervaringen van verpleegkundigen en verzorgenden
met Zorg-op-afstand in de thuiszorg
L.A.M Ten Have & N. Kesseler
13-1-2011
SAMENVATTING
De ervaring van verpleegkundigen en verzorgenden met Zorg-op-afstand is erg afhankelijk van hoe de
desbetreffende technologie wordt geïntroduceerd. Over het algemeen is men positief, al ziet men beperkingen.
Verpleegkundigen en verzorgenden van ZZG zorggroep zijn overigens positiever over Zorg-op-afstand dan in de
literatuurstudie blijkt. Verpleegkundigen en verzorgenden van ZZG zorggroep vinden dat de zorg met PAL4 niet
onder doet aan die van de traditionele zorg. Ondersteuning aan verpleegkundigen en verzorgenden is essentieel
om de zorg efficiënt te laten verlopen, uit dit onderzoek blijkt dat deze ondersteuning kan worden verbeterd.
VOORWOORD
De gezondheidszorg is continu in ontwikkeling. Door tot een betere kwaliteit van leven te komen hoopt men
meer grip te krijgen op ziekten en wil men steeds meer kennis vergaren. Vooruitgang betekent verandering, zo
ook binnen ZZG zorggroep. De toenemende vraag naar thuiszorg maakt dat naar oplossingen moet worden
gezocht, op deze manier heeft Zorg-op-afstand zijn intrede gedaan. ZZG zorggroep past Zorg-op-afstand toe in
de vorm van het PAL4-systeem. Deze verandering leidt er automatisch toe dat de zorg op een andere manier
wordt verleend. De vraag is welke impact dit heeft op de verpleegkundigen en verzorgenden die met PAL4
werken, brengt verandering wel kwaliteit van zorg? De manier waarop verpleegkundigen en verzorgenden
werken met, en de houding die zij hebben ten opzichte van het systeem is bepalend voor het effect dat PAL4
heeft op de zorgverlening. Daarom is het van belang om er achter te komen wat de ervaringen van
verpleegkundigen en verzorgenden met Zorg-op-afstand zijn.
1
INHOUD
Inleiding
3
Hoofdstuk 1 Achtergrond
1.1 Technologie in de zorg
1.2 Zorg-op-afstand
1.3 Ontwikkeling internationaal
1.4 Ontwikkeling in Nederland
1.5 PAL4-systeem
1.6 Implementatie van het PAL4-systeem binnen de ZZG zorggroep
1.7 Ervaringen van verpleegkundigen en verzorgenden met Zorg-op-afstand
5
Hoofdstuk 2 Methode
2.1 Literatuuronderzoek
2.2 Praktijkonderzoek
8
Hoofdstuk 3 Resultaten
3.1 Literatuuronderzoek
3.1.1Beschrijving van de studies
3.1.2 Resultaten in categorieën
3.2 Praktijkonderzoek
3.2.1 Beschrijving van respondenten
3.2.2 Resultaten in categorieën
11
Hoofdstuk 4 Conclusie
20
Hoofdstuk 5 Aanbevelingen
21
Hoofdstuk 6 Beperkingen van het onderzoek
22
Nawoord
23
6
7
10
14
17
Dankbetuiging
Bronnenlijst
24
Bijlage 1 Categorieënlijst semi-gestructureerd interview
27
2
INLEIDING
In de huidige gezondheidszorg is technologie niet meer weg te denken. De World Health Organisation (WHO)
omschrijft technologie in de zorg als volgt: ‘’ de toepassing van georganiseerde kennis en vaardigheden in de
vorm van apparatuur, medicatie, vaccinatie, procedures en systemen. Deze zijn ontwikkeld om een
gezondheidsprobleem op te lossen en de kwaliteit van leven te verbeteren’’ (WHO, 2010).
Recent is een nieuwe technologie in de zorg in opkomst, namelijk ‘’Zorg-op-afstand’’. Zorg-op-afstand staat
voor het op afstand verlenen van zorg met behulp van ICT (RIVM, 2010). Steeds meer zorginstellingen passen
vormen van Zorg-op-afstand toe. Hierbij is te denken aan een digitale poli waarin cliënten een afspraak met de
arts via video beelden hebben, een digitaal consult voor mensen met eczeem of een digitaal logboek. In het
huidige rapport wordt met Zorg-op-afstand het zogenaamde ‘telemonitoring’ en ‘telecare’ bedoeld. Bij
telemonitoring gaat het om het bewaken van de gezondheidssituatie van de cliënt buiten de fysieke aanwezigheid
van zorgverleners. Voorbeelden zijn sensoren en alarmsystemen in de omgeving van de cliënt (Jonker en de
Witte, 2007). Bij telecare wordt gebruik gemaakt van een videosysteem of het verzenden van digitale beelden
van de ene plek naar de andere, om op afstand te kunnen communiceren en zorg te verlenen (Hanson, Percival,
Aldred, 2007). Door het gebruik van technologie kan de zorgverlening sneller bereikbaar zijn, kan het
zorgproces minder belastend zijn voor de cliënt en kan de cliënt mogelijk langer thuis blijven wonen (Westert,
van de Berg, Zwakhals, 2010). Zorg-op-afstand heeft naast het functionele element voor cliënten,
thuiszorgorganisaties en verpleegkundigen en verzorgenden ook een maatschappelijke functie. Uit gegevens van
Van den Berg Jeths, Timmermans, Hoeymans et al (2004) blijkt dat het aantal ouderen de komende jaren fors zal
toenemen, terwijl het aantal mensen tot 55 jaar (en dus het aantal mensen dat beschikbaar is om zorg te verlenen)
afneemt. Door de vergrijzing zal de omvang van de vraag naar verpleging en verzorging toenemen. De potentiële
vraag neemt tussen 2000 en 2020 met de helft toe, aldus de auteurs (Van den Berg Jeths et al, 2004). Ook zal de
inhoud van deze vraag veranderen. Er zal meer behoefte zijn aan monitoring van cliënten met chronische
aandoeningen in verschillende zorgsettings. De overheid stimuleert cliënten tegenwoordig zo lang mogelijk
zelfstandig thuis te blijven wonen en stimuleert een korte opnameduur in ziekenhuizen of andere instellingen.
Het aantal cliënten in de thuiszorg neemt toe, deze ontwikkeling stimuleert de toename van het gebruik van
technische oplossingen (RIVM, 2010).
Naar aanleiding van dit toekomstperspectief is ook de ZZG zorggroep begonnen met het implementeren van
Zorg-op-afstand. ZZG zorggroep is een grote zorgorganisatie in de regio Nijmegen, Rijk van Nijmegen en land
van Maas en Waal. Er zijn bij ZZG zorggroep naar schatting 4000 betaalde medewerkers en 900 vrijwilligers
werkzaam, zij leveren zorg aan 8500 cliënten in de thuiszorg, verpleeghuizen, verzorgingshuizen,
revalidatiecentra, poliklinieken en leveren kraamzorg.
De aanleiding voor dit onderzoek is de vraag van ZZG zorggroep te achterhalen hoe verpleegkundigen en
verzorgenden in de thuiszorg, Zorg-op-afstand ervaren. ZZG zorggroep is kort geleden gestart met het invoeren
van Zorg-op-afstand op verschillende manieren. Een van deze middelen is het Personal Assistant for Life
(PAL4) systeem. Met behulp van het PAL4-systeem kan de gebruiker contact leggen met zijn omgeving met als
belangrijkste aspect het beeldcontact met verpleegkundigen van de thuiszorg (ZZG zorggroep, 2010). Vanaf
januari 2010 is gestart met een pilot binnen verschillende thuiszorgteams, minimaal vijf cliënten werden per
team aangesloten op het PAL4-systeem. Tijdens de implementatie van PAL4 heeft een door de ZZG zorggroep
uitgevoerde interne evaluatie plaats gevonden. Deze evaluatie richtte zich op de mening van cliënten die PAL4
gebruikten. Uit de evaluatie bleek dat cliënten positief waren over het PAL4-systeem. Nog onduidelijk is hoe
verpleegkundigen en verzorgenden het verlenen van zorg met het PAL4-systeem ervaren.
De volgende vraagstellingen zijn geformuleerd:
‘Hoe ervaren verpleegkundigen en verzorgenden werkzaam in de thuiszorg het verlenen van Zorg-op-afstand?’
‘Hoe ervaren verpleegkundigen en verzorgenden werkzaam in de thuiszorg van ZZG zorggroep het verlenen van
Zorg-op-afstand middels het PAL 4 systeem?’
3
De doelstelling van het onderzoek is als volgt geformuleerd:
‘Halverwege januari 2011 blijkt uit het onderzoeksrapport wat de ervaringen van verpleegkundigen en
verzorgenden zijn met betrekking tot Zorg-op-afstand. Deze informatie zal uit een literatuurstudie van
internationale onderzoeksrapporten komen en er zal een intern onderzoek binnen de thuiszorg van ZZG
zorggroep plaatsvinden.’
In het volgende hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de achtergrondinformatie van technologie in de
gezondheidszorg. Vervolgens wordt in hoofdstuk twee de methode van onderzoek beschreven en in het daarop
volgende hoofdstuk worden de resultaten van de literatuurstudie en het praktijkonderzoek beschreven en worden
de conclusie en aanbevelingen beschreven. Het rapport wordt afgesloten met de beperkingen van het onderzoek.
In de bijlage is een categorieënlijst van het de voor de interviews te lezen.
4
HOOFDSTUK 1: ACHTHERGROND
1.1 Technologie in de zorg
Dit rapport gaat over technologie in de zorg. Met deze term kan een breed scala aan technologieën in de
gezondheidszorg worden aangeduid. Zo zijn er computergerelateerde technologieën zoals elektronisch
patiëntendossiers (EPD). Bij geneesmiddelen en biotechnologieën is te denken aan gentherapie. Ook zijn er
technologieën die zich richten op de toediening van geneesmiddelen zoals vernevelingapparatuur, en is er de
ontwikkeling van minimale invasieve technologieën zoals instrumenten om in het lichaam te kijken. De
ontwikkeling van technologieën richt zich ook op orgaanondersteunings-en orgaanvervangingstechnologieën
zoals dialyse apparatuur. Thuis- en zelfzorgtechnologieën richten zich op ICT binnen en buiten de woning van
de cliënt. Ook zijn er technologieën die de arbeidsomstandigheden verbeteren zoals til liften (Jonker en de Witte,
2007).
1.2 Zorg-op-afstand
Zorg-op-afstand typeert zich door de fysieke afstand die er is tussen de gebruikers, maar ook door afstand in
communicatieve zin. Het gaat om contact tussen cliënten, hulpverleners en medische faciliteiten. Zorg-opafstand is niet alleen gericht op de zorg aan cliënten (thuis), ook richt het zich op consultatie tussen specialisten
via een satelliet (Vlaskamp, Webers, Peters-Volleberg et al, 2001).
In dit rapport worden twee vormen van Zorg-op-afstand geїncludeerd, dit zijn ‘telemonitoring’ en ‘telecare’. Bij
telemonitoring gaat het om het bewaken van de gezondheidssituatie van de cliënt buiten de fysieke aanwezigheid
van zorgverleners. Een voorbeeld is sensoren en alarmsystemen in de omgeving van de cliënt, zoals een belmat
(Jonker et al, 2007). Bij telecare wordt gebruik gemaakt van een videosysteem of het verzenden van digitale
beelden van de ene plek naar de ander, om te kunnen communiceren en zorg te verlenen. Telemonitoring en
telecare onderscheiden zich van ‘telemedicine’ waarbij het gaat om medische behandeling met behulp van
technologie. Ook onderscheidt het zich van domotica waarmee de functionaliteit binnen het huis vergroot wordt
met behulp van technologie voor bijvoorbeeld deuren of ramen (Hanson et al, 2007).
1.3 Ontwikkeling internationaal
In een internationaal onderzoek van de Gareis, Kubitschke en Lull (2008) is de ontwikkeling van technologie in
de zorg in veertien landen vergeleken. Het betreft twaalf Europese landen en twee landen buiten de Europese
Unie. De technologische ontwikkeling is gecategoriseerd in drie generaties. Bij de eerste generatie technologie
gaat het om alarmsystemen waarmee de gebruiker alarm kan slaan in een noodsituatie. Bij de tweede generatie
betreft het meer ontwikkelde alarmsystemen zoals systemen met sensoren. Met de derde generatie wordt
technologie bedoeld die in staat is continuïteit aan te brengen in de monitoring van cliënten. Opvallend is dat
Bulgarije ver achter loopt op andere landen, bij hen is er op het gebied van de eerste generatie technologie nog
geen tot weinig activiteit. Polen en Slovenië hebben de eerste generatie technologie gedeeltelijk
geïmplementeerd. De overige landen waaronder Denemarken, Duitsland, Spanje, Finland, Frankrijk, Hongarije,
Ierland, Italië, Nederland, Zweden, Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en Japan, hebben de eerste
generatie technologie volledig geïmplementeerd. Kijkend naar de tweede generatie technologie is te zien dat
Bulgarije wederom weinig tot geen activiteit laat zien. Hongarije loopt achter op de andere landen en heeft de
technologie in pilotfase lopen. Alle overige landen hebben de tweede generatie technologie gedeeltelijk
geïmplementeerd, hierin verschillen de vorderingen per land. Bij de derde generatie technologie valt een groot
aantal landen af als het gaat om de integratie ervan. Alleen de landen Japan en de Verenigde Staten zijn hierin
verder, zij bevinden zich in de implementatie van de pilotfase. Te concluderen is dat in de westerse wereld de
ontwikkeling van technologie in de zorg zich nog moet uitbreiden (Gareis et al, 2008).
5
1.4 Ontwikkeling in Nederland
Om inzicht te krijgen in de ontwikkeling van Zorg-op-afstand in Nederland is gebruik gemaakt van een door de
NIVEL uitgevoerd onderzoek (Peeters en Francke, 2009). Uit dit onderzoek komt naar voren dat elf
gezondheidsorganisaties in Nederland op het moment van de peiling (2008) Zorg-op-afstand leveren tegenover
zes zorgaanbieders in 2005, zij bieden zorg aan 1021 cliënten. Twee thuiszorgorganisaties hebben speciaal voor
het videonetwerk een zorgcentrale opgezet, de overige negen zorgorganisaties gebruiken een eigen bestaande
zorgcentrale of die van een andere zorgorganisatie. In vergelijking met eerdere peiling in 2005 is er vooruitgang
geboekt in de ontwikkeling van Zorg-op-afstand. Zo is het nu bij negen zorgorganisaties mogelijk voor cliënten
om beeldcontact te hebben met familie en kennissen. Ook is er gestart met het ontwikkelen van Zorg-op-afstand
voor specifieke doelgroepen, denkend aan cliënten met COPD. Twee organisaties die Zorg-op-afstand leveren
hebben videocommunicatie en/of telecare volledig geïntegreerd in de dagelijkse zorg. De andere organisaties
zijn hier mee bezig (Peeters et al, 2009). Hoewel de introductie van Zorg-op-afstand dus duidelijk toeneemt is de
Algemene Rekenkamer (2009) van mening dat de innovaties in de langdurige zorg, zoals Zorg-op-afstand te
langzaam van de grond komen. Er worden drie oorzaken benoemd. Er zijn weinig prikkels om te innoveren en
de innovaties te verspreiden, er is een gebrek aan de continuïteit in de financiering en er is sprake van een
remmende regelgeving. Deze remmingen zijn volgens de auteurs een gebrek aan ICT-standaarden en gebrek aan
draagvlak bij zorgaanbieders en cliënten. Het NIVEL is tot op heden nog niet gekomen met een inventarisatie
over 2010.
1.5 PAL4-systeem
ZZG zorggroep maakt gebruik van het PAL4-systeem om de toenemende vraag naar zorg te ondervangen.
PAL4 is een communicatie-infrastructuur waarmee verschillende aspecten en functies kunnen worden toegepast
op een aanraakscherm, op de televisie of op de eigen computer. Het PAL4-systeem is onderverdeeld in
kwadranten, met navigatieknoppen kan de cliënt de informatie gemakkelijk in PAL4 opzoeken en bestuderen.
Cliënten kunnen informatie opzoeken uit de wijk, spelletjes spelen en videocontact maken met andere cliënten of
vrienden en familie (Cobben, Nijhof, 2009). Naast deze recreatieve onderdelen is het systeem te gebruiken voor
de zorgverlening. Het videocontact dat een cliënt met het PAL 4 systeem kan hebben, kan een aanvulling zijn op
de huidige zorg die een cliënt thuis van de ZZG zorggroep ontvangt. Het kan ook een moment van zorg
waarvoor verpleegkundigen en verzorgenden voorheen bij de cliënt thuis kwamen vervangen. Met beeldcontact
op afstand kan de cliënt contact maken met de zorgcentrale van de ZZG zorggroep, de cliënt ziet dan een
zorgverlener in beeld. De cliënt kan ook gebruik maken van controle, begeleiding en instructie door de
verpleegkundige of verzorgende van de thuiszorg via beeld en geluidsverbinding. In dit geval maakt de
verpleegkundige of verzorgende van het thuiszorgteam verbinding met de cliënt, de cliënt kan geen directe
verbinding maken met het thuiszorgteam (ZZG zorggroep domoticazorg).
1.6 Implementatie van het PAL4-systeem binnen de ZZG zorggroep
Om als thuiszorgorganisatie tegemoet te kunnen komen aan de groeiende en veranderende zorgvraag van
cliënten is ZZG zorggroep in januari 2010 begonnen met het introduceren van Zorg-op-afstand in de vorm van
het PAL4-systeem. ZZG zorggroep is gestart met één thuiszorgteam, eind 2010 doen negen thuiszorgteams aan
dit experiment mee. Tachtig cliënten zijn vanaf dat moment in contact via PAL4 met de zorgcentrale. Bij alle
negen thuiszorgteams is één contactpersoon aangesteld die de pilot coördineert. De negen contactpersonen
komen iedere zes weken bijeen met de projectleider domoticazorg van de ZZG zorggroep om te praten over het
verloop van het verlenen van Zorg-op-afstand (Cobben et al 2009).
6
1.7 Ervaringen van verpleegkundigen en verzorgenden met Zorg-op-afstand
Onderzoek van Gareis et al (2008) laat zien dat Zorg-op-afstand zich momenteel nog veelal in de pilotfase
bevindt. Om die reden bestaat er doorgaans ook veel aandacht voor het evalueren en beoordelen van het
implementatieproces (Peeters, 2010). In Nederland is door het NIVEL een studie gedaan naar de ervaringen van
verpleegkundigen en verzorgenden met Zorg-op-afstand in de thuiszorg (de Veer en Francke, 2009). Overigens
is dit het enige rapport in Nederland dat zich richt op de ervaringen van verpleegkundigen en verzorgenden met
Zorg-op-afstand in de thuiszorg. Uit het rapport blijkt dat volgens verpleegkundigen en verzorgenden nieuwe
technologieën in de zorg vooral moeten zorgen voor verbeterde zorg voor de cliënten. Ook menen
verpleegkundigen en verzorgenden dat Zorg-op-afstand de zorgverlening voor hen minder zwaar kan maken.
Wanneer verpleegkundigen en verzorgenden wordt gevraagd welke technologieën zij de grootste aanwinst
vinden, noemen zij elektronische dossiers, beweeg en meldingsfuncties en videocommunicatie. Belangrijk blijkt
ook dat de acceptatie erg afhankelijk is van de gekozen implementatiestrategie en de technologie zelf. Wanneer
de implementatie van een nieuwe technologie samen met de verpleegkundigen en verzorgenden wordt opgepakt
kan dit volgens hen het plezier in het werk verhogen. De verpleegkundigen en verzorgenden willen meer worden
betrokken in de implementatie van nieuwe technieken. Het betrekken van de verpleegkundigen en verzorgenden
vergroot de kans dat de technologie gebruikt wordt.
7
HOOFDSTUK 2: METHODE
De bedoeling van het huidige onderzoek is inzicht te verwerven in de ervaring van verpleegkundigen en
verzorgenden met PAL4. De reden dat specifiek verpleegkundigen en verzorgenden worden onderzocht, is
omdat zij degene zijn die PAL4 dagelijks gebruiken tijdens de zorg. Zij hebben voor een groot deel invloed op
de effectiviteit van de zorgverlening. Wanneer zij als groep geen positieve houding hebben ten opzichte van de
nieuwe zorgverlening, zal dit gevolgen hebben voor het gebruik in de toekomst. ZZG zorggroep kan de
conclusies van dit onderzoek gebruiken om het werken met PAL4 effectiever te laten verlopen.
Om op beide onderzoeksvragen antwoord te geven is zowel een literatuuronderzoek verricht als onderzoek
gedaan naar de mening van verpleegkundigen ten aanzien van Zorg-op-afstand.
2.1 LITERATUURONDERZOEK
Om er achter te komen wat de bevindingen zijn van onderzoek naar de ervaringen van verpleegkundigen en
verzorgenden met Zorg-op-afstand is een literatuuronderzoek verricht. Allereerst wordt de zoekstrategie
beschreven, zie Tabel 1.
Tabel 1. Zoekstrategie
Zoekstrategie
1.Pubmed
2.Cinahl
3.Sneeuwbalmethode
Zoektermen
-Telecare
-Telehomecare
-Attitude
-Perception
-Nurse
Resultaten zoekstrategie
71 artikelen
Inclusiecriteria
-Mening/ervaring verpleegkundigen en verzorgenden
-Telemonitoring en telecare
-Internationale artikelen
-Thuiszorg setting
Exclusiecriteria
- Mening/ervaring patiënten
- Overige ICT toepassingen
- Nederlandse artikelen
8
Studie design
De huidige studie is een systematisch literatuuronderzoek zonder een kwalitatieve beoordeling van de
geïncludeerde studies. De literatuurstudie is een verkennende studie omdat er relatief weinig onderzoek is
gedaan naar ervaringen van verpleegkundigen en verzorgenden met telecare en telemonitoring. Binnen de
zoekstrategie is gekeken naar internationale relevante artikelen met betrekking tot telecare en telemonitoring.
In-/exclusiecriteria
In het literatuuronderzoek zijn studies geïncludeerd waarin gegevens zijn verzameld over ervaringen van
verpleegkundigen en verzorgenden in de eerste lijn met Zorg-op-afstand (telemonitoring en/of telecare). Er is
specifiek gezocht in de Engelstalige internationale literatuur, hiervoor is gekozen om een beeld te krijgen van de
ervaringen van verpleegkundigen en verzorgenden in verschillende landen. De onderzoeken in Nederland op dit
gebied waren al bekend bij de opdrachtgever van dit onderzoek.
Zoekstrategie en selectie
Er is gezocht in Pubmed en Cinahl waarbij de volgende zoektermen zijn gehanteerd: (‘telecare’ of
‘telehomecare’) en (‘attitude’of ‘perception’) en nurse. Dit leverde in eerste instantie 71 artikelen op (62
Pubmed/9 Cinahl). Titels en samenvattingen zijn door beide onderzoekers gelezen op grond waarvan 65
artikelen werden geëxcludeerd, en zes artikelen zijn geїncludeerd. Deze selectie is overlegd met Rob van der
Sande, lector langdurige zorg. De overige artikelen zijn gelezen waarbij de literatuurreferenties zijn gebruikt
voor verder onderzoek naar relevante literatuur (sneeuwbalmethode). Dit leverde nog eens vijf artikelen op.
Voor de zoekstrategie en de selectie van artikelen zie Tabel 2.
Tabel 2. Zoekstrategie en selectie van artikelen
Zoekstrategue
Cinahl
Pubmed 1
Pubmed 2
Sneeuwbalmethode 1
Sneeuwbalmethode 2
Sneeuwbalmethode 3
Zoektermen
Telecare en (perception of attitude) en
nurse
Telecare en (perception of attitude) en
nurse
Telehomecare
Referentielijst Gagnon 2010
Vernieuwde versie van Hanson et al
2006
Referentielijst de Veer en Franke 2009
Aantal resultaten
9
Aantal geëxcludeerd
8
resultaten
1
11
7
4
51
5
1
50
2
0
1
3
1
1
0
1
Categorieën
De artikelen zijn gelezen door beide onderzoekers die de gegevens hebben ingedeeld in een aantal categorieën.
Er is op zoek gegaan naar categorieën waarbinnen de analyse van gegevens kon plaatsvinden. In het rapport van
Mair, Histock en Beaton (2008) kwamen verschillende bruikbare categorieën naar voren, namelijk ‘verandering
verantwoordelijkheid', ‘technische problemen’, ‘communicatie’. Verder kwamen twee andere categorieën
veelvuldig terug in de overige onderzoeken, dit waren ‘geschiktheid van cliënten’ en ‘ondersteuning’. Deze
categorieën waren de basis voor de analyse van de literatuur.
9
2.2 PRAKTIJKONDERZOEK
Studie design
Het praktijkonderzoek heeft een kwalitatieve opzet. In dit onderzoek is gekozen om gegevens te verzamelen met
behulp van interviews, omdat de vraagstellingen betrekking hebben op meningen, opvattingen en attitudes van
de verpleegkundigen. Deze laten zich goed onderzoeken met behulp van interviews. Om de ervaringen van
verpleegkundigen en verzorgenden van ZZG zorggroep met PAL4 te kunnen onderzoeken is gebruik gemaakt
van semigestructureerde interviews. Na het interviewen van acht respondenten kwam geen nieuwe informatie
naar voren en werd de saturatie van informatie bereikt. Om de plausibiliteit van de interviews te vergroten heeft
vooraf een proefinterview plaatsgevonden met de lector langdurig zorg van de Hogeschool Arnhem Nijmegen
(HAN) en de projectleider domoticazorg van ZZG zorggroep. De beide onderzoekers werden tijdens het
proefinterview beoordeeld op hun gespreksvaardigheden. De interviews zijn evenredig verdeeld onder beide
onderzoekers. Tijdens de interviews is gebruik gemaakt van een voicerecorder. De gesprekken zijn middels
transcriptie op papier beschreven. Vervolgens is een samenvatting van deze transcriptie gemaakt. De
respondenten is gevraagd of zij behoefte hebben aan een membercheck, wanneer dit het geval was is een
samenvatting naar de betreffende respondent gestuurd. Om de kwaliteit van de interviews te garanderen heeft er
een reflectie op de interviews plaatsgevonden door beide onderzoekers. Na ieder interview werd het interview
geëvalueerd en werd feedback gegeven op gespreksvaardigheid, luistervaardigheid, attitude en inhoud. Op deze
manier kon feedback gebruikt worden voor een volgend interview.
In/-exclusiecriteria
Binnen de thuiszorg van ZZG zorggroep zijn willekeurig vier regio’s geselecteerd. Binnen iedere regio is één
verpleegkundige (niveau vier of vijf) en één verzorgende (IG) geselecteerd, enkel één regio heeft twee
verpleegkundigen geleverd. Dit leidde tot een totaal van acht respondenten (n=8). Omdat leeftijd en
opleidingsniveau mogelijk van invloed kunnen zijn op de resultaten van het onderzoek is er voor gezorgd dat
leeftijd en opleidingsniveau gelijkelijk zijn verdeeld onder de geïnterviewden. Er is namelijk een selectie
gemaakt van twee leeftijdsgroepen, de leeftijd van 20 tot 45 en de leeftijd van 45 tot 65 jaar. De geselecteerde
respondenten zijn gelijk verdeeld over beide leeftijdsgroepen.
Categorieën
De gebruikte categorieën binnen het literatuuronderzoek, zijn de rode draad geweest voor het praktijkonderzoek.
Tevens zijn de wensen van de opdrachtgever gebruikt om sturing te geven aan de interviews. De volgende
categorieën zijn gebruikt; ondersteuning en eigen verantwoordelijkheid, geschiktheid van cliënten,
communicatie, verandering van verantwoordelijkheid en technische problemen. Voorafgaand aan het
praktijkonderzoek is gekozen om een de respondenten te vragen naar het toekomstperspectief met PAL4 in de
dagelijkse zorgverlening. Dit onderdeel kwam niet tot uiting bij de analyse van de literatuur. Omdat de
onderzoekers geïnteresseerd waren in de mening van verpleegkundigen en verzorgenden over de toekomst, is
deze categorie ontstaan.
10
HOOFDSTUK 3: RESULTATEN
3.1 LITERATUURONDERZOEK
3.1.1 Beschrijving van de studies
In totaal zijn elf studies gebruikt voor de literatuurstudie (n=11), alle studies hebben een kwalitatief
onderzoeksdesign. Één studie heeft naast een kwalitatieve benadering ook een kwantitatieve benadering [4]. Het
overzicht van de artikelen staat in tabel 1. In de studies wordt gebruik gemaakt van één of meer van de volgende
methoden: interviews, document analyse voor de literatuurstudie en cliënt gegevens, observaties, enquêtes, case
studies, logboeken en focusgroepen.
In acht studies werd de mening gevraagd van de respondenten over videocontact [1, 3,6,7,8,9,10,11]. De
gebruikte technologie worden binnen verschillende artikelen anders genoemd. De ene studie plaatst beeldcontact
in de categorie telemedicine, de ander noemt beeldcontact telehealth of telecare. Hoewel dus onder verschillende
benamingen, gaat het in alle artikelen om videocontact.
In drie studies wordt naar de meningen van de respondenten over monitoring apparatuur gevraagd [2, 4,9]. In
zeven studies worden verpleegkundigen onderzocht [1,3,5,6,7,10,11]. In
tien studies worden naast
verpleegkundigen ook andere professionals geїncludeerd: sociaal hulpverleners en zorgverleners, technisch
experts, psychiaters en leidinggevenden. In negen studies is onderzoek gedaan in de thuiszorg
[1,2,3,4,5,6,7,9,10]. In één studie wordt ook gesproken over het verpleeghuis [9]; in twee studies gaat het ook
om de (ambulante of forensische) psychiatrie [8,11]. Alle studies richten zich op het beschrijven van meningen
en ervaringen over het gebruik van telecare of telemonitoring. Voor een overzicht van de geselecteerde artikelen
zie Tabel 3.
.
11
Tabel 3. Literatuuronderzoek
Studie
Technologie
Doelstelling
Methode
Resultaten
Studie 1:
Verenigde Staten
Demiris, 2001
Telecare
Het analyseren van aard en de
kwaliteit van de interactie tussen
verpleegkundige en patiënt. Er is
bovendien gekeken naar het
percentage tijd dat aan bepaalde
aspecten besteedt is.
Beeldcontact heeft de voornaamste aspecten van interactie zoals bij normale
huisbezoeken. De onderzoekers concluderen dat verpleegkundigen beeldcontact als een
nuttige manier van zorgverlening ervaren.
Uit de studie blijkt dat het gebruik van het beeldcontact het verpleegproces niet hindert,
maar juist verrijkt. De verpleegkundigen denken dat de normale huisbezoeken niet
significant beter zijn dan communicatie via videocontact.
Telemonitoring
Het inzicht krijgen in de
opvattingen van professionals over
de mogelijkheden en
belemmeringen van telecare
(alarmeringssensoren) thuis.
Analyse van 30 beeldcontacten van
10 patiënten en 10
verpleegkundigen.
Kwalitatief beschrijvend onderzoek
naar de aard van de communicatie
de mening van verpleegkundigen
(n=3) over de communicatie met de
patiënt
Casusbesprekingen in focusgroepen
met ouderen (n=92),
zorgprofessionals (n=55) en
mantelzorgers (n=39)
Telemonitoring en
telecare
Inzicht in de opvattingen van
verpleegkundigen over
mogelijkheden van een telehealth
nursing service, de interactie via
video-phone, de zorgverlening en de
bruikbaarheid van de video-phone.
Participerende observatie gedurende
de implementatie van
telemonitoring en telethuiszorg bij
verpleegkundigen (n=12).
De resultaten werden onderverdeeld in categorieën; verwachtingen over geschiktheid,
interactie tussen verpleegkundige en cliënt, professionele veiligheid en de technologie in
de zorgverlening.Verpleegkundigen ervaren de technologie als beperkt bruikbaar. Veel
relevante informatie gaat verloren als het contact beperkt blijft tot beeldcontact. Zij
ervaren het beeldcontact als een bedreiging voor hun professioneel werken en als
risicovol.
Telemonitoring
Het evalueren van telemonitoring
geboden door thuiszorg teams aan
patiënten met COPD.
Kwalitatief en kwantitatief
onderzoek. Interviews met
patiënten, casus gesprekken met
verpleegkundigen.
De resultaten zijn in de volgende categorieën geplaatst; bruikbaarheid van de
technologie, verspilling van tijd, voordelen voor de cliënt, verandering in
beroepsuitoefening, toekomstperspectief en telecare in zorgverlening bij COPD
patiënten. De hulpverleners gaven aan dat de snelle toegang tot zorg, het toegenomen
gevoel van veiligheid bij de cliënt, en de continuïteit van zorg voordelen zijn van de
technologie.Toch werd de technologie als gebruiksonvriendelijk en omvangrijk
ervaren.Er is een tekort aan kennis en zelfvertrouwen bij de verpleegkundigen, dit
probleem kan met een goede scholing verholpen worden.
Telecare
Het onderzoeken van de effecten
van telecare in de thuiszorg.
Kwalitatieve studie met enquêtes
voor verpleegkundigen (n=9) en
document analyse.
De verpleegkundigen vonden dat de tijd beter werd benut en vonden dat de
communicatie met het systeem een menselijke manier van zorgverlening was binnen de
thuiszorg. De verpleegkundigen in de testgroep waren zich meer bewust van hun rol en
zij konden hun tijd beter indelen.
Telecare
Meningen en ervaringen van
verpleegkundigen en COPD
patiënten met telethuiszorg.
Kwalitatief onderzoek, RCT.
Logboeken van patiënten en
verpleegkundigen (n=14), enquêtes.
Deelnemende cliënten zijn positiever over telethuiszorg dan de verpleegkundigen. De
verpleegkundigen ervaren negatieve effecten bij communicatie met beeldcontact. Zij
hadden het gevoel de problemen van de patiënt minder goed te begrijpen wanneer zij
beeldcontact hebben.
The nature of communication
within home health care.
Studie 2:
Verenigd Koninkrijk
Hanson, 2007
Attitudes to telecare among older
people, professional care workers
and informal carers: a
preventatative strategy of crisis
management.
Studie 3:
Verenigd Koninkrijk
Hibbert, 2004
Health professionals responses to
the introduction of a home
telehealth service.
Studie 4:
Verenigd Koninkrijk
Horton, 2008
The use of telecare for people with
chronic obstructive pulmonary
disease: implications for
management.
Studie 5:
Zweden
Jönson, 2008
Telemonitoring geeft een grotere mate van zelfstandigheid, kan cliënten langer
zelfstandig laten functioneren en maakt dat de cliënt minder toezicht nodig heeft. Ook
bestaat er een beter beeld van het functioneren van de cliënt. Toch was men bezorgd dat
de toename van controle de keuzemogelijkheid en onafhankelijkheid ondermijnd.
Implementation of telenursing
within home healthcare
Studie 6:
Verenigd Koninkrijk
Mair, 2005
Patient and provider perspectives
on home telecare: preliminary
results from a randomized
controlled trial.
12
Studie
Techtnologie
Doelstelling
Methode
Resultaten
Studie 7:
Verenigd koninkrijk
Mair, 2008
Telecare
Procesevaluatie over een RCT van
telethuiszorg bij COPD patiënten.
Kwalitatief onderzoek, RCT. Semigestructureerde interviews van
verpleegkundigen (n=11) en
patiënten (n=9).
De resultaten zijn onder verdeeld in de volgende categorieën; problemen met apparatuur,
communicatie problemen, de relatie tussen verpleegkundige en cliënt, houding ten
opzichte van telethuiszorg, werk van verpleegkundige en cliënt, veiligheid en
professionele problemen. De telethuiszorg heeft geen voordeel voor de interactie met de
cliënt. Het past niet bij het beeld dat verpleegkundigen hebben over het gebruik van hun
vaardigheden.De verpleging vertrouwt er niet op dat dit een veilige manier van
zorgverlening is. Echter blijkt dat de cliënten geen klachten hebben, zij vinden dat het
systeem hen meer veiligheid en autonomie biedt.
Telecare
Het onderzoeken van de ervaringen
met beeldcontact in de ambulante
psychiatrie om het effect op de
relatie met de patiënt te bekijken.
Evaluatie studie. Interviews met
zorgverleners (n=15), observaties,
bijeenkomsten.
Zorgverleners geven aan dat zij zeer negatief staan tegenover beeldcontact. Volgens de
zorgverleners leidt beeldcontact tot onpersoonlijk en minder spontaan contact. Zij vinden
dat non-verbaal gedrag moeilijk te plaatsen is via beeldcontact. Het heeft volgens hen
een negatieve invloed op de communicatie en de beroepsuitoefening.
Telemonitoring en
telecare
Het uitlichten van de waarden en
meningen van zorgverleners over
het gebruik van ICT in de geriatrie.
Kwalitatieve inhoudsanalyse.
Interviews met zorgverleners
(n=10).
De resultaten zijn onder verdeeld in de volgende categorieën; oppervlakkigheid en
oprechtheid, gevangenschap en vrijheid, onwaardigheid en waardigheid. Aan de ene kant
denken de zorgverleners dat de zorg met ICT een toenemende mate van vrijheid,
onafhankelijkheid en bescherming kan geven. Aan de andere kant laten de zorgverleners
weerstand zien t.a.v. verandering. Zij denken dat zorg via ICT kan leiden tot
onmenselijke zorg. De angst voor onmenselijke zorg moet worden erkend en moet ter
discussie worden gesteld.
Telecare
Het bestuderen van de reactie van
verpleegkundigen op telethuiszorg.
Kwalitatieve evaluatiestudie.
Interviews met verpleegkundigen
(n=4) en patiënten (n=54),
document analyse en enquêtes.
De resultaten zijn in de volgende categorieën onder verdeeld; achtergrond en interesse
van de verpleegkundige, scholing, verschillen tussen gewone huisbezoeken en
beeldcontact, ideale eigenschappen van de verpleegkundige, belangrijkste reacties van de
verpleegkundigen, ideale eigenschappen van de cliënt en problemen van de cliënt. De
verpleegkundigen vonden dat het systeem effectief was binnen het project. Echter
vonden zij dat dit afhankelijk was van de verpleegkundige, de cliënt en het ziektebeeld
van de cliënt.
Telecare
Het beschrijven van de belangrijkste
organisatorische problemen.
Kwalitatieve evaluatiestudie.
Interviews met verpleegkundigen
(n=12 en psychiaters (n=4),
bijeenkomsten, document analyse.
De voordelen zijn een makkelijke toegang tot cliënten en een vermindering van reistijd.
Het grootste nadeel is het voorkomen van technische problemen. Er zijn veel
mogelijkheden in de toekomst voor telepsychiatrie. Telepsychiatrie is niet voor alle
patiënten geschikt, dit hangt af van de psychische toestand
Understanding factors that inhibit
or promote the utilization of
telecare in chronic lung disease.
Studie 8:
Verenigd Koninkrijk.
May, 2001
Resisting and promoting net
Technologies in clinical practice:
the case of telepsychiatry.
Studie 9:
Zweden
Sävenstedt, 2006
The duality in using information
and communication technology in
elder care.
Studie 10:
Verenigde Staten
Whitten, Collins, Mair 1998
Nurse and patient reactions to a
developmental home telecare
system.
Studie 11:
Verenigde Staten
Whitten, Kuwahara 2004
A Multi-phase telepsychiatry
programme in Michigan:
organisational factors affecting
utilization and user perceptions.
13
3.1.2 Resultaten in categorieën
Ondersteuning en eigen verantwoordelijkheid
In vijf studies wordt gesproken over de rol van ondersteuning en eigen verantwoordelijkheid bij het werken met
een nieuwe technologie [4,5,8,10,11]. In deze studies wordt er op gewezen dat goede ondersteuning vanuit de
organisatie en leidinggevende een belangrijke factor is voor het al dan niet slagen van een implementatie.
Scholing is een manier om die ondersteuning te bewerkstelligen. Verpleegkundigen geven aan dat scholing op
het gebied van de computer, technische problemen en luistervaardigheid bij beeldcontact nodig is om de
zorgverlening op een juiste manier uit te voeren [10]. Verder blijkt dat verpleegkundigen en andere
zorgverleners moeite hebben de situatie van de cliënt in te schatten. Zij vinden de zorg met beeldcontact en
monitor technologie vaak onveilig. Wanneer scholing zou worden aangeboden om de luistervaardigheid tijdens
beeldcontact van zorgverleners te verbeteren, zullen zorgverleners mogelijk een positiever beeld krijgen over een
veilige en verantwoorde uitvoering van zorg. In één studie wordt aangegeven dat het scholen van cliënten en
zorgverleners nodig is om hen te leren handelen als een beeldscherm onvoldoende functioneert. Op deze manier
staan technische problemen de communicatie zo min mogelijk in de weg [8]. Wanneer scholing wordt
aangeboden, blijkt dat verpleegkundigen dit als prettig ervaren [5]. Naast de behoefte aan ondersteuning en
scholing blijkt uit één studie dat verpleegkundigen eigenschappen benoemen die het voor een verpleegkundige
gemakkelijker maken aan een nieuwe technologie te wennen. De verpleegkundige moet zelfstandig kunnen
werken, gaat graag persoonlijke contact aan met de cliënt en heeft een goede luisterhouding. Daarnaast blijkt uit
de studie dat werkervaring in de zorg en/of in de thuiszorg en ervaring met computers belangrijke aspecten zijn.
Verpleegkundigen blijken echter meer waarde te hechten aan persoonlijke eigenschappen dan aan ervaring met
computers, dit laatste kan namelijk worden aangeleerd.
Behalve eigenschappen en aspecten die invloed hebben op het functioneren van verpleegkundigen met een
nieuwe technologie, komen uit de literatuurstudie geen resultaten over de eigen verantwoordelijkheden van
respondenten tijdens de implementatie van de technologie naar voren.
Geschiktheid van cliënten
In vijf studies wordt besproken welke cliënten geschikt zijn voor zorg met beeldcontact of telemonitoring
[2,7,9,10,11]. Cliënten met dementie zijn volgens de verpleegkundigen een geschikte doelgroep, maar dit hangt
af van de ernst van dementie. Wanneer de dementie ver gevorderd is, is het omgaan met de technologie moeilijk.
Om de zorg effectief te laten verlopen moet de cliënt de technologie begrijpen. [2,9,10]. Uit één studie blijkt dat
sommige verpleegkundigen vinden dat zorg met videocontact niet geschikt is voor cliënten op oudere leeftijd,
terwijl cliënten vinden dat videocontact juist voor deze oudere groep geschikt is [7]. Cliënten die eveneens
geschikt zijn voor zorg met de technologieën zijn volgens de respondenten eenzame en geïsoleerde cliënten
[9,10], cliënten met geheugenproblemen [10], psychiatrisch cliënten die gewelddadig of boos zijn, mogelijke
gewelddadig gedrag vertonen, psychiatrisch cliënten die bang zijn hun huis uit te komen en psychiatrisch
stabiele cliënten [11]. Volgens de verpleegkundigen uit één studie kunnen niet alle vormen van hulpverlening
met beeldcontact worden geleverd, dit hangt af van de psychische toestand van de cliënt. Psychiatrische
hulpverlening die volgens de verpleegkundigen niet kan worden geleverd via beeldcontact zijn verschillende
types van psychologische hulpverlening en advisering, crisis diensten, bezoeken aan kinderen en situaties
waarvoor medicatie inname nodig is [11]. Samenvattend blijkt dat het begripsniveau en de psychische toestand
van de cliënt belangrijke voorwaarden zijn om Zorg-op-afstand uit te voeren.
Communicatie
Uit de studies die zijn gebruikt voor deze literatuurstudie blijkt dat de meerderheid (n=5) resultaten geeft van
negatieve ervaringen met communicatie via beeldcontact [3,6,7,8,9]. In deze studies geven verpleegkundigen en
zorgverleners aan dat de communicatie wordt belemmerd als er gebruik wordt gemaakt van beeldcontact. De
communicatie wordt als oppervlakkig ervaren, men is bang dat het contact onmenselijk wordt, men vindt het
moeilijk de situatie van de cliënt in te schatten omdat non-verbaal gedrag moeilijk te beoordelen is en men heeft
het gevoel de cliënt moeilijker te begrijpen [6,8,9]. Het verlenen van psychosociale ondersteuning met
beeldcontact wordt als beperkt ervaren, het kost meer moeite een emotionele relatie met de cliënt aan te gaan.
Het contact wordt als onpersoonlijk ervaren en men vindt dat het contact minder spontaan is. Dit alles leidt er toe
dat men de veiligheid en moraliteit ter discussie stelt [8]. De verpleegkundigen vragen zich af in hoeverre deze
manier van zorg wettelijk verantwoord en veilig is. Eveneens bestaat de angst dat de kwaliteit van zorg en de
holistische visie op de verpleegkundige beroepsbeoefening afneemt [7].Wanneer cliënten naar hun mening over
de communicatie wordt gevraagd blijkt dat zij deze problemen niet herkennen [6,7]. Zij vonden dat de
14
verpleegkundigen hun problemen goed kunnen in schatten wanneer zij gebruik maakten van beeldcontact [6].
Cliënten vinden de kwaliteit van de zorg niet onder doen en vinden de zorg niet minder effectief, ze vinden dat
de kwaliteit juist verbetert en het hun autonomie vergroot [7]. Een kleiner aantal studies (n=3) laat zien dat
verpleegkundigen en zorgverleners ook positieve ervaringen hebben met communicatie via beeldcontact en het
gebruik van telemonitoring [1,5,10]. Verpleegkundigen geven aan dat beeldcontact het verpleegproces niet
hindert maar juist verrijkt. Uit één studie blijkt dat tijdens de communicatie met beeldcontact de meeste tijd werd
besteed aan het bespreken van psychosociale problemen, en de minste tijd werd besteed aan het geven van
voorlichting [1]. Verpleegkundigen gaven aan dat zij verbaasd waren over de snelle mate waarin een positieve
relatie met de cliënt via beeldcontact werd opgebouwd [10].
Wanneer de resultaten van de studies over de communicatie met de cliënt kritisch worden bekeken, leidt dit tot
een interessante conclusie. De beweegredenen die verpleegkundigen en zorgverleners noemen om de negatieve
ervaringen te beschrijven, worden door cliënten niet erkend. Cliënten ervaren de communicatie met de
technologieën als positief, terwijl de meeste verpleegkundigen die zelfde technologie niet effectief vinden in de
zorgverlening. Het lijkt zo te zijn dat verpleegkundigen andere eisen stellen aan de communicatie met de
technologie dan de cliënt of de technologie anders beleven.
Verandering van verantwoordelijkheid
In acht studies wordt gesproken over de verandering van de verantwoordelijkheden met de nieuwe technologie
[2,3,4,5,7,8,9,10]. Telemonitoring kan zorgen voor een vergroting van de onafhankelijkheid; hierdoor wordt
familie minder belast waardoor de bezorgdheid kan afnemen [2,9]. Aangezien de apparatuur de registratie en
observatie van de cliënt overneemt, kan intensieve observatie achterwege worden gelaten. Met de komst van de
technologieën is een verandering van verantwoordelijkheid ontstaan. Omdat de technologie taken overneemt
hebben verpleegkundigen minder grip op het verzamelen van gegevens. Wanneer een cliënt zelf bijvoorbeeld
zijn bloeddruk meet en deze gegevens digitaal doorstuurt of doorgeeft aan de verpleegkundige tijdens
beeldcontact, ligt de verantwoordelijkheid bij de cliënt [4,7,10]. De verpleegkundigen geven aan dat zij moeite
hebben de verantwoordelijkheid bij de cliënt neer te leggen, zij merken dat de cliënt de gegevens niet altijd kan
lezen [4,7]. Verpleegkundigen denken dat de verandering van verantwoordelijkheid een negatieve invloed heeft
op de zorg [7]. Verpleegkundigen die werken met beeldcontact geven aan dat dit een negatieve invloed heeft op
de beroepsbeoefening [3,8,9]. Er ontstaat een verandering in de gespreksvaardigheid, deze verandering wordt als
negatief ervaren. Met beeldcontact ontstaat een vermindering van professionele veiligheid en geloofwaardigheid
naar de cliënt toe omdat informatie verloren gaat wanneer er via beeldcontact wordt gecommuniceerd. Men heeft
hierdoor het gevoel dat de zorg minder veilig is [3].
Opvallend is dat verpleegkundigen weerstand tonen over de verandering van verantwoordelijkheid, men vindt
het moeilijk vertrouwen te krijgen in de apparatuur. Dit zou mogelijk kunnen komen door de behoefte van
verpleegkundigen om zelf controle te hebben over de zorg aan de cliënt. Wanneer zij deze verantwoordelijkheid
uit handen moeten geven denken zij geen grip te hebben op de situatie van de cliënt. Één studie benoemt
verschillende factoren die volgens de verpleegkundigen belangrijk zijn om met het systeem te kunnen werken.
De verpleegkundige moet zelfstandig kunnen werken, gaat graag persoonlijke contacten aan met de cliënt en
heeft een goede luisterhouding. Het is belangrijk dat de verpleegkundige werkervaring heeft, ervaring in de
thuiszorg heeft en ervaring heeft met computers. Men vond echter dat ervaring met computers kon worden
aangeleerd en een minder grote rol speelde [10]. De verantwoordelijkheid van de zorg verandert met de intrede
van nieuwe technologieën. Mogelijk zullen verpleegkundigen die bovenstaande kwaliteiten beheersen, in staat
zijn beter met de technologie te werken.
Technische problemen
In acht van de elf studies wordt gesproken over technische problemen die zich voor doen tijdens het gebruik van
beeldcontact en telemonitoring [1,2,3,4,7,8,10,11]. De genoemde technische problemen die voorkomen zijn
onder andere een trage verbindingssnelheid [3], gevoeligheid van de apparatuur [2], slechte kwaliteit van beeld
en geluid [1,7,11], problemen bij het toesturen van gegevens [4,5] en problemen die veroorzaakt worden door
het verkeerd gebruiken van de technologie [1,8]. In het laatste geval is een voorbeeld te noemen waarbij
verpleegkundigen of de cliënt niet goed voor het scherm zaten, hierdoor waren zij slecht te zien wanneer zij
communiceerden via beeldcontact [8]. De mate van begeleiding is bij de onderzochte settings verschillend. In
sommige zorgsettings wordt met het implementeren van een nieuwe technologie ondersteuning geboden door
technische experts, bij anderen moeten de verpleegkundigen zelf zorgen voor een oplossing van de problemen.
In één studie wordt genoemd dat het ontvangen van ondersteuning bij technische problemen een significant
verschil maakte voor de verpleegkundigen [4]. Wanneer verpleegkundigen verantwoordelijk waren voor het
oplossen van technische problemen gaven zij aan dat dit niet hun verantwoordelijkheid zou moeten zijn [7].
15
Wanneer gebruik wordt gemaakt van monitoring apparatuur, vinden verpleegkundigen het moeilijk de cliënt
thuis achter te laten. Zij geven hierbij hun eigen verantwoordelijkheid voor observatie en registratie uit handen
[4]. Eveneens komt vals alarm van de monitoring apparatuur voor, verpleegkundigen uiten hun zorgen over de
betrouwbaarheid van deze apparatuur [2]. Verpleegkundigen vinden dat scholing uitkomst kan bieden om hen
beter te leren omgaan met technische problemen [10]. In enkel één studie wordt gekeken of het voorkomen van
technische problemen invloed heeft op de mening van verpleegkundigen over de bruikbaarheid van de
technologie. Verpleegkundigen geven aan dat dit geen verband met elkaar heeft [1].
Uit de studies kan niet worden afgeleid dat het voorkomen van technische problemen een invloed is op het wel
of niet slagen van de implementatie en het accepteren van de technologie door verpleegkundigen. Technische
problemen doen zich voor, maar gewoonlijk hebben andere factoren een grotere invloed op de implementatie en
acceptatie van de technologie door verpleegkundigen.
16
3.2 PRAKTIJKONDERZOEK
3.2.1 Beschrijving van de respondenten
Tabel 4. Respondenten
Respondent
Functie
Leeftijd
Werkervaring thuiszorg
Gebruik computers
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
Verzorgende
Verpleegkundige A / aanspreekpunt PAL4
Verpleegkundige (HBO)
Verpleegkundige (HBO)
Verpleegkundige (HBO) / zorgcoördinator
Verzorgende IG
Verpleegkundige (MBO)
Verzorgende IG
53 jaar
60 jaar
24 jaar
22 jaar
51 jaar
42jaar
24 jaar
58 jaar
24 jaar
41 jaar
4 maanden
1,5 jaar
28 jaar
6 jaar
5 jaar
16 jaar
Minder dan twee uur per week
Meer dan twee uur per week
Meer dan twee uur per week
Meer dan twee uur per week
Meer dan twee uur per week
Meer dan twee uur per week
Meer dan twee uur per week
Geen gebruik
3.2.2 Resultaten in categorieën
Ondersteuning en eigen verantwoordelijkheid
Zeven respondenten hebben gedurende een teamoverleg te horen gekregen dat PAL4 zou worden geïntroduceerd
binnen hun team en zij hebben vervolgens uitleg gekregen. Deze uitleg werd door het hoofd domoticazorg van
ZZG zorggroep aan de verpleegkundigen en verzorgenden gegeven tijdens een teamoverleg. Bij deze respondent
is PAL4 tijdens het inwerken geïnstrueerd. Alle teams maakten gebruik van een informatiemap, ook was er een
helpdesk beschikbaar. Vier respondenten geven aan dat zij in de uitleg voor het team informatie hebben gemist.
Zo was onduidelijk of de cliënt naast het contact met de zorgcentrale ook contact kan zoeken met het
thuiszorgteam. Hoe PAL4 precies werkt en hoe met PAL4 moest worden omgegaan binnen de zorgverlening
was ook onduidelijk. Tevens werd aangeven dat er verwarring ontstond binnen een team over het doel van het
project. Het werd namelijk verward met het project ‘langer thuis met dementie’. Naast de onduidelijkheden over
de introductie gaf de helft van de respondenten aan dat er onduidelijkheid ontstond tijdens het gebruik van PAL4
in het dagelijks werk. Verpleegkundigen en verzorgenden kregen de taak cliënten te zoeken die in aanmerking
kwamen voor PAL4. De sturing tijdens het implementatieproces werd gemist. Hierbij merkte één respondent op
dat een aanspreekpunt binnen het team van verpleegkundigen en verzorgenden hiervoor een oplossing zou
kunnen zijn. Een paar respondenten zeiden dat er onvoldoende tijd was om de cliënt wegwijs te maken met het
systeem. Vanaf het moment dat PAL4 in de zorg werd gebruikt, was men zelf verantwoordelijk voor het efficiënt
gebruik in de zorg. Met deze verantwoordelijkheid werd door iedereen anders omgegaan. Opvallend is dat
verzorgenden een grotere behoefte hadden aan ondersteuning ten opzichte van verpleegkundigen bij de
introductie en tijdens de zorgverlening met PAL4. Zij voelden zich ondanks de middelen die geboden werden
niet vertrouwd met PAL4. De andere helft van de respondenten vindt dat men de verantwoordelijkheid zelf moet
nemen door gebruik te maken van de geboden middelen. Men geeft aan dat verpleegkundigen en verzorgenden
zelf tijd moeten inplannen om met het systeem met een cliënt te oefenen. Ook benoemen zij dat men creatief
moet omgaan met de nieuwe technologie, een positieve instelling hierbij is belangrijk. Één respondent zei dat het
belangrijk is dat collega’s elkaar aanspreken op hun verantwoordelijkheid ten aanzien van het werken met PAL4.
Van de vier respondenten die positief staan tegenover de implementatie hebben twee een sturende functie binnen
het project. Opvallend is dat er een tweedeling bestaat tussen de acht respondenten als het gaat over de
verantwoordelijkheid van verpleegkundigen en verzorgenden tijdens de implementatie van PAL4. Enerzijds
bestaat de mening dat de verantwoordelijkheid bij de verpleegkundige of verzorgende zelf ligt, anderzijds wordt
benoemd dat deze verantwoordelijkheid te omvangrijk is en dat sturing wordt gemist.
Geschiktheid van cliënten
De verpleegkundigen en verzorgenden vinden dat niet iedere cliënt geschikt is voor PAL4. De cliënt moet het
apparaat begrijpen, aanleren er mee om te gaan, hij moet kunnen communiceren en eventuele
geheugenproblemen moeten niet te groot zijn. Daarnaast is het belangrijk dat de cliënt begrijpt dat zorg met
PAL4 een vervanging van een huisbezoek is. De ervaring is dat de cliënt anders het contact met het PAL4systeem overslaat of vergeet. Eveneens vinden verpleegkundigen en verzorgenden het belangrijk dat de cliënt
daadwerkelijk zorg met PAL4 wil ontvangen; hiervoor moet de cliënt enthousiast zijn. Één respondent zegt dat
het belangrijk is dat het doel van het PAL4 moment vooraf is vastgesteld, het zorgmoment moet aansluiten bij de
17
doelen uit het zorgdossier. Één respondent gaf aan dat de cliënt in de huiskamer ruimte moet hebben voor het
PAL4-apparaat. Het ziektebeeld dat volgens de respondenten de cliënt vooral ongeschikt maakt voor zorg met
PAL4 is dementie, het gaat hierbij om de cliënt die in een ver gevorderd stadium verkeert. Deze cliënten zijn
veelal niet in staat op een juiste manier te communiceren, hebben geheugenproblemen en kunnen hierdoor niet
met het apparaat omgaan.
Concluderend is te zeggen dat het begripsniveau en de mate van communicatie van de cliënt belangrijke
voorwaarden zijn voor zorg met het PAL4-systeem.
Communicatie
De zorgverlening met het PAL4-systeem wordt verleend door enkel communicatie met de cliënt.
De meerderheid van de respondenten geeft aan dat de kwaliteit van de zorgverlening met PAL4 niet onder doet
voor de zorg aan huis. Men vindt dat PAL4 de zorg wel verandert. De respondenten vinden dat de communicatie
met PAL4 veelal zorgt voor korte contactmomenten. Er worden meer gerichte vragen gesteld waardoor de
gesprekken minder uitgebreid zijn. Ook geven de respondenten aan dat de zorg met PAL4 minder zicht geeft op
het doen en laten van de cliënt omdat het beeldscherm een beperkt zichtveld geeft. Echter omdat cliënten naast
zorg met PAL4 eveneens zorg aan huis krijgen, vinden verpleegkundigen en verzorgenden dat zij voldoende in
staat zijn zicht te houden op de cliënt. Naast de communicatie tussen de cliënt en de verpleegkundige of
verzorgende spreken de respondenten ook over het contact dat cliënten met anderen in de wijk kunnen aangaan.
Opvallend is dat nog weinig cliënten gebruik maken van deze faciliteit, de respondenten benoemen dat cliënten
hier veelal niet van af weten of de drempel te hoog is. De respondenten geven aan dat zij tijdens de introductie
van PAL4 weinig tijd hebben besteed aan het voorlichten en het oefenen van deze faciliteiten met de cliënt. Eén
respondent denkt dat veel cliënten geen behoefte hebben om contact aan te gaan met onbekenden aangezien
cliënten hun eigen kennissenkring hebben. Twee respondenten denken dat wanneer een cliënt in contact treedt
met anderen, dit de behoefte aan contact kan bevredigen. Deze respondenten denken dat cliënten een grote
behoefte hebben aan psychosociale ondersteuning. Wanneer cliënten contact aangaan met anderen in de buurt,
kan dit een vermindering van psychosociale begeleiding vanuit verpleegkundigen en verzorgenden betekenen.
Concluderend kan worden gezegd dat PAL4 een aanvulling geeft op de traditionele zorg en dat de kwaliteit van
de communicatie niet onder doet voor die van de normale zorgverlening. Naast contact tussen verpleegkundigen
of verzorgenden en cliënt, kunnen cliënten onderling contact met elkaar aangaan. Dit wordt door cliënten echter
nog weinig gedaan, het zou in de toekomst de vraag naar psychosociale ondersteuning kunnen doen afnemen.
Naast verandering in communicatie tussen de cliënt en verpleegkundige of verzorgende, is er ook verandering
gekomen in de communicatie tussen verpleegkundigen en verzorgenden onderling. Drie respondenten geven aan
dat de communicatie met een voor hen onbekende cliënt moeilijk is. Wanneer men bij de cliënt thuis komt is de
communicatie gemakkelijker, de omgeving is al snel aanleiding tot gesprek. Wanneer zorg wordt verleend via
PAL4 aan een onbekende cliënt vindt men het moeilijk een gesprek aan te gaan. De respondenten geven aan dat
dit mede komt doordat het doel van het zorgmoment onduidelijk is. Verpleegkundigen en verzorgenden zijn
eerst verantwoordelijke voor bepaalde cliënten, wanneer deze cliënt zorg met PAL4 ontvangt is het de taak van
deze persoon om een werkinstructie te maken. De respondenten geven aan dat dit wordt gemist. Mogelijk is niet
voor iedereen duidelijk dat een werkinstructie nodig is om tot doelgerichte zorg met PAL4 te komen.
Uit de interviews kwam naar voren dat verzorgenden een andere taak hebben in het verlenen van zorg met PAL4
dan verzorgenden IG of verpleegkundigen. De voornaamste taak van verzorgenden bij PAL4 is het verlenen van
psychosociale ondersteuning. De verpleegkundigen en verzorgenden IG daarentegen doen controle met PAL4 op
het gebied van bloedsuiker prikken, inname van medicatie en het spuiten van insuline. Verzorgenden geven
enkel psychosociale ondersteuning met PAL4. Verzorgenden IG en verpleegkundigen geven aan dat zij de
fysieke aanwezigheid van de cliënt niet missen tijdens de psychosociale ondersteuning. Één verzorgende geeft
aan fysieke aanwezigheid nodig te vinden bij de psychosociale ondersteuning bij de cliënt.
Verandering van verantwoordelijkheid
Aan de respondenten is gevraagd of zij bij de cliënt een toename van de zelfstandigheid opmerken, hierop wordt
verschillend gereageerd. De helft van de respondenten denkt dat zorg met PAL4 tot een toename van de
zelfstandigheid van de cliënt kan leiden. Zij vinden dat de cliënt met zorg via PAL4 handelingen zelfstandig kan
uitvoeren met ondersteuning van de verpleegkundige of verzorgende op de achtergrond. Met PAL4 zal de cliënt
een gehele handeling zelfstandig moeten kunnen uitvoeren. Dit betekent dat de mate van afhankelijkheid
verkleind kan worden en hiermee de verantwoordelijkheid van de verpleegkundige of verzorgende verandert.
Ook wordt genoemd dat cliënten een grotere mate van privacy hebben, omdat de cliënt minder wordt belast met
18
huisbezoeken. Met de zorgverlening via het PAL4-systeem wordt vertrouwen aan de cliënt gegeven, de cliënt
krijgt de verantwoordelijkheid voor zijn handelen. Hierdoor krijgt de cliënt meer eigenwaarde.
De critici onder de respondenten denken dat zorg met PAL4 niet leidt tot een toename van de zelfstandigheid bij
de cliënt. Sommige respondenten geven aan dat de toename van zelfstandigheid momenteel nog niet is vast te
stellen omdat de groep cliënten die zorg via PAL4 ontvangt relatief klein is. Mogelijk is in de toekomst een beter
beeld te scheppen. Zelfstandigheid wordt door één respondent gezien als de mogelijkheid het huis te verlaten
zonder te wachten op het zorgmoment. Deze respondent geeft aan dat de zorg met PAL4 in de middag wordt
gepland omdat de verpleegkundigen en verzorgenden in de ochtend in de wijk zijn. De zorg met PAL4 kan niet
in de ochtend plaatsvinden omdat de verpleegkundige of verzorgende uit de wijk terug moet komen naar kantoor
om zorg met PAL4 te verlenen. De cliënt kan wel contact opnemen met de zorgcentrale, echter zijn de
zorgmomenten met PAL4 binnen het thuiszorgteam nog niet doorlopend. Omdat nog weinig zorgmomenten met
PAL4 worden verleend, is er geen doorlopend schema voor deze zorg. De cliënt moet alsnog thuisblijven totdat
de zorg met PAL4 in de middag plaatsvindt, de zelfstandigheid neemt hierdoor niet toe.
Concluderend is te zeggen dat verpleegkundigen en verzorgenden verschillend denken over de verandering van
verantwoordelijkheid die ontstaat met PAL4.
Technische problemen
Een aantal respondenten geven aan tegen technische problemen aan te lopen, zoals problemen met de server of
een camera die niet goed functioneert. Ook moet het systeem regelmatig worden geüpdatet waardoor het systeem
niet kan worden gebruikt. Een ander probleem dat zich voordoet, is dat er geen verbinding kan worden gemaakt
omdat de cliënt de computer uit heeft staan. Verpleegkundigen en verzorgenden moeten in dit geval naar de
cliënt bellen om te vragen of de cliënt het PAL4-systeem aan wil zetten, dit gaat af van de tijd dat voor het
zorgmoment staat. Wanneer technische problemen voorkomen kunnen verpleegkundigen en verzorgenden
contact op nemen met de systeembeheerder, deze ondersteuning wordt door hen als positief ervaren. Technische
problemen beïnvloeden de bereidheid van cliënten om zorgverlening te ontvangen met PAL4. Wanneer sommige
cliënten technische problemen ervaren haken zij af en geven aan liever zorgverlening aan huis te krijgen. Één
respondent geeft aan een informatie over de werking van het PAL4-systeem te hebben gemist. Uit bovenstaande
informatie kan niet gezegd worden dat het voorkomen van technische problemen bij verpleegkundigen en
verzorgenden er toe leidt dat zij minder positief staan tegenover het PAL4-systeem.
Toekomstperspectief
Zes respondenten zeggen dat PAL4 in de toekomst een goede bijdrage kan leveren in de thuiszorg. Men denkt
dat het grootschalig gebruik in de zorg zal leiden tot meer efficiëntie van zorg omdat de tijd beter wordt benut.
Het contact met de cliënt is doelgerichter en minder uitgebreid en reistijd kan worden bespaard. Sommige
verpleegkundigen en verzorgenden menen dat de zorg in de toekomst zal moeten vernieuwen om de stijgende
vraag naar zorg aan te kunnen. Twee respondenten vinden dat het grootschalig gebruik van PAL4 de zorg
onpersoonlijker maakt en dat met zorg aan huis betere zorg kan worden geleverd. Alle respondenten zijn het er
over eens dat er voorafgaand aan zorgverlening met het PAL4-systeem moet worden gekeken naar de
mogelijkheden en wensen van de cliënt.
Tijdens de interviews zijn verschillende ideeën aangedragen om PAL4 in de toekomst efficiënt te gebruiken. Zo
denkt één respondent dat bij een nieuwe cliënt de mogelijkheid voor zorg met PAL4 meteen moet worden
aangeboden. Wanneer op de opname checklijst een herinnering wordt toegevoegd, zullen nieuwe cliënten sneller
worden aangemeld voor zorg met PAL4. Volgens een ander is het nodig criteria op te stellen voor de
geschiktheid van cliënten voor zorg met PAL4. Één respondent vindt dat bij het aanmelden van een cliënt beter
moet worden gekeken naar het doel waarvoor PAL4 ingezet zou kunnen worden, dit doel moet aansluiten op het
zorgplan van de cliënt. Sommige cliënten ontvangen zorg via PAL4 terwijl het niet daadwerkelijk
zorgmomenten vervangt. Dit leidt volgens de respondent tot inefficiënt gebruik van PAL4. Weer een andere
respondent geeft aan dat een scholing over gespreksvaardigheid tijdens zorgmomenten met PAL4 werd gemist.
Onder gespreksvaardigheid wordt het leren vragen stellen om tot de juiste informatie te komen bedoeld.
Één respondent geeft aan dat het belangrijk is de zorgmomenten met PAL4 achter elkaar te plannen, op deze
manier wordt de tijd efficiënt gebruikt. Verpleegkundigen en verzorgenden hoeven niet uit de wijk terug te
komen naar het kantoor om zorg met PAL4 te verlenen, hierdoor wordt reistijd verkort.
19
HOOFDSTUK 4: CONCLUSIE
Terugkijkend op de twee vragen waarmee het onderzoek begonnen is, kan geconcludeerd worden dat men over
het algemeen positief is ten opzichte van Zorg-op-afstand. De beleving van Zorg-op-afstand is een voorwaarde
voor hoe de desbetreffende technologie wordt geïntroduceerd.
Ondanks de positieve houding van verpleegkundigen en verzorgenden ziet men ook beperkingen. Zo is PAL4
niet voor alle cliënten geschikt en leent niet alle communicatie zich voor PAL4. Verpleegkundigen en
verzorgenden van ZZG zorggroep zijn overigens positiever dan verpleegkundigen en verzorgenden in de
literatuur. Mogelijk wordt dit verschil veroorzaakt doordat technologie in de zorg nu over het algemeen meer
wordt geaccepteerd. Ook heeft de technologie zich gebruiksvriendelijker ontwikkeld. Of de cliënt zelfstandiger
is geworden door PAL4 is voor veel verpleegkundigen en verzorgenden nog geen uitgemaakte zaak, omdat de
groep cliënten die zorg via PAL4 ontvangt relatief klein is. Mogelijk is in de toekomst een beter beeld te
scheppen. Misschien dat daarvoor in de organisatie van PAL4-zorg het een en ander moet veranderen, zoals een
meer flexibele planning van zorgmomenten.
In grote lijnen toonde het onderzoek het volgende aan:
- Ondersteuning van verpleegkundigen en verzorgenden bij het leren omgaan met een nieuwe
technologie, zo blijkt uit het voorgaande is onontbeerlijk. Overigens bestaan er met betrekking tot de
behoefte aan ondersteuning grote verschillen: over het algemeen lijken verzorgenden meer steun nodig
te hebben dan verpleegkundigen.
- Verder blijkt dat het begripsniveau van de cliënt belangrijk is. Cliënten met ernstige dementie komen
niet in aanmerking voor zorg met beeldcontact.
- De onderzochtte verpleegkundigen en verzorgenden zijn over het algemeen positief over het gebruik
van PAL4 en darmee lijken zij positiever dan uit de literatuurstudie blijkt. De verpleegkundigen en
verzorgenden binnen de ZZG zorggroep vinden dat de kwaliteit van zorg met PAL4 niet onder doet
voor de kwaliteit van huisbezoeken.
- De communicatie via Zorg-op-afstand wordt in de literatuurstudie als negatief ervaren, echter vindt men
binnen ZZG zorggroep dat de kwaliteit van zorg niet onder doet aan traditionele huisbezoeken.
- Technische problemen komen voor, toch heeft dit er niet toe geleid dat men negatief staat ten opzichte
van Zorg-op-afstand. Cliënten kunnen afhaken wanneer zij veel technische problemen tegenkomen.
- De meerderheid van de onderzoeken uit de literatuurstudie wijst uit dat respondenten een verandering
van de verantwoordelijkheden ervaren met de komst van een nieuwe technologie. Opvallend is dat
verpleegkundigen weerstand tonen over de verandering van verantwoordelijkheid, men vindt het
moeilijk vertrouwen te krijgen in de apparatuur. De verpleegkundigen en verzorgenden van ZZG
zorggroep hebben verschillende meningen over de verandering van de verantwoordelijkheid binnen hun
vak, zij zijn over het algemeen positief over de verandering van verantwoordelijkheden.
- In de literatuurstudie komt naar voren dat de kwaliteit van het beeld en geluid bij video contact als
slecht wordt ervaren. Dit werd door de respondenten van ZZG zorggroep niet als een probleem gezien.
Toch geven veel verpleegkundigen en verzorgenden aan dat zij tegen technische problemen aanlopen.
Zij vinden echter dat er adequate hulp wordt geboden door de helpdesk.
- Uit het praktijkonderzoek blijkt dat het doel van het zorgmoment met PAL4 niet altijd duidelijk is, het
sluit namelijk soms niet aan op de doelen uit het zorgdossier waardoor PAL4 minder doelgericht wordt
toegepast.
- De meerderheid van de respondenten denkt dat PAL4 in de toekomst een goede bijdrage kan leveren in
de thuiszorg. Men denkt dat het grootschalig gebruik in de zorg zal leiden tot meer efficiëntie van zorg
omdat de tijd beter wordt benut. Het contact met de cliënt is doelgerichter en minder uitgebreid en
reistijd wordt bespaard.
- PAL4 wordt gezien als een aanvulling op de traditionele zorgverlening.
20
HOOFDSTUK 5: AANBEVELINGEN
Uit het onderzoek zijn de volgende aanbevelingen tot stand gekomen:
- Binnen ZZG zorggroep moet men doorgaan met het gebruik van PAL4. Ondersteuning speelt een
belangrijke rol bij het leren omgaan met Zorg-op-afstand. Dit kan wanneer duidelijke informatie en
instructie wordt gegeven aan verpleegkundigen en verzorgenden. De informatie dient begeleidt te
worden door herhaalde instructie, omdat niet iedereen uit de voeten kan met één voorlichtingssessie.
- Aan de andere kant wordt het nemen van eigen verantwoordelijkheid verwacht, men kan hier elkaar op
aanspreken.
- Er zijn criteria waaraan een cliënt moet voldoen om Zorg-op-afstand te ontvangen, niet alle cliënten zijn
hiervoor geschikt. Mogelijk biedt een overzicht van deze criteria een uitkomst waardoor gerichter kan
worden gekeken of een cliënt geschikt is voor zorg met PAL4.
- Andere mogelijkheden die PAL4 biedt aan de cliënt worden nog weinig gebruikt, hierbij is te denken
aan contact met buurtgenoten en mantelzorgers en het doen van spelletjes. Wanneer de cliënt in de
toekomst meer wordt begeleid bij het ontdekken van deze mogelijkheden, kan dit voordelen voor de
cliënt en mogelijk voor de verpleegkundigen en verzorgenden opleveren. Eveneens kan met PAL4 een
beter contact ontstaan tussen de cliënt en mantelzorgers.
- Het doel van een zorgmoment met PAL4 moet aansluiten bij het zorgdossier. Mogelijk kan het
voorlichten van verpleegkundigen en verzorgenden over het doelgericht verlenen van zorg met PAL4
baat hebben.
- Scholing op het gebied van gespreksvaardigheid en communicatie met PAL4 kan verpleegkundigen en
verzorgenden helpen om tot goede zorgverlening te komen. Op deze manier leren zij om informatie
over de cliënt te verkrijgen via PAL4, zodat de zorgbehoefte in kan worden geschat.
- Een aanspreekpunt voor PAL4 binnen het team kan duidelijkheid bieden. Wanneer dit aanspreekpunt
iemand is die binnen het team als verpleegkundige of verzorgende werkzaam is, kan binnen het team
gemakkelijk worden gecommuniceerd over de zorg met PAL4.
- Een goede planning van zorgmomenten is van essentieel belang om PAL4 efficiënt te gebruiken.
Wanneer de zorgmomenten achtereenvolgend plaatsvinden, wordt efficiënt met de tijd omgegaan.
Wanneer dit niet gebeurd zal men voor één zorgmoment naar het kantoor moeten komen om zorg met
PAL4 te verlenen.
- In dit onderzoek komt naar voren dat er een verschil is in de uitvoering van zorg met PAL4 tussen
verpleegkundigen en verzorgenden. Om met deze verschillende taakinvulling om te gaan, is het goed
hier over in gesprek te gaan. Zo ontdekt men hoe de taakinvulling vorm krijgt en kan men overleggen
hoe hiermee om te gaan.
- Verpleegkundigen en verzorgenden moeten de tijd krijgen om de cliënt te informeren, die tijd moet
geregeld worden. Eveneens dient men instructie te krijgen zodat aangeleerd wordt hoe zij cliënten
adequaat kunnen informeren.
- Het doel van een zorgmomenten is niet altijd duidelijk, het is aan te bevelen dat verpleegkundegen en
verzorgenden duidelijk verslag leggen opdat het doel voor eenieder helder is.
- Cliënten kunnen afhaken wanneer zij meerdere malen met technische problemen worden
geconfronteerd. Mogelijk lukt het cliënten te behouden binnen het PAL4 programma wanneer zij
adequate en toegankelijke technische ondersteuning ontvangen.
21
HOOFDSTUK 6: BEPERKINGEN VAN HET ONDERZOEK
Er zijn verschillende factoren die de resultaten van dit onderzoek hebben kunnen beïnvloeden. De geїncludeerde
studies voor de literatuurstudie zijn niet getoetst op kwaliteit. Deze keuze is gemaakt omdat tijdens het
verzamelen van literatuur bleek dat een relatief klein aantal studies bestaat over de ervaringen van
verpleegkundigen en verzorgenden met Zorg-op-afstand. Dit betekent dat de resultaten van de gebruikte studies
niet generaliseerbaar zijn. Wel kan een beeld worden gevormd over de ervaringen van verpleegkundigen en
verzorgenden met telecare en telemonitoring. De keuze voor de geїncludeerde literatuur is in samenspraak
gegaan met de lector van langdurige zorg van de HAN.
Eveneens zijn er factoren die de resultaten van het praktijkonderzoek kunnen beïnvloeden. De functie van de
respondenten van het praktijkonderzoek heeft mogelijk invloed gehad op de resultaten van het onderzoek, twee
van de acht respondenten hebben namelijk een sturende functie gehad binnen de implementatie van PAL4. Deze
functie zorgde er mogelijk voor dat deze respondenten een andere kijk hadden op de implementatie van PAL4.
Eveneens lijkt het er op dat verzorgenden meer ondersteuning behoeven dan verpleegkundigen, dit is door het
kleine karakter van het onderzoek niet met zekerheid te stellen. Dit onderzoek is uitgevoerd door studenten, het
tekort aan ervaring in het voeren van interviews kan leiden tot een beïnvloeding van de resultaten. Wel heeft een
proefinterview plaatsgevonden om ervaring op te doen. Mogelijk hebben sociaal wenselijke antwoorden tijdens
de interviews invloed gehad op de resultaten. Deze studie heeft een verkennend karakter, de resultaten zijn zowel
voor ZZG zorggroep als wijkverpleegkundigen en verzorgenden in Nederland niet representatief en kunnen in
verband met de kleinschaligheid van het onderzoek niet worden gegeneraliseerd. Ondanks de mogelijke
beperking van dit onderzoek is met behulp van het literatuuronderzoek en het praktijkonderzoek een duidelijk
beeld naar voren gekomen over de ervaringen van verpleegkundigen en verzorgenden met Zorg-op-afstand.
22
NAWOORD
Deze studie is een opzet om meer inzicht te krijgen in ervaringen van verpleegkundigen en verzorgenden met
Zorg-op-afstand, er is meer onderzoek nodig om de verschillende facetten van Zorg-op-afstand goed te kunnen
toetsen. Zo kunnen de kwaliteit, toename van zelfstandigheid, communicatie, tijdsinvestering, doelmatigheid of
mate van eigenwaarde worden getoetst aan een richtlijn. Ook kan worden onderzocht op welke manier cliënten
het beste kunnen worden voorgelicht.
Aangezien de gezondheidszorg in de toekomst zal veranderen, zal techniek een prominente rol gaan spelen. Dit
onderzoek levert een bijdrage aan het geven van inzicht in de effecten van Zorg-op-afstand binnen de thuiszorg.
DANKBETUIGING
Wij willen hartelijk danken, Esther Jacobs (projectleider domoticazorg ZZG zorggroep), thuiszorg ZZG regio;
Wijchen, Dukenburg/Lindenholt, Brakkestein/st. Anna, Groesbeek.
23
BRONNENLIJST
Boeken:
Baarda D.B., Goede M.P.M de, Kalmijn M., (2000). Enquêteren en gestructureerd interviewen. Houten:
Educatieve partners Nederland BV. Pagina 15,16.
Boeije H., (2005). Analyseren in kwalitatief onderzoek. Hoofddorp: Boom onderwijs. Pagina 84.
Hollands L., Hendrinks L., Ariens H., Verheggen F. (2005). Elementen van kwaliteitszorg. Utrecht: LEMMA
BV.
Migchelbrink F., (2009). Praktijkgericht onderzoek in zorg en welzijn. Amsterdam: SWP.
Watson R. (2004). EU wants every member to develop al ‘’roadmap’’ for ehealth. Biomedical journal 15. Pagina
328.
Onderzoeksverlagen:
Algemene Rekenkamer (2009). Zorg-op-afstand: Een innovatie in de langdurige zorg. Den Haag: Algemene
Rekenkamer.
Al-Quirim M.B.A., Nabeel A.Y. (2003). Teledermatology: The Case of Adoption and Diffusion of Telemedicine
Health Waikato in New Zealand. Auckland: Mary Ann Liebert, inc.
Barrett M., Larson A., Carville K., Ellis I. (2009). Challenges faced in implementation of a telehealth enabled
chronic wound care system. Perth: ARHEN.
Berg Jeths A van den, Timmermans J, Hoeymans N, Woittiez I. (2004). Ouderen nu en in de toekomst:
gezondheid, verpleging en verzorging 2000-2020. RIVM-rapport nr. 270502001. Bilthoven/Den Haag:
RIVM/SCP.
Cobben J., Nijhof N. (2009). Evaluatierapport Pal 4 ZZG zorggroep. Zeist: Focus Cura.
Demiris G., Stuart S., Stanley M. (2001). Nature of communication in virtual home care visits.Mineapolis:
AMIA inc.
Dries J., Ellen G.J., & Den Blanken M. (2003). Het nieuwe wonen voor ouderen. Een omgevingsverkenning naar
domotica en duurzaamheid voor ouderen. Leiden: Nederlandse organisatie voor Toegepast Wetenschappelijk
Onderzoek (TNO).
Gareis K., Kubitschke L., Lull F., Müler S. (2008) ICT & Ageing, European Study on Users Markets and
Technologies. Emperica & WRC.
Gagnon M.P., Desmartis M., Labrecque M., Car J., Pagliari C., Pluye P., Frémont P., Gagnon J.,Tremblay N.,
Légaré F. (2010). Systematic Review of Factors Influencing the Adoption of Information and Communication
Technologies by Healthcare Professionals. Québec City: Springer Science+Business Media, LLC.
Hanson J., Percival J., Aldred H., Brownsell S., Hawley M. (2007). Attitudes to telecare among older people,
professional care workers and informal carers: a preventative strategy. Londen: Springer-Verlag.
Hibbert D., Mair F.S., May C.R, Boland A, Connor J.O, Capewell S., Angus R.M. (2004). Health professionals’
responses to the introduction of a home telehealth service. Liverpool: Journal of medicine and telecare.
Horton K. (2008). The use of telecare for people with chronic obstructive pulmonary disease: implications for
management. Surrey: Journal of nursing management.
24
Jönson A.M., Willman A. (2008). Implementation of telenursing within home healthcare. Zweden: Marie-Ann
Liebert,Inc.
Jonker M., Witte de L.P. (2007). Verkennende studie technologie in de zorg. Heerlen: Hogeschool Zuyd.
Larcher B., Arisi E., Berloffa F., Demichelis F., Eccher C., Galligioni E., Galvagni M., Martini G., Sboner A.,
Tomio L., Zumiani G., Graiff A., Forti S. (2003). Analysis of user-satisfaction with the use of a teleconsultation
system in oncology. Trento: Polo Tecnologyco Via Solteri
Leeuw J. van der (2004). Veilig en comforatbel wonen met domotica. Beschrijving en analyse van
vraaggestuurde domoticaprojecten in de ouderenhuisversing. Utrecht: Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn
(NIZW).
Mair F.S., Goldstein P., Mayz C., Angus R., Shiels C.,Hibbert D, Connor J.O., Boland A., Roberts C., Haycox
A., Capewell S. (2005). Patient and provider perspectives on home telecare: preliminary results from a
randomized controlled trial. Glasgow: Journal of telemedicine and telecare.
Mair F.S., Hiscock J., Beaton S.C. (2008). Understanding factors that inhibit or promote the utilization of
telecare in chronic lung didease. Londen, Los Angeles, New Delhi, Singapore: SAGE Publications.
May C., Gask L., Atkinson T., Ellis N., Mair F., Esmail A. (2001). Resisting and promoting new technologies in
clinical practice: the case of telepsychiatry. Liverpool: Social Science & Medicine.
Peeters JM, Francke AL (2009). Monitor Zorg-op-afstand. Utrecht: NIVEL.
Raad voor de volksgezondheid & zorg (2001). Technologische innovatie in de zorgsector. Zoetermeer: Raad
voor volksgezondheid & zorg (RVZ).
Rijen A.J.G. van, Lint M.W. de, Ottes L. (2002). Inzicht in e-health. Zoetermeer: Raad voor de Volksgezondheid
& zorg (RVZ).
Savenstedt S., Sandman P.O., Zingmark K. (2006). The duality in using information and commmunication
technology in elder care. Boden: Blachwell Publishing Ltd.
Shea K.D. (2007). Socialtechnical influences on outcomes in telehomecare. Arizona: College of nursing.
Veer A.J.E. de, Francke A.L. (2009). Ervaringen van verpleegkundigen en verzorgenden met nieuwe
technologieën in de zorg. Utrecht: NIVEL.
Vlaskamp F.J.M., Webers K., Peters-Volleberg G.W.M., Halteren A.R van (2001). Telemedicine en Telecare in
de thuiszorg: historische ontwikkeling en toekomstverwachtingen. Bilthoven: Rijksinstituut voor
Volksgezondheid en Milieu (RIVM).
Westert G.P., Berg M. J. van den, Zwakhals S.L.N., Heijink R., Jong J. D. de, Verkleij H. (2010). Zorg balans,
prestaties van de Nederlandse Zorg. Bohn Stafleu Van Loghum: Houten.
Whitten P., Collins B., Mair F. (1998). Nurse and patient reaction to a developmental home telecare system.
Kansas City: Journal of telemedicine and telecare.
Whitten P., Kuwahara E. (2004). A multi-phase telepsychiatry programme in Michigan: organizational factors
affecting utilization and user perceptions. Michigan: Journal of telemedicine and telecare.
Wolters P., Witte L., Witte de, Ruijgrok R., Marell J., Iersel W. van (2005). Aanvraag lectoraat technologie in
zorg. Heerlen: Hogeschool Zuyd.
25
Internetsites
Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu (RIVM, 2010), Zorg-op-afstand. Geraadpleegd op 23-09-2010
van http://rivm.nl/
World Health Organization
http://www.who.int/en/
(2010).
Health
Technology.
Geraadpleegd
op
26-09-2010
van
Zorg-op-afstand (2008). Geraadpleegd op 23-09-10 van http://www.zorgopafstand.net
ZZG zorggroep (2009). Geraadpleegd op 23-09-10 van http://www.ZZG zorggroep.nl/
26
BIJLAGE 1
Categorieënlijst semi-gestructureerd interview
Ondersteuning en eigen verantwoordelijkheid:
- Hoe bent u in aanmerking gekomen met PAL4?
- Aan hoeveel cliënten verleende u zorg met PAL4 in de afgelopen vier weken?
- Hoeveel zorgmomenten met PAL4 hebben deze cliënt gemiddeld per week?
- Hoeveel zorgmomenten verleent u gemiddeld zorg per week met PAL4?
- Hebt u speciale scholing ontvangen vanuit de ZZG zorggroep voor het gebruik van PAL4?
- Kunt u mij vertellen waar deze scholing uit bestond?
- Werd het PAL4 systeem aan u gedemonstreerd tijdens de scholing? Ja/Nee
- Was er de mogelijkheid te oefenen met het PAL4 systeem tijdens de scholing? Ja/nee
- Vindt u dat u na de scholing in staat was zelfstandig te werken met PAL4, zo nee waar lag dit aan?
- Zou u op dit moment behoefte hebben aan scholing over PAL4, zo ja wat zou u hierin naar voren willen
laten komen?
- Hebt u de vorm van scholing als prettig ervaren?
Geschiktheid cliënten
- Welke zorg kunt u gemakkelijk met PAL4 verlenen?
- Voorlichten;
- Instrueren;
- Beantwoorde van concrete vragen;
- Controle momenten;
- Begeleiden bij psychische problemen.
- Is de zorg veranderd ten aanzien van deze punten? Zo ja, wat?
- Welke ziektebeelden hebben deze cliënten?
- Voor welke zorgmomenten is PAL4 toegepast voor de zorg die u heeft geleverd de afgelopen vier
weken?
- Voor welke cliënten is PAL4 niet geschikt?
- Wat hoort u terug van cliënten over de zorgverlening middels PAL4?
Communicatie
- Vindt u dat u met PAL4 nog even goede kwaliteit van zorg verleent als voorheen?
- Hebt u het gevoel dat het verlenen van zorg middels PAL4 anders verloopt dan voorheen? Zo ja, wat is
er anders?
- Hoe ervaart u de communicatie met de cliënt bij het verlenen van zorg met PAL4? Belemmert of
bevorderd het contact of maakt dit niet uit?
Verandering van verantwoordelijkheid
- Is er met PAL4 een verandering gekomen in de zelfstandigheid van cliënten?
- Denkt u dat PAL4 het mogelijk maakt dat cliënten langer thuis blijven wonen, waar blijkt dit uit?
Technische problemen
- Zijn er afgelopen vier weken technische problemen geweest? Zo ja, welke problemen waren dit?
- Is het beeldscherm van PAL 4 naar uw mening gemakkelijk te bedienen?
Toekomstperspectief
- Wat zal het grootschalig gebruik van PAL4 in de toekomst naar uw mening betekenen voor het
dagelijks werk?
- Wat motiveert u om PAL4 te gebruikten bij uw dagelijkse zorgverlening?
- Gebruikt u PAL4 naar uw idee voldoende om routine te ontwikkelen?
- Levert het verlenen van zorg met PAL4 u voordelen op? Zo ja welke?
27
Download