Module 6 “Organische chemie” Antwoorden § 1 – Verzadigde koolwaterstoffen 1 n molecuulformule naam 1 CH4 Methaan 2 C2H6 Ethaan 3 C3H8 Propaan 4 C4H10 Butaan 5 C5H12 Pentaan (penta = 5) 6 C6H14 Hexaan (hexa = 6) 7 C7H16 Heptaan (hepta = 7) 8 C8H18 Octaan (octa = 8) 2 Het kookpunt bij alkanen wordt bepaald door de vanderwaalskrachten, die afhangen van de molecuulmassa. Hoe hoger de molecuulmassa, des te groter de vanderwaalskracht, des te hoger het kookpunt. Hexaan met n=6 heeft dus een hoger kookpunt van propaan met n=3. 3 Bij C4H10 zijn twee structuren mogelijk: Onvertakt = butaan Vertakt = methylpropaan Bij C5H12 zijn drie structuren mogelijk: Onvertakt = pentaan Vertakt = methylbutaan en dimethylpropaan Bij C3H7Cl zijn twee mogelijkheden om het chlooratoom te plaatsen, op het eerste of tweede koolstofstoom: 1-chloorpropaan 2-chloorpropaan Bij C3H6Cl2 zijn vier mogelijkheden om de twee chlooratoom te plaatsen. In de naamgeving worden de twee chlooratomen weergegeven met ‘dichloor’ en beide chlooratomen krijgen een plaatsnummer: 1,1-dichloorpropaan 1,2-dichloorpropaan 1,3-dichloorpropaan 2,2-dichloorpropaan 4 H3C CH2 CH2 CH3 CH2 CH2 hexaan CH3 H3C HC CH CH2 2CH 3 2-methylpentaan 1 Module 6 “Organische chemie” Antwoorden CH3 H3C CH CH3 CH2 CH2 H3C 3-methylpentaan CH3 H3C C CH2 H3C 2,2-dimethylbutaan CH3 H3C HC CH H3C 5 Cl CH CH3 2,3-dimethylbutaan Cl CH2 CH3 CH2 H3C 1,1-dichloorbutaan Cl CH3 CH2 C Cl 2,2-dichloorbutaan Cl H2C CH H2C H3C Cl CH Cl CH3 CH CH3 Cl 1,2-dichoorbutaan 2,3-dichloorbutaan Cl Cl CH CH2 2 CH3 CH Cl Cl HC CH CH3 H3C 1,3-dichloorbutaan 1,1-dichloor-2-methylpropaan Cl Cl CH2 CH2 CH CH2 2 Cl H2C Cl C 1,4-dichloorbutaan CH3 H3C 1,2-dichloor-2-methylpropaan Cl H2C CH CH2 Cl CH3 6 1,3-dichloor-2-methylpropaan Molecuulformule: C13H28 Systematische naam: 3-ethyl-4-isopropyl-octaan of 3-ethyl-4-(1-methylethyl)-octaan 2 Module 6 “Organische chemie” Antwoorden 7 Vertakkingen kunnen nooit aan begin of einde van de hoofdketen vast zitten. De juiste naam van onderstaande structuur is tetramethylbutaan. H3C H3C CH3 C CH3 C CH3 H3C 8 In onderstaande structuur bestaat de langste keten niet uit 4 maar 5 koolstofatomen. De juiste naam is dus 3-methylpentaan. CH CH2 3 H3C 9 HC CH CH2 3 CnH2n 10 H H H C H C C H H H C C H C H H C CH3 cyclopentaan H H C H H H H H CH3 H 1,1-dimethylcyclopropaan H C C H H C C H CH3 C H H CH3 C methylcyclobutaan C H CH3 1,2-dimethylcyclopropaan ethylcyclopropaan 11 Cl Cl H H C C C C H H CH3 H 3 Module 6 “Organische chemie” Antwoorden Wat je na deze paragraaf moet weten / kunnen: Alkanen behoren tot de verzadigde en voldoen aan de algemene formule CnH2n+2 De namen en formules van de eerste 8 alkanen moet je kennen! Verzadigde koolwaterstoffen kunnen ook ringvormig zijn. Deze cyclische koolwaterstoffen noemt men de cycloalkanen en voldoen aan de algemene formule CnH2n Isomeren zijn verschillende stoffen met verschillende structuur, maar met dezelfde molecuulformules. Vergeet niet de regels voor de systematische naamgeving goed te leren! 4 Module 6 “Organische chemie” Antwoorden § 2 – Onverzadigde koolwaterstoffen 1 CnH2n 2 CnH2n-2 3 H H H C C H H C H C C H H H 4 H H C C H H H C C C C H 6 C H H H C C H 5 H C H H HC C CH CH3 H3C 7 HC C CH2 CH3 H3C H2C H2C C 1-butyn C CH3 C CH CH CH CH3 CH2 2-butyn 1,2-butadiëen 1,3-butadiëen 8 Er is te kort waterstof om alleen maar verzadigde koolwaterstoffen te vormen. Zie ook het antwoord op de volgende vraag! 9 C10H22 → C8H18 + C2H4 5 Module 6 “Organische chemie” Antwoorden 10 Een destillatiefractie is een mengsel van stoffen met een beperkt kooktraject dat door destillatie wordt verkregen uit een mengsel van stoffen met een groter verschil in kookpunt. Een voorbeeld hiervan is ruwe aardolie: dit wordt—met behulp van een fractioneerkolom— in een groot aantal fracties gescheiden om er bruikbare stoffen van te maken. Hierbij worden geen zuivere stoffen gekregen, maar mengsels van stoffen met kookpunten die dicht bij elkaar liggen. Destillatie van ruwe olie is een belangrijke stap bij olieraffinage in de petrochemie. Bron: Wikipedia. 11 Nee, het is een scheidingsmethode. De moleculen blijven in tact. 12 In het Engels gegoogled op afbeeldingen met als zoekopdracht “oil fractions”. Bron: www.wikipedia.org 13 Bij het kraken kan men grotere moleculen uit fracties met hogere kookpunten knippen in kleinere moleculen met lagere kookpunten, die wel geschikt zijn voor toepassing in benzine. 14 C – C : 154 pM (picometer = 10-12 meter) C = C : 135 pM C ≈ C : 140 pM (benzeen) De bindingslengte in benzeen ligt tussen een enkele en een dubbele binding in. 15 Nee, cyclohexaan (C6H12) heeft een andere molecuulformule dan benzeen (C 6H6). 16 Cl Cl 1,2-dichloorbenzeen 6 Module 6 “Organische chemie” Antwoorden Cl Cl 1,3-dichloorbenzeen Cl Cl 1,4-dichloorbenzeen 17 Fenyletheen (tabel 66A). H H H H H H H 18 H De MAC waarde van benzeen is laag (7,5 mg m-3 lucht, tabel 97A). Benzeen is erg giftig. Wat je na deze paragraaf moet weten / kunnen: Onverzadigde koolwaterstoffen bevatten één of meer dubbele of zelfs of drievoudige koolstofkoolstof bindingen en hebben daardoor minder waterstofatomen dan verzadigde koolwaterstoffen. De homologe reeksen van de alkenen (CnH2n) en alkynen (CnH2n-2) behoren tot deze groep. Bij kraken ontstaan uit grote alkanen koolwaterstoffen met kortere koolstofketens. Stoffen met een benzeenring noemen we aromaten. Niet cyclische koolwaterstoffen zijn alifatische verbindingen. Bestudeer het schema van pag. 8! 7 Module 6 “Organische chemie” Antwoorden § 3 – Karakteristieke groepen 1 Koolstofketen: - naarmate de koolstofketen langer wordt neemt het apolaire karakter toe en daarmee de oplosbaarheid in water af, want water is een polair oplosmiddel (zie module 1); - naarmate de koolstofketen langer wordt neemt de molecuulmassa toe en daarmee ook de vanderwaalskrachten, het kookpunt wordt dus hoger. Karakteristieke groepen als –OH, - NH2 en –COOH: - bij O – H, C – O en O – H bindingen is sprake van een groot verschil in elektronegativiteit en spreekt men van polaire atoombindingen en stoffen met een of meer polaire bindingen hebben een polair karakter; de oplosbaarheid in water zal toenemen naarmate het polaire karakter toeneemt; - bij polaire stoffen zorgen de elektrostatische krachten tussen de moleculen voor een hoger van het kookpunt; deze elektrostatische krachten zijn doorgaans van meer belang dan de zwakke vanderwaalskrachten. 2 C6H12O6 → 2 CO2 + 2 C2H5OH 3 H3C CH2 OH 4 Glycol = 1,2-ethaandiol Glycerine = 1,2,3-propaantriol 5 Benzenol 6 7 Kz = 1,3 10-10 Evenwichtsvoorwaarde opstellen: Kz = {[H3O+].[C6H5O-]} / [C6H5OH] Invullen, stel [H3O+] = [C6H5O-] = x en verwaarloos [C6H5OH] = 0.10 (-x): 1,3 10-10 = x2 / 0,10 ↔ x = √ 1,3 10-11 = 3,6 10-6 M pH = -log 3,6 10-6 = 5,44 8 H3C O CH3 9 Ethers (alkoxyalkanen). 8 Module 6 “Organische chemie” Antwoorden 10 11 Zie tabel 42B: ethanol = 351 K en methoxymethaan = 248 K Ethanol heeft een hoger kookpunt vanwege de aanwezigheid van de sterk polaire OH-groep en de mogelijkheid tot vorming van waterstofbruggen (zie module 1). O CH2 CH2 CH3 H3C O H3C CH 1-methoxypropaan CH3 CH3 2-methoxypropaan CH2 CH2 O CH3 H3C CH3 CH2 CH CH 2 HO 2 ethoxyethaan 1-butanol OH H3C HC CH2 CH3 2-butanol CH3 H3C HO H3C HC OH CH2 2-methyl-1-propanol CH3 C CH3 2-methyl-2-propanol 12 De ketonen en aldehydes hebben dezelfde algemene formule: C nH2nO 13 Links: 4-methyl-2-pentanon (molecuulformule C6H12O) Rechts: 1,6-hexadial (molecuulformule C6H10O2) De stoffen hebben niet dezelfde molecuulformule en zijn dus geen isomeren. 14 2-amino-4-methylpentaanzuur 15 2,6-diaminohexaanzuur 16 2-aminopentaandizuur 17 Kb = 4,3 10-4 Evenwichtsvoorwaarde opstellen: Kb = {[CH3NH3+].[OH-]} / [CH3 NH2] Invullen, stel [CH3NH3+] = [OH-] = x en verwaarloos [CH3 NH2] = 0.10 (-x): 4,3 10-4 = x2 / 0,10 ↔ x = √ 4,3 10-5 = 6,6 10-3 M pOH = -log 6,6 10-3 = 2,18 pH = 11,82 18 Deeltjes met zowel zure als basische eigenschappen. 9 Module 6 “Organische chemie” Antwoorden 19 H2N-CH2COOH NH3+-CH2COO‾ 20 pH = 6,06 21 NH3+-CH2COOH 22 NH2-CH2COO‾ 23 4-methyl-3,5-dinitrobenzeencarbonzuur 24 H O H H C C C O H H C H H C C C H H H H H 25 Citroenzuur = 2-hydroxy-1,2,3-propaantricarbonzuur 26 Oxaalzuur = ethaandizuur 27 CH3-CHOH-CH3 → CH3-C-CH3 + 2 H+ + 2 e║ O MnO4‾ + 8 H+ + 5 e- → Mn2+ + 4 H2O (x5) (x2) 5 CH3-CHOH-CH3 + 2 MnO4‾ + 16 H+ → 5 CH3-C-CH3 + 2 Mn2+ + 10 H+ + 8 H2O ║ O 5 CH3-CHOH-CH3 + 2 MnO4‾ + 6 H+ → 5 CH3-C-CH3 + 2 Mn2+ + 8 H2O ║ O 28 Een carboxylgroep (-COOH) past niet midden in een koolstofketen. Er zou een 5-waardig koolstofatoom ontstaan. De carboxylgroep krijgt dus altijd plaatsnummer één. 29 Een tertiair alcohol kan niet worden omgezet in een keton, want ook hier zou een 5-waardig koolstofatoom ontstaan. 10 Module 6 “Organische chemie” Antwoorden 30 5 CH3-CH2OH + 4 MnO4‾ + 12 H+ → 5 CH3-COOH + 4 Mn2+ + 11 H2O Wat je na deze paragraaf moet weten / kunnen: Bestudeer het schema van pag. 11 met een overzicht van alle karakteristieke groepen en hun naamgeving. Bij een primair alcohol is de -OH groep gebonden is aan een -CH2 groep. Bij een secundair alcohol is de -OH groep gebonden aan een -CH groep. Bij een tertiair alcohol is de -OH groep gebonden aan een -C groep zonder H’s. Alcoholen kunnen als reductor reageren met sterke oxidatoren. Een primair alcohol wordt door een oxidator omgezet in een aldehyde. Het aldehyde dat ontstaat na oxidatie van een primair alcohol kan zelf weer worden omgezet in een alkaanzuur. Voor deze reactie is echter wel de aanwezigheid van water noodzakelijk. Een secundair alcohol wordt door een oxidator omgezet in een keton. Een tertiair alcohol kan niet worden geoxideerd. 11 Module 6 “Organische chemie” Antwoorden § 4 – Stereo isomerie 1 Beide chlooratomen zitten vast aan hetzelfde koolstofatoom. 2 1,2-dichloorethyn is een lineair molecuul en bij 1,2-dichloorbenzeen zitten beide chlooratomen altijd aan de buitenkant van de ring. cis-2-buteen (links) en trans-2-buteen (rechts) 3 4 Cl H Cl C C C C H H H Bij 1,2-dichloorbuteen komt geen cis/trans isomerie voor. De chlooratomen bevinden zich altijd ‘cis’ ten opzichte van elkaar. 5 Bij 3,4-dichloor is wel cis/trans isomerie mogelijk. Hieronder de trans isomeer in 3-D. 6 De C-Cl binding is een polaire atoombinding. Bij de cis-isomeer zijn er gescheiden ladingscentra. Het is een dipool molecuul. Bij de trans-isomeer valt het centrum van positieve lading samen met het centrum van negatieve lading. Dit is geen dipool molecuul. 7 Oliezuur (tabel 67B2) heeft de cis structuur (beide H-atomen aan ‘dezelfde kant’). 8 Voor beide dubbele bindingen geldt ‘H-atomen aan ‘dezelfde kant’. 9 Nee, alle fysische eigenschappen zoals kookpunt, smeltpunt zijn hetzelfde. 10 Alleen 2-chloorpentaan heeft een asymmetrisch koolstofatoom (het 2e). 12 Module 6 “Organische chemie” Antwoorden 11 CH3 CH2 CH2 H3C HC CH2 CH3 12 3-methylhexaan, 3e koolstof atoom is asymmetrisch O HO C CH CH2 H3C CH3 2-methylbutaanzuur, 2e koolstofatoom is asymmetrisch 13 t/m 15 In de figuur hierboven is ‘Et’ een ethylgroep en is te zien hoe het broomatoom wordt vervangen door een OH-groep. Hierbij vindt ‘inversie’ plaats, dat wil zeggen dat het parapluutje ‘omklapt’ op het moment dat de OH-groep zich hecht aan het C-atoom. Het reactieproduct heeft een andere optische activiteit gekregen (S), maar is wel degelijk optisch actief. Wanneer je echter begint met een racemisch mengsel van 2-chloorbutaan, zal er na de reactie ook een racemisch mengsel ontstaan, dat niet optisch actief is. 13 Module 6 “Organische chemie” Antwoorden 16 + 17 In de figuur hierboven is ‘Et’ een ethylgroep en ‘Pr’ een propylgroep. Je ziet dat in de langzame, snelheidsbepalende stap eerst een bromide-ion wordt afgesplist. In de snelle 2e stap kan de OH-groep vervolgens ‘aanvallen’ aan de voor- of achterkant van het positief geladen koolstofatoom. Omdat deze kans even groot is, zal een racemisch mengsel ontstaan, dat niet optisch actief is. Wat je na deze paragraaf moet weten / kunnen: Als een C-atoom wordt omringd door vier enkele bindingen, treedt tetraëdrische omringing op. De bindingshoeken zijn 109,5o. Als een C=C of C=O binding aanwezig is bevinden de andere bindingen zich in hetzelfde platte vlak. De bindingshoeken zijn 120o. Als een C≡C binding aanwezig is liggen de andere bindingen in het verlengde (lineair). De bindingshoeken zijn 180o. Om een enkele binding kunnen groepen vrij draaien. Dubbele en drievoudige bindingen zijn starre bindingen. Bij C=C bindingen komt cis/trans isomerie voor. ‘Cis’ betekent aan ‘aan deze zijde’ en ‘trans’ betekent ‘aan de andere zijde’. Behalve een dubbele en drievoudige binding is een ringstructuur ook star. Daarom kan bij cyclische koolwaterstoffen ook cis/trans isomerie voorkomen. Een andere vorm van stereo isomerie is de optische isomerie of spiegelbeeld isomerie. Dit is het geval bij moleculen, die één of meer asymmetrische koolstofatomen bevatten. Een asymmetrisch C-atoom is een koolstofatoom waar 4 verschillen atomen of groepen aan vast zitten en wordt in de structuur aangegeven met een sterretje (C*). Als je in een molecuul een asymmetrisch C-atoom aantreft, komen er van die stof twee spiegelbeelden voor: een ‘linksdraaiende’ en een ‘rechtsdraaiende’ isomeer. We zeggen dat spiegelbeeld isomeren optisch actief zijn. Met behulp van een polarimeter kun je de optische draaiingshoek te meten van optisch actieve stoffen. 14 Module 6 “Organische chemie” Antwoorden § 5 – Substitutie versus additie 1 C4H10 + Br2 → C4H9Br + HBr 2 1-broombutaan en 2-broombutaan 3 Initiatie betekent ‘het begin’ van iets, in dit geval de substitutie reactie. Deze stap verloopt uitsluitend onder invloed van zonlicht. De reactievergelijking luidt: Cl2 → 2 Cl∙ 4 5 Cl∙ + CH4 → HCl + ∙CH3 Cl2 + ∙CH3 → CH3Cl + Cl∙ ----------------------------------- + CH4 + Cl2 → CH3Cl + HCl Propagatie betekent voortgang, in dit geval voortgang van het proces. In de eerste propagatiestap verdwijnt een chloorradicaal en ontstaat een methylradicaal. In de tweede propagatiestap verdwijnt het methylradicaal weer en wordt een chloorradicaal teruggevormd. 6 Voor de initiatiestap van vraag 3 is zonlicht nodig. Deze stap verloopt het langzaamst en is dus de snelheidsbepalende stap. Onthoud daarbij dat radicalen zeer reactief zijn en dat de propagatiestappen van vraag 4 zeer snel verlopen! 7 Er zijn twee radicalen bij deze reactie betrokken, deze kunnen zowel met zichzelf als met elkaar reageren. Je ziet hieronder dat bij de reactie van twee methylradicalen er ethaan wordt gevormd, een bewijs voor dit radicaalmechanisme! 2 Cl∙ → Cl2 2 ∙CH3 → C2H6 Cl∙ + ∙CH3 → CH3Cl 8 Broomwater 9 H H H H H H H H H H │ │ │ │ │ │ │ │ │ │ H─C─C═C─C─C─H + I2 → H─C─C─C─C─C─H │ │ │ │ │ │ │ │ H H H H I I H H 10 H H H H H HH H │ │ │ │ │ │ │ │ C═C─C═C + 2 H2 → H─C─C─C─C─H │ │ │ │ │ │ H H H HH H 11 H H HH │ │ │ │ C═C + HCl → H─C─C─H │ │ │ │ H H H Cl 12 C4H8 + H2O → C4H9OH 15 Module 6 “Organische chemie” Antwoorden 13 Er zijn 3 isomeren, één daarvan is 1-butanol: Deze andere twee zijn de twee spiegelbeeld isomeren van 2-butanol: 14 Bij de additie van water aan 2-buteen ontstaan uitsluitend de twee spiegelbeeld isomeren van 2-butanol. 15 Substitutie Additie Zonlicht nodig Langzame reactie Geen dubbele binding nodig Twee reactieproducten Geen zonlicht nodig Snelle reactie Dubbele binding nodig Eén reactieproduct Wat je na deze paragraaf moet weten / kunnen: Reacties waarbij atomen of groepen worden vervangen door andere atomen of groepen noemen we substitutiereacties. Bij additiereacties verdwijnt de dubbele binding en wordt een (relatief) klein molecuul in zijn geheel opgenomen door het molecuul met de dubbele binding (meestal C=C) en ontstaat één nieuw molecuul. Een additie reactie herken je dus aan het verdwijnen van de dubbele binding. Alkenen en alkynen kun je aantonen met broomwater (wordt ontkleurd). 16 Module 6 “Organische chemie” Antwoorden § 6 – Esters 1 CH3 – OH + HO – C – H → CH3 – O – C – H + H2O ║ ║ O O methylmethanoaat 2 O OH C HO + H3C HC CH3 O CH C H3C O + H2O CH3 3 Methylbutanoaat 4 Butaanzuur en methanol: CH3 – CH2 – CH2 – COOH en CH3 – OH 5 1,2,3-propaantriol 6 H2C – OH │ HC – OH │ H2C – OH 7 + 3 HO – NO2 → H2C – O – NO2 │ HC – O – NO2 │ H2C – O – NO2 + 3 H2O 4 C3H5O9N3 → 12 CO2 + 10 H2O + 6 N2 + O2 Wat je na deze paragraaf moet weten / kunnen: Esters worden gevormd tijdens de reactie tussen een alcohol en een (alkaan)zuur. Bij deze reactie wordt een watermolecuul afgesplitst. Daarom wordt dit type reactie ook wel condensatiereactie genoemd. Om een alkaanzuur met een alcohol te laten reageren is geconcentreerd zwavelzuur als katalysator nodig. 17 Module 6 “Organische chemie” Antwoorden § 7 – Polyadditie 1 2 H H | | nC═C | | H Cl H H | | nC═C | | H CH3 → H H H H | | | | ~C — C— C — C~ | | | | H Cl H Cl → H H H H | | | | ~C — C — C— C~ | | | | H CH3 H CH3 3 PP = polypropeen PVC = polyvinylchloride (de triviale naam voor polychlooretheen) 4 De molecuulformule van isopreen is C5H8, de molecuulmassa is dus 68,11 u. Aantal eenheden: 2,0.105 / 68,11 = 2,9.102 5 (2-)methyl-1,3-butadiëen 6 De koppeling vindt plaats via het 1e en het 4e koolstofatoom van de hoofdketen. 7 Bij eboniet wordt meer zwavel gebruikt dan bij rubber. Hierdoor ontstaan meer dwarsverbindingen en wordt de stof hard en niet-elastisch. 8 H H H | | | n C ═ C—C ═ C | | | H H H 9 H H | | nC═C | | H CH ║ CH2 → → H H H H H H | | | | | | ~C—C ═ C—C—C—C ═ C—C~ | | | | | | H H H H H H H H H H | | | | ~C—C—C—C~ | | | | H CH H CH ║ ║ CH2 CH2 10 De ketens zijn niet allemaal even lang. Er is sprake van een gemiddelde ketenlengte en dus ook van een gemiddelde molecuulmassa. Het is dus een soort mengsel met een smelttraject. 11 UF = ureumformaldehyd 12 Stofeigenschappen: zelfdovend, geleid geen stroom, niet brandbaar of smeltbaar. Structuureigenschappen: netwerkstructuur met (veel) ‘crosslinks’ en een laag gehalte aan brandbare groepen (bv. weinig waterstofatomen). Wat je na deze paragraaf moet weten / kunnen: Plastics zijn kunststoffen opgebouwd uit zeer grote moleculen, zogenaamde macromoleculen. De meeste plastics worden gemaakt uit één beginstof, die we het monomeer noemen. 18 Module 6 “Organische chemie” Antwoorden Polymerisatie reacties kunnen verlopen via twee principes, additie of condensatie. Plastics die bij verwarmen smelten noemen we thermoplasten. Thermoplasten kun je herkennen aan een ketenstructuur. De temperatuur waarbij een thermoplast week begint te worden heet het verwekingspunt. Je kunt deze temperatuur beschouwen als het begin van het smeltproces. Plastics die bij verwarmen hard blijven zijn thermoharders. Dit komt door dwarsverbindingen tussen de polymeerketens. Op deze manier ontstaat een starre netwerkstructuur. Voor het maken van een thermoharder heb je niet genoeg aan een gewoon monomeer. Je moet er voor zorgen dat na de polymerisatie in de polymeerketen reactieve groepen aanwezig zijn. Thermoharders kunnen ook ontstaan als er in het monomeer meerdere reactieve groepen aanwezig zijn. 19 Module 6 “Organische chemie” Antwoorden § 8 – Polycondensatie 1 2 Nylon-6,10 staat voor de 6 koolstofatomen van het diamine (1,6-hexaandiamine) en de 10 voor de 10 koolstofatomen van het dicarbonzuur (decaandizuur). 3 4 1,6-hexaandiamine decaandizuur 5 ~NH–(CH2)5–C~ ║ O 6 Nylon-6 is gemaakt van één monomeer met 6 koolstofatomen. 7 12-aminododecaanzuur of H2N–(CH2)11COOH Wat je na deze paragraaf moet weten / kunnen: Polyesters ontstaan bij de koppeling van een hydroxylgroep en een carboxylgroep onder afsplitsing van water. De monomeermoleculen bevatten zowel de –OH groep als de –COOH groep. Polyamiden ontstaan bij de koppeling van een aminogroep en een carboxylgroep onder afsplitsing van water. De monomeermoleculen bevatten zowel de –NH2 groep als de – COOH groep. Karakteristieke groep van de polyamiden is de peptide/amide binding. Bij copolymerisatie is er meer dan één monomeer aanwezig. 20 Module 6 “Organische chemie” Antwoorden § 9 – Voeding 1 Zie tabel 67B2: α-linoleenzuur C18H30O2 arachidonzuur C20H32O2 2 Zie tabel 67C1 voor de essentiële aminozuren, voetnoot 2► onderaan. Zie tabel 66A voor de systematische namen. 3 MgCl2 4 KNO3 5 Ca3(PO4)2 6 Handhaven lichaamstemperatuur en spierarbeid 7 C12H22O11 + 12 O2 → 12 CO2 + 11 H2O 8 2 C18H34O2 + 51 O2 → 36 CO2 + 34 H2O 9 Katalysator 10 (C6H10O5)n + n H2O → n C6H12O6 Wat je na deze paragraaf moet weten / kunnen: Voedingsstoffen zijn in te delen in brandstoffen (koolhydraten en vetten), bouwstoffen (eiwitten en mineralen) en beschermende stoffen (vitaminen). Koolhydraten zijn verbindingen tussen de elementen koolstof, waterstof en zuurstof (zie BINAS tabel 67A). Hun algemene formule is: Cx(H2O)y. Koolhydraten worden door de planten opgebouwd via fotosynthese. Vetten zijn, chemisch gezien, triglyceriden. Dit zijn esters van glycerol en vetzuren. Essentiële vetzuren zijn vetzuren die het lichaam niet zelf kan aanmaken uit andere vetzuren, terwijl het lichaam ze wel nodig heeft om normaal te kunnen functioneren. Dit betekent dat ze via de voeding moeten worden ingenomen. Onder eiwitten of proteïnen verstaan we stoffen, die uit aminozuren zijn opgebouwd. Eiwitten vormen het bouwmateriaal van dierlijke wezens. Spieren, bloed en organen bestaan in hoofdzaak uit eiwitten. Enkele hormonen en alle enzymen zijn eiwitten. In totaal nemen aan de bouw van een voedingseiwit ongeveer 20 verschillende aminozuren deel. Van de 20 aminozuren zijn er 10 essentieel; essentiële aminozuren zijn aminozuren die niet in het lichaam van de mens kunnen worden gemaakt. Deze behoren daarom in voldoende mate in het voedsel aanwezig te zijn. Niet-essentiële aminozuren kunnen in de lever uit andere aminozuren worden gevormd. 21 Module 6 “Organische chemie” Antwoorden § 10 – Vetten en zepen 1 H2C – OH │ HC – OH │ H2C – OH 2 + 3 HO – C – C17H33 ║ O O ║ H2C – O – C – C17H33 │ → C17H33 – C – O – CH ║ │ O H2C – O – C – C17H33 ║ O O ║ H2C – O – C – C17H33 │ C17H33 – C – O – CH + 3 H2 ║ │ O H2C – O – C – C17H33 ║ O → + 3 H2O O ║ H2C – O – C – C17H35 │ C17H35 – C – O – CH ║ │ O H2C – O – C – C17H35 ║ O 3 De molecuulformule van glyeryltrioleaat is C 57H104O6, de molmassa is dus 885,4 g mol-1. 75 g glyeryltrioleaat is 75 g / 885,4 g mol-1 = 0,0847 mol. De molverhouding glyeryltrioleaat : waterstof = 1 : 3. Er is dus 3 x 0,0847 = 0,254 mol waterstof nodig. Dit is 24,0 dm3 mol-1 x 0,254 mol = 6,10 dm3 waterstof. 4 O ║ H2C – O – C – C17H35 │ C17H35 – C – O – CH ║ │ O H2C – OH O ║ H2C – O – C – C17H35 │ HO – CH │ H2C – O – C – C17H35 ║ O 5 1,2-glyceryldistearaat 1,3-glyceryldistearaat O ║ H2C – O – C – C17H35 H2C – OH │ │ C17H35 – C – O – CH + 3 OH¯ → HC – OH + 3 C17H35 – C – O‾ ║ │ │ ║ O H2C – O – C – C17H35 H2C – OH O ║ O Let op: de Na+ ionen zijn tribune ionen en komen niet in de reactievergelijking! 22 Module 6 “Organische chemie” Antwoorden Wat je na deze paragraaf moet weten / kunnen: Eetbare oliën en vetten ontstaan als 1,2,3-propaantriol (glycerol) en vetzuur in de molverhouding 1:3 met elkaar reageren. De hydrolyse van vetten is een evenwichtsreactie en verloopt erg langzaam. Als vetten worden gekookt met kali– of natronloog dan reageert de base met het vetzuur, zodat de teruggaande reactie niet meer mogelijk is. Deze reactie heet verzeping, omdat deze reactie plaats vindt bij de productie van zeep uit vet en loog. Bij deze verzeping ontstaan glycerol en natrium- of kaliumzouten van diverse vetzuren. 23 Module 6 “Organische chemie” Antwoorden § 11 – Koolhydraten 1 De algemene formule van de koolhydraten CnH2mOm kan ook geschreven worden als Cn(H2O)m 2 De repeterende eenheid is C6H10O5 dus de formule van zetmeel wordt (C6H10O5)n 3 n C6H12O6 → (C6H10O5)n + n H2O 4 Sacharose hydrolyseert in een molecuul glucose en fructose (allebei C 6H12O6), dus: C12H22O11 + H2O → C6H12O6 + C6H12O6 5 De systematische naam van glucose (zie tabel 66A) is 2,3,4,5,6-pentahydroxyhexanal. De systematische naam van fructose (zie tabel 66A) is 1,3,4,5,6-pentahydroxy-2-hexanon. 6 De ringvorm van glucose “springt open” en wel tussen C(1) en het O-atoom in de ring. Daarbij verhuist er één waterstofatoom van C(1) naar C(5): Wat je na deze paragraaf moet weten / kunnen: Tot de koolhydraten behoren fructose, glucose, sacharose (kristalsuiker) en zetmeel. Glucose en fructose zijn monoschariden, ook wel enkelvoudig suikers genoemd. Twee monosachariden kunnen onder afsplitsing van water aan elkaar gekoppeld worden tot een disacharide. Uit de monosachariden kunnen door polycondensatie ook polysachariden ontstaan. Voorbeelden hiervan zijn amylose (zetmeel) en cellulose. 24 Module 6 “Organische chemie” Antwoorden § 12 – Eiwitten 1 Leu = 2-amino-4-methylpentaanzuur Gly = (2-)aminoethaanzuur 2 Leu heeft een asymmetrisch koolstofatoom en Gly niet. 3 H3C – CH – CH3 H3C – CH – CH3 │ │ CH2 CH2 H │ │ │ H2N – CH – C – OH + H2N – CH2 – C – OH → H2N – CH – C – N – CH2 – C – OH + H2O ║ ║ ║ ║ O O O O 4 H3C – CH – CH3 │ H CH2 │ │ H2N – CH2 – C – N – CH – C – OH ║ ║ O O 5 Aminozuren bevatten meer polaire groepen / bindingen (meer NH / OH bindingen). 6 Cys en Met zijn de zwavelhoudende aminozuren. 7 Bij het koken ontvouwen eiwitten zich en gaat de tertiaire structuur verloren. 8 Bij een hoge pH staat de zure -COOH groep een proton af en ontstaat er de negatief geladen COO− groep. 9 Rangschik de vijf fragmenten als volgt onder elkaar: Leu-Phe-Pro Pro-Val-Orn Val-Orn-Leu Orn-Leu-Phe Phe-Pro-Val Dit levert een volgorde op waarin de molverhouding (nog) niet klopt (Orn komt slechts 1x voor en de andere 4 aminzuren 2x): Leu-Phe-Pro-Val-Orn-Leu-Phe-Pro-Val 10 Molvolume bij 310 K is: (310K / 273K) x 22,41 dm3 mol-1 = 25,45 dm3 mol-1 63,6 cm3 N2 / 25,45 cm3 mmol-1 = 2,5 mmol Bij de reactie ontstaat voor elke NH2 groep één molecuul N2: molverhouding = 1:1 Aantal vrije NH2 groepen per molecuul gramicidine-S = 2,5 mmol / 1,25 mmol = 2 11 In een ringstructuur worden alle NH2 groepen aan het tweede koolstofatoom gebruikt voor het vormen van de peptide binding en zijn dus verdwenen. Het enige aminozuur met een ‘extra’ NH2 groep is ornithine. Er moeten dus per molecuul gramicidine-S twee moleculen ornithine voorkomen. Dat betekent dat van alle andere aminozuren er ook twee moleculen moeten voorkomen, want van alle aminozuren blijkt immers even veel mol voor te komen. 25 Module 6 “Organische chemie” Antwoorden De ring bestaat dus uit 10 aminozuren: Phe – Pro – Val │ │ Leu Orn │ │ Orn Leu │ │ Val – Pro – Phe Wat je na deze paragraaf moet weten / kunnen: Eiwitten binnen worden tijdens de spijsvertering door hydrolyse afgebroken tot aminozuren. Kenmerkend voor de aminozuren uit voedsel, dat het allemaal 2-aminozuren zijn: de –NH2 groep is altijd gebonden aan het 2e koolstofatoom. We noemen deze aminozuren de natuurlijke aminozuren. Hiervan zijn er 20 bekend. Lichaameigen eiwitten worden uit natuurlijke aminozuren gemaakt door polycondensatie, waarbij –NH2 groepen reageren met –COOH groepen onder afsplitsing van water. In deze eiwitten (ook wel polypeptiden genoemd) komen peptide bindingen voor. De ‘besturing’ van de eiwitsynthese is gevestigd in de celkern, waar zich de chromosomen bevinden, die op hun beurt zijn opgebouwd uit genen. Ieder gen is verantwoordelijk voor de aanmaak van een bepaal eiwit. De stoffen die daarbij de hoofdrol spelen zijn de nucleïnezuren DNA en RNA. De primaire structuur van eiwitten is de aminozuurvolgorde. De secundaire structuur is het ontstaan van een opgerolde structuur, de zogenaamde αhelix, die door waterstofbruggen tussen de N—H en de C═O groepen in stand gehouden wordt. De tertiaire structuur ontstaat doordat de α-helixen op hun beurt weer gevouwen worden door de vorming van zwavelbruggen of ionbindingen. Bij sommige eiwitten is er ook nog een quaternaire structuur aanwezig als een gevolg van het feit dat meerdere eiwitketens een eiwitcomplex vormen. 26 Module 6 “Organische chemie” Antwoorden § 13 – DNA en RNA 1 2 3 Bij een pH = 7,0 ligt het voor de hand, dat de H+ (de Kz waarde van fosforzuur is 6,9 10-3) van de HPO4 groep is afgesplitst. De oplosbaarheid van DNA neemt hierdoor toe, omdat het polaire karakter groter wordt. 4 Tegenover een C komt een G, tegenover een T een A en tegenover een A een U. Het mRNA heeft de basenvolgorde: G-C-A-U-U-C-A-A-A-G-U-C 5 De stukjes tRNA zijn: CGU, AAG, UUU, CAG 6 De eiwitvolgorde is: Ala-Phe-Lys-Val 7 Het mRNA heeft nu de basenvolgorde: G-C-A-G-U-C-A-A-A-G-U-C De stukjes tRNA zijn dan: CGU, CAG, UUU, CAG Daarbij hoort de eiwitvolgorde: Ala-Val-Lys-Val 8 Er zijn 4 basen. Als je per aminozuur 2 basen nodig hebt, kun je 4 2 = 16 verschillende aminozuren coderen. Dat is te weinig. Bij 3 basen per aminozuur heb je 4 3 = 64 mogelijkheden. Dat is meer dan voldoende. 9 10 In L-dopa komt een asymmetrisch koolstofatoom voor en in dopamine niet. 27 Module 6 “Organische chemie” Antwoorden 11 Voorbeelden van juiste antwoorden zijn: De enzymremmer bindt zich (sterker) aan het enzym (dan L-dopa). Daardoor is de ruimtelijke structuur van het enzym veranderd en past een molecuul L-dopa er niet meer in. De enzymremmer heeft zich zodanig gebonden aan het enzym dat het actieve centrum is geblokkeerd. Het enzym heeft voorkeur om de enzymremmer om te zetten. Daardoor is het enzym niet beschikbaar om L-dopa om te zetten. 12 13 Voorbeelden van juiste antwoorden zijn: Aan het stikstofatoom van de proline-eenheid in ~ Ala – Pro – Ala ~ is geen waterstofatoom gebonden dat een binding zou kunnen vormen met een C = O groep van een andere peptidebinding. Aan het stikstofatoom van de proline-eenheid in ~ Ala – Pro – Ala ~ is geen waterstofatoom gebonden dat een waterstofbrug zou kunnen vormen. 14 Het aflezen van aminozuur 166 begint bij het basenpaar met nummer 3 × 165 + 2. Het middelste basenpaar in het triplet is anders. Dit leidt tot de conclusie dat het basenpaar met nummer 497 is gemuteerd. 15 De middelste base in het codon in het m-RNA voor leucine is telkens een U en voor proline een C. Dus in de matrijsstreng van het DNA zit op het gen voor normaal DJ-1 een A en in het gen met de puntmutatie een G. In de coderende streng van het DNA zit op het gen voor normaal DJ-1 een T en in het gen met de puntmutatie een C. Dit leidt tot de conclusie dat op het gen met de puntmutatie het basenpaar G ··· C voorkomt op de plaats waar in het normale gen het basenpaar A ··· T zit. De eerstgenoemde base van elk basenpaar zit op de matrijsstreng en de andere op de coderende streng. Wat je na deze paragraaf moet weten / kunnen: Een DNA-molecuul bestaat uit twee lange strengen van nucleotiden, die samen zich buigen tot een dubbele helix. De twee strengen zijn aan elkaar verbonden door zogenaamde baseparen. Een basepaar verbindt twee tegenover elkaar liggende nucleotiden. De volgorde van nucleotiden in een streng wordt een sequentie genoemd. Omdat er zeer veel sequenties mogelijk zijn, kan de volgorde van nucleotiden unieke erfelijke informatie verschaffen. Aan de hand van de genetische code kan de DNA-sequentie van een gen vertaald worden in de aminozuursequentie van een eiwit. Dit proces wordt eiwitexpressie genoemd. Bij de transcriptie wordt het DNA van een gen eerst gekopieerd naar mRNA, en het mRNA wordt vervolgens bij de translatie vertaald naar een eiwit. Voor het DNA zijn er 4 verschillende basen: guanine, cytosine, adenine en thymine, afgekort met respectievelijk G, C, A en T. In het DNA kunnen twee soorten basenparen gevormd worden: A-T en C-G. 28 Module 6 “Organische chemie” Antwoorden § 15 – Voorbeeld proefwerkopgaven Opmerking: bij een aantal proefwerkopgaven is de carboxylgroep voor het gemak als ‘COOH’ weergegeven. Als er op een toets of examen gevraagd wordt naar een structuurformule, moet de carboxylgroep echter worden weergegeven met: 1 Propeenzuur. 2 n C3H4O2 → (C3H4O2)n 3 De crosslinking agent bevat drie C=C bindingen, die kunnen reageren met propeenzuur en kunnen op deze manier polymeerketens aan elkaar koppelen. 4 H H | | ~C—C~ | | H C═O │ OH 5 + Na+OH− → H H | | ~C—C~ + H2O | | H C═O │ O−Na+ De volgende twee stappen worden initiatie stappen genoemd, omdat ze het polymerisatieproces op gang brengen. R—O—O—R → 2 R—O• R—O• + H─Br → R—O—H + Br• 6 De volgende twee stappen worden propagatie stappen genoemd, omdat ze de voortgang van het polymerisatieproces weergeven. CH3 Br CH3 │ │ │ Br• + CH2═C─CH3 → CH2─C─CH3 • Br CH3 Br CH3 │ │ │ │ CH2─C─CH3 + H─Br → CH2─CH─CH3 + Br• • 7 Omdat er tijdens de reactie drie radicalen worden gevormd zijn er in totaal zijn er zes terminatie reacties mogelijk: 2 R—O• → R—O—O—R 2 Br• → Br2 R—O• + Br• → R—O—Br 29 Module 6 “Organische chemie” Antwoorden Br CH3 Br CH3 │ │ │ │ CH2─C─CH3 + Br• → CH2─C─CH3 • │ Br Br CH3 Br CH3 │ │ │ │ CH2─C─CH3 + R—O• → CH2─C─CH3 • │ O─R Br CH3 Br CH3 │ │ │ │ 2 CH2─C─CH3 → CH2─C─CH3 • │ CH2─C─CH3 │ │ Br CH3 8 Behalve bij de eerste terminatie reactie ontstaan er bij de andere vijf terminatie reacties producten die niet op een andere manier kunnen zijn ontstaan. 9 O ║ H2C – O – C – C17H33 │ C17H33 – C – O – CH + 3 OH¯ ║ │ O H2C – O – C – C17H33 ║ O → H2C – OH │ HC – OH │ H2C – OH + 3 C17H33 – C – O‾ ║ O Let op: de Na+ ionen zijn tribune ionen en komen niet in de reactievergelijking! 10 11 O ║ H2C – O – C – C17H33 │ C17H33 – C – O – CH + 3 I2 ║ │ O H2C – O – C – C17H33 ║ O → O ║ H2C – O – C – C17H33I2 │ C17H33I2 – C – O – CH ║ │ O H2C – O – C – C17H33I2 ║ O Bereken eerst de molmassa van glyceryltrioleaat: M = 885,4 g mol-1. Daarna het aantal mol glyceryltrioleaat: 100 g / 885,4 g mol-1 = 0,113 mol. Molverhouding glyceryltrioleaat : jood = 1 : 3. Er is dus 0,339 mol jood nodig. Dit komt overeen met 0,339 mol x 253,8 g mol-1 = 86,0 gram jood. 30 Module 6 “Organische chemie” Antwoorden 12 H COOH │ │ C═C │ │ HOOC H 13 H COOH H COOH │ │ │ │ C═C + Br2 → Br─C*─C*─Br │ │ │ │ HOOC H HOOC H 14 In principe ontstaat een deeltje met twee asymmetrische koolstofatomen en een intern spiegelvlak, dat zich bevindt tussen deze twee atomen in. Door het interne spiegelvlak zijn er geen 22 = 4 maar 3 stereo-isomeren (zie onderzoek 3 van §5). Door het reactiemechanisme van een additie reactie is hier echter wel wat meer aan de hand. Ga met behulp van molecuul modellen na dat de additiereactie van broom aan fumaarzuur twee spiegelbeeld isomeren oplevert en dat bij de additiereactie van broom aan maleïnezuur (zie vraag 17) de isomeer ontstaat met het interne spiegelvlak. Het is even puzzelen, maar dan heb je wel wat! Vraag je docent om uitleg als je er niet uitkomt. 15 H COOH H COOH │ │ │ │ C═C + H2O → H─C─C*─OH │ │ │ │ HOOC H HOOC H Merk op dat het product nu slechts één asymmetrisch koolstofatoom bevat. 16 Met een polarimeter kan de optische activiteit worden gemeten. Een racemisch mengsel vertoont geen optische activiteit. Op deze manier is het vrij eenvoudig vast te stellen via welk mechanisme de reactie is verlopen. 17 HOOC COOH │ │ C═C │ │ H H 18 Tussen de COOH groepen kunnen waterstofbruggen gevormd worden. In beide isomeren komen de twee COOH groepen voor. Bij maleïnezuur zitten de COOH groepen naast elkaar aan ‘dezelfde kant’ van de C═C binding (cis) en bij fumaarzuur zitten ze schuin tegenover elkaar (trans). Daardoor zijn de eigenschappen van de 2 isomeren totaal verschillend. Terwijl maleïnezuur oplosbaar is in water is fumaarzuur onoplosbaar in water. Verder is het smelpunt totaal verschillend (137 °C tegenover 287°C voor fumaarzuur). Deze verschillen in eigenschappen kunnen herleid worden naar de hoeveelheid en sterkte van de waterstofbruggen. Maleinezuur kan interne waterstofbruggen vormen, terwijl dit bij fumaarzuur niet het geval is. De moleculen van fumaarzuur kunnen daarentegen veel beter intermoleculaire verbindingen aangaan. Hierdoor blijven de moleculen van fumaarzuur dichter bijeen en ligt het kookpunt hoger. Door het verschil in oplosbaarheid en kookpunt kun je de twee isomeren dus scheiden door extractie of destillatie. 19 2-hydroxypropaanzuur 31 Module 6 “Organische chemie” Antwoorden 20 21 C6H12O6 → 2 C3H6O3 22 23 24 De polymerisatie van melkzuur is een voorbeeld van verestering, waarbij een OH groep reageert met een COOH groep onder afsplitsing van water. Het gaat hier dus om een polycondensatie reactie. 25 De repeterende eenheid is weergegeven in de antwoorden van vraag 19 en 23: (C 3H4O2)n 26 (C3H4O2)n + 3n O2 → 3n CO2 + 2n H2O 27 28 Bij de polymerisatie van tetrafluoretheen verdwijnen de dubbele bindingen en is er dus sprake van polyadditie. 29 Teflon is een thermoplast, want er zijn geen ‘dwarsverbindingen’ tussen de polymeerketens en heeft dus geen netwerkstructuur. 30 Teflon is bijzonder weinig reactief en heeft een vrij hoog smeltpunt (327 °C). 31 Het andere deeltje is het acetaat-ion: 32 Module 6 “Organische chemie” Antwoorden 32 2-amino-3,4,5,6-tetrahydroxy-hexanal 33 Bereken eerst het aantal mmol stikstof: 35 cm3 / 25 cm3 mmol-1 = 1,4 mmol De molverhouding N2 : C8H13NO5 (eenheid met NH-CO-CH3) = 1 : 1 Dus ook 1,4 mmol C8H13NO5 eenheden met een molmassa van 203,2 g mol-1 Aantal mg C8H13NO5 eenheden is dus 1,4 mmol x 203,2 g mol-1 = 284,5 mg Aantal mg C6H11NO4 (eenheid met NH2) eenheden is 380 mg – 284,5 mg = 95,5 mg Berekening aantal mmol C6H11NO4 eenheden: 95,5 mg / 161,2 mg mmol-1 = 0,59 mmol Molverhouding C8H13NO5 : C6H11NO4 = 1,4 : 0,59 = 1,0 : 0,42 33 Module 6 “Organische chemie” Antwoorden Samenvatting Module 6 1 Koolwaterstoffen Koolwaterstoffen kunnen verdeeld worden in verzadigde en onverzadigde koolwaterstoffen. Alkanen behoren tot de eerste groep en voldoen aan de algemene formule CnH2n+2. Verzadigde koolwaterstoffen kunnen ook ringvormig zijn. Deze cyclische koolwaterstoffen noemt men de cycloalkanen en voldoen aan de algemene formule CnH2n. Onverzadigde koolwaterstoffen bevatten één of meer dubbele of zelfs of drievoudige koolstofkoolstof bindingen en hebben daardoor minder waterstofatomen dan verzadigde koolwaterstoffen. De homologe reeksen van de alkenen (C nH2n) en alkynen (CnH2n-2) behoren tot deze groep. Bij kraken ontstaan uit grote alkanen koolwaterstoffen met kortere koolstofketens. Stoffen met een benzeenring noemen we aromaten. Niet cyclische koolwaterstoffen zijn alifatische verbindingen. 2 3 Homologe reeks van de alkanen n molecuulformule naam 1 CH4 Methaan 2 C2H6 Ethaan 3 C3H8 Propaan 4 C4H10 Butaan 5 C5H12 Pentaan (penta = 5) 6 C6H14 Hexaan (hexa = 6) 7 C7H16 Heptaan (hepta = 7) 8 C8H18 Octaan (octa = 8) Isomerie en systematische naamgeving (zie ook BINAS tabel 66) Isomeren zijn verschillende stoffen met verschillende structuur, maar met dezelfde molecuulformules. Dit zijn in het kort de regels voor de systematische naamgeving: 1. Zoek de langste koolstofketen op, dit is de ‘hoofdketen’. De naam van de hoofdketen wordt de ‘stamnaam’. 2. Kijk welke atomen of zijgroepen (anders dan waterstof) aan de hoofdketen vast zitten. Deze atomen of zijgroepen zullen benoemd moeten worden. Kijk vervolgens aan welk koolstofatoom van de hoofdketen deze zijgroepen bevinden. Deze worden in de systematische naam aangegeven met een zo laag mogelijk plaatsnummer. Als er geen verwarring mogelijk is, mag je het plaatsnummer weglaten. 34 Module 6 “Organische chemie” Antwoorden 3. Als er meer zijgroepen zijn, wordt in de naamgeving—onafhankelijk van de Griekse numerieke voorvoegsels—de alfabetische volgorde aangehouden. 4. Bij de aanwezigheid van meer dan één vertakking of karakteristieke groep (zie §6.3) die met een plaatsnummer moet worden aangeduid, moeten de plaatsnummers achter elkaar worden gezet in opklimmende waarde. De juiste nummering is die nummering waarbij het zo gevormde getal het kleinst is. 4 Karakteristieke groepen Bestudeer het schema van pag. 11 met een overzicht van alle karakteristieke groepen en hun naamgeving. Zie ook BINAS tabel 66. 5 Oxidatie van alcoholen Bij een primair alcohol is de -OH groep gebonden is aan een -CH2 groep. Bij een secundair alcohol is de -OH groep gebonden aan een -CH groep. Bij een tertiair alcohol is de -OH groep gebonden aan een -C groep zonder H’s. Alcoholen kunnen als reductor reageren met sterke oxidatoren: Een primair alcohol wordt door een oxidator omgezet in een aldehyde. Het aldehyde dat ontstaat na oxidatie van een primair alcohol kan zelf weer worden omgezet in een alkaanzuur. Voor deze reactie is echter wel de aanwezigheid van water noodzakelijk. Een secundair alcohol wordt door een oxidator omgezet in een keton. Een tertiair alcohol kan niet worden geoxideerd. 6 Stereo isomerie Als een C-atoom wordt omringd door vier enkele bindingen, treedt tetraëdrische omringing op. De bindingshoeken zijn 109,5o. Als een C=C of C=O binding aanwezig is bevinden de andere bindingen zich in hetzelfde platte vlak. De bindingshoeken zijn 120o. Als een C≡C binding aanwezig is liggen de andere bindingen in het verlengde (lineair). De bindingshoeken zijn 180o. Om een enkele binding kunnen groepen vrij draaien. Dubbele en drievoudige bindingen zijn starre bindingen. Bij C=C bindingen komt cis/trans isomerie voor. ‘Cis’ betekent aan ‘aan deze zijde’ en ‘trans’ betekent ‘aan de andere zijde’. Behalve een dubbele en drievoudige binding is een ringstructuur ook star. Daarom kan bij cyclische koolwaterstoffen ook cis/trans isomerie voorkomen. Een andere vorm van stereo isomerie is de optische isomerie of spiegelbeeld isomerie. Dit is het geval bij moleculen, die één of meer asymmetrische koolstofatomen bevatten. Een asymmetrisch C-atoom is een koolstofatoom waar 4 verschillen atomen of groepen aan vast zitten en wordt in de structuur aangegeven met een sterretje (C*). Als je in een molecuul een asymmetrisch C-atoom aantreft, komen er van die stof twee spiegelbeelden voor: een ‘linksdraaiende’ en een ‘rechtsdraaiende’ isomeer, die beide optisch actief zijn. Met behulp van een polarimeter kun je de optische draaiingshoek te meten van optisch actieve stoffen. 7 Substitutie versus additie Reacties waarbij atomen of groepen worden vervangen door andere atomen of groepen noemen we substitutiereacties. 35 Module 6 “Organische chemie” Antwoorden Bij additiereacties wordt een (relatief) klein molecuul in zijn geheel opgenomen door het molecuul met de dubbele binding (meestal C=C) en ontstaat één nieuw molecuul. Additie reacties vinden plaats bij alkenen. Na de reactie is de dubbele binding verdwenen. Een additie reactie herken je dus aan het verdwijnen van de dubbele binding. Behalve halogenen kunnen ook andere kleine moleculen als waterstof, waterstofchloride en water worden geaddeerd. 8 Esters Esters worden gevormd tijdens de reactie tussen een alcohol en een alkaanzuur. Bij deze reactie wordt een watermolecuul afgesplitst. Daarom wordt dit type reactie ook wel condensatiereactie genoemd. Om een alkaanzuur met een alcohol te laten reageren is geconcentreerd zwavelzuur als katalysator nodig. 9 Plastics Plastics zijn kunststoffen opgebouwd uit zeer grote moleculen, zogenaamde macromoleculen. De meeste plastics worden gemaakt uit één beginstof, die we het monomeer noemen. Polymerisatie reacties kunnen verlopen via twee principes, additie of condensatie. Plastics die bij verwarmen smelten noemen we thermoplasten. De temperatuur waarbij een thermoplast week begint te worden heet het verwekingspunt. Je kunt deze temperatuur beschouwen als het begin van het smeltproces. Plastics die bij verwarmen hard blijven zijn thermoharders. Dit komt door dwarsverbindingen tussen de polymeerketens. Op deze manier ontstaat een starre netwerkstructuur. Voor het maken van een thermoharder heb je niet genoeg aan een gewoon monomeer. Je moet er voor zorgen dat na de polymerisatie in de polymeerketen reactieve groepen aanwezig zijn. Polyesters ontstaan bij de koppeling van een hydroxylgroep en een carboxylgroep onder afsplitsing van water. De monomeermoleculen bevatten zowel de –OH groep als de –COOH groep. Polyamiden ontstaan bij de koppeling van een aminogroep en een carboxylgroep onder afsplitsing van water. De monomeermoleculen bevatten zowel de –NH2 groep als de –COOH groep. Karakteristieke groep van de polyamiden is de peptide binding. Bij copolymerisatie is er meer dan één monomeer aanwezig. 10 Voeding Voedingsstoffen zijn in te delen in brandstoffen (koolhydraten en vetten), bouwstoffen (eiwitten en mineralen) en beschermende stoffen (vitaminen). Koolhydraten zijn verbindingen tussen de elementen koolstof, waterstof en zuurstof (zie BINAS tabel 67A). Hun algemene formule is: Cx(H2O)y. Koolhydraten worden door de planten opgebouwd via fotosynthese. Tot de koolhydraten behoren fructose, glucose, sacharose (kristalsuiker) en zetmeel. Glucose en fructose zijn monoschariden, ook wel enkelvoudig suikers genoemd. Twee monosachariden kunnen onder afsplitsing van water 36 Module 6 “Organische chemie” Antwoorden aan elkaar gekoppeld worden tot een disacharide. Uit de monosachariden kunnen door polycondensatie ook polysachariden ontstaan. Voorbeelden zijn amylose en cellulose. Vetten zijn, chemisch gezien, triglyceriden. Dit zijn esters van glycerol en vetzuren. Essentiële vetzuren zijn vetzuren die het lichaam niet zelf kan aanmaken uit andere vetzuren, terwijl het lichaam ze wel nodig heeft om normaal te kunnen functioneren. Dit betekent dat ze via de voeding moeten worden ingenomen. Vetten ontstaan als 1,2,3-propaantriol (glycerol) en vetzuur in de molverhouding 1:3 met elkaar reageren. De hydrolyse van vetten is een evenwichtsreactie en verloopt erg langzaam. Als vetten worden gekookt met kali– of natronloog dan reageert de base met het vetzuur, zodat de teruggaande reactie niet meer mogelijk is. Deze reactie heet verzeping, omdat deze reactie plaats vindt bij de productie van zeep uit vet en loog. Bij deze verzeping ontstaan glycerol en natrium- of kaliumzouten van diverse vetzuren. Eiwitten of proteïnen zijn stoffen, die uit aminozuren zijn opgebouwd. Eiwitten binnen worden tijdens de spijsvertering door hydrolyse afgebroken tot aminozuren. Kenmerkend voor de aminozuren uit voedsel, dat het allemaal 2-aminozuren zijn: de –NH2 groep is altijd gebonden aan het 2e koolstofatoom. We noemen deze aminozuren de natuurlijke aminozuren. Hiervan zijn er 20 bekend. Lichaameigen eiwitten worden uit natuurlijke aminozuren gemaakt door polycondensatie, waarbij –NH2 groepen reageren met –COOH groepen onder afsplitsing van water. In deze eiwitten (ook wel polypeptiden genoemd) komen peptide bindingen voor. De ‘besturing’ van de eiwitsynthese is gevestigd in de celkern, waar zich de chromosomen bevinden, die op hun beurt zijn opgebouwd uit genen. Ieder gen is verantwoordelijk voor de aanmaak van een bepaal eiwit. De stoffen die daarbij de hoofdrol spelen zijn de nucleïnezuren DNA en RNA. De primaire structuur van eiwitten is de aminozuurvolgorde. De secundaire structuur is het ontstaan van een opgerolde structuur, de zogenaamde α-helix, die door waterstofbruggen tussen de N—H en de C═O groepen in stand gehouden wordt. De tertiaire structuur ontstaat doordat de α-helixen op hun beurt weer gevouwen worden door de vorming van zwavelbruggen of ionbindingen. Bij sommige eiwitten is er ook nog een quaternaire structuur aanwezig als een gevolg van het feit dat meerdere eiwitketens een eiwitcomplex vormen. 11 DNA en RNA Een DNA-molecuul bestaat uit twee lange strengen van nucleotiden, die samen zich buigen tot een dubbele helix. De twee strengen zijn aan elkaar verbonden door zogenaamde baseparen. Een basepaar verbindt twee tegenover elkaar liggende nucleotiden. De volgorde van nucleotiden in een streng wordt een sequentie genoemd. Omdat er zeer veel sequenties mogelijk zijn, kan de volgorde van nucleotiden unieke erfelijke informatie verschaffen. Aan de hand van de genetische code kan de DNA-sequentie van een gen vertaald worden in de aminozuursequentie van een eiwit. Dit proces wordt eiwitexpressie genoemd. Bij de transcriptie wordt het DNA van een gen eerst gekopieerd naar mRNA, en het mRNA wordt vervolgens bij de translatie vertaald naar een eiwit. Voor het DNA zijn er 4 verschillende basen: guanine, cytosine, adenine en thymine, afgekort met respectievelijk G, C, A en T. In het DNA kunnen twee soorten basenparen gevormd worden: A-T en C-G. 37