Vormgevers van allure. Buitenwijken van het Interbellum.

advertisement
2006-M07-058-KINGMA
19-04-2006
10:59
Pagina 58
Buitenplaatsen voor burgers is een serie van vijf bijdragen van Joost Kingma over
de razend populaire Nederlandse buitenwijken uit de jaren twintig en dertig van de
vorige eeuw. Deze keer wordt de rol van de vormgevers onder de loep genomen.
BUITENWIJKEN VAN HET INTERBELLUM
Vormgevers van allure
Een cruciale invloed op de succesvolle buitenwijken en villadorpen van het interbellum hadden
de vormgevers. Ontwerpers als Zocher, Springer en Copijn, die in de negentiende eeuw de basis
legden voor de romantische landschapsstijl. Stedenbouwers en architecten als Berlage, Granpré
Molière en Dudok, met zeer gevarieerde ontwerpen en een unieke balans tussen romantische
schoonheid en rationele functionaliteit.
door Joost Kingma
Er zijn vele factoren die voor de kwaliteit en daarmee de
blijvende populariteit van de wijken uit de jaren twintig
en dertig hebben gezorgd. Inzicht in deze factoren kan
ons in de komende decennia helpen bij de kwaliteitsslag
die nodig is voor het vormgeven van het ‘landstedelijk’
woonmilieu van de toekomst. Vraag is wat de invloed
was van de betrokken vormgevers van ‘groen’ en ‘rood’,
zoals landschapsarchitecten, stedenbouwers en woonhuisarchitecten.
Buiten wonen verandert van een klein aantal
villa’s in een park naar een suburbane
woonwijk met groene woonallure
De groene gordels
De landschapsontwerpen van de wijken uit de jaren dertig vinden hun oorsprong in de landschapsstijl van de
Jacob van Gaesbeeklaan in Driebergen, een voorbeeld van een slingerende laan
met bermen, grote gevel-op-gevel afstand en ruime kavels
58 |
NR.
7 - 27 APRIL 2006 |
PROPERTYNLMAGAZINE
IN ’T KORT
Invloed landschapsstijl parken op jaren ‘30-wijken
Na WO2 neemt kavelgrootte per villa af
Karakteristiek: romantische stijl en functionalisme
parken die in de negentiende eeuw in Nederland verrezen. Dat gebeurde op de plaats waar door afbraak van de
stadswallen als gevolg van de Vestingwet van 1874 ruimte ontstond voor stedelijke uitbreiding. De eerste stad
die vooruitlopend op deze landelijke ontwikkeling zo
een prachtige groene gordel kreeg was Arnhem. Daar
ontwierp de bekende tuinarchitect J.D. Zocher in de eerste decennia van de negentiende eeuw een fraai park
met waterpartijen, slingerende wandelpaden en veel
groen op de plaats van de voormalige buitenwallen en
singels. Vanaf 1830 verschenen aan de binnensingels
herenhuizen voor welgestelde lieden met behoefte aan
frisse buitenlucht en weidse vergezichten. Vele steden
volgden dit voorbeeld en ontwierpen luxe woonomgevingen op de afgebroken stadswallen. Vanaf 1874 nam
dit een grote vlucht.
De schilderachtige Engelse landschapstijl die hier in
zwang was werd vervolgens ook toegepast op de villaparken voor de stedelijke elite die tot ontwikkeling kwamen
buiten de wallen en langs het zich snel uitbreidende net
van spoorwegen en (paarden)tramlijnen. Ontwerpers
als Springer en Copijn waren populair bij de landgoedeigenaren en exploitatiemaatschappijen die deze villaontwikkeling vormgaven.
Kenmerkend voor deze stedelijke uitbreidingen waren
middelgrote villa’s in een landschappelijk zeer ruime
setting. Elke villa was een landgoed of buitenplaats op
2006-M07-058-KINGMA
19-04-2006
10:59
Pagina 59
|
WONINGMARKT
klein formaat. De villa’s van deze nouveaux riches van
de industrialisatie- en kolonisatiegolf van de ‘korte’
negentiende eeuw werden op ruime grondstukken ontworpen. Slingerende lanen, waterpartijen, veel plantsoenen, rosaria en monumentale bomen. Speelsheid,
afwisseling, schoonheid en gezondheid. Kortom, wonen
in een lommerrijk park.
Schaalverkleining
Met de verdere democratisering van het buiten wonen
neemt de gemiddelde kavelgrootte van de villa’s af. Zijn
in de villaparken van rond de eeuwwisseling nog minimale kavelgroottes van tenminste 1000 m2 voorgeschreven, in de jaren na de Eerste Wereldoorlog worden vooral wijken gebouwd voor de middenklasse met kavelgroottes die variëren tussen de 1000 en 400 m2.
Tegelijk neemt ook het gemiddelde aantal woningen per
hectare toe. Door deze schaalverkleining is er minder
ruimte voor groen op de eigen kavel. Dit wordt voor een
deel gecompenseerd door de ruimte die er is voor
monumentaal groen in de straatprofielen en de overige
openbare ruimte. De bouwers moeten wel, want ze verkopen ‘buiten wonen’ aan de stedeling.
Op deze wijze zien we dat in het interbellum een
omslagpunt wordt bereikt in het buiten wonen van een
klein aantal villa’s in een park naar een suburbane
woonwijk met een stevige groene woonallure. De buitenwijken na de Tweede Wereldoorlog zullen definitief
een urbaan karakter krijgen.
Einheitliche Blockfront
De Romeinse bouwkundige Vitruvius zag venustas
(schoonheid) naast firmitas (stevigheid) en utilitas
(gebruikswaarde) als een belangrijke component van de
bouwkunde. In de esthetische visie van onder meer de
Duitse stedenbouwers Camillo Sitte (1843-1904) en
Henrici (1904, Beiträge zur praktischen Ästhetik im
Städtebau) leidde het streven naar schoonheid tot ware
schilderachtigheid. Veel van hun ideeën werden ontleend aan de middeleeuwse stad. De Duitse architect en
kunsthistoricus A.E. Brinckmann (1881-1958) was een
classicist vergeleken met de romanticus Sitte. Zijn stedenbouwkundige ontwerpen kenmerkten zich door
monumentale statigheid.
De esthetische visies van deze Duitse architecten hadden, naast de Amerikaanse City Beautiful-beweging in
Chicago, een grote invloed op de vader van de
Nederlandse stedenbouw, Hendrik Petrus Berlage
(1856-1934). Hij had een vernietigend oordeel over de
slechte stedenbouw van de negentiende eeuw: ‘De gehele stedenbouw van de negentiende eeuw heeft onder
vernietiging van de traditie geleden, kunstwerken doen
verdwijnen en lelijkheden gebracht, die door geen cul-
tuurontwikkeling van eeuwen zijn goed te maken.’ Zo
keek Berlage in het Bouwkundig Weekblad van 1915 terug
op ‘de eeuw der lelijkheid’. Daarmee bedoelde hij uiteraard niet de ontwerpen van Sitte c.s. maar de in allerijl
door speculanten opgetrokken volkswijken van de grote
steden.
Het voedde zijn streven naar schoonheid, wat hij in het
ontwerp van het Plan Zuid in Amsterdam tot uitdrukking bracht. Geleidelijk transformeerde hij zijn visie
Rijksstraatweg in Haren
(Gr.), in 1936 gebouwd in de
stijl van de Delftse School.
Ontwerp van architecten
Wildeboer en Overzet
De verweving van allure met sterk aan de
Nederlandse volksaard appellerende soberheid,
in combinatie met ambachtelijkheid
naar een meer barokke en monumentale opvatting.
Grote invloed op zijn visie had ook de praktische esthetiek van Walter Curt Behrendt. Deze beschreef in zijn
boek Die einheitliche Blockfront als Raumelement in
Stadtbau het belang van de samenhang in het ontwerp
van bouwblokken boven de eigenheid van de individuele woning. Deze ‘eenheid in verscheidenheid’ was voor
Berlage het leidende principe in zijn tweede ontwerp
voor het uitbreidingsplan voor Amsterdam Zuid.
Het omgekeerde, ‘verscheidenheid in eenheid’, is een
van de cruciale kwaliteiten van de buitenwijken uit het
Interbellum.
PROPERTYNLMAGAZINE
|
NR.
7 - 27 APRIL 2006 | 59
2006-M07-058-KINGMA
19-04-2006
10:59
Pagina 61
|
Staalkaart van stedelijke vormgevers
Voor de stedenbouw van de buitenwijken is de opkomst
van de tuinsteden van wezenlijke invloed. Het sociale
idee achter de tuinsteden voor werklieden werd in
Engeland gepropageerd door Ebenezer Howard die in
1902 zijn tuinstadmodel presenteerde. In Nederland
werd deze filosofie uitgedragen door de stedenbouwer
J. Bruinwold Riedel in zijn publicatie Tuinsteden van
1906. In Rotterdam ontwierp de stedenbouwkundige
Granpré Molière op basis hiervan het zeer geslaagde
tuindorp Vreewijk. Als hoogleraar werd hij de geestelijke vader van de Delftse School, die komt tot een synthese van de romantische stijlen van het Engelse landhuis
en de Amsterdamse School, met gebruik van de traditionele baksteen als bouwmateriaal en de rationele stijl
van het functionalisme. Deze unieke balansstijl mag
zich tot op heden op een grote, blijvende populariteit
verheugen, door de verweving van enerzijds allure met
anderzijds sterk aan de Nederlandse volksaard appellerende soberheid, in combinatie met ambachtelijkheid in
materiaalgebruik, detaillering en afwerking.
Zonder de sociale principes, maar uitsluitend gebruikmakend van de ruimtelijke filosofie, werd het ontwikkelen van tuinsteden en tuindorpen een ware hype in de
snel uitbreidende forensenplaatsen van de eerste helft
van de twintigste eeuw.
Een bijzondere plaats werd Bergen aan Zee waar vele
bekende kunstenaars als Charley Toorop en Adriaan
Roland Holst een dromerige, rietgedekte woonstede lieten bouwen door gerenommeerde architecten als J.W.
Hanraath, P.Kramer en C.J. Blaauw. Bergen werd hierdoor een soort staalkaart van de architectuur van de periode 1900 tot 1940.
Centrale schoonheidscommissie
Een dergelijke staalkaart is ook Hilversum. Een toenemend aantal ‘groeisteden’ stelde in de eerste decennia
van de twintigste eeuw een gemeentearchitect aan om
vorm te geven aan samenhang in de plannen van parti-
WONINGMARKT
culiere exploitatiemaatschappijen. Hilversum benoemde in 1915 de architect-stedenbouwkundige Willem
Marinus Dudok (1884-1974) als directeur van Publieke
Werken. De stedenbouwkundige samenhang werd vanaf 1923 in het Gooi bewaakt door een Centrale schoonheidscommissie, een noviteit. Aanleiding hiervoor
waren twee projecten die het natuurschoon van het Gooi
bedreigden, te weten een nieuwe elektrische spoorlijn
naar Amsterdam en de stichting van een tuinstad op de
Gooische hei. Dudok was er zich van bewust dat zijn
taak niet het bouwen van huisjes was, maar van straten
en nog meer van wijken. Hij beschouwde het bouwen
van wijken in een dorp als Hilversum met in 1915 zo’n
35.000 inwoners waarschijnlijk niet als stedenbouw.
‘Vergeleken bij de grootsche vraagstukken van stedenbouwkundige aard is dorpsbouw slechts kamermuziek... maar ook kamermuziek kan wel orkestraal
gedacht zijn.’
In 1924 leidde hij de buitenlandse deelnemers aan het
in Amsterdam gehouden Internationale StedenbouwCongres rond in zijn ‘tuinstad’ Hilversum. Vele waren
sterk onder de indruk van wat ze te zien kregen. Zijn
Plan van Uitbreiding (1927) en zijn opus magnum, het
Karakteristieke details:
klimop, riet gedekte daken
en detaillering met baksteen
‘Vergeleken bij de grootsche vraagstukken
van stedenbouwkundige aard is dorpsbouw
slechts kamermuziek’
Raadhuis (1931), moesten toen nog het definitieve licht
zien. Beide een uitdrukking van de positie die Dudok
innam op het breukvlak van traditie en moderniteit,
zoals het interbellum in stedenbouw en architectuur het
scharnierpunt vormde tussen romantische schilderachtigheid en rationeel functionalisme, gebruikmakend van
de Hollandse baksteen als ultieme uitdrukking van de
eigen identiteit. Met robuuste stevigheid in belijning en
schoonheid in de detaillering.
PROPERTYNLMAGAZINE
|
NR.
7 - 27 APRIL 2006 | 61
Download