Cultureel ondernemerschap: Kunst voor het publiek én voor de maatschappij? Masteronderzoek naar de invloed van cultureel ondernemerschap op de sociale cohesie in de Utrechtse wijken en de toepassingen in het cultuurbeleid van de Gemeente Utrecht. M.R. Houtkamp 0209023 Afstudeerthesis Master Kunstbeleid en -management Faculteit Geesteswetenschappen Universiteit van Utrecht Begeleider: Kees Vuyk 19 mei 2008 Voorwoord Voor u ligt mijn afstudeeronderzoek van de Master Kunstbeleid en –management. Dit onderzoek heb ik gedaan in het verlengde van de masterstage die ik liep bij de Gemeente Utrecht begin 2007. Voor deze stage heb ik onderzoek gedaan naar één van de vier prioriteiten van de Utrechtse cultuurvisie 2005-2008: Cultureel ondernemerschap in de wijk. Hierbij werden mijn eigen interesse en de wensen van de gemeente samengevoegd tot één stageopdracht. Het doel van deze opdracht was een bijdrage te leveren in de vorm van een advies voor het gebruiken van cultureel ondernemerschap ten behoeve van de verbetering van de sociale cohesie in de Utrechtse wijken. Bij het stageonderzoek heb ik vooral gekeken naar de betekenis van cultureel ondernemerschap voor de Gemeente Utrecht en is er minder aandacht uitgegaan naar de invloed van cultureel ondernemerschap op de wijk. Met mijn afstudeeronderzoek heb ik deze vertaalslag willen maken. Effectief heb ik zes maanden aan deze thesis gewerkt, verspreid over een jaar. Hoewel dat een stuk langer is dan ik in eerste instantie hoopte, kijk ik toch met een tevreden gevoel terug op het hele proces. Dit gevoel is onder andere te danken aan een aantal mensen die mij tijdens het schrijven op verschillende wijzen hebben bijgestaan. In het bijzonder wil ik hiervoor bedanken mijn begeleider Kees Vuyk van de universiteit. Op het moment dat ik minder vertrouwen had in een goede afloop wist hij mij te prikkelen om verder te gaan en verder te denken dan de bestaande theorieën. Sociaalcultureel ondernemerschap is dan ook niet helemaal mijn eigen uitvinding. Ook wil ik mijn vader, Arjan en Dennis bedanken voor het meedenken en Marjos, Eva en mijn moeder voor de Mental Support. Martijn wil ik bedanken voor de af en toe zeer welkome afleiding en de peptalks die mij door de dag heen sleepten. Verder bedank ik ook alle collega’s, huisgenoten en vrienden die al die tijd nog steeds geïnteresseerd bleven en met hun vragen mij zelf ook weer aan het denken zetten. 2 Inhoud Voorwoord .............................................................................................................................................. 2 Inhoud...................................................................................................................................................... 3 Inleiding .................................................................................................................................................. 4 1 Sociale cohesie in de Utrechtse wijken ................................................................................................ 9 1.1 Sociale cohesie: achtergrond en hoofdkenmerken ........................................................................ 9 1.2 Het probleem van de sociale cohesie in de Utrechtse wijken...................................................... 13 1.3 Gemeentelijk cultuurbeleid: wijkwelzijn .................................................................................... 17 1.4 Tussentijdse conclusie ................................................................................................................. 20 2 Cultureel ondernemerschap ter stimulatie van sociale cohesie? ........................................................ 22 2.1 Cultuur ter bevordering van sociale cohesie? .............................................................................. 22 2.2 Cultureel ondernemerschap ter bevordering van sociale cohesie? .............................................. 25 2.5 Tussentijdse conclusie ................................................................................................................. 29 3 Cultureel ondernemerschap in wijkperspectief: een onderzoek ......................................................... 30 3.1 Inleiding onderzoek ..................................................................................................................... 30 3.2 Resultaten: sociaal-cultureel ondernemerschap .......................................................................... 32 3.3 Sociaal-cultureel ondernemerschap: de praktijk ......................................................................... 34 3.4 De wenselijkheid van sociaal-cultureel ondernemerschap ter stimulatie van sociale cohesie .... 35 3.5 Huidige ondersteuning van sociaal-cultureel ondernemerschap ................................................. 37 3.6 Tussentijdse conclusie ................................................................................................................. 39 Conclusie ............................................................................................................................................... 41 Nawoord ................................................................................................................................................ 44 Stellingen ............................................................................................................................................... 46 Bibliografie............................................................................................................................................ 47 Bijlage 1: Uitwerking vraaggesprekken met Het Kaasschaafcollectief, Het Wilde Westen en ZIMIHC in het kader van cultureel ondernemerschap met wijkperspectief. Bijlage 2; Manifest: De Liefde voor Utrecht: Een pact van cultureel ondernemers in Utrechtse wijken. 3 Inleiding In de periode 12 februari 2007 tot en met 20 mei 2007 heb ik stage gelopen bij de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling van de Gemeente Utrecht. Voor de afdeling Culturele Zaken heb ik onderzoek gedaan naar het begrip cultureel ondernemerschap en de betekenis hiervan voor het cultuurbeleid van de gemeente. De Gemeente Utrecht heeft cultureel ondernemerschap in de wijk prioriteit gesteld in de huidige cultuurvisie. Mijn onderzoek naar de betekenis van cultureel ondernemerschap riep een tweetal vragen op met betrekking tot de invloed die cultureel ondernemerschap kan hebben op de Utrechtse wijken: verhoudt het cultureel ondernemerschap zich op enige wijze tot sociale cohesie en kan de Gemeente Utrecht op legitieme wijze het leefbaarheidbudget inzetten om via cultureel ondernemerschap de sociale cohesie in de probleemwijken te verbeteren? Deze vragen vormden de basis van mijn masterthesis. De achtergrond van het thema Het thema van dit onderzoek is ‘Cultureel ondernemerschap in het cultuurbeleid van de Gemeente Utrecht ter bevordering van de sociale cohesie in de Utrechtse wijken’. Het onderzoek hiernaar kan worden onderverdeeld in drie delen: cultureel ondernemerschap, sociale cohesie en het cultuurbeleid van de Gemeente Utrecht. Cultureel ondernemerschap is een zakelijke benadering van cultuur. De cultureel ondernemer zet managementvaardigheden uit de bedrijfskunde in bij het runnen de van de culturele organisatie. Hierbij probeert hij de artistieke en de zakelijke aspecten met elkaar in balans te brengen. In de theorievorming over de cultureel ondernemer gaat men er vanuit dat deze speciale eigenschappen bezit. Eigenschappen als creatief, overtuigend en in het bezit van cultureel kapitaal zouden efficiënt kunnen worden ingezet bij het vergroten van leefbaarheid.1 Dit is op het eerste oog een geschikte samenvoeging omdat cultureel ondernemers streven naar uiteindelijke onafhankelijkheid van subsidieverstrekkers.2 Investeren in cultureel ondernemerschap is dus investeren in toekomstige zelfvoorziening. Bij dit onderzoek kijk ik vanuit een kunstbeleidtechnisch oogpunt naar cultureel ondernemerschap, aan de hand van de kenmerken die daarbij naar voren komen zal ik aangeven welke hiervan geschikt zijn om de sociale cohesie te bevorderen. Leefbaarheid is een maat die aangeeft hoe prettig en aantrekkelijk een gebied is om te wonen en/of te werken. Hoe beter de leefbaarheid, hoe hoger de kwaliteit van leven of werken in het betreffende gebied zal zijn. Leefbaarheid wordt de laatste jaren gekoppeld aan het begrip sociale cohesie, wat staat 1 2 Rienstra 2004 + Ploeg 2000. Rienstra 2004. 4 voor sociale samenhang. De leefbaarheid zal verbeteren naar mate de sociale cohesie in een gebied versterkt. Door de notie dat in een aantal gebieden in Nederland de leefbaarheid sterk achteruit is gegaan wordt vanuit de politiek ingezet op de bevordering van de sociale cohesie. Een voorbeeld van politieke actie hierbij zijn de veertig zogenaamde ‘krachtwijken’ die onder Ella Vogelaar, sinds 22 februari 2007 minister voor Wonen, Wijken en Integratie, van probleemwijk naar prachtwijk zullen moeten gaan. Sociale cohesie staat volgens het Sociaal en Cultureel Planbureau voor de deelname aan maatschappelijke instituties, de sociale interactie tussen mensen onderling en naar hun oriëntatie op collectieve normen en waarden.3 Aan de hand van de vanuit de sociologie gegeven kenmerken van sociale cohesie zal ik aangeven welke kenmerken geschikt zijn om gestimuleerd te worden door cultureel ondernemerschap. Zowel in de nationale als in de lokale politiek worden naar middelen gezocht om de sociale cohesie te verbeteren. Het inzetten van participatie in sport en cultuur is hier een goed voorbeeld van. In Utrecht zijn cultuur en sociale cohesie door het College van Burgemeester en Wethouders op abstract niveau aan elkaar verbonden. Het college stelt in dit kader in het collegeprogramma ‘Utrecht voor elkaar’ dat cultuurparticipatie de sociale cohesie kan bevorderen.4 Culturele Zaken koppelt vervolgens cultureel ondernemerschap aan het wijkenbeleid in de cultuurvisie 2005-2008.5 Er is vooralsnog geen onderzoek gedaan naar de betekenis van cultureel ondernemerschap in het wijkenbeleid van de gemeente, Culturele Zaken geeft dan ook naar eigen goeddunken invulling aan het te voeren beleid. Deze invulling is wel openbaar en dus ook voor mij in te zien. Dit onderzoek is er op gericht een ontwerp aan te reiken voor aanpassing van het huidige beleid. Relevantie Nog geen bevredigend antwoord De thema’s cultureel ondernemerschap en sociale cohesie zijn beiden al een tijdlang onderdeel van het beleid van de gemeenten. Toch ben ik van mening dat het nodig is om beide thema’s, om verschillende redenen, aan nader onderzoek onderwerpen. Cultureel ondernemerschap is in 1999 door toenmalig staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap via de nota ‘een ondernemende cultuur’ geïntroduceerd in de politiek. R. van der Ploeg is van mening dat cultuurmakers en -bemiddelaars niet meer voldoende toegerust zijn voor huidige 3 Hart 2002 (II): 8. College Gemeente Utrecht 2006. 5 Gemeente Utrecht 2005. 4 5 maatschappij en hun rol dan ook moeten herzien. Uitgaande van de eigenheid en specifieke kenmerken van de verschillende vormen van cultureel ondernemers zijn er voor elk type beleidsmaatregelen ontwikkeld. Deze zijn bedoeld om de onafhankelijkheid van overheidssubsidie zoveel mogelijk te vergroten en ruimte te creëren voor eigen initiatief.6 In de loop der tijd is deze visie door zowel beleidsmakers, deskundigen als door het culturele veld herzien, bijgeschaafd en verder ontwikkeld. Voorlopers hierbij zijn Giep Hagoort die het begrip kunstmanagement ontwikkelde en Ryclef Rienstra de directeur van het cultuurfonds de VandenEnde Foundation. Toch is er nog steeds geen hanteerbare definitie die gemeenten in staat stelt een vertaalslag naar hun beleid te maken. Vrijwel alle gemeenten hebben cultureel ondernemerschap tot één van hun speerpunten van het cultuurbeleid gemaakt, maar zoals de Gemeente Utrecht bij de opdracht tot dit onderzoek aangaf weten de beleidsmakers niet precies wat de kenmerken zijn die voor gericht beleid van belang zijn. Wil ik de Gemeente Utrecht gericht advies geven over hoe cultureel ondernemerschap in te zetten ter bevordering van de leefbaarheid, dan zal ik dus eerst een kenschets moeten van cultureel ondernemerschap die voor de gemeente direct toepasbaar is op de beleidsvorming. Deze definitie is het product van mijn stageopdracht van de Gemeente Utrecht. Vervolgens zal ik die elementen van cultureel ondernemerschap moeten benoemen die gestimuleerd moeten worden in het kader van de sociale cohesie. Als laatste zal ik een vertaalslag naar het beleid maken. Leefbaarheid en sociale cohesie zijn niet meer weg te denken uit het overheidsbeleid. De benadering van leefbaarheid in het beleid is de laatste tijd echter aan veranderingen onderhevig. Zowel in de media als in de politiek klinkt er een roep om verbetering van de leefbaarheid van de grote steden. Steeds meer wordt er hierbij gekeken naar mogelijkheden buiten de gebaande paden om de leefbaarheid te verbeteren. De link met cultuur is hier een voorbeeld van. Zo was het thema van de Atlas voor Gemeenten 2007 ‘Cultuur’. “De Leefbaarheid van jonge steden staat onder druk: gebrek aan cultuur nekt jonge steden” was de belangrijkste conclusie van de het onderzoek waarin de 50 grootste gemeenten worden vergeleken op 40 punten, waaronder leefbaarheid. De steden Amsterdam en Utrecht scoren al jaren hoog op zowel woonaantrekkelijkheids- als sociaal-economische aspecten. Dit is mede te danken aan het grote aanbod aan cultuur in deze steden. De positieve invloed van cultuur op de leefbaarheid van de gemeenten wordt met dit onderzoek van de Atlas voor Gemeenten aangetoond.7 In Utrecht zijn cultuur en leefbaarheid al door het college op abstract niveau aan elkaar verbonden. Het college stelt in dit kader in het collegeprogramma ‘Utrecht voor elkaar’ dat cultuurparticipatie de sociale cohesie kan bevorderen. Maar hoe dit precies vertaald gaat worden naar beleid is nog niet helder. Met dit onderzoek wil ik kijken hoe het Utrechtse cultuurbeleid kan worden aangepast opdat de sociale cohesie via cultureel ondernemerschap vergroot kan worden. 6 7 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 1999. Stoker 2007. 6 De moeite waard De Gemeente Utrecht wil graag cultureel ondernemerschap inzetten ter bevordering van de sociale cohesie in de wijken. Wil je cultureel ondernemerschap hiervoor gebruiken dan is het van belang dat je kennis hebt over welke kenmerken van cultureel ondernemerschap er gestimuleerd moeten worden en welke kenmerken van sociale cohesie er mogelijk te bevorderen zijn. De gemeente heeft echter onvoldoende inzicht in cultureel ondernemerschap om sociale cohesie op een juiste wijze te kunnen bevorderen. Met dit onderzoek wil deze kenmerken inzichtelijk maken voor de gemeente en de vertaalslag naar het cultuurbeleid maken: hoe kan de gemeente het beste de kenmerken bevorderen. Er is nog geen onderzoek gedaan naar de betekenis van cultureel ondernemerschap in het wijkenbeleid van de gemeente, Culturele Zaken geeft namelijk een eigen invulling aan het te voeren beleid. Daarom is dit onderzoek uitermate relevant voor de gemeente omdat het een wetenschappelijk handvat geeft voor het te voeren en te vormen beleid. Dit onderzoek is ook wetenschappelijk gezien relevant omdat het een verband legt tussen twee beleidselementen wat nog niet eerder is gebeurd. Ik hoop een basis te kunnen leggen voor andere wetenschappers om verder op dit thema in te kunnen gaan en de basiskennis uit te bouwen. Een overdachte inperking Het thema van mijn onderzoek is: ‘Cultureel ondernemerschap in het beleid van de Gemeente Utrecht ter bevordering van de sociale cohesie van de Utrechtse wijken’. Het beleid van de gemeente is verschillend van het beleid van de provincie en van de landelijke overheid. Zo ook is het beleid van de Gemeente Utrecht verschillend van het beleid van Rotterdam, Amsterdam en andere gemeenten. Het is dan ook niet mogelijk om op het niveau van specifiek beleid een zinnig advies te geven aan alle gemeenten als geheel. Hoewel ik vanwege het aantal uur dat voor dit onderzoek staat niet in staat ben om mijn advies door te trekken naar andere gemeenten, kunnen de uitkomsten wel als leidraad dienen voor soortgelijke gemeenten. Ook heb ik heel bewust gekozen voor de sociale cohesie van de Utrechtse wijken. Dit omdat het gemeentelijk beleid zich in het kader van de sociale cohesie richt op de afzonderlijke wijken om zo een op de wensen van de wijk afgestemd beleid te kunnen leveren en omdat een onderzoek naar de gehele leefbaarheid van de Utrechtse wijken te veel omvattend zou zijn. Probleemstelling Voor dit onderzoek heb ik de volgende probleemstelling geformuleerd: “Op welke wijze kan cultureel ondernemerschap door de Gemeente Utrecht worden ingezet om de sociale cohesie in de Utrechtse wijken te bevorderen?” 7 De belangrijkste taak van dit onderzoek zal het schetsen van een helder en werkbaar begrippenkader zijn. Via dit begrippenkader zal ik een advies geven hoe het huidige beleid aan te passen zodat cultureel ondernemerschap ingezet kan worden om de sociale cohesie te bevorderen. In hoofdstuk 1 zal ik ingaan op de sociale cohesie en wat het probleem ermee is in de Utrechtse wijken. Als eerste zal ik de achtergrond van sociale cohesie, de hoofdkenmerken van sociale cohesie en hoe dit zich verhoudt tot de wijk bespreken. Daarna zal ik een vertaalslag maken naar de problemen in de Utrechtse wijken, om als laatste in te gaan op het gemeentelijk cultuurbeleid ten aanzien van sociale cohesie in de Utrechtse wijken.. De centrale vraag van hoofdstuk 2 is: Is cultuur, in het bijzonder cultureel ondernemerschap, geschikt om de sociale cohesie te bevorderen? Het antwoord op deze vraag heb ik ingedeeld in vier onderdelen. Als eerste zal ik aangeven in hoeverre cultuur in zijn algemeenheid zich verhoudt tot sociale cohesie. Vervolgens geef ik aan wat cultureel ondernemerschap precies inhoudt om daarna een link tussen deze vorm van bedrijfsvoering voor cultuurorganisaties en de maatschappij te maken. Als laatste zal ik in gaan op die specifieke aspecten van cultureel ondernemerschap die de sociale cohesie al dan niet kunnen bevorderen. In het laatste hoofdstuk behandel ik die vorm van cultureel ondernemerschap die zich specifiek op de wijken richt. Omdat dit een nieuwe vorm is, zal ik deze voornamelijk zelf ontwikkelen. Ik zal een kenschets geven van deze vorm van cultureel ondernemerschap en ik zal ingaan op de verhouding tot de sociale cohesie in de Utrechtse wijken. Methodische herkenbaarheid De onderzoeksfunctie van deze masterthesis in ontwerpen. Het is een exploratief onderzoek met het doel een advies te genereren voor de gemeente hoe het huidige beleid aan te passen. De data die ik hiervoor gebruikt heb, is voornamelijk afkomstig uit literatuur. Hiernaast heb ik interview gehouden met lokale cultureel ondernemers en met medewerkers van de afdeling Culturele Zaken van de Gemeente Utrecht. Als laatse heb ik praktische informatie verkregen uit een casestudy. Hiervoor heb ik de beginnende culturele organisatie Stichting Theater Roots and Borders gebruikt, welke zich in Utrecht Overvecht heeft gevestigd en zich richt op de bevordering van de sociale cohesie in de wijk door theatereducatie. 8 1 Sociale cohesie in de Utrechtse wijken Op 22 maart 2007 maakte minister Vogelaar (Wonen, Wijken en Integratie) een lijst van 40 wijken bekent. Alle 40 zijn dit probleemwijken die met extra financiering vanuit de overheid moeten uitgroeien tot ‘prachtwijken’. Voor Utrecht zijn dit: Kanaleneiland, Ondiep, Overvecht en Zuilen Oost. Bij de wijkaanpak, die ook vooral door de gemeente ondersteund wordt, wordt specifiek ingezet op wonen, werken, leren, integreren en veiligheid.8 De verbetering van sociale cohesie is hierbij een belangrijk element, omdat het onder andere kan zorgen voor de noodzaak van een gemeenschappelijk gedeeld moraliteitsbesef, sociale orde, meer sociale gelijkheid en meer onderlinge sociale interactie. 9 Maar wat is sociale cohesie precies en wat is het probleem ermee in de Utrechtse wijken? In dit hoofdstuk zal ik daar een antwoord op geven. Om te beginnen zal ik een kenschets geven van de hoofdkenmerken van sociale cohesie en hoe dit zich verhoudt tot de wijk. Vervolgens zal ik een vertaalslag maken naar de problemen in de Utrechtse wijken, om als laatste kort in te gaan op eventuele oplossingen voor de verbetering van de sociale cohesie in de Utrechtse wijken via het gemeentelijk cultuurbeleid. 1.1 Sociale cohesie: achtergrond en hoofdkenmerken Sociale cohesie is een onderwerp dat de laatste jaren weer steeds meer opduikt in de media, in debatten en in politieke plannen. Toch is het iets dat sociologen al decennia lang bezig houdt. De veelbesproken teloorgang van de sociale samenhang is dan ook geen nieuwe ontwikkeling. Als we kijken naar de sociale cohesie in (achterstands-)wijken, zijn er twee dingen belangrijk. Als eerste, wat is sociale cohesie, welke processen zorgen voor en behouden een dergelijke cohesie en wat zijn juist de probleemvelden? Ten tweede, wat is de rol van de wijk in sociale cohesie? Sociale cohesie: een definitie De sociologen Kearns en Forrest stellen dat sociale cohesie vertaald kan worden als de samenhang van de samenleving. Alle elementen van sociale cohesie vallen hierbij samen en dragen bij aan collectiviteit en het maatschappelijke welzijn. Ook is er geen sprake van conflicten tussen maatschappelijke doelen en groepen en is verstorend gedrag geheel afwezig of slechts minimaal. De dimensies die samen zorgen voor sociale cohesie en dus samenhang zijn volgens Forrest en Kearns: 10 8 ANP 2007 (II). Forrest & Kearns 2001. 10 Ibidem. 9 9 Gemeenschappelijke waarden In het domein van cultuur en waarden kan een sociaal samenhangende samenleving ontstaan als de leden gemeenschappelijke waarden delen. Deze waarden zorgen ervoor dat de leden zich kunnen identificeren met gemeenschappelijke doelen en doelstellingen en deze ook ondersteunen. Hiernaast delen zij gemeenschappelijke morele waarden welke zorgen voor bepaalde gedragscodes voor de interactie binnen de samenleving. Sociale orde en sociale controle De tweede dimensie van sociale cohesie baseert zich op de afwezigheid van algemene conflicten in de samenleving en van elke serieuze bedreiging van het systeem en de bestaande orde. Deze wijze van cohesie is niet zozeer een product van nobele gemeenschappelijke waarden, maar het is een soort noodzakelijke afspraak tussen de leden van een samenleving om het dagelijks leven zo gemakkelijk en aangenaam mogelijk te maken. Solidariteit en afname welvaartsverschillen In de context van sociale solidariteit refereert sociale cohesie aan de harmonieuze ontwikkeling van de samenleving en zijn leden ten opzichte van de gemeenschappelijke economische, sociale en milieugerelateerde normen. Sociale solidariteit is belangrijk voor sociale cohesie omdat het zorgt voor een afname van de verschillen in welvaart. Deze verschillen kunnen namelijk, door frustratie over de ongelijkheid, leiden tot criminele en gewelddadige problemen. Sociale netwerken Een samenleving met voldoende cohesie kenmerkt zich doordat dilemma’s en problemen gemakkelijk door collectieve acties worden opgelost. Vooral de sociale netwerken werken stimulerend bij deze gemeenschappelijke acties. Identificatie met de plaats en identiteit De binding met een plaats en het koppelen van de identiteit aan deze plaats hebben een positieve invloed op de ontwikkeling van gemeenschappelijke normen en waarden en op de welwillendheid om deel te nemen in sociale netwerken en op het opbouwen van sociaal kapitaal. De gemeenschappelijke deler bij deze dimensies is de bijdrage aan het sociale kapitaal. Sociaal kapitaal is het vertrouwen, de normen, de waarden en de sociale netwerken van een burgerlijke maatschappij en is daarom essentieel voor de totstandkoming van sociale cohesie. Door in te zetten op de stimulering van (onderdelen van) het sociale kapitaal wordt de sociale cohesie bevorderd. 10 Probleemvelden op het gebied van sociale cohesie De neergang van sociale cohesie is niets nieuws. De idee dat de sociale banden tussen mensen steeds minder hecht worden en dat de sociale interactie afneemt werd ruim honderd jaar geleden ook al gesignaleerd door sociologen als De Tocqueville, Tönnies, Simmel en Durkheim. De idee van de sociale teloorgang van de samenleving is sindsdien veel besproken, zij het steeds in verschillende maatschappelijke contexten. In de huidige samenleving refereren sociologen onder andere aan postmoderne ontwikkelingen als globalisering, privatisering, de herstructurering van de verzorgingsstaat en de opkomst van de informatietechnologie. De Hart en Forrest en Kearns hebben beiden literatuuronderzoek gedaan naar de oorzaken van de neergang van de sociale cohesie in de huidige maatschappij. Als we kijken naar de betekenis van sociale cohesie door de jaren heen onderscheiden zij drie probleemvelden (ofwel bedreigingen) die leidden tot de huidige lage stand: 11 1. Op het niveau van het grote sociale en politieke systeem zorgen de druk van het informatietijdperk en de globalisering op het gebied van economie voor discriminatie, sociale uitsluiting of een sociaal-economische achterstand wat leidt tot desintegratie; 2. Er valt een verschuiving waar te nemen van oude organisatievormen naar nieuwe. Het door de verzuiling (ca. 1850-1950) ontstane maatschappelijk middenveld staat daardoor onder druk, wat de burgermaatschappij veranderd. De grote organisaties richten zich niet meer op persoonlijk contact en hebben veelal geen democratische grondslag meer. Ze zouden de binding met het volk verloren zijn en zorgen daarbij ook niet meer voor een verbinding tussen de burgers onderling. De binding door organisaties is dan ook afgenomen; 3. Op individueel niveau valt door globalisering, privatisering en polarisering een afname te signaleren op het gebied van samenhorigheidsgevoel, gedeelde identiteit en op de solidariteit met andere groepen. De individualisering wordt steeds groter doordat burgers sociale en politieke systemen steeds minder op basis van levensbeschouwelijke binding of maatschappelijk idealisme waarderen, maar kijken naar wat deze kunnen opbrengen voor de burger als individu. In deze drie probleemvelden zijn de vijf dimensies van sociale cohesie van Forrest en Kearns te herkennen. Willen we de neergang sociale cohesie omkeren dan moeten we dus alle vijf de dimensies stimuleren. Om de sociale cohesie in de wijken te bevorderen moet er dan per wijk gekeken worden welke dimensies, vertaald naar de drie belangrijkste componenten voor de buurt, aandacht nodig hebben. Omdat sociale cohesie een systeemkenmerk is en dus geen persoonlijk kenmerk, is het meten van sociale cohesie door de wisselwerking tussen systeem en delen (de wijkbewoners) echter moeilijk. 11 Hart 2002 (II) en Kearns en Forrest 2000. 11 Want wanneer is de cohesie te laag? Makkelijker is te kijken naar de verhouding tot andere systemen of naar het zelfde systeem in een andere tijd en aan te geven of er sprake is van meer of minder cohesie. De rol van de wijk bij sociale cohesie Sociale cohesie kan zich op verschillende schaalniveaus manifesteren en deze niveaus hebben onderling invloed op elkaar. Hierbij kan desintegratie op het ene niveau ook integratie op het andere niveau bevorderen. In de theoretische en politieke discussies van de laatste jaren is de cohesie van de stedelijke regio’s, in het bijzonder de wijk, steeds belangrijker geworden. Men gaat er vanuit dat daar de sociale identiteit tot stand komt. Veranderingen in deze identiteit zorgen onder andere voor minder samenhang.12 De aanpak van de probleemwijken behoeft dan ook een speciaal op de wijk uitgesneden aanpak. De relevantie van de hierboven genoemde dimensies hangt samen met het schaalniveau waarop de sociale cohesie betrekking heeft. Op het niveau van de wijk is volgens Kearns en Forrest (2000) de solidariteit en de afname van welvaartsverschillen niet relevant. Bolt en Torrance zijn ten aanzien van de overige vier dimensies van mening dat de gemeenschappelijke waarden en de sociale orde en sociale controle in elkaars verlengde liggen. Beide richten zich namelijk op de mate waarin er gemeenschappelijke opvattingen bestaan over normen en waarden en de (ongeschreven) regels die hierbij horen. De drie belangrijkste componenten voor de buurt zijn dan ook: 13 De normen en waardencomponent: de mate waarin er gelijkgerichte opvattingen bestaan over de (ongeschreven) regels in de buurt wat leidt tot samenhorigheidsbesef en sociale orde; De gedragscomponent: de mate van participatie via sociale interactie; De belevingscomponent: identificatie met de buurt. Voor de begripsdefiniëring van sociale cohesie op het niveau van wijken gebruik ik de definitie van De Hart (2002): 14 “Op buurtniveau verwijst sociale cohesie naar de mate waarin bewoners gemeenschappelijke waarden delen, er sprake is van een zekere sociale controle, van de aanwezigheid en interdependentie van sociale netwerken (informeel in de vorm van vriendschapsbanden, formeel in de zin van participatie in organisaties, verenigingen en buurtactiviteiten), van vertrouwen in andere bewoners (…) de bereidheid samen met hen te zoeken naar oplossingen voor collectieve problemen [en van identificatie met de buurt].” 12 Forrest & Kearns 2001. Bolt & Torrance 2005. 14 De Hart 2002 (II): 12. 13 12 1.2 Het probleem van de sociale cohesie in de Utrechtse wijken Utrechters gaven in 2006 de sociale samenhang in hun wijk gemiddeld het rapportcijfer 5,7. Dit cijfer is de laatste jaren stabiel, hoewel dit erg aan de lage kant is gaat de sociale cohesie van de wijken dan ook niet direct achteruit.15 Toch signaleert de gemeente in verschillende subwijken een zorgwekkende ontwikkeling richting steeds minder cohesie op sociaal gebied. Daarbij is de gemeente is van mening dat de gemiddelde leefbaarheid en het veiligheidsgevoel te laag zijn en om dit omhoog te krijgen moet de sociale cohesie worden verbeterd.16 Probleemgevallen zijn naast de volledige wijken Overvecht en Noordwest, de subwijken Kanaleneiland, Nieuw Hoograven/Bokkenbuurt en Lombok/Leidseweg. In het kader van veiligheid en sociale infrastructuur hebben de subwijken Wolgadreef/Neckardreef en Kanaleneiland de laagste posities.17 De vier probleemwijken die van minister Vogelaar financiering krijgen om uit te groeien tot ‘prachtwijken’ (Kanaleneiland, Ondiep, Overvecht en Zuilen Oost) vallen onder de door de gemeente vastgestelde probleemgevallen, daarom zal ik bij deze vier wijken dieper ingaan op de sociale cohesie. % Actief in de buurt Kanalen Kanalen eiland eiland 2004 2006 31,4 29 6,5 24,3 Utrecht Utrecht 2004 2006 25,1 9 Over Over Zuilen Zuilen vecht vecht, Oost, Oost, 2004 2006 2004 2006 27,7 29,5 33,7 22,3 31 10,9 7,4 17,9 19,2 15,1 10,2 57,9 31,4 33,7 Ondiep Ondiep 2004 2006 30 18,3 28,1 % Probleem met de bevolkingssamenstelling en de mentaliteit % Wil niet graag 16,8 in de buurt wonen 38,1 23,1 % Vindt dat hij of zij onvoldoende sociaal contact 4,4 6,6 7,8 13 6,8 9 7,7 10,6 6,5 9,1 63,5 67,8 53,2 58,6 56,8 62,1 50,8 57,1 56,1 62,1 heeft % Sport deelname Bron: Bestuurs- en Concerndienst Gemeente Utrecht. Wijkenmonitor 2007. Utrecht: Bestuurs- en concerndienst, 2007 15 Afdeling bestuursinformatie 2006. Bestuurs- en concerndienst Gemeente Utrecht 2006 (II). 17 Bestuurs- en Concerndienst Gemeente Utrecht 2007. 16 13 Kanaleneiland Kanaleneiland is één van Nederlands bekendste achterstandswijken en is onderdeel van de wijk Zuidwest. De wijk wordt gekenmerkt door criminaliteit, (jongeren)overlast, verloedering en kansarme huishoudens. Ook de waardering voor de wijk door de bewoners zelf is laag, zo geven zij Kanaleneiland het rapportcijfer 4.18 Het gevoel van onveiligheid ervaart 59,9% van de wijkbewoners in 2006, dit wijst op een slechte sociale orde. Als we kijken naar de sociale infrastructuur en de participatie in Kanaleneiland scoort de wijk ook laag, dit valt vooral op als we een vergelijking maken met heel Utrecht. Het rapportcijfer dat de wijkbewoners in 2006 gaven aan de sociale cohesie is een 3,9 (ten opzichte van een 4,9 in 2004). Het gemiddelde rapportcijfer voor Utrecht was in 2006 een 5,5 en in 2004 een 5,8.19 Als we kijken naar de hoofdcomponenten van sociale cohesie op het niveau van de wijk dan kan er inderdaad geconcludeerd worden dat de sociale cohesie achteruit is gegaan: 28,1% van de wijkbewoners had in 2006 een probleem met de bevolkingssamenstelling en met de mentaliteit, tegenover 6,5% over heel Utrecht. Daarbij voelde in 2006 slechts 65% zich verantwoordelijk voor de buurt, tegenover 85,4% over heel Utrecht. Het samenhorigheidsbesef is dus lager dan het gemiddelde van Utrecht en is zelfs ten opzichte van 2004 al sterk achteruit gegaan. Uit het gevoel van onveiligheid blijkt dat ook de sociale orde slecht is. Het percentage wijkbewoners dat actief in de buurt is, staat bijna gelijk aan het gemiddelde van Utrecht (in 2006: 30% tegen 31,4%). De sportdeelname ligt echter veel lager (in 2006: 58,6% tegen 67,8%) en ook zijn er meer bewoners ontevreden met de mate van sociaal contact (in 2006: 13% tegen 6,6%). Dus ook de sociale interactie ligt lager dan bij het gemiddelde van Utrecht en is ook ten opzichte van 2004 verslechterd. De bewoners hebben ook een lage binding met de wijk: maarliefst 57,9% wil niet in de wijk wonen (tegen 16,8% gemiddeld in Utrecht). Ondiep Ondiep is een subwijk van de wijk Noordwest en is in maart 2007 veel in het nieuws geweest door de rellen die uitbraken nadat een agent een man had doodgeschoten omdat deze hem met een mes bedreigde. De man had deze getrokken tijdens een ruzie met jongeren die al langer voor onrust zorgden. De wijkbewoners waren kwaad op de politie omdat deze het incident hadden kunnen voorkomen als zij eerder op de klachten over onrust waren ingegaan.20 Hoewel minister Vogelaar heeft aangegeven dat deze rellen niet de reden zijn dat Ondiep op de lijst van 40 probleemwijken staat, 18 Nicis Institute 2007 (I). Bestuurs en concerndienst Gemeente Utrecht 2007. 20 Novum 2007. 19 14 geeft het wel aan dat er problemen zijn met de sociale orde in de wijk. Ook uit de wijkmonitor 2007 van de Gemeente Utrecht blijkt dat Ondiep op dit terrein slechter scoort dan zijn omgeving. Hierin staat dat 42,5% van de bewoners zich wel eens onveilig voelt in zijn buurt, tegen gemiddeld 30,5% in heel Utrecht. Ook voor de rellen was het gevoel van onveiligheid al toegenomen, mede door overlast door jongeren. Dit is opvallend omdat er in Zuilen-Noord/Oost juist een duidelijke verbetering te zien op het gebied van veiligheid. Als we kijken naar de sociale infrastructuur en participatie dan lijkt de slechte sociale cohesie wel mee te vallen. Het rapportcijfer dat de wijkbewoners in 2006 gaven aan de sociale cohesie is een 5 (ten opzichte van een 5,4 in 2004). Het gemiddelde rapportcijfer voor Utrecht was in 2006 een 5,5 en in 2004 een 5,8.21 In vergelijking tot de gemiddelden van heel Utrecht scoort de subwijk Ondiep lager op alle gebieden. Als we kijken naar de hoofdcomponenten van sociale cohesie op het niveau van de wijk dan kan er inderdaad geconcludeerd worden dat de sociale cohesie achteruit is gegaan: 7,4% van de wijkbewoners had in 2006 een probleem met de bevolkingssamenstelling en met de mentaliteit, tegenover 6,5% over heel Utrecht. Daarbij voelde in 2006 80,8% zich verantwoordelijk voor de buurt, tegenover 85,4% over heel Utrecht. Het samenhorigheidsbesef is dus lager dan het gemiddelde van Utrecht. De verschillen zijn niet zo groot als met Kanaleneiland, maar drukken toch duidelijk hun stempel op de afname van sociale cohesie. Hierbij is de mate van sociale orde wel laag: 42,5% van de bewoners voelt zich wel eens onveilig in zijn buurt, tegen gemiddeld 30,5% in heel Utrecht. Het percentage wijkbewoners dat actief is in de buurt was in 2006 27,7% opnieuw iets lager dan het gemiddelde van Utrecht (in 2006: 31,4%). De sportdeelname ligt ook niet veel lager (in 2006: 62,1% tegen 67,8%) en ook zijn de bewoners niet zeer ontevreden met de mate van sociaal contact (in 2006: 9% tegen 6,6%). De sociale interactie ligt dus enigszins lager dan het gemiddelde van Utrecht, maar is ook ten opzichte van 2004 wel wat verslechterd. Afgaande op de geringe verschillen op de bovenstaande dimensies van sociale cohesie is het opvallend dat de binding met de wijk wel sterk afwijkt van het gemiddelde: 33,7% wil niet in de wijk wonen (tegen 16,8% gemiddeld in Utrecht). Afgaande op bovenstaande gegevens lijkt dit dus niet veroorzaakt te worden door onvoldoende samenhorigheid, participatie of sociale contacten, maar door het gevoel van onveiligheid. Overvecht Overvecht is een wijk met veel sociale problematiek. Van de bewoners onder de 18 jaar is 75% van allochtone afkomst en 30% van de Overvechtse jongeren wordt bestempeld als 'risicojeugd'. In de wijk zijn veel bewoners kwetsbaar. Veelal zijn het mensen zonder werk, die in armoede leven, psychosociale problemen hebben of niet goed zijn geïntegreerd. Hierbij is één op de drie gezinnen is 21 Bestuurs en concerndienst Gemeente Utrecht 2007. 15 een eenoudergezin. De wijkbewoners zijn dan ook vrij negatief over de wijk. Op het gebied van veiligheid scoort Overvecht zeer laag (in 2006: 49,3% tegenover 30,5% voor heel Utrecht). Opvallend hierbij is dat er een grote overlast wordt ondervonden door jongeren (in 2006 was het percentage bewoners dat overlast van jongeren had 42,8% tegenover 21,5% voor heel Utrecht). Op het gebied van de sociale infrastructuur en participatie scoort Overvecht op alle terreinen laag. Het rapportcijfer voor de sociale cohesie dat de bewoners de wijk geven was in 2006 een 4,4 (tegenover een 5,5 voor heel Utrecht), een ruime onvoldoende dus. Als we kijken naar de hoofdcomponenten van sociale cohesie op het niveau van de wijk dan kan er inderdaad geconcludeerd worden dat de sociale cohesie in Overvecht laag is: 19,2% van de wijkbewoners had in 2006 een probleem met de bevolkingssamenstelling en met de mentaliteit, tegenover 6,5% over heel Utrecht. Daarbij voelde in 2006 77,5% zich verantwoordelijk voor de buurt, tegenover 85,4% over heel Utrecht. Het samenhorigheidsbesef is dus lager dan het gemiddelde van Utrecht. Ook de sociale orde is slecht door het gevoel van onveiligheid. Het percentage wijkbewoners dat actief in de buurt is, is iets groter dan het gemiddelde van Utrecht (in 2006: 33,7% tegen 31,4%). Dit wijst in ieder geval wel op bereidheid tot werken aan verbetering. De sportdeelname ligt echter veel lager (in 2006: 57,1% tegen 67,8%) en ook zijn er meer bewoners ontevreden met de mate van sociaal contact (in 2006: 10,6% tegen 6,6%). Dus ook de sociale interactie ligt lager dan bij het gemiddelde van Utrecht en is ook ten opzichte van 2004 verslechterd. De bewoners hebben ook een zeer lage binding met de wijk: maarliefst 38,1% wil niet in de wijk wonen (tegen 16,8% gemiddeld in Utrecht). Zuilen Oost Zuilen Oost is een subwijk van Noordwest (in de wijkmonitor 2007 Zuilen Noord/Oost genoemd) en is een beetje een vreemde eend in de bijt tussen de 39 ander probleemwijken. Want als we kijken naar de cijfers over veiligheid, de sociale infrastructuur en participatie in de wijkmonitor 2007, dan lijkt de subwijk niet te sterk te verschillen van het gemiddelde in Utrecht. Dit zou kunnen komen omdat daar over een groter gebied is gemeten: Zuilen Oost beslaat alleen de zogenaamde “Betonbuurt”. Ook kan het feit dat de subwijk op de lijst van minister Vogelaar staat voortkomen uit het feit dat deze wijk door de dalende leefbaarheid in de jaren tachtig en negentig door de gemeente zelf in 1995 als probleemwijk is aangemerkt.22 Opmerkelijk is dat in 2006 ten opzichte van 2004 het aantal bewoners dat zich wel eens onveilig voelt in de wijk flink is afgenomen (van 45,2% naar 33,6%). In 2006 was het al bijna gelijk aan het gemiddelde van heel Utrecht (30,5%). De aanpak door de gemeente zelf 22 Dienst Wijken 2007. 16 werpt ook op meer terreinen vruchten af. De verschillen tussen de subwijk en de gemiddelden van heel Utrecht worden op een aantal vlakken dan ook steeds kleiner. Het rapportcijfer dat de bewoners de wijk geven op het gebied van sociale cohesie was in 2006 een 5. In 2004 was dit nog een 5,3. Dus de algemene beleving van de sociale samenhang is ondanks alle inspanningen van de gemeente achteruit gegaan. Als we kijken naar de hoofdcomponenten van sociale cohesie zien we ook dat er niet altijd vooruitgang is geboekt: Het aantal bewoners dat een probleem heeft met de bevolkingssamenstelling of de mentaliteit van de medewijkbewoners is opvallend met eenderde afgenomen (van 15,1% in 2004 naar 10,2% in 2006). Hierbij is ook het onveiligheidsgevoel ten opzichte van 2004 afgenomen, wat betekent dat de sociale orde is toegenomen. Dus kunnen we stellen dat de normen en waardencomponent is verbeterd. In vergelijking tot 2004 waren er in 2006 opmerkelijk meer bewoners actief in de wijk (van 22,3% in 2004 naar 31% in 2006). Ook de deelname aan sport is toegenomen (van 56,1% in 2004 tot 62,1% in 2006). Het aantal wijkbewoners dat vindt dat ze te weinig sociaal contact hebben is echter ook toegenomen (van 6,5% in 2004 tot 9,1% in 2006). De sociale interactie is dan ook nog steeds niet voldoende verbeterd. Ook het aantal bewoners dat niet in de wijk wil blijven wonen is hoog: 23,1% in 2006 in vergelijking tot 16,8% gemiddeld voor heel Utrecht. Dus hoewel de gemeenschappelijk normen en waarden zijn toegenomen voelt bijna een kwart van de bewoners zich niet verbonden met de wijk. 1.3 Gemeentelijk cultuurbeleid: wijkwelzijn Het College van Burgemeester en Wethouders heeft in hun beleid een belangrijk deel ingeruimd voor wijkwelzijn als reactie op de neergang van de sociale cohesie in de wijken. De drie speerpunten van het nieuwste collegeprogramma (2006-2010) zijn dan ook: Kansen: ‘Utrecht en de Utrechters hébben kansen. Utrecht is een veelzijdige stad, met een jonge bevolking en aantrekkende economie. De meeste mensen pakken hun kansen zelf. Utrechters die dit niet kunnen, geven we graag een duwtje in de rug.’23 Aanpakken: ‘De stad en de inwoners weten van aanpakken. In die traditie bouwen wij daadkrachtig aan de stad. Dus aanpakken in het Stationsgebied en in Leidsche Rijn. Maar ook in de oude wijken komt de vaart er in.’24 Meedoen: ‘Meedoen loont. Voor u en voor de stad. We staan voor een stad waarin iedereen meedoet. De stad is van ons allemaal.’25 23 24 College Gemeente Utrecht 2006 (I): 1. Ibidem. 17 Duidelijk is dat leefbaarheid het overkoepelende thema is voor het nieuwste collegeprogramma. Voor het cultuurbeleid houdt dit in dat er opnieuw ingezet gaat worden op wijkgericht beleid. In de ogen van het college is cultuur met kunst een geschikt middel om te zorgen voor sociale samenhang, het doorbreken van het wij/zij gevoel en het verhogen van de leefbaarheid in de wijk: ‘Cultuur en sport bieden mensen kansen om “mee te doen” op een manier die leuk, gezond en inspirerend is. Cultuur en sport zijn thema’s waaraan mensen inspiratie kunnen ontlenen en waarbij zij elkaar kunnen ontmoeten. (…) Deze positie van de stad willen we de komende jaren versterken. Aandacht voor topsport en topcultuur gaat hand in hand met aandacht voor breedtesport en cultuurparticipatie, omdat beide elkaar versterken.’26 De Cultuurvisie De huidige cultuurvisie van de afdeling Culturele Zaken (2005-2008) vindt zijn basis in het collegeprogramma 2001-2006, waarin een wijkgerichte oriëntatie ook al een belangrijke rol innam. Het is dan ook logisch dat er in de cultuurvisie “Cultuur is Kapitaal” een nadruk ligt op het wijkgerichte beleid. Cultureel ondernemerschap is in de ogen van de afdeling Culturele Zaken één van de middelen om de sociale cohesie te bevorderen en de eigen identiteit van wijk en stad tot uitdrukking te brengen en te versterken. De rol van de gemeente hierbij is: faciliteren, stimuleren en waar nodig ook regisseren. Binnen het cultuurbeleid worden vier prioriteiten aangemerkt: Onderhoud en versterking van de culturele infrastructuur (cultureel ondernemerschap is hierbij het sleutelwoord); Kansen voor nieuwe (jonge) makers; Cultureel ondernemerschap in de wijk; Internationalisering. Ook in de cultuurnota “De ontdekking van Utrecht – cultuurnota Gemeente Utrecht 2008-2018” is cultureel ondernemerschap in de wijk een prioriteit in het kader van “wijk en wereld”. In het verlengde van het bevorderen van de leefbaarheid wil de gemeente cultureel ondernemers meer inzetten bij de totstandkoming van culturele werkplaatsen in de krachtwijken en zo de sociale cohesie bevorderen. Cultureel ondernemerschap met wijkperspectief is dan ook de leidraad van dit onderzoek. Cultureel ondernemerschap in het cultuurbeleid Cultureel ondernemerschap wordt gezien als één van de eisen vanuit de gemeente voor culturele vitaliteit. In de cultuurvisie 2005-2008 wordt aangegeven wat goed cultureel ondernemerschap in de ogen van de gemeente is: ‘goed zicht op trends en ontwikkelingen – cultureel, maar ook maatschappelijk en stedenbouwkundig – is essentieel om flexibel en doeltreffend te kunnen opereren 25 26 College Gemeente Utrecht 2006 (I): 1. College Gemeente Utrecht 2006 (II): 31. 18 in een beweeglijke wereld. Draagvlak, samenwerking, integraal en programmatisch werken, cofinanciering en goede interne en externe communicatie zijn daarom de sleutelwoorden (…).’27 De gemeente geeft hierbij aan er op het gebied van cultureel ondernemerschap en de ondersteuning en begeleiding van (beginnende) cultureel ondernemers afstemming plaats vindt met de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, de Kamer van Koophandel en het Innovatieprogramma Cultureel MKB Utrecht. Opvallend is dat er in de cultuurvisie buiten bovengenoemd citaat geen uitleg wordt gegeven met betrekking tot de betekenis van het begrip. Wel wordt cultureel ondernemerschap meerdere malen genoemd waarbij het steeds verbonden wordt aan wijkgericht werken, cultuurparticipatie en een brede infrastructuur. Communicatie naar het veld is belangrijk voor een goede verstandhouding. Het is dan ook belangrijk dat de gemeente duidelijker is over de eigen opvattingen over de betekenissen van de gebruikte definities. Wijkgerichte oriëntatie in het cultuurbeleid Voorloper in het wijkgericht denken is het Actieprogramma Cultuurbereik 2001-2004. Uit dit programma zijn projecten gefinancierd die een sterk wijkgericht karakter hadden (gebiedsgericht en cultureel divers). In het programma 2005-2008 is een doorstart gemaakt met een aantal succesvolle projecten, innovatie en impulsen. Daarnaast is er vanuit de amateurkunst in het bijzonder in Leidsche Rijn een ontwikkeling op gang gebracht waarin gebiedgericht netwerken zijn ontstaan van culturele initiatieven die gezamenlijk lobbyen, overleggen, kennis uitwisselen en delen en activiteiten organiseren. De amateurkunst heeft ook een aantal initiatiefrijke cultureel ondernemers in de wijken zoals Het Wilde Westen, het Huis voor de Amateurkunst/ ZIMIHC en het Kaasschaafcollectief. Deze drie zijn initiatiefnemers van broedplaatsen als Het Cereol in West, Ons Huys in Oost en het VCC in noordwest. Doelstellingen De hoofddoelstelling van het wijkgerichte beleid van de Gemeente Utrecht is cultuur dichter bij de burger brengen en op deze wijze kunst en cultuur zichtbaar te maken voor die groep mensen die nog te weinig met kunst in contact komt. Het college is namelijk van mening dat de gevestigde orde vaak op een te grote afstand staat van een grote groep potentiële kunstbezoekers. Het wijkgerichte beleid vormt hierbij een kans om de Utrechtse bevolking in contact te brengen met kunst en cultuur op een laagdrempelig niveau waarmee een basis gelegd kan worden voor later hoger kunstbezoek. Ook op het gebied van de amateur-kunsten liggen er veel kansen: onder de wijkbewoners bevindt zich in potentie veel talent. Educatie en participatie zijn dan ook sleutelwoorden binnen dit beleid. 27 Gemeente Utrecht 2005: 21. 19 Samenwerking De belangrijkste actoren op dit veld voor de uitvoering van het beleid zijn de afdeling Culturele Zaken, de accountmanagers van de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling van de Gemeente Utrecht, de cultureel ondernemers, de wijkbureaus en de verschillende culturele instellingen in de wijk. Deze actoren werken nauw samen om het beleid tot een succes te maken. De nieuwe wijk Leidsche Rijn krijgt hierbinnen speciale aandacht omdat er nog nauwelijks een culturele infrastructuur aanwezig is. Hiernaast wordt er gericht aandacht besteed aan de sociale heroveringgebieden Noordwest, Overvecht, Kanaleneiland en West en wordt er daar ingespeeld waar de kansen liggen. Veelal wordt er uitgegaan van mogelijkheden die spontaan ontstaan in plaats van het creëren van nieuwe kansen. Een voorbeeld is de samenwerking met de Protestantse Gemeente Utrecht. Deze wilde een aantal kerken afstoten. Sinds 2006 is de Gemeente met hen in overleg gegaan over het huren van deze locaties voor culturele doeleinden. Resultaat is dat SWK Kunsthuisvesting vanaf oktober 2006 de Stefanuskerk in Overvecht huurt en deze vervolgens weer doorverhuurt aan culturele instellingen. Sinds maart 2007 huurt SWK Kunsthuisvesting van de Protestantse Gemeente Utrecht ook “Ons Huys” in Oost. 1.4 Tussentijdse conclusie De centrale vraag in dit hoofdstuk was: ‘Wat is sociale cohesie en wat is het probleem ermee in de Utrechtse wijken?’. De betekenis en de waarde van sociale cohesie is afhankelijk van de cultuur en tijd waarin het begrip gehanteerd wordt. In de huidige moderne samenleving is de samenhang van de maatschappij is belangrijk onderdeel van de politieke discussies. In het bijzonder is de cohesie van de probleemwijken in de grote steden een punt op de politieke agenda. Om de teloorgang van de sociale cohesie in deze gebieden aan te pakken is een begripsdefinitie op het niveau van de wijken gewenst. Hiervoor gebruik ik de definitie van De Hart (2002): 28 ‘Op buurtniveau verwijst sociale cohesie naar de mate waarin bewoners gemeenschappelijke waarden delen, er sprake is van een zekere sociale controle, van de aanwezigheid en interdependentie van sociale netwerken (informeel in de vorm van vriendschapsbanden, formeel in de zin van participatie in organisaties, verenigingen en buurtactiviteiten), van vertrouwen in andere bewoners (…) de bereidheid samen met hen te zoeken naar oplossingen voor collectieve problemen [en van identificatie met de buurt].’ De belangrijkste componenten die bij deze definitie voor de wijken horen zijn: De normen en waardencomponent: de mate waarin er gelijkgerichte opvattingen bestaan over de (ongeschreven) regels in de buurt wat leidt tot samenhorigheidsbesef en sociale orde; 28 De Hart 2002: 12. 20 De gedragscomponent: de mate van participatie via sociale interactie; De belevingscomponent: identificatie met de buurt.29 De problemen in de Utrechtse wijken zijn terug te voeren op te lage waarden van één of meer van deze componenten. Het thema van het nieuwste collegeprogramma (2006-2010) is dan ook leefbaarheid. Het college wil dat ook cultuur in het kader van de verbetering van het wijkwelzijn ingezet wordt. In de ogen van het college is cultuur een geschikt middel om te zorgen voor sociale samenhang, het doorbreken van het wij/zij gevoel en het verhogen van de leefbaarheid in de wijk. De afdeling Culturele Zaken is hierbij van mening dat het stimuleren van cultureel ondernemerschap hiervoor het meest geschikt is. Één van de prioriteiten van het huidige cultuurbeleid is dan ook: Cultureel ondernemerschap in de wijk. De rol die de afdeling Culturele Zaken zich hierbij geeft is het stimuleren, regisseren en faciliteren van dit ondernemerschap in de cultuur. 29 Bolt & Torrance 2005. 21 2 Cultureel ondernemerschap ter stimulatie van sociale cohesie? In het vorige hoofdstuk heb ik de neergang van de sociale cohesie in de Utrechtse wijken besproken. De reactie van het college van Burgemeester en Wethouder is een beleidskader met de nadruk op leefbaarheid en sociale cohesie. Voor cultuur geldt dat er ingezet wordt op cultureel ondernemers met wijkperspectief. Dit beleid is echter gebaseerd op een aanname dat cultuur een positieve invloed heeft op sociale cohesie. Met dit hoofdstuk wil ik kijken of deze aanname ook wetenschappelijk te onderbouwen is. De centrale vraag van dit hoofdstuk is dan ook: Is cultuur, en in het bijzonder cultureel ondernemerschap, geschikt om de sociale cohesie te bevorderen? Om deze vraag goed te kunnen beantwoorden zal ik eerst aangeven hoe cultuur in het algemeen zich verhoudt tot sociale cohesie. Daarna zal ik ingaan op wat cultureel ondernemerschap precies is en op welke wijze het kan bijdragen aan de sociale cohesie van (probleem-)wijken. Als laatste zal ik ingaan op de wenselijkheid van het inzetten van cultureel ondernemerschap ter stimulatie van sociale cohesie. 2.1 Cultuur ter bevordering van sociale cohesie? De vraag om een heldere omschrijving van de effecten van cultuur speelt al langere tijd. Er is dan ook al redelijk veel onderzoek gedaan naar deze effecten. SEO Economisch onderzoek onderscheidt in hun literatuuronderzoek drie hoofdcategorieën: 30 Individuele effecten; Economische effecten; Sociale effecten. Bij de individuele effecten draait het om het effect op het individu. Cultuur zou het persoonlijke genot, geluk en welzijn vergroten. Het economische effect richt zich op de invloed van cultuur op de economie. Zo is er gebleken dat cultuur een aanzuigende werking heeft op innovatieve bedrijven en een grote stimulans voor de stedelijke economie is. Als sociaal effect wordt gesignaleerd dat cultuur kan functioneren als sociaal bindmiddel. Deze binding komt bijvoorbeeld tot stand doordat buurtbewoners elkaar tegenkomen bij een culturele activiteit of zelfs samenwerken, bijvoorbeeld als vrijwilliger.31 Cultuur stelt hiernaast mensen, door de confrontatie met normen, waarden, ideeën en leefstijlen van anderen, in staat voor zichzelf beslissingen te nemen over de eigen positie in de maatschappij. Culturele competentie helpt dan ook een kritische deelnemer te zijn in de samenleving. 32 Cultuur kan dus leiden tot meer begrip van de verschillende opvattingen die bestaan over de 30 SEO Economisch onderzoek 2007. Ibidem. 32 Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur 2007. 31 22 belangrijke (ongeschreven) regels in de buurt waardoor het samenhorigheidsbesef en de sociale orde verbeterd worden en een toename van sociale interactie. Andere sociale effecten van cultuur zijn: De trots op de eigen cultuur versterken. Hierdoor neemt het zelfvertrouwen om deel te nemen aan de maatschappij toe. Hierbij is het wel belangrijk dat er wordt opgepast voor radicalisering en het blootleggen van maatschappelijke spanningen; Het gevoel van veiligheid wordt versterkt en de tevredenheid met de buurt en het vertrouwen in de gemeenschappelijke identiteit nemen toe door de uitbreiding aan sociale contacten; De deelnemende jongeren worden vaak minder crimineel. Cultuur heeft dus een positief effect op de veroorzakers van de problemen als wel op de leefbaarheidbeleving en –beoordeling.33 Gelieerd aan de sociale functie van cultuur is het proces van ‘gentrification’, wat naast een sociaal ook een economisch effect is: doordat kunstenaars zich in een wijk vestigen wordt de wijk aantrekkelijker voor meer vermogende mensen. Hierdoor krijgen de achterstandswijken een betere bevolkingsmix met meer koopkracht. Voorbeelden hiervan zijn de Amsterdamse wijk De Pijp, of in Utrecht, de wijk Lombok.34 Cultuurorganisaties en de maatschappij In 2000 stelde Van der Ploeg dat er vier soorten cultuurmakers te onderscheiden zijn: 35 De ondernemer die vooral in cultuur is geïnteresseerd als inkomstenbron. De keuze voor cultuur is voor hem niet ingegeven door een ideologie; De cultuurmaker die van mening is dat de overheid de kunsten behoort te onderhouden door middel van subsidie. De overheid zou een vanzelfsprekende taak hierin hebben en deze cultuurmaker laat dan ook geen mogelijkheid onbeproefd om aan de subsidiegelden te komen die hij of zij denkt nodig te hebben voor het volbrengen van zijn culturele missie; De leider van een gesubsidieerde kunstinstelling die via een grootse lobby zijn inkomsten uit de subsidies in het kader van de cultuurnota probeert te maximaliseren; De cultureel ondernemer die zoveel mogelijk publiek probeert te bereiken met behulp van marketingtechnieken zonder daarbij de artistieke missie en integriteit te verliezen. In het kunst- en cultuurveld zijn de meningen verdeeld over de juistheid van het samenbrengen van kunst en zakelijkheid en de mate waarin de kunstenaar autonoom zou moeten werken en dus over de beste vorm van cultuurbedrijven. In juni 2001 waren in de Volkskrant twee artikelen te lezen die dit debat duidelijk weergeven. Het eerste artikel is van Hester Macrander en heeft als titel ‘Theater kan veel leuker’. Macrander betoogt dat subsidie voor de kunsten zorgt dat deze zich gaat terugtrekken en zich niet meer kan identificeren met de maatschappij. ‘De vrije markt, de prikkel geld te verdienen, 33 Ruiz 2004. SEO Economisch onderzoek 2007. 35 Van der Ploeg 2000. 34 23 maakt dat de culturele elite uit haar ivoren toren komt en een brug slaat naar het publiek, naar wat leeft in de maatschappij en dat wordt weer hoog tijd.’36 Macrander is dan ook een groot voorstander van het marktdenken in de kunsten en dus ook van cultureel ondernemerschap. Een tegenstander van deze verzakelijking van de kunsten is Paul van Oort. In zijn artikel in de Volkskrant ‘Met Hester Macrander wordt het in ieder geval niet leuker’ geeft hij een reactie op het artikel van Macrander. Van Oort is van mening dat het marktdenken in de kunsten geen positieve invloed heeft op het product en dat het doel van de kunst voorbij wordt gestreefd: ‘Ik heb de indruk dat we in Nederland zo langzamerhand wel erg bedrijfsmatig georiënteerd zijn geraakt, erg veel bedrijfsmatig jargon in de kunstensector hebben geïntroduceerd en erg veel zijn gaan afwijken van waar het in de podiumkunsten om gaat. (…) Waar is nog sprake van een maatschappijvisie? En een visie op kunst en cultuur in de samenleving? “Alles van waarde is weerloos” lijkt te worden vervangen door “Alles van waarde kan zichzelf dus bedruipen”.’37 Tegenwoordig neigt het debat sterk naar een acceptatie van ondernemerschap in culturele organisaties, al is nog steeds niet iedereen overtuigd van het belang van cultureel ondernemerschap. Belangrijk is te beseffen dat er veel verschillende soorten kunstenaars zijn en daarmee ook veel verschillende visies op cultuur, autonomie en ondernemerschap. Opvallend aan alle meningen is dat er bij allemaal een link wordt gelegd met de maatschappij. Cultuur geeft uiting aan hetgeen zich afspeelt in de samenleving. Enkel over de manier waarop dit vorm kan krijgen in een kunstproduct verschilt men van mening. Met dit onderzoek richt ik me op de vierde cultuurmaker van Van der Ploeg, de cultureel ondernemer, en diens invloed op de maatschappij. De keuze van de Gemeente Utrecht om cultureel ondernemerschap in te zetten lijkt te worden ondersteund door het veld. De visie van Martin Berendse, van de Directie Kunsten van het Miniserie van OCenW, geeft in 2001 bijvoorbeeld weer waarom de maatschappij en cultureel ondernemerschap goed samenvallen: ‘In mijn beeld is cultureel ondernemerschap (…) een praktische vertaling van de wens dat de kunst midden in de samenleving staat en zich – door een ondernemende en naar buiten gerichte houding – engageert met zijn omgeving’.38 Ook Van der Ploeg geeft aan dat cultureel ondernemerschap zich in zijn ogen op de maatschappij richt: ‘Cultureel ondernemerschap is allereerst een houding die erop is gericht zoveel mogelijk kunstzinnig, artistiek-cultureel, zakelijk en maatschappelijk rendement te halen uit culturele voorzieningen.’39 In de volgende paragrafen zal ik dieper ingaan op de vraag of cultureel ondernemerschap inderdaad invloed heeft op de maatschappij en in het bijzonder op sociale cohesie. 36 Macrander 2001. Van Oort 2001. 38 Berendse 2001: 23. 39 Van der Ploeg 1999: 4. 37 24 2.2 Cultureel ondernemerschap ter bevordering van sociale cohesie? In 1999 introduceerde R. van der ploeg, de toenmalige staatssecretaris van cultuur, de term ‘cultureel ondernemerschap’ in de politiek. Van der Ploeg is van mening dat kunst en cultuur niet hulpbehoevend zijn, maar juist veelbelovend. Daarom is zijn nota ‘Een ondernemende cultuur’ een soort pleidooi voor een meer dynamische en meer alerte opstelling van de kunstinstellingen. Een verandering van houding was in zijn ogen belangrijker dan het introduceren van nieuwe beleidsinstrumenten. De cultureel ondernemer die Van der Ploeg met deze nota voor ogen stond is ‘de ondernemer die gelooft in de bijzondere betekenis van zijn culturele product. En zowel aan de aanbodals aan de vraagzijde van zijn “markt” alert is op ontwikkelingen die het ideaal van een zo breed mogelijk afzet van zoveel kwaliteit dichterbij kunnen brengen.’40 Het begrip cultureel ondernemerschap is in de loop der tijd steeds verder ontwikkeld, zowel door het veld als door de wetenschap. De basis van het begrip blijft echter steeds het zelfde: in de cultureel ondernemer verenigen zich twee elementen. Het culturele, omdat hij of zij zich begeeft in het culturele veld en daar zijn markt vindt en daarbij in hoge mate kennis en gevoel heeft voor de kunsten. En het ondernemende, omdat hij of zij gebruik maakt van marketinginstrumenten die we zien in andere sectoren van de markt, met name in de commerciële sector, omdat hij of zij het (potentiële) publiek kent en alert is op nieuwe kansen. Hierbij tracht de cultureel ondernemer zo veel mogelijk zelfvoorzienend te zijn.41 Op het punt waar deze twee aspecten elkaar tegenkomen opereert elke cultureel ondernemer op zijn eigen manier, steeds een scharnier vormend tussen aanbod en (het potentiële) publiek. Cultureel ondernemerschap is dan ook als volgt te definiëren; ‘Cultureel ondernemerschap is (…): Ondernemerschap waarbij gestreefd wordt naar een optimale balans tussen zakelijke en artistieke doelstellingen.’ 42 Meetlat Om cultureel ondernemerschap voor de Gemeente Utrecht hanteerbaar en herkenbaar te maken heb ik tijdens mijn stage een meetlat opgesteld. Deze meetlat geeft de tien eisen aan waaraan een cultureel ondernemer moet voldoen om zich als dergelijke te kunnen manifesteren: De culturele organisatie heeft een artistieke missie; Een cultureel ondernemer werkt met kunst en cultuur. Om binnen dit veld werkzaam te zijn is een bepaalde bevlogenheid essentieel. Een kunstenaar maakt zijn product omdat hij of zij via deze weg met het publiek wil communiceren. Kunst bevat dan ook een boodschap en door deze aan het publiek (of de klant) te tonen wordt getracht deze boodschap over te brengen. 40 Van der Ploeg 2000. Van der Ploeg 2000. 42 Deloitte & Touche Bakkenist 2001: 12. 41 25 Zoals Van der Ploeg stelt: ‘Oogmerk is het beste populair te maken en het populaire beter.’43 Eigenschappen die hierbij horen zijn gepassioneerd, ideologisch en gedreven. De culturele organisatie heeft beschikking over cultureel kapitaal; Als de kunstenaar zelf functioneert als cultureel ondernemer moet deze beschikken over twee soorten cultureel kapitaal: talent en producten met voldoende kwaliteit (dit wordt vastgesteld door het publiek of de klanten en eventueel de critici). Talent is noodzakelijk om tot een creatie te komen waar publiek of klanten voor zijn te vinden en de producten zelf zijn nodig voor het ruilproces van de markt. Producenten, opdrachtgevers en programmeurs zijn cultureel ondernemers die op de juiste wijze het cultureel kapitaal van de kunstenaar weten in te zetten. Eigenschappen die hierbij horen zijn creativiteit, strategisch inzicht, geïnspireerd en inspirerend. De culturele organisatie is gericht op het behalen van zoveel mogelijk kunstzinnig, artistiekcultureel, zakelijk en maatschappelijk rendement; Cultureel ondernemerschap is ondernemerschap met extra dimensies. Hier draait het niet alleen om financieel rendement, maar ook om rendement in natura. Een goede cultureel ondernemer tracht het rendement op alle aspecten van de onderneming zo hoog mogelijk te laten zijn. De culturele organisatie zoekt naar een optimale balans tussen artistieke en zakelijke doelstellingen; De cultureel ondernemer is zich bewust van het feit dat binnen zijn of haar organisatie twee soorten doelstellingen worden gehanteerd. De artistieke doelstellingen geven de artistieke missie weer, vertaald in korte en lange termijn doelen. De zakelijke doelstellingen richten zich op het financiële gedeelte van de onderneming en zorgen ervoor dat de onderneming gezond blijft. Cultureel ondernemerschap is hierbij een middel en niet een doel op zichzelf. De culturele organisatie is gericht op maximalisering van het publiek dan wel klantenkring; De cultureel ondernemer is zich bewust van het feit dat hij publiek of klanten nodig heeft ter legitimering van zijn onderneming. Publiek en klanten zorgen namelijk voor afname wat weer essentieel is voor het functioneren in een markt. De culturele organisatie maakt gebruik van (management-)instrumenten en technieken uit de commerciële sector voor het leiden van de organisatie; Een cultureel ondernemer begrijpt dat alleen een artistiek product creëren niet voldoende is. Om deze naar de afnemers te brengen is management nodig, management in het bestuur van de organisatie. Naast deze specifieke manier van organiseren zijn de instrumenten en technieken die veelal gevonden worden in de commerciële sector van grote invloed op het 43 Van der Ploeg 1999: 4. 26 gericht zoeken naar publiek of klanten. De cultureel ondernemer heeft zelf dan ook voldoende kennis van managementvaardigheden of heeft iemand in dienst genomen met deze kennis. De culturele organisatie streeft naar een sluitende exploitatiebegroting; Cultureel ondernemerschap draait niet per definitie om winst maken. Op het moment dat de onderneming een stichting is wordt dit zelfs lastiger omdat eventuele winst niet mag worden uitgekeerd en alleen mag worden aangewend als vergroting van het eigen vermogen (de gemeente hanteert hierbij de regel dat de winst niet meer mag zijn dan 15% van de totale omzet). Ondernemerschap moet dus worden ingezet om de exploitatiebegroting minimaal op nul uit te laten komen. De culturele organisatie werkt voor eigen rekening en risico in een economische markt en gebruikt subsidie enkel als aanvulling; Hoewel bijna alle culturele organisaties niet zonder subsidie kunnen bestaan ziet de cultureel ondernemer subsidie niet als iets dat vanzelfsprekend is. Hij of zij zal dan ook altijd actief op zoek blijven naar financieringsmogelijkheden om de eigen inkomsten mee te vergroten. De culturele organisatie heeft kennis van zowel de vraag- als aanbodzijde van de ‘markt’; De cultureel ondernemer is zich bewust van de ontwikkelingen op de ‘markt’. De vraag is continu aan verandering onderhevig. De cultureel ondernemer is dan ook zeer alert en speelt in op de kansen op het moment dat ze zich voordoen. Hiernaast creëert hij of zij ook vraag door bij zijn aanbod het juiste publiek te zoeken. Kennis van de mogelijkheden die de ‘markt’ hiervoor biedt is essentieel om op tijd hierop te kunnen inspelen. De culturele organisatie is continu bezig een netwerk op te bouwen, te onderhouden en te gebruiken. Cultureel ondernemerschap bestaat bij de juiste samenwerkingsverbanden. Het hebben van een breed netwerk is hiervoor van wezenlijk belang. Wat levert het inzetten van cultureel ondernemerschap op? Het feit dat de cultureel ondernemer laagdrempelige kunst maakt en een zo groot mogelijk publiek wil bereiken, zorgt voor een grotere cultuurparticipatie op het moment dat dit publiek ook daadwerkelijk bereikt wordt. Cultuurparticipatie kan op zijn buurt een bijdrage leveren aan de bevordering van de sociale cohesie. Participatie in de breedste zin van het woord richt zich namelijk op het meedoen in de maatschappij. Het betrokken zijn bij het maatschappelijk leven en de ontwikkeling daarvan. Cultuurparticipatie richt zich op het meedoen aan een specifiek deel van het maatschappelijk leven: cultuurbeleving. Hierbij is insluiting belangrijk. Iedereen moet hieraan mee kunnen doen en cultuur samen kunnen beleven, hierdoor wordt de sociale interactie bevorderd .44 44 Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur 2007. 27 De cultureel ondernemer is als geen ander in staat om het potentiële publiek en het aanbod bij elkaar te brengen. Volgens Klamer zijn er namelijk drie eigenschappen die een cultureel ondernemer moet bezitten om succesvol te zijn: 1. De cultureel ondernemer is creatief, alert en overtuigend. 2. De cultureel ondernemer is, in zijn visie, primair een producent, die beschikt over cultureel kapitaal 3. en die vanuit dat bezit anderen moet kunnen inspireren, overtuigen en bondgenoot maken van zijn missie.45 Deze eigenschappen samen met het feit dat de cultureel ondernemer moet streven naar een zo groot mogelijk maatschappelijk bereik van zijn product, maken de cultureel ondernemer geschikt om publiek en aanbod bij elkaar te brengen. De cultureel ondernemer is namelijk is staat om anderen (kunstenaars, maar zeker ook het publiek) te inspireren, te overtuigen en bondgenoot te maken van zijn maatschappelijke missie. Omdat hij hierbij de zakelijke kanten ook mee moet laten wegen zal de cultureel ondernemer ook nooit kunst maken die enkel geschikt is voor een klein, elitair, publiek. Integendeel, de cultureel ondernemer wil met zijn product een zo groot mogelijk publiek bereiken. En omdat de cultureel ondernemer niet alleen kunstenaar is maar ook in het bezit is van zakelijk inzicht, kan hij als geen ander (nieuwe) manieren bedenken om nieuw publiek aan te boren.46 Wenselijkheid In de vorige paragraaf stelde ik dat de cultureel ondernemer de sociale cohesie kan stimuleren door middel van cultuurparticipatie, mits het beoogde publiek bereikt wordt. Cultureel ondernemerschap zoals hierboven beschreven is ontwikkeld voor de grote cultuurorganisaties, zoals musea, podia en schouwburgen. De bedoeling hiervan was de organisaties te wijzen op het feit dat subsidie niet iets vanzelfsprekends is. Van der Ploeg wilde dat er efficiënter gewerkt werd en dat er kritischer gekeken werd naar de uitgaven en kostenposten zodat de instellingen minder zouden verspillen. Hierbij moesten ze zich ondernemender opstellen en zelf actiever op zoek gaan naar financiële middelen.47 De vraag is echter of cultureel ondernemers ook daadwerkelijk de wijkbewoners zullen bereiken. Het antwoord hierop is ontkennend. De belangrijkste reden hiervoor is het feit dat de cultureel ondernemers zich, net als de andere grote culturele organisaties, in het centrum van de stad vestigen. Doordat de culturele ondernemers afhankelijk zijn van inkomsten buiten subsidie om, in het bijzonder van de recette, kunnen zij het zich niet veroorloven om zich in de economisch minder krachtige (achterstands-)wijken te vestigen. Uit onderzoek is echter gebleken dat bewoners uit achterstandswijken bijna niet deelnemen aan kunst en cultuur in het centrum en dat vestiging in de 45 Geciteerd door: Rienstra 2004. Vos 2003. 47 Ploeg 1999. 46 28 wijk dus wel een vereiste is voor de gewenste cultuurparticipatie.48 Cultureel ondernemerschap ter bevordering van de sociale cohesie in achterstandswijken is dus eenvoudigweg niet mogelijk doordat er bij vestiging in deze wijken niet aan het hoofdkenmerk, zelfbedruiping, voldaan kan worden. Toch zijn er in de Utrechtse wijken een aantal zelfverklaarde cultureel ondernemers succesvol. Wat hun manier van organiseren is en in hoeverre zij nog voldoen aan alle kenmerken van cultureel ondernemerschap behandel ik in het volgende hoofdstuk. 2.5 Tussentijdse conclusie Dit hoofdstuk richtte zich op de mate waarin cultuur geschikt is om sociale cohesie te bevorderen en op de wijze waarop cultureel ondernemerschap hierbij een rol speelt. Cultuur heeft verschillende sociale effecten. De belangrijkste zijn het bevorderen van het samenhorigheidsbesef en de sociale orde door de confrontatie met andere culturen, ideeën, normen en waarden waardoor er meer begrip ontstaat van de verschillende opvattingen die bestaan over de belangrijke (ongeschreven) regels in de buurt. Hiernaast is het stimuleren van sociale interactie een belangrijk effect dat voortkomt uit de participatie aan de kunstbeleving en eventuele medewerking aan de totstandkoming daarvan. Cultureel ondernemerschap is een manier van organiseren die een brug vormt tussen aanbod en publiek. Hierbij zoekt de cultureel ondernemer naar de optimale balans tussen zakelijke en artistieke doelstellingen, probeert hij een zo groot mogelijk (betalend) publiek te bereiken en streeft hij naar een sluitende exploitatie. Doordat cultureel ondernemers inzetten op zelfvoorziening, onder andere door publieksinkomsten, vestigen zij zich doorgaans in het centrum van de stad. De bewoners van (achterstands-)wijken nemen echter geen deel aan de kunst en cultuur in het centrum, hierdoor wordt de beoogde cultuurparticipatie niet bereikt. Cultureel ondernemerschap is op zichzelf dan ook niet geschikt ter stimulatie van sociale cohesie. 48 Duijvenstijn 2007. 29 3 Cultureel ondernemerschap in wijkperspectief: een onderzoek Zoals ik in het vorige hoofdstuk concludeerde is cultureel ondernemerschap op zichzelf niet geschikt om sociale cohesie in de wijk te bevorderen om de simpele reden dat het een te geringe band heeft met wijken door de noodzakelijke vestiging in de centra van steden. Er zijn echter verschillende culturele organisaties die claimen cultureel ondernemer te zijn én een duidelijke band hebben met de wijk waarin ze gevestigd zijn. Om te kijken hoe deze praktijk zich verhoudt tot de door mij in de vorige hoofdstukken beschreven theorie, heb ik een klein onderzoek naar vier van deze organisaties uit de Utrechtse wijken gedaan. Hoofdpunten van dit onderzoek waren de manier van bedrijfsvoering en de mate van wijkgerichtheid. De resultaten van dit onderzoek heb ik in dit hoofdstuk verwerkt. Als eerste zal ik een inleiding op het onderzoek geven waarin ik de achtergrond van het thema, de centrale vraag en de methode behandel. Als tweede zal ik de resultaten van het onderzoek weergeven, om vervolgens deze kennis uit te breiden met een casestudy. Afsluitend zal ik de wenselijkheid van stimulering van cultureel ondernemerschap met wijkperspectief ter bevordering van sociale cohesie behandelen. 3.1 Inleiding onderzoek Achtergrond van het thema Cultureel ondernemerschap werd in 1999 in de politiek geïntroduceerd door R. van der Ploeg, de toenmalige staatssecretaris van cultuur. Van der Ploeg wilde de grote professionele kunst- en cultuurorganisaties wijzen op het feit dat subsidie niet als iets vanzelfsprekends gezien moet worden. Hiermee wilde hij ze stimuleren zelf actief op zoek te gaan naar alternatieve geldstromen. Cultureel ondernemerschap ontwikkelde van daaruit zich als een zakelijke manier van organiseren, met als speerpunt financiële zelfvoorziening. Na de introductie van deze manier van cultuurbedrijven is er een debat ontstaan over de wenselijkheid van zakelijkheid in de cultuursector. Zakelijkheid zou de autonomie van de kunsten aantasten en zorgen voor enkele brede cultuur waarbij de link met de samenleving verloren zou gaan. Of dit juist is valt te bediscussiëren, maar opvallend is wel dat er gaandeweg verschillende invullingen worden gegeven aan cultureel ondernemerschap. Dit onderzoek richt zich op één van deze nieuwe invullingen: cultureel ondernemerschap in wijkperspectief. Centrale vraag De hoofdvraag van dit onderzoek is: Hoe verhoudt de theoretische vorm van cultureel ondernemerschap zich tot cultureel ondernemerschap met wijkperspectief? 30 Methodische herkenbaarheid De onderzoeksfunctie van dit onderzoek is vergelijken. Er wordt een vergelijking gemaakt tussen de theoretische kenmerken van cultureel ondernemerschap en de gevonden kenmerken van cultureel ondernemerschap met wijkperspectief. Deze laatste kenmerken heb ik achterhaald door middel van gesprekken met drie verschillende zelfbenoemde cultureel ondernemers met een duidelijk wijkperspectief uit drie verschillende Utrechtse wijken. Het Kaasschaafcollectief. Gesproken met de zakelijk leider Robert Kouijzer. Het Kaasschaafcollectief brengt sinds 2001 het actuele culturele landschap en de jonge makers die het moeten gaan vormgeven bij elkaar. De organisatie wil een cultureel-maatschappelijk platform bieden waarbij het niet draait om smalle of brede kunst maar om vernieuwing. Het KSC richt zich hierbij op alle disciplines van het kunstenveld. Bij de stichting kunnen de jonge makers zich ontwikkelen en is de bedoeling dat zij uiteindelijk zullen doorstromen naar de kunstvakopleidingen of direct naar het professionele culturele veld. Hierbij wordt ingezet op jonge makers uit de omgeving, maar welzijn is geen prioriteit. Het belangrijkste voor het KSC is te kijken naar wat de behoefte van de omgeving is, om daar vervolgens op in te spelen.49 Het Wilde Westen. Gesproken met de directeur Dorothé Lucassen. Het Wilde Westen organiseert sinds 2000 in samenwerking met kunstenaars uit de wijk cursussen op het gebied van dans, theater, vorm en muziek in de wijk West. Hiernaast worden er (muziek-) theaterproducties gemaakt en worden er kunstprojecten op scholen in de wijk verzorgd. Hierbij worden kunst en cultuur ingezet om de sociale betrokkenheid van de buurtbewoners onderling te vergroten.50 ZIMIHC. Gesproken met de directeur Appie Alferink. Sinds 1 januari 2003 is ZIMIHC een huis voor amateurkunst voor de provincie Utrecht, met als thuishaven de stad Utrecht. ZIMIHC geeft advies en ondersteuning voor uitvoerende kunstenaars, verhuurt repetitieruimtes, expositieruimtes of een theaterzaal en ontwikkelt evenementen voor en door amateur-kunstenaars. ZIMIHC ziet kunst als een spiegel, als een middel om te beleven. Hierbij zijn ze van mening dat kunst een soort welzijnswerk is, dat het zorgt voor een betere samenleving en dat je dat het beste decentraal, dus vanuit de wijk, kunt bereiken.51 49 Zie ook: www.kaasschaafcollectief.nl Zie ook: www.hetwildewesten.nl 51 Zie ook: www.ZIMIHC.nl 50 31 Deze drie cultuurmakers vormen samen een verbond, Liefde voor Utrecht, waarin ze zich sterk maken voor cultureel ondernemerschap. Daar ze ook door de Gemeente Utrecht worden aangemerkt als cultureel ondernemers en zij zich vooral op de wijk richten waarin zij zich hebben gevestigd, zijn deze organisaties het perfecte praktijkvoorbeeld van de combinatie van cultureel ondernemerschap en wijkperspectief. Aan de hand van vraaggesprekken met deze organisaties heb ik dan ook meer inzicht gekregen in de visie van dergelijke organisaties op cultureel ondernemerschap en wijkgericht werken en in de wensen met betrekking tot het subsidiebeleid van de Gemeente Utrecht. Een uitwerking van deze gesprekken zijn te vinden in bijlage 1. Het manifest van De Liefde voor Utrecht over cultureel ondernemerschap staat in bijlage 2. 3.2 Resultaten: sociaal-cultureel ondernemerschap Het cultureel ondernemerschap zoals voorgesteld door R. van der Ploeg was gericht op de grote culturele instellingen en heeft zich ontwikkeld tot een manier van organiseren waarbij zelfbedruiping het belangrijkste streven is. Deze nadruk op de geldstromen en het proberen buiten subsidie om gelden te genereren geldt in veel mindere mate voor de kleinere wijkgerichte cultureel ondernemers. Na interviews met zogenaamde wijkgerichte cultureel ondernemers uit Utrecht heb ik gemerkt dat deze cultuurmakers wel dezelfde wijze van denken hebben maar minder waarde hechten aan de poging om de organisatie zelfvoorzienend te maken. Extra nadruk krijgt echter het sociale aspect, de wens om maatschappelijk rendement en het onderhouden en inzetten van het netwerk. De eerder genoemde meetlat verandert voor deze cultureel ondernemers op een aantal punten: De culturele organisatie heeft een artistieke missie en een maatschappelijke missie; De kunstenaar streeft niet alleen na zijn boodschap op artistieke wijze te verkondigen maar heeft hierbij ook een maatschappelijk doel, bijvoorbeeld het stimuleren van sociale interactie door middel van participatie. De culturele organisatie heeft beschikking over cultureel kapitaal en sociaal kapitaal; Niet alleen moet de kunstenaar in beschikken over talent en kwaliteit op artistiek vlak. Hij moet ook wijkgericht kunnen denken en voldoende kennis (en eventueel zelfs diploma’s) hebben op het gebied van de sociologie. De culturele organisatie is gericht op het behalen van zoveel mogelijk kunstzinnig, artistiekcultureel, zakelijk en maatschappelijk rendement; De culturele organisatie zoekt naar een optimale balans tussen artistieke, zakelijke en maatschappelijke doelstellingen; De maatschappelijke doelen zijn voor deze cultureel ondernemers van dermate groot belang dat deze moeten worden meegenomen in de projectplannen en –doelstellingen. De culturele organisatie is gericht op maximalisering van het publiek dan wel klantenkring; 32 De culturele organisatie maakt gebruik van (management-)instrumenten en technieken uit de commerciële sector voor het leiden van de organisatie; De culturele organisatie streeft naar een sluitende exploitatiebegroting; De culturele organisatie werkt zoveel mogelijk voor eigen rekening en risico in een economische markt en gebruikt subsidie als aanvulling; Deze cultureel ondernemer hoeft niet perse commercieel ingesteld te zijn. ‘De liefde voor Utrecht’, een samenwerkingsverband tussen vijf wijkgerichte cultureel ondernemers uit Utrecht, verwoordt dit als volgt: ‘Noodzakelijk is dat de activiteiten renderen, in het culturele werkveld wil dat zeggen dat de afnemers bediend worden, er voldoende interesse is voor het evenement, dat het een toegevoegde waarde heeft en dat het zo mogelijk vanuit een winstoogmerk wordt opgezet. Omdat het om zaken gaat die een maatschappelijk belang hebben, kan het laatste punt niet altijd bediend worden. Zaken als sociale cohesie en buurtactiviteit kunnen een groter gemeentelijk belang dienen, waarbij het rendabel opzetten van het evenement niet minder belangrijk wordt maar wel onderschikt kan zijn aan deze belangen.’ 52 Subsidie stelt de organisatie dan ook in staat om maatwerk te leveren doordat het zich minder druk hoeft te maken om de rendabelheid. De culturele organisatie heeft kennis van zowel de vraag- als aanbodzijde van de ‘markt’; De culturele organisatie is continu bezig een netwerk op te bouwen, te onderhouden en te gebruiken. In bovenstaande meetlat wordt duidelijk dat deze vorm van cultureel ondernemerschap op een aantal punten afwijkt van het theoretische cultureel ondernemerschap. Gegeven de sterke afwijking op het punt van de financiering en het belang van een maatschappelijke visie, ben ik van mening dat het cultureel ondernemerschap met wijkperspectief niet onder de noemer cultureel ondernemerschap past. Het is een dermate specifiek verschijnsel dat het ook niet onder een andere, bekende, manier van cultuurbedrijven valt te plaatsen. Daarom stel ik dat er een eigen benaming moet worden gegeven aan deze manier van organiseren: ‘sociaal-cultureel ondernemerschap’. Deze vorm van cultureel ondernemerschap heeft wel een link met sociale cohesie. Doordat de sociaal-cultureel ondernemer kunst maakt vanuit een gerichte maatschappelijke missie zal de sociale interactie door participatie een extra impuls krijgen en zal het publiek in aanraking komen met normen en waarden die kunnen afwijken van hun eigen principes. Sociaal-cultureel ondernemers zullen zich hierbij ook sneller in de wijk vestigen dan andere culturele organisaties. Dit komt doordat cultureel ondernemers door hun maatschappelijke missie en wens om een breed publiek te bereiken eerder uit het centrum zullen wegtrekken en het publiek in de wijk zullen opzoeken. Deze vestiging in de wijk 52 De Liefde voor Utrecht 2007: 1. 33 gecombineerd met de participatie zorgt voor een vergroting van de binding met de buurt en dus voor een verbetering van de identificatie met de buurt. 3.3 Sociaal-cultureel ondernemerschap: de praktijk De theorie over de sociale effecten van cultuur en (sociaal-) cultureel ondernemerschap geeft aan waarom sociaal-cultureel ondernemerschap ingezet kan worden om de sociale cohesie in de wijken te bevorderen. Uit mijn onderzoek blijkt echter dat er in de praktijk een aantal obstakels voor het goed functioneren van sociaal-cultureel ondernemerschap zijn. Als casus heb ik Stichting Theater Roots and Borders gekozen. Deze stichting is gevestigd in de Utrechtse probleemwijk Overvecht en richt zich in het bijzonder op theatereducatie van de jongeren uit de wijk. Theatermaken wordt gezien als een ideale creatieve uitlaatklep. Door workshops aan te bieden richt de stichting zich niet alleen op educatie, maar wil ze ook iets betekenen voor de kinderen zelf. Niet alleen leren de kinderen meer over theater maken, maar wordt ook getracht hun sociale vaardigheden te verbeteren. Hierdoor is de verwachting dat de kinderen iets uit hun isolement worden gehaald en de sociale cohesie wordt verbeterd. Stichting Theater Roots and Borders is eind 2006 opgericht en probeert zich te ontwikkelen tot een volwaardig sociaal-cultureel ondernemer. Gaandeweg ondervindt de stichting echter een aantal struikelblokken die het sociaal-cultureel ondernemerschap in de weg kunnen staan. Deze belemmeringen zijn doelgroep afhankelijk en kunnen in twee categorieën worden ingedeeld: financiën en kennis en motivatie. Financiën Sociaal-cultureel ondernemerschap betekent onder andere dat de cultuurmakers trachten zelf financiën te generen naast subsidie vanuit de overheid. Dit betekent dat de afnemers veelal moeten betalen voor de kunstbeleving. Voor Stichting Theater Roots and Borders betekent dit dat er een financiële bijdrage aan de ouders moet worden gevraagd. Er is echter gebleken dat de ouders in Overvecht hier geen budget voor hebben. Vaak gaat het hierbij om Allochtone niet-westerse gezinnen met een inkomen rond het sociaal minimum.53 Als we kijken naar Overvecht ten opzichte van heel Utrecht kunnen we het volgende vaststellen: 54 In totaal lag het inkomen van 16% van de gezinnen in Overvecht in 2004 rond het sociaal minimum (33% van de Allochtone niet-westerse gezinnen in Overvecht had toen een dergelijk inkomen), dit ten opzichte van 11% voor heel Utrecht.; In 2006 was 42,7% van de werkgerechtigde wijkbewoners laagopgeleid, dit ten opzichte van 22,4% voor heel Utrecht; 53 54 Lautenbach 2007. Bestuurs- en Concerndienst Gemeente Utrecht 2007. 34 24,8% van de werkgerechtigde wijkbewoners kreeg in 2006 een uitkering, dit ten opzichte van 14,3% voor heel Utrecht. Overvecht is dus een wijk die opvallend veel laagopgeleiden en uitkeringsontvangers kent. De voornaamste doelgroep van de stichting is kinderen uit Allochtonen niet-westerse gezinnen. Nu zijn het juist deze gezinnen die weinig te besteden hebben. Deze ouders vinden het al moeilijk om geld vrij te maken voor schoolgerelateerde extra’s, zoals schoolreisjes, en zijn dan ook zeer terughoudend in het betalen voor de aangeboden workshops.55 Deze financiën zullen dan ook ergens anders gezocht moeten worden, bijvoorbeeld in sponsoring. Maar omdat sponsors niet snel in zee zullen gaan met een net opgerichte organisatie zal de afhankelijkheid van subsidies de eerste jaren groot blijven. Kennis en motivatie In september 2007 is Stichting Theater Roots and Borders begonnen met het project Stage rebels Junior. Hierbij worden theaterworkshops gegeven aan jongeren uit Overvecht vanaf 16 jaar. Na twee perioden van workshops zijn twee dingen duidelijk geworden. Ten eerste is de basiskennis op het gebied van kunst en cultuur bij deze jongen zeer laag. Hierdoor gaat er te veel tijd verloren aan uitleg over wat theater is en krijgt het eigenlijke theatermaken te weinig aandacht. Hiernaast is gebleken dat deze groep jongeren totaal niet gemotiveerd is om een dergelijke workshop te volgen. De interesse is er wel, ook vinden ze het leuk om te doen, maar de motivatie om op te komen dagen voor de lessen ontbreekt. De stichting denkt dat deze twee elementen in elkaars verlengde liggen en wil dan ook eerst beginnen met kinderen van basisscholen in de hoop de nodige kennis vroeg bij te brengen en het plezier in het theater maken op te wekken. Hierdoor vindt er echter wel een grote doelgroepbeperking plaats. 3.4 De wenselijkheid van sociaal-cultureel ondernemerschap ter stimulatie van sociale cohesie ‘Als de redding van de wereld afhangt van de opvattingen van de mensen, kan kunst de wereld niet redden.’56 Is cultuur, en in het bijzonder sociaal-cultureel ondernemerschap, geschikt om sociale cohesie te bevorderen? Het antwoord hierop is bevestigend. Maar in welke mate is het de meeste geschikte manier? Hoewel er in de politiek al geruime tijd aangenomen wordt dat het inzetten van cultuur de sociale cohesie zal stimuleren, is er nog steeds een discussie gaande over de wenselijkheid hiervan. Deze discussie valt te herleiden om een andere, oudere, discussie in het culturele veld: die van de verschillen tussen de zogenaamde smalle en brede cultuuruitingen. Smalle, ‘meer kunstzinnige’, 55 56 Gebleken uit gesprekken met basisschool De Schakel uit Utrecht Overvecht. Claeys 2005: 18. 35 cultuur is slechts geschikt voor een klein elitair publiek en heeft vaak een maatschappelijke inhoud of boodschap dat de participant tot nadenken stelt. De brede, ‘populaire’, cultuur heeft een groot bereik maar is vaak verstoken van een maatschappelijke boodschap en zou dan ook niet aangerekend mogen worden als waardevolle kunst. In de discussie over cultuur met betrekking tot sociale cohesie wordt gesteld dat ook alleen de smalle cultuur leidt tot meer openheid en verdraagzaamheid en het etnocentrisme drukt. Alleen doordat smalle cultuur een dergelijk smal bereik heeft zal het uiteindelijk geen invloed hebben op de mens- en maatschappelijke opvattingen van de maatschappij.57 Sociaal-cultureel ondernemerschap slaat echter een brug tussen een breed bereik en een maatschappelijke inhoud. Deze vorm van het organiseren van cultuur kan er dus juist wel voor zorgen dat het normen- en waardendebat ontstaat door de kunstuiting. Hierdoor zal ook door de meer laagdrempelige cultuur de openheid en verdraagzaamheid toenemen en zal het etnocentrisme worden gedrukt. Levert het voldoende op? Door het bespreekbaar maken van de (gewenste) normen en waarden zal, zoals gesteld in hoofdstuk 1, het samenhorigheidsgevoel en de sociale orde toenemen. Maar ook de twee andere elementen van sociale cohesie worden bevorderd. Zo zal de sociale interactie toenemen door de participatie en zal de identificatie met de buurt groter worden door de participatie in activiteiten gesitueerd in de buurt. Maar is sociaal-cultureel ondernemerschap de beste keuze om sociale cohesie te willen bevorderen? Is er geen betere en snellere manier om via overheidsbeleid de sociale samenhang te stimuleren? Matarasso (1997) zegt het volgende over de unieke bijdrage van cultuur aan sociale cohesie: ‘The greatest social impacts of participation in the arts – and the ones which other programs cannot achieve – arise from the ability to help people think critically about and question their experiences and those of others, not in an discussion group but with all the excitement, danger, magic, colour, symbolism, feeling, metaphor and creativity that the arts offer. It is in the act of creativity that empowerment lies, and through sharing creativity that understanding and social inclusiveness are promoted.’ 58 Cultuur is een uniek concept en de sociaal-cultureel ondernemer weet op eigen wijze dit product in te zetten ter bevordering van de sociale cohesie in de wijken door de combinatie van participatie in de wijken en de maatschappelijke inhoud. De stimulering van sociaal-cultureel ondernemerschap levert dus wel degelijk voldoende op het gebied van sociale cohesie op. 57 58 Claeys 2005. Matarasso 1997: 79. 36 3.5 Huidige ondersteuning van sociaal-cultureel ondernemerschap Om inzicht te krijgen in de huidige stimulering van sociale cohesie door cultuur heb ik op 14 maart 2008 een gesprek gehad met Liesbeth van Droffelaar van de afdeling Culturele Zaken van de Gemeente Utrecht. Zij vertelde me dat op een aantal punten de gemeente al organisaties en projecten ondersteunt die goed binnen het sociaal-cultureel ondernemerschap passen. Wijkgerichte projecten en organisaties met een zakelijke en maatschappelijke instelling zijn in de ogen van de gemeente belangrijk en worden dan ook al regelmatig financieel ondersteund. De directe bijdrage van de afdeling Culturele Zaken van de gemeente bij de bevordering van sociale cohesie is vrij laag omdat het beleid zich vooral richt op het scheppen van voorwaarden. Culturele Zaken geeft wel aan dat de kring groter is dan cultuur alleen. Zij stimuleert dan ook samenwerkingsverbanden tussen het culturele veld en welzijn en stedelijke vernieuwing. Op het gebied van sociaal-cultureel ondernemerschap uit zich dit bijvoorbeeld in de ondersteuning van organisaties die betrokken zijn bij de totstandkoming van de zogenaamde werkplaatsen in de krachtwijken. Voor de Gemeente Utrecht zijn deze werkplaatsen: JCC Galecop in de wijk Kanaleneiland. Dit is een cultuurcentrum voor jongeren uit de wijk Kanaleneiland en is onderdeel van Stichting Culturele Voorzieningen Utrecht. Hier worden cursussen aangeboden onder andere op het gebied van muziek, dans, theater en beeldende kunst. Dit wijkgerichte jongerencentrum is opgezet voor en door jongeren en wil jongeren op een laagdrempelige manier in contact brengen met cultuur.59 Cereol in de wijk West. In samenwerking met Heijmans ontwikkelt de Gemeente Utrecht een multifunctionele accommodatie in de voormalige sojafabriek Cereol. Centrale thema’s van het cultuurhuis zijn inburgering, gezondheid, opvoedingsondersteuning en kunst en cultuur. Naast de vaste gebruikers is er een mogelijkheid voor bewonersorganisaties, scholen of andere kleine organisaties in de wijk om ruimtes te huren. Deelnemers aan het project zijn: Het Wilde Westen, door mij aangemerkt als sociaal-cultureel ondernemer, Portes, een brede welzijnsorganisatie en de Gemeentebibliotheek Utrecht.60 De Stefanus in de wijk Overvecht. De Stefanus is een cultuurhuis en ontmoetingsplek dat is gevestigd in een oude kerk in Utrecht Overvecht. In dit cultuurhuis zijn verschillende organisaties gevestigd en worden in de theaterzaal veel activiteiten zoals theatervoorstellingen, debatten, workshops en presentaties georganiseerd. Het motto van de Stefanus is werken van, voor, door en met Overvecht.61 59 Zie ook: http://www.jccgalecop.nl Zie ook: http://www.cultuurhuizenutrecht.nl/utrechtcereol 61 Zie ook: http://www.utrecht.nl/smartsite.dws?id=207003 60 37 Wensen van het veld richting de Gemeente Utrecht Uit de literatuur en de gesprekken met de lokale sociaal-cultureel ondernemers zijn er een aantal wensen van het veld richting de Gemeente Utrecht te onderscheiden. Kernwoorden daarbij zijn vertrouwen en betrokkenheid. Hoewel alle geïnterviewde organisaties stellen dat de relatie met de gemeente uitermate goed is, blijft er ruimte voor verbetering. De gestelde eisen en verbeterpunten kunnen in drie groepen worden verdeeld: ondersteuning, houding en procedures. Ondersteuning De gemeente moet een stabiele partner vormen, vooral in de financiële ondersteuning. Om de continuïteit van de organisaties kunnen garanderen is structurele subsidie nodig, een eenmalige impuls is niet voldoende. Hiermee moet de gemeente laten zien dat ze vertrouwen hebben in de kwaliteit van de organisaties. Voor de instellingen is het wenselijk om niet alleen het bedrijfsrisico te hoeven dragen omdat in het culturele veld veelal hoger groter is dan voor de ‘gewone’ ondernemingen. Dus: samen het risico dragen. De verstrekte subsidie moet minimaal de basis dekken: een goed basisapparaat houdt het risico laag. Naast een afgedekt basisapparaat is een minimaal exploitatiebudget noodzakelijk. De huurprijzen moeten omlaag: het is ondoenlijk om marktconform te blijven huren. Een deel van het leefbaarheidbudget moet vrijkomen voor cultuur in een wijkgerichte oriëntatie. De gemeente moet begeleiding gaan faciliteren op het gebied van (sociaal-)cultureel ondernemerschap: er moeten mogelijkheden worden geschept tot bijvoorbeeld coaching en scholing op het gebied van marketing (in het bijzonder acquisitie, ICT en financiering). Houding De gemeente moet voldoende weten wat er in de wijken speelt. De gemeente moet elke partij serieus behandelen: minder onderscheid tussen officiële instellingen en de ‘rest’. De gemeente moet het initiatief nemen in het creëren van broedplaatsen. De gemeente moet duidelijk aangeven wat zij als klant wil, vooral op de lange termijn zodat er duurzame projecten ontwikkeld kunnen worden. 38 Procedures Minder bureaucratisch: minder rompslomp bij vergunningverlening (bijvoorbeeld bij brand, geluid). Er moet weer één ambtenaar voor cultuur in wijkgerichte oriëntatie komen. Er moet een nieuwe manier van verantwoorden komen: financieren op basis van de resultaten uit het verleden en dan achteraf afrekenen. Ook hiermee laat de gemeente zien vertrouwen te hebben in de prestaties van de cultureel ondernemers in de wijk. Als we kijken naar de punten die het veld aandraagt ter verbetering van het cultuurbeleid voor sociaalcultureel ondernemerschap in de wijken zijn deze vooral gericht op het binnenhalen van meer geld. De cultureel ondernemers spreken allemaal van vertrouwen en betrokkenheid, maar willen dit allen vervolgens vertaald zien in meer structurele financiële steun. Het is aan de gemeente om te bepalen welke organisaties in aanmerking komen voor structurele financiële steun. Wil de gemeente echter slagen in de bevordering van sociale cohesie in de wijken door cultuur, dan moet zij een minimale culturele basisinfrastructuur creëren in elke wijk. Hierdoor heeft elke wijk voldoende middelen om cultuur in te zetten voor sociale cohesie. 3.6 Tussentijdse conclusie Cultureel ondernemerschap met wijkperspectief wijkt op verschillende punten af van de theoretische omschrijving van cultureel ondernemerschap. Vooral op het belang van zelfvoorziening, wat het belangrijkste element van cultureel ondernemerschap is, is er een duidelijk verschil. Cultureel ondernemers vestigen zich namelijk daar waar de kans op voldoende publieksinkomsten het hoogste is. Dit zullen veelal de centra van steden zijn. Hoordoor worden de wijkbewoners echter onvlodoende bereikt. Daarbij wordt er bij het wijkperspectief een groot belang gehecht aan een maatschappijvisie. Dit meegenomen voldoet cultureel ondernemerschap met wijkperspectief niet aan de gestelde meetlat voor cultureel ondernemerschap. Omdat het een nieuwe vorm van cultuurbedrijven is, is het, zowel voor het veld als voor de beleidsmakers, belangrijk dat het een eigen naam heeft: sociaal-cultureel ondernemerschap. Sociaal-cultureel ondernemerschap zorgt voor zakelijkheid en een link met maatschappij voor zowel brede als smalle cultuur en draagt hierdoor op unieke wijze bij aan de sociale cohesie in de wijk waarin de organisatie is gevestigd. Hierbij wordt de sociale cohesie bevorderd op alle drie de hoofdonderdelen: Cultuur in algemene zin draagt bij aan het normen- en waardenbesef van haar publiek door de confrontatie met andere culturen, ideeën, normen en waarden. Sociaal-cultureel ondernemerschap heeft hierbij een toegevoegde waarde omdat het door de laagdrempeligheid zorgt 39 voor een grotere cultuurparticipatie en dus voor een grotere sociale interactie. Daarnaast leidt sociaalcultureel ondernemerschap ook tot een verbetering op het gebied van binding met de wijk doordat de sociaal-cultureel ondernemers zich naast het centrum van steden juist ook in de verder weg liggende wijken vestigen en daar de locale bewoners aanspreken. Sociaal-cultureel ondernemers kunnen echter hindernissen tegenkomen bij vestiging in probleemwijken. Doordat de doelgroep veelal bestaat uit gezinnen met een laag inkomen kan de financiering van de organisatie in gevaar komen en zal er, vooral in de beginjaren van de organisatie, een grote afhankelijkheid van subsidies bestaan. Hiernaast weet de doelgroep vaak weinig over kunst en cultuur af wat de stap om een voorstelling of tentoonstelling te bezoeken zal vergroten. Vestiging in dergelijke wijken vereist dus een specifiek plan van aanpak en zorgt in de beginjaren voor subsidieafhankelijkheid. Op dit moment ondersteunt de Gemeente Utrecht sociaal-cultureel ondernemerschap voornamelijk door in te zetten op zogenaamde werkplaatsen in de probleemwijken. Het is voor de wijken echter van belang dat, wil de Gemeente Utrecht de sociale cohesie middels cultuur bevorderen, er zorg wordt gedragen voor een basisinfrastructuur in elke wijk. 40 Conclusie In 1987 tijdens het jaarlijkse VNG-congres, dat jaar gewijd aan kunstbeleid, zei Jan Kassies, cultuurfilosoof en lid van de Eerste Kamer voor de PvdA, het volgende over gemeentelijk kunstbeleid: “De gemeente is in staat om als eerste het steeds verschuivende behoeftepatroon van de bevolking waar te nemen. (…) Zij heeft geen vergrootglas noch een verrekijker nodig om het weefsel van de cultuur te observeren.” 62 Mijn inziens is de belangrijkste kwaliteit van de gemeenten het feit dat zij zo dicht op de burger staan. Ook binnen het cultuurbeleid is dit een groot voordeel dat de gemeente ten volste moet benutten. Door te weten wat er in de wijken speelt kan zij direct en gericht hierop inspelen en zo bijvoorbeeld de sociale cohesie bevorderen door middel van cultuur. De Gemeente Utrecht is zich ook bewust van deze kans. Zo stelt zij in de cultuurnota “De ontdekking van Utrecht - Actieplan cultuur 2008-2018”: ‘Cultuur in de wijk heeft niet alleen waarde op zichzelf, maar draagt ook bij aan de sociale cohesie, het gevoel van trots en verbondenheid van wijkbewoners met elkaar en hun directe omgeving.’ Niet alleen de gemeente is van mening dat cultuur een positieve invloed heeft op wijkwelzijn. Ook de andere overheden en het culturele veld dragen deze boodschap uit. Dit onderzoek kijkt of dit idee ook wetenschappelijk onderbouwd kan worden en hoe de Gemeente Utrecht zijn cultuurbeleid gericht kan inzetten ter bevordering van de sociale cohesie in de Utrechtse wijken. Hierbij heb ik me op de rol van cultureel ondernemerschap bij de bevordering van sociale cohesie gericht daar “cultureel ondernemerschap in de wijk” één van de prioriteiten van de Gemeente Utrecht in het cultuurbeleid is. De probleemstelling die ik hiervoor geformuleerd hebt is: “Op welke wijze kan cultureel ondernemerschap door de Gemeente Utrecht worden ingezet om de sociale cohesie in de Utrechtse wijken te bevorderen?” De problemen in de Utrechtse wijken zijn terug te voeren op te lage waarden van één of meer van de volgende componenten: De normen en waardencomponent; De gedragscomponent; De belevingscomponent. Op het moment dat de Gemeente Utrecht de sociale cohesie wil aanpakken zullen zij zich dan ook moeten richten op het verbeteren van de waarde van deze elementen van de sociale cohesie. Cultuur heeft verschillende sociale effecten en kan daarom bijdragen aan de bevordering van sociale cohesie. De belangrijkste effecten zijn het bevorderen van het saamhorigheidsbesef en de sociale orde door de confrontatie met andere culturen, ideeën, normen en waarden waardoor er meer begrip ontstaat van de 62 In: Wijn 2003: 26. 41 verschillende opvattingen die bestaan over de belangrijke (ongeschreven) regels in de buurt. Hiernaast is het stimuleren van sociale interactie een belangrijk effect dat voortkomt uit de participatie aan de kunstbeleving en eventuele medewerking aan de totstandkoming daarvan. Sociale cohesie wordt echter niet bevorderd door cultureel ondernemerschap zoals de Gemeente Utrecht stelt. Deze manier van organiseren is namelijk gericht op zelfbedruiping. Hierdoor moeten cultureel ondernemers hun gelden onder andere verkrijgen uit publieksinkomsten. Daarom zullen zij zich uit strategisch oogpunt in de centra van de stad vestigen en niet in de wijken. Er is echter een variant op cultureel ondernemerschap dat wel geschikt is om de sociale cohesie in de wijken te bevorderen: sociaal-cultureel ondernemerschap. Deze nieuwe vorm van cultuurorganisatie zorgt voor zakelijkheid en een link met maatschappij voor zowel brede als smalle cultuur en draagt hierdoor op unieke wijze bij aan de sociale cohesie in de wijk waarin de organisatie is gevestigd. Hierbij wordt de sociale cohesie bevordert op alle drie de hoofdonderdelen: Cultuur in algemene zin draagt bij aan het normen- en waardenbesef van haar publiek door de confrontatie met andere culturen, ideeën, normen en waarden. Sociaal-cultureel ondernemerschap heeft hierbij een toegevoegde waarde omdat het door de laagdrempeligheid zorgt voor een grotere cultuurparticipatie en dus voor een grotere sociale interactie. Daarnaast leidt sociaal-cultureel ondernemerschap ook tot een verbetering op het gebied van binding met de wijk doordat de sociaal-cultureel ondernemers zich naast het centrum van steden juist ook in de verder weg liggende wijken vestigen en daar de locale bewoners aanspreken. Het antwoord op mijn probleemstelling is dan ook de volgende: Duidelijk is geworden dat cultureel ondernemerschap niet geschikt is om sociale cohesie te bevorderen. De gemeente moet dan ook haar beleid hier niet meer op richten, maar op sociaalcultureel ondernemerschap, wil zij met haar beleid de sociale cohesie met behulp van cultuur bevorderen. Uit dit onderzoek kunnen we een gewenst cultuurbeleid ten aanzien van sociaal-cultureel ondernemerschap destilleren. Dit cultuurbeleid verdeelt zich over twee onderdelen: financiële ondersteuning en de zorg voor geschikte locaties. De gemeente moet dus niet alleen projecten en organisaties steunen die zich richten op sociale cohesie, maar ook zorgen voor een plaats van uitvoering in de wijk. Financiële ondersteuning van sociaal-cultureel ondernemers Voor de financiële ondersteuning van sociaal-cultureel ondernemers in het kader van de bevordering van de sociale cohesie in de Utrechtse wijken is het belangrijk om eerst een culturele basisinfrastructuur op te stellen voor elke wijk, te kijken wat de rol van sociaal-cultureel ondernemers hierin is en de randvoorwaarden en wensen naar deze organisaties communiceren. De culturele 42 basisinfrastructuur voor de wijken ten behoeve van de bevordering van sociale cohesie moet minimaal de volgende elementen bevatten: Sociaal-cultureel ondernemers met projecten welke gezamenlijk alle elementen van sociale cohesie in de wijk vertegenwoordigen: 1. De normen en waardencomponent; 2. De gedragscomponent; 3. De belevingscomponent: identificatie met de buurt. Geschikte accommodaties Kunsteducatieve instellingen Vertegenwoordiging van alle kunstvormen Als de gemeente heeft vastgesteld welke organisaties binnen deze basisinfrastructuur vallen, kan er worden gekeken naar de vorm van ondersteuning die deze organisaties nodig hebben. Veelal zal dit structurele subsidie zijn om het basisapparaat te dekken en een minimaal exploitatiebudget voor de totstandkoming van projecten. Voor de organisaties die buiten de culturele basisinfrastructuur voor de wijken vallen is er activiteitensubsidie beschikbaar voor de projecten die een toegevoegde waarde hebben op de basisinfrastructuur. Voor sociaal-cultureel ondernemers zullen dit projecten zijn die zich minimaal op één of meer elementen van sociale cohesie in wijkperspectief richten. Accommodaties voor sociaal-cultureel ondernemers Hoewel ik van mening ben dat niet alleen de gemeente verantwoordelijk is voor het zorgen voor geschikte accommodaties is het wel essentieel dat er per wijk voldoende geschikte locaties zijn. De gemeente moet dan ook toezien op een minimum aan accommodaties. Dit is belangrijk omdat deze de gewenste culturele basisinfrastructuur voor de wijken helpen creëren, wat de essentie is van het inzetten van sociaal-cultureel ondernemerschap ter bevordering van sociale cohesie. 43 Nawoord Ik heb dit afstudeeronderzoek naar mijn beste vermogen gedaan. Ik heb het echter moeten inperken door een beperking aan kennis en tijd. Voor een volledig begrip van de betekenis van sociaal-cultureel ondernemerschap in gemeentelijk cultuurbeleid is er dan ook nog vervolgonderzoek nodig. Toepassing op andere gemeenten Ik heb mijn onderzoek beperkt tot de Gemeente Utrecht. In elke gemeenten spelen er echter andere problemen en kunnen de prioriteiten in het beleid verschillen. Voor toepassing op andere gemeenten is het noodzakelijk om specifiek naar hun problemen en beleid te kijken. Want hoewel mijn conclusie redelijk algemeen is, behoeft elke gemeente een eigen persoonlijke aanpak, toegespitst op de eigen speerpunten van het college. Leefbaarheid als geheel Beeksma definieerde leefbaarheid in 1995 als volgt: ‘Het gaat bij leefbaarheid om de mogelijkheden die een geografische eenheid (regio, kleine kern) de bewoners biedt om een door de bewoners gewenste leefwijze vorm te geven op basis van de bereikbaarheid, de fysieke woonomgeving, de inkomenssituatie, de verzorgingssituatie, het sociale klimaat en het bestuurlijke klimaat.’63 De factoren die de mate van leefbaarheid bepalen zijn dus: De bereikbaarheid: de bereikbaarheid van voorzieningen elders en de bereikbaarheid van de betreffende regio van buitenaf. Het woonklimaat: de waardering van het wonen en de woonomgeving. De bestaanszekerheid: het hebben van werk en inkomen. De verzorgingssituatie: de aard en het peil van de aanwezige voorzieningen. Het sociale klimaat: de waardering van de sociale contacten. Het bestuurlijke klimaat: de betrokkenheid van de bewoners bij de lokale besluitvorming; de openheid van bestuurlijke organen; de aanwezigheid van overlegstructuren; de mate waarin invloed kan worden uitgeoefend op de besluitvorming en dergelijke. Sociale cohesie is in deze definitie vertegenwoordigd met het sociale klimaat. Leefbaarheid is dus meer dan sociale cohesie. Interessant vervolgonderzoek zou zijn te kijken naar de invloed van sociaalcultureel ondernemerschap op de overige onderdelen van leefbaarheid. 63 Beeksma 1995: 7. 44 De negatieve invloed van cultuur op sociale cohesie Dat kunst en cultuur niet alleen een positieve invloed hebben op sociale samenhang wordt onderschreven door bijvoorbeeld de cartooncrisis in Denemarken, de reacties op de film Fitna van politicus Geert Wilders of door de weerstand tegen de expositie van de kunstwerken van Sooreh Hera, welke als onderwerp Islam en homoseksualiteit hebben. Belangrijk is deze negatieve effecten te onderzoeken en te kijken of en hoe deze kunstuitingen passen in het cultuurbeleid van gemeenten. 45 Stellingen Minister E. Vogelaar krijgt het maar niet voor elkaar om het wijkwelzijn in de probleemwijken te verbeteren. Het is dan ook een slechte zaak om de aanpak van probleemwijken vis de Rijksoverheid te laten verlopen. De gemeenten moeten zelf actief inzetten op bevordering van de leefbaarheid in de eigen probleemwijken. Hedy d’Ancona stelt dat kunst en cultuur sociaal bindmiddel zijn op internationale bijeenkomst over cultuureducatie en probeert het hoog op de Europese agenda te krijgen: het is niet aan Europa maar aan de Nederlandse overheid om cultuur als bindmiddel meer gewicht te geven. Nederland moet stimulering van sociaal-cultureel ondernemerschap ter bevordering van sociale cohesie niet af laten hangen van Europa maar moet juist voorbeeldfunctie vervullen. Reid, J., B. Geleijnse en J. van Tol, Fokke en Sukke wonen in een probleemwijk. Via: http://www.foksuk.nl, 25 april 2008 46 Bibliografie Afdeling bestuursinformatie. De sociale staat van Utrecht. Utrecht: Gemeente Utrecht, Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling, 2006. Beeksma, A., Naar een leefbaarheidseffectrapportage. Wageningen: Landbouwuniversiteit Wageningen, 1995 Berendse, M. ‘Meningen over cultureel ondernemerschap.’ Cultuurbarbaar, jrg. 11, nr. 2 (2001): 2324. Bestuurs- en Concerndienst Gemeente Utrecht. Wijkenmonitor 2007. Utrecht: Bestuurs- en concerndienst, 2007 Bolt, G. en M. Torrance, Stedelijke herstructurering en sociale cohesie. Utrecht: DGW/NETHURpartnership, 2005. Claeys, J., M. Elchardus, D. Vandebroeck, De smalle toegang tot cultuur. Een empirische analyse van cultuurparticipatie en van de samenhang tussen sociale participatie en cultuurparticipatie. Brussel: Vrije Universiteit Brussel, 2005. College Gemeente Utrecht. Kansen, aanpakken en meedoen! Utrecht: Gemeente Utrecht, 2006 (I). College Gemeente Utrecht. Utrecht in uitvoering. Utrecht: Gemeente Utrecht, 2000. College Gemeente Utrecht. Utrecht voor elkaar. Utrecht: Gemeente Utrecht, 2006 (II). De Liefde voor Utrecht. Een pact van cultureel ondernemers in Utrechtse wijken. Utrecht: ZIMIHC, 2007. Deloitte & Touche Bakkenist. Cultureel ondernemerschap: een kwestie van balans. Rotterdam: Deloitte & Touche Bakkenist, 2001. Dijksterhuis, E. ‘Rendement op kunst is vooral emotie.’ Het Financieele Dagblad, jrg. ? (26 augustus 2005): 10. Duijvenstijn, P. (red.), De sociale infrastructuur van de 40 'krachtwijken' in beeld. Quick Scan Welzijn, Sport, Cultuur, Onderwijs en Zorg. Amsterdam: DSP-groep, 2007. Florida, R. The rise of the creative class. New York: Basic Books, 2002. Forrest, R. en A. Kearns. ‘Social Cohesion, Social Capital and the Neighbourhood.’ Urban Studies, jrg. 38, nr. 12 (2001): 2125-2143. Gemeente Utrecht. Cultuur is kapitaal. Utrecht: Gemeente Utrecht, 2005. Gemeente Utrecht. Investeren in makers en publiek. Utrecht: Gemeente Utrecht, 2000. Gemeente Utrecht. De ontdekking van Utrecht. Actieplan cultuur 2008-2018. Utrecht: Gemeente Utrecht, 2007. Hagoort, G. Cultureel ondernemerschap. Een inleiding in kunstmanagement. Culemborg: Phadeon, 1992. 47 Hagoort, G. ‘Het belang van cultureel ondernemerschap: een Utrechts model.’ CMKBU een veelbelovende onderneming. Utrecht: Lectoraat Kunst & Economie van de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, 2005: 33-35. Hagoort, G. e.a. Het financieel management van gesubsidieerde kunstinstellingen. Utrecht: Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, 2004. Hart, J. de, ‘Sociale cohesie in enkele Nederlandse wijken.’ In: Hart, J. de, red. Zekere banden. Sociale cohesie, leefbaarheid en veiligheid. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 2002: 185-212 (I). Hart, J. de, ‘Theoretische uitgangspunten, conceptualisering en doelstellingen.’ In: Hart, J. de, red. Zekere banden. Sociale cohesie, leefbaarheid en veiligheid. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 2002: 3-30 (II). Kearns, A. en R. Forrest, ‘Social Cohesion and Multilevel Urban Governance.’ Urban Studies, jrg. 37, nr. 5-6 (2000): 995-1017. Kearns, A. en M. Parkinson. ‘The Significance of Neighbourhood.’ Urban Studies, jrg. 38, nr. 12 (2001): 2103-2110. Kok, A. ‘Meningen over cultureel ondernemerschap.’ Cultuurbarbaar, jrg. 11, nr. 2 (2001): 24. Laan, L. van der (e.a.). Cultuurconvenant 2005 – 2008. Almere: Cultuurconvenant Midden, 2005. Laan, L. van der. Meer dan de som. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2003. Lautenbach, H. en Clemens Siermann. Armoedeprofielen van de vier grote steden. Voorburg/Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek, 2007. Macrander, H. ‘Theater kan veel leuker.’ Volkskrant, jrg. 83 (9 juni 2001). Matarasso, F., Use or ornament? The social impact of participation in the arts. Stroud: Comedia, 1997. Ministerie van Economische Zaken en Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Ons creatieve vermogen. Brief cultuur en economie. Den Haag: Ministerie van Economische Zaken en Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2005. Minnaert, A. The odd couple. Een onderzoek naar het Amerikaanse overheidsbeleid ten aanzien van de kunsten. Utrecht: Universiteit van Utrecht, 1999. Mulcahy, K. ‘The abused patron of culture.’ Boekman cahier, jrg. 12. nr. 44 (juni 2000): 169-181. Oort, P. van, ‘Met Hester Macrander wordt het in ieder geval niet leuker.’ Volkskrant, jrg. 83 (15 juni 2001). Ploeg, R. Van der Culturele ondernemers in soorten en maten. Samenvatting van de speech. Amsterdam: Symposium Cultureel Ondernemerschap 7 december 2000. Ploeg, R. Van der Een ondernemende cultuur. Zoetermeer: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 1999. 48 Pots, R. Cultuur, koningen en democraten. Overheid en cultuur in Nederland. Amsterdam: SUN, 2002. Raad voor Cultuur. Innoveren, participeren. Advies agenda cultuurbeleid 2007. Den Haag: Raad voor Cultuur, 2007 (I). Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur, Participatie en cultuur. Rotterdam: Raad voor Kunst en Cultuur, 2007. Rienstra, R., Cultureel ondernemerschap is een kunst. Erasmus Universiteit Rotterdam: 4e Carel Birnie lezing 23 januari 2004. Ruiz, J., A literature review of the evidence base for culture, the arts and sport policy. Edinburgh: Scottish Executive Education Department, 2004. SEO Economisch onderzoek, De kunst van investeren in cultuur. Amsterdam: SEO Economisch onderzoek, 2007. Vos, I. Cultuurparticipatie en maatschappelijk kwetsbare groepen. Brussel: Cultuurnet Vlaanderen, 2003. Wijn, C. Een handleiding gemeentelijk cultuurbeleid. Den Haag: VNG Uitgeverij, 2003. Internetpagina’s ANP. ‘Kunsten '92 kondigt alarmfase 1 af’, 7 februari 2007. Via: http://www.planet.nl/planet/show/id=78873/contentid=810150/sc=0f2d7c, 29 maart 2007 (I). ANP. ‘Ondiep op lijst probleemwijken’, 22 maart 2007. Via: http://www.nu.nl/news.jsp?n=1017491&c=11, 18 april 2007 (II). Bestuurs en concerndienst Gemeente Utrecht. ‘De sociale staat van Utrecht – 10 aandachtspunten.’, 2 februari 2006. Via: http://www.utrecht.nl/smartsite.dws?id=123007, 28 februari 2008 (I). Bestuurs en concerndienst Gemeente Utrecht. ‘De sociale staat van Utrecht – aandachtspunt 2. Een sociale aanpak voor leefbaarheid en veiligheidsbeleving’, 2 februari 2006. Via: http://www.utrecht.nl/smartsite.dws?id=122499, 28 februari 2008 (II). Bestuurs en concerndienst Gemeente Utrecht. ‘De sociale staat van Utrecht – aandachtspunt 8. Cultuur voor de levendige stad, Sport voor de Utrechter’, 2 februari 2006. Via: http://www.utrecht.nl/smartsite.dws?id=122507, 1 maart 2008 (III). De Haagse Ontmoeting. ‘Burgerschap in Den Haag’. Via: http://www.dehaagseontmoeting.nl/index.php?s=28&l=00, 5 april 2007. Dienst Wijken. ‘Zuilen’, 12 november 2007. Via: http://www.utrecht.nl/smartsite.dws?id=50560, 29 februari 2008. Directie communicatie Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. ‘Financiering cultuurbeleid’, 14 november 2006. Via: http://www.minocw.nl/cultuur/423/index.html, 2 mei 2007. Grotestedenbeleid. Via: http://www.grotestedenbeleid.nl, 19 april 2007 (I). 49 Grotestedenbeleid. ‘Minister Vogelaar selecteert 40 wijken’, 22 maart 2007. Via: http://www.grotestedenbeleid.nl/_nieuws/1626, 19 april 2007 (II). Hassing, W. en T. Vanheste. Handleiding Meetbare doelstellingen. Utrecht: Afdeling bestuursinformatie, Sector Bestuurszaken Gemeente Utrecht, 2003. Via: http://www.os.amsterdam.nl/pdf/2003_handleiding_meetbare_doelstellingen.pdf, 15 mei 2007. Huijts, S. (e.a.) ‘Naar een mondig museum’, 1 december 2006. Via: http://www.nrc.nl/opinie/article561331.ece/Naar_een_mondig_museum, 5 april 2007. Klamer, A. en O. Velthuis. ‘Cultureel ondernemerschap, wat is dat eigenlijk?’ NRC handelsblad. 16 april 2000. Via: http://www.klamer.nl/articles/16apr_2000.htm, 14 maart 2007. Kunstredactie. ‘Terreehorst moet verbetering tonen’, 16 maart 2007. Via: http://www.nrc.nl/kunst/article660660.ece/Terreehorst_moet_verbetering_tonen, 10 april 2007. Langejan, W. ‘Museumdirecteur wankelt’, 13 maart 2007. Via: http://www.ad.nl/utrecht/stad/article1170453.ece, 10 april 2007. Ministerie Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. ‘De meest voorkomende belastingen’. Via: http://www.minbzk.nl/onderwerpen/openbaarbestuur/financien_provincies/gemeentelijke/de_meest_voorkomende, 8 mei 2007 (I). Ministerie Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. ‘Gemeentelijke belastingen’. Via: http://www.minbzk.nl/onderwerpen/openbaar-bestuur/financien_provincies/gemeentelijke, 8 mei 2007 (II). Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. ‘Samenvatting Cultuurnota 2005-2008’. Via: http://www.cultuurnota.nl/cn20052008/19_samenvatting/samenvatting.html, 23 april 2007. National Endowment for the Arts. ‘NEA At A Glance, A Great Nation Deserves Great Art’. Via: http://www.nea.gov/about/Facts/AtAGlance.html, 26 april 2007. Nicis Institute. ‘De G4’. Via: http://www.grotevier.nl/g4/overdeg4/index.html, 1 mei 2007. Nicis Institute. ‘Wijkactieplan Utrecht – Kanaleneiland’, 27 september 2007. Via: http://www.nicis.nl/nicis/dossiers/Bestuurenorganisatie/Prachtwijken/Wijkactieplan-UtrechtKanaleneiland--Volgt-_1069.html, 28 februari 2008. (I) Nicis Institute. ‘Wijkactieplan Utrecht – Ondiep’, 27 september 2007. Via: http://www.nicis.nl/nicis/dossiers/Bestuurenorganisatie/Prachtwijken/WijkactieplanOndiep_1066.html, 28 februari 2008. (II) Nicis Institute. ‘Wijkactieplan Utrecht – Overvecht’, 27 september 2007. Via: http://www.nicis.nl/nicis/dossiers/Bestuurenorganisatie/Prachtwijken/WijkactieplanOvervecht_1067.html, 28 februari 2008.(III) Nicis Institute. ‘Wijkactieplan Utrecht – Zuilen Oost’, 27 september 2007. Via: http://www.nicis.nl/nicis/dossiers/Bestuurenorganisatie/Prachtwijken/Wijkactieplan-ZuilenOost_1068.html, 28 februari 2008.(IV) 50 Novum. ‘Driemaal vrijspraak na rellen in Ondiep’, 29 maart 2007. Via: http://www.nu.nl/news.jsp?n=1024538&c=15, 18 april 2007. Overheid.nl. ‘Inkomsten en uitgaven’. Via: http://www.overheid.nl/home/zowerktdeoverheid/watdoetdeoverheid/belastingen/, 8 mei 2007. Parlement & Politiek. ‘Mr. Drs. L.C. Brinkman’. Via: http://www.parlement.com/9291000/biof/02748, 26 maart 2007. Pontzen, R. ‘Kunstsubsidiëring vaak een zaak van vriendjespolitiek.’ De Volkskrant. 14 mei 2007. Via: http://www.volkskrant.nl/kunst/article425222.ece/Kunstsubsidiering_vaak_een_zaak_van_vriendje spolitiek, 14 mei 2007. Raad voor Cultuur. ‘Raad stelt culturele burger centraal’, 6 maart 2007. Via: http://www.perssupport.anp.nl/Home/Persberichten/Actueel?itemId=90767, 29 maart 2007 (II). Ramaer, J. ‘Amerika subsidieert kunst meer dan Europa.’ De Volkskrant. 25 april 2007. Via: http://www.volkskrant.nl/kunst/article419239.ece/Amerika_subsidieert_kunst_meer_dan_Europa, 27 april 2007. Stichting InterArt. ‘Nieuw Cultureel Burgerschap’. Via: http://www.netwerkcs.nl/?p=397, 20 maart 2007 (I). Stichting InterArt. ‘Underground Theory 006’. Via: http://www.stichtinginterart.nl, 29 maart 2007 (II). Sociale zaken en werkgelegenheid. ‘Gebrek aan cultuur nekt nieuwe steden’, 20 april 2007. Via: http://www.binnenlandsbestuur.nl/bb/area/access_13-33732.html?page=/bb/jsp/detailbydocid.jsp?wkdocid=WKNL-BB-NEWS-m25s627068, 26 april 2007. Stoker, E. ‘Leefbaarheid van jonge steden daalt.’ De Volkskrant. 20 april 2007. Via: http://www.volkskrant.nl/binnenland/article417597.ece/Leefbaarheid_van_jonge_steden_daalt, 26 april 2007. Vinckx, Y. ‘De omslag van museum naar “caféum”’, 23 maart 2007. Via: http://www.nrc.nl/kunst/article667809.ece/De_omslag_van_museum_naar_cafeum, 10 april 2007. Radio-uitzending Heertje, A. Te gast in VPRO’s De Avonden van Wim Brands (red.) op 12 oktober 2007. 51