28 oktober 2011 - CAR-UWO

advertisement
28 oktober 2011
Eerste Kamer
10/00299
RM/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
GEMEENTE DE RONDE VENEN,
zetelende te Mijdrecht,
EISERES tot cassatie,
advocaten: aanvankelijk mr. E. Grabandt, thans mr. J.P. Heering en mr. L. van den Eshof,
tegen
1. N.V. STEDIN NETTEN UTRECHT, voorheen genaamd Eneco Energie Infra Utrecht N.V.,
2. STEDIN B.V., rechtsopvolgster krachtens fusie van Enbu B.V.,
beide gevestigd te Rotterdam,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaten: mr. R.S. Meijer en mr. A.M. van Aerde.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de Gemeente, SNU en Stedin.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende
stukken:
a. de vonnissen in de zaak 230032/HA ZA 07-850 van de rechtbank Utrecht van 11 juli 2007 en 9 juli
2008;
b. het arrest in de zaak 200.014.655 van het gerechtshof Amsterdam van 15 september 2009.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft de Gemeente beroep in cassatie ingesteld. De
cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
SNU en Stedin hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaten van de Gemeente hebben bij brief van 8 juli 2011 op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
(i) SNU, voorheen genaamd Eneco Energie Infra Utrecht N.V. (hierna Eneco), voordien geheten N.V.
Regionale Energie Maatschappij Utrecht (hierna REMU), rechtsopvolgster onder algemene titel van
Gasbedrijf Centraal Nederland N.V. (hierna GCN), is eigenares en exploitante van diverse gas- en
elektriciteitsnetten in Nederland, onder andere in de gemeente De Ronde Venen.
(ii) GCN heeft op 20 december 1989 een exploitatieovereenkomst met de Gemeente gesloten ter zake
van de haar toebehorende leidingen die liggen in de grond van de Gemeente. De overeenkomst is
aangegaan voor onbepaalde tijd en voorziet niet in opzegging. De overeenkomst voorziet evenmin in
een door GCN te betalen vergoeding voor het hebben van de leidingen in de grond. De overeenkomst
bepaalt dat indien de leidingen op verzoek of door toedoen van de Gemeente moeten worden verlegd
de kosten daarvan voor de Gemeente zijn.
(iii) REMU heeft op 25 mei 1994 een kabelleg-regeling met de Gemeente gesloten ter zake van de
haar toebehorende kabels die liggen in de grond van de Gemeente. Ook deze overeenkomst is
aangegaan voor onbepaalde tijd en ook deze overeenkomst voorziet niet in opzegging.
De overeenkomst voorziet evenmin in een door REMU te betalen vergoeding voor het hebben van de
kabels in de grond. De overeenkomst bepaalt dat, indien de kabels moeten worden verlegd ten
gevolge van werkzaamheden uit te voeren door of vanwege de Gemeente, de kosten daarvan voor de
Gemeente zijn, behoudens indien het gaat om de kosten van het verplaatsen van werken van REMU
ten gevolge van riolerings- en/of reconstructiewerkzaamheden, uit te voeren door of vanwege de
Gemeente in het openbaar belang, in welk geval de kosten voor 50% voor rekening van de Gemeente
zijn en voor 50% voor rekening van REMU.
(iv) Bij brief van 4 juli 2006 heeft de Gemeente Eneco in kennis gesteld van haar besluit de
exploitatieovereenkomst en de kabelleg-regeling (hierna de overeenkomsten) per 19 oktober 2006 op
te zeggen en in plaats daarvan een publiekrechtelijke verordening vast te stellen, waarin de voor alle
nutsbedrijven geldende voorwaarden worden opgenomen in verband met de aanleg, instandhouding
en opruiming van kabels en leidingen in gemeentegrond. De brief vermeldt als redenen voor de
opzegging:
"Ons besluit over het vorenstaande is ingegeven door het feit dat deze oude afspraken voortkomen uit
de periode dat de nutsbedrijven publiekrechtelijke lichamen waren, welke niet meer passen in het
huidige tijdsbeeld. Als gevolg van de wetgeving, zoals de Elektriciteitswet en de Gaswet, is de
energiemarkt de afgelopen jaren geliberaliseerd en is de rolverdeling tussen gemeente en
nutsbedrijven gewijzigd. Als gevolg hiervan is de binding tussen gemeente en nutsbedrijven kleiner
geworden en manifesteren de nutsbedrijven zich tegenwoordig als puur commerciële bedrijven. Bij de
liberalisering van de energiemarkt zijn in de wetten geen bepalingen opgenomen over het liggen en
verleggen van kabels en leidingen. Dit is tegenstelling tot de latere telecomwetgeving, waarbij als
uitgangspunt geldt 'liggen om niet, is verleggen om niet'.
Doordat er via de wetgeving niets is geregeld, heeft u als één van de 'oude' nutsbedrijven in de relatie
met ons als gemeente een bevoorrechte positie ten opzichte van de andere spelers op de
energiemarkt. Deze ongelijkheid achten wij ongewenst en onjuist en is voor ons reden om alle oude
privaatrechtelijke regelingen op dit gebied op te zeggen en te gaan werken via een publiekrechtelijke
verordening, op basis waarvan alle spelers op de energiemarkt op gelijke wijze worden benaderd.
Daarbij speelt mee dat de oude regelingen voor wat betreft nadeelcompensatie niet overeenkomen
met de heden ten dage algemeen geaccepteerde en gebruikelijke regelingen."
(v) Op 19 oktober 2006 heeft de raad van de Gemeente de Leidingenverordening De Ronde Venen
2006 vastgesteld (hierna de Verordening). Dit besluit van de raad is op 25 oktober 2006 gepubliceerd
en per die datum in werking getreden. Op 23 oktober 2006 zijn de betrokken ondernemingen
schriftelijk geïnformeerd over het besluit van de raad, over de voorgenomen publicatie en over de
datum van de inwerkingtreding van de Verordening. Aan Eneco is medegedeeld dat als gevolg
hiervan per die datum de overeenkomsten zijn geëindigd.
(vi) De Verordening houdt in dat de kosten van een eventueel noodzakelijke verplaatsing van
leidingen en kabels niet voor rekening van de gemeente zijn, maar voor de eigenaar ervan. De
Verordening en de daarbij behorende beleidsregels Verlegregeling De Ronde Venen 2006 kennen op
dit laatste slechts een uitzondering als kabels en leidingen minder dan vijftien jaar in de grond liggen.
In dat geval bestaat een aanspraak op nadeelcompensatie, die in genoemde beleidsregels nader
wordt omschreven.
De Verordening heeft geen verandering gebracht in het feit dat SNU geen vergoeding behoeft te
betalen voor het mogen hebben van de leidingen en kabels in de gemeentegrond.
(vii) Stedin verricht werkzaamheden met betrekking tot het beheren van netten voor de distributie en
het transport van elektriciteit en gas en het (doen) uitvoeren van alle taken die op grond van de
bepalingen van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet aan een netbeheerder zijn toebedeeld of
worden toebedeeld. Zij is in de gemeente de netbeheerder. Als zodanig heeft zij geheel of ten dele de
economisch eigendom van de leidingen en kabels van SNU in de gemeente.
3.2 SNU en Stedin hebben zich op het standpunt gesteld dat de opzegging van de overeenkomsten
door de Gemeente niet rechtsgeldig is geweest. Volgens hen zijn, voor zover in dit stadium van de
procedure nog van belang, de redenen van de Gemeente voor de opzegging onvoldoende
zwaarwegend. In deze procedure vorderen zij primair een verklaring voor recht dat de opzegging
zonder rechtsgevolg is gebleven. Subsidiair vorderen zij een verklaring voor recht dat de Gemeente
geen redelijke opzegtermijn in acht heeft genomen en deswege schadeplichtig is.
3.3 De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. Zij heeft overwogen dat duurovereenkomsten die
voor onbepaalde tijd zijn aangegaan en waarin niet is voorzien in opzegging, in beginsel opzegbaar
zijn. Volgens de rechtbank hangt het af van de aard en de inhoud van de overeenkomst in verband
met de omstandigheden van het geval of en in hoeverre bij een opzegging een voldoende
(zwaarwegende) grond en/of schadevergoeding vereist is, en of en in hoeverre een opzegtermijn in
acht moet worden genomen. Zij achtte de door de Gemeente in de brief van 4 juli 2006 genoemde
redenen - dat de energielevering niet meer plaatsvindt vanuit de sfeer van de overheid, maar is
geliberaliseerd en plaatsvindt door private ondernemingen met winstoogmerk en dat de Gemeente,
anders dan ten tijde van de totstandkoming van de exploitatieovereenkomst van 1989, geen
aandeelhouder meer is van thans SNU - voldoende rechtvaardiging voor de opzegging. In de gegeven
omstandigheden achtte de rechtbank de door de Gemeente in acht genomen opzegtermijn van iets
meer dan drie maanden redelijk.
3.4 Het hof heeft geoordeeld dat, nu de overeenkomsten inhouden dat de kosten van verlegging voor
rekening van de Gemeente zijn, deze een relevante waarde vertegenwoordigen voor SNU en Stedin
en dat daarom de eisen van de redelijkheid en billijkheid in verband met de omstandigheden van het
geval meebrengen dat de Gemeente voor de opzegging van de overeenkomsten een voldoende
zwaarwegende grond dient te hebben (rov. 4.8 en 4.9). De gronden van de Gemeente voor de
opzegging, waarvoor het hof vooral verwijst naar de wens om te komen tot een uniform regime voor
alle nutsbedrijven, zijn volgens het hof niet voldoende zwaarwegend. Volgens het hof is daarom niet
van een rechtsgeldige opzegging sprake geweest (rov. 4.10).
3.5.1 Het gaat te dezen om de opzegging van een duurovereenkomst die voor onbepaalde tijd is
aangegaan. Of en, zo ja, onder welke voorwaarden zo'n overeenkomst opzegbaar is, wordt bepaald
door de inhoud daarvan en door de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen. Indien, zoals hier, wet
en overeenkomst niet voorzien in een regeling van de opzegging, geldt dat de overeenkomst in
beginsel opzegbaar is. De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen in verband met de aard en
inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging
slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat (HR 3
december 1999, LJN AA3821, NJ 2000/120). Uit diezelfde eisen kan, eveneens in verband met de
aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval, voortvloeien dat een
bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met
het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding.
3.5.2 De overeenkomsten waar het in deze zaak om gaat, worden daardoor gekenmerkt dat de kabels
en leidingen van SNU in gemeentegrond liggen, zonder dat SNU daarvoor een tegenprestatie
verschuldigd is. De kosten van een noodzakelijke verplaatsing zijn, behoudens de in 3.1 onder (iii)
genoemde uitzondering, voor rekening van de Gemeente. Deze regeling vindt, naar de Gemeente
onweersproken in dit geding heeft aangevoerd, zijn oorzaak in het feit dat de energielevering
voorheen werd gezien als een overheidstaak, die aanvankelijk werd uitgevoerd door bedrijven die deel
uitmaakten van de overheid, en naderhand door vennootschappen waarvan de aandelen volledig in
handen waren van de overheid en die ook overigens door de overheid werden beheerst, zonder
specifiek winstoogmerk. Aan deze situatie is, naar de Gemeente aan de opzegging ten grondslag
heeft gelegd, een einde gekomen met de liberalisering van de energiemarkt.
3.5.3 Indien de opzegging rechtsgeldig is, wordt de verhouding tussen de Gemeente als eigenares
van de grond waarin de kabels en leidingen van SNU liggen en SNU verder beheerst door de in 3.1
onder (v) genoemde Verordening. De situatie dat SNU geen tegenprestatie verschuldigd is voor het
hebben van de kabels en leidingen in de gemeentegrond, wordt onder de Verordening gecontinueerd.
Slechts de regeling van de vergoeding van de kosten van verplaatsing is gewijzigd, in die zin dat nog
slechts de mogelijkheid bestaat van nadeelcompensatie en dat volgens het door de Gemeente
geformuleerde beleid slechts aanspraak op nadeelcompensatie bestaat als de kabels en leidingen
minder dan vijftien jaar in de grond liggen.
3.5.4 In een geval als dit brengen, anders dan het hof oordeelt in rov. 4.8 en 4.9, de eisen van
redelijkheid en billijkheid niet mee dat de Gemeente, in verband met het feit dat de vergoeding van de
kosten van een noodzakelijke verlegging onder de Verordening minder gunstig wordt voor SNU, een
zwaarwegende grond voor de opzegging dient te hebben. Hierbij zij aangetekend dat het hof niet aan
zijn oordeel ten grondslag legt dat SNU en Stedin in hun bedrijfsvoering op enige wijze afhankelijk zijn
van de voortzetting van de regeling van de overeenkomsten, laat staan dat dit in een bijzondere mate
het geval zou zijn. SNU en Stedin hebben dit ook niet aangevoerd. Ook voor het overige stelt het hof
geen omstandigheden vast die zijn oordeel kunnen dragen dat de Gemeente een zwaarwegende
grond voor de opzegging dient te hebben. Het oordeel van het hof geeft derhalve blijk van een
onjuiste rechtsopvatting dan wel is niet naar behoren gemotiveerd.
3.5.5 De onderdelen 1 en 2 van het middel bevatten op het vorenstaande gerichte klachten, die dus
gegrond zijn. De overige onderdelen behoeven geen behandeling.
3.6.1 De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. De afdoening door het hof van de grieven 1 en 2 van
SNU en Stedin is in cassatie niet bestreden.
Grief 3 keert zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de Gemeente de overeenkomsten mocht
opzeggen. Uit het hiervoor overwogene volgt dat deze grief ongegrond is en dat er geen andere
conclusie mogelijk is dan dat de Gemeente voor haar opzegging geen zwaarwegende grond behoefde
te hebben.
3.6.2 Grief 4 keert zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de Gemeente een redelijke
opzegtermijn heeft gehanteerd en dat zij de opzegging niet gepaard heeft behoeven te laten gaan met
een aanbod tot schadevergoeding. Ook deze grief is ongegrond. SNU en Stedin hebben hun
standpunt dat de Gemeente een langere opzegtermijn in acht had moeten nemen of
schadevergoeding had moeten aanbieden, niet onderbouwd met enige concrete stelling waaruit kan
volgen dat in dit geval, gelet op hun belangen, een langere opzegtermijn of een schadevergoeding op
zijn of haar plaats zou zijn geweest. Zij hebben niet aangevoerd bepaalde investeringen te hebben
gedaan die nog moeten worden terugverdiend, of in hun bedrijfsvoering geen rekening te hebben
gehouden, en te hebben kunnen houden, met eventuele omvangrijke kosten van verlegging in de
toekomst, of anderszins tijd of kosten kwijt te zijn met de omschakeling naar de nieuwe situatie die
door de opzegging ontstaat.
3.6.3 De vijfde en laatste grief mist zelfstandige betekenis en behoeft derhalve geen behandeling.
3.7 Uit het vorenstaande volgt dat het eindvonnis van de rechtbank bekrachtigd dient te worden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van gerechtshof te Amsterdam van 15 september 2009;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Utrecht van 9 juli 2008;
veroordeelt SNU en Stedin in de kosten van het hoger beroep en het cassatieberoep, tot op deze
uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot
- in hoger beroep op € 303,-- aan verschotten en € 2.682,-- voor salaris
- in cassatie op € 466,43 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van
Buchem-Spapens, J.C. van Oven, C.E. Drion en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de
raadsheer J.C. van Oven op 28 oktober 2011.
Download