Radicx Vroegtijdige signalering van radicalisering Anniek Verhagen (APS) Maartje Reitsma (KPC Groep) Ine Spee (KPC Groep) ’s-Hertogenbosch/Utrecht, 2010 Deze publicatie is ontwikkeld door KPC Groep, in samenwerking met APS, in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Een woord van dank gaat uit naar de heer S. Lenos van Nuansa, Kennis- en Adviescentrum Polarisatie en Radicalisering, voor zijn waardevolle bijdrage aan deze publicatie. Woord vooraf Voor u ligt een instrument waarmee inzicht verkregen kan worden in het proces van mogelijke radicalisering, activisme en extremisme bij jongeren. Dit zijn grote termen die veelal lastig te duiden zijn. Het begint met het signaleren van het gedrag van de jongere. Gedrag of gedragsveranderingen waarbij docenten, de mentor of anderen in de school een 'niet pluis'-gevoel krijgen. Het gedrag van een jongere roept iets 'ongemakkelijks' op. De vraag is dan: Klopt dit gevoel, waar is het op gebaseerd en hoe kan er op het gedrag van de jongere gereageerd worden? Het is goed dit gevoel, samen met collega's, te onderzoeken. Het instrument is dan ook bedoeld voor alle teams die op concrete wijze met elkaar in gesprek willen, omdat zij zorgen hebben over jongeren rond dit thema of zich willen verdiepen in het proces van radicalisering of extremisme. Dit kunnen mentorenteams zijn, teams gericht op de interne zorgstructuur, externe zorgadviesteams of het managementteam. Het is wel van belang dat degene die de eerste signalering doet en de meeste informatie van de jongere heeft bij de bespreking aanwezig is. Het instrument geeft casuïstiek over vervreemdend en/of mogelijke radicaliserend gedrag en nodigt uit om het gesprek hierover aan te gaan. Welke signalen geeft een jongere af met zijn gedrag? Wanneer is gedrag te duiden als pubergedrag en wanneer moeten we ons als school zorgen maken omdat er sprake lijkt van een proces van radicalisering bij de jongere? En wanneer en hoe moeten dan we ingrijpen? Het instrument biedt de mogelijkheid om gedrag van jongeren te duiden en zorgelijke signalen te herkennen. Hierdoor wordt inzichtelijk of er sprake is van een mogelijk proces van radicalisering of de aanwezigheid van een voedingsbodem voor dit proces. Door met elkaar het gesprek aan te gaan, denkt het team na over de mogelijkheden en de grenzen van de school en ieders rol hierbij. Na gebruik van het instrument heeft het team inzicht in risico- en steunfactoren rond de jongere en handreikingen gekregen hoe deze jongere verder te begeleiden. Het gebruik van het instrument is gericht op het vinden van de juiste begeleiding en hulp voor de jongere. Hoewel radicalisering een veiligheidsrisico met zich mee kan brengen, is dit niet het eerste belang van dit instrument. Het is in eerste instantie ontwikkeld om ‘zorgen’ rond jongeren in beeld te brengen en is pas in een laatste stadium een ‘veiligheidsinstrument’. Dit instrument sluit aan bij de publicatie Puberaal, lastig of radicaliserend? Grensoverschrijdend gedrag van jongeren in het onderwijs (Spee & Reitsma, 2010). Inhoud Woord vooraf 1 Problematisch gedrag of radicalisering 2 1.1 Problematisch gedrag 2 1.2 Radicalisering 2 1.3 Ontwikkelingsstadia van radicalisering 3 1.4 Voedingsbodem 4 2 Ideologie, cultuur en religie, gedrag en relaties/contacten 5 2.1 Ideologie 5 2.2 Cultuur en religie 5 2.3 Gedrag 6 2.4 Relaties/contacten 6 3 Werkwijze 8 3.1 Casussen 8 4 Handleiding bij gebruik Radicx 10 4.1 Gedrag en uitingen 10 4.2 Werkwijze 11 4.3 Nabespreking 14 Literatuur 17 Bijlage – Casussen 19 1 1 Problematisch gedrag of radicalisering? Het woord radicalisme is afgeleid van radix dat wortel betekent. Het verband tussen radicalisme en 'wortels' ligt in de beeldspraak van een systeem als een boom. Wil je de boom verwijderen, dan moet je de wortels meenemen. Wil je een nieuwe structuur die stevig staat 'planten', dan moet je hem in een gedegen systeem doen wortelen. (Bron: wikipedia) Scholen hebben naast hun didactische opdracht ook een belangrijke pedagogische opdracht en een signalerende functie als het gaat om de ontwikkeling van jongeren. Inmiddels is het zorgadviesteam (ZAT) een algemeen gerespecteerd en veel gebruikt orgaan om individuele zorg rondom jongeren te bespreken of aan te pakken. Maar wat doen we als de school te maken krijgt met gedrag van jongeren die de democratische waarden ondermijnen of die gedrag laten zien dat ver afstaat van onze dagelijkse cultuur, zoals orthodoxie? Hoe moeten we dit gedrag duiden? En hoe kunnen we als school daarop reageren? 1.1 Problematisch gedrag Uit onderzoek blijkt dat ongeveer 15% van de pubers ernstig probleemgedrag vertoont, maar dat gedrag was vaak ook al problematisch vóór de puberteit. De puberteit is een ingrijpende periode. In deze fase van het leven vinden er grote lichamelijke en geestelijke veranderingen plaats in de groei naar volwassenheid en daardoor kenmerkt deze periode zich door gedrag dat meer of minder afwijkt van het gedrag van jongere kinderen en/of volwassenen. Dat maakt het soms moeilijk om een situatie te duiden, vooral als het om radicalisering gaat. Pubers vertonen nu eenmaal van zichzelf vaak ‘radicaal gedrag’, want dat hoort bij deze levensfase. 1.2 Radicalisering Radicalisering is een lastig en beladen begrip. Scholen hebben moeite met het duiden van gedrag. Dit kan voortkomen uit onvoldoende kennis over culturele en religieuze uitingen van jongeren: Wanneer is iets orthodox en wanneer radicaal?, Wanneer moet ik me zorgen gaan maken?. Op het moment dat gedrag op dit vlak gesignaleerd wordt is de vraag: Wanneer en hoe moet ik ingrijpen? of: Ligt hier wel een taak voor de school? De AIVD definieert radicalisering als volgt: “Radicalisering is het proces van toenemende bereidheid om diep ingrijpende veranderingen in de samenleving (eventueel op ondemocratische wijze) na te streven, te ondersteunen of anderen daartoe aan te zetten. Ingrijpende veranderingen zijn ontwikkelingen die een gevaar kunnen opleveren voor de democratische rechtsorde (doel), vaak met ondemocratische methoden (middel), die afbreuk doen aan het functioneren van de democratische rechtsorde (effect).” (Ministerie van Binnenlandse Zaken, 2009) Radicalisering is een psychologische ontwikkeling waarbij iemand zich steeds meer identificeert met een extreem gedachtegoed, steeds sterker overtuigd raakt van het eigen gelijk, steeds meer vervreemdt van mensen die anders denken dan hij en steeds meer geneigd is om denken in handelen 2 om te zetten. Dit is een proces. Radicale gedachten en radicaliserend handelen ontwikkelen zich, alleen het tempo waarin dat gebeurt kan verschillen. Kort samengevat is er sprake van radicalisering bij jongeren als: - jongeren ingrijpende maatschappelijke veranderingen voorstaan die de democratische wijze van samenleven bedreigen; - jongeren in een proces zitten van denken naar doen. Het gedachtegoed en/of het ervaren onrecht bepaalt in toenemende mate het handelen en het gedrag. Indicatoren voor een mogelijk dreigend proces van radicalisering en het uiten van extremistisch gedrag zijn sterke gevoelens van onrecht, krenking en uitsluiting. Deze gevoelens maken mensen kwetsbaar en gevoelig voor ideeën die zich richten tegen de huidige maatschappelijke orde. Deze gevoelens vroegtijdig signaleren en hier adequaat op reageren door contact te maken en te houden met de jongere kunnen dit proces weer omkeren. Soms is dit echter niet voldoende en is externe hulp noodzakelijk. Zie de VNG/Radar-publicatie (2006) voor mogelijke indicatoren.). 1.3 Ontwikkelingsstadia van radicalisering Grofweg worden er vier fasen in het proces van radicalisering onderscheiden (Zannoni et al., 2008): 1 een persoon of groep die wordt getroffen door negatieve ontwikkelingen die als voedingsbodem kunnen werken voor radicalisering (slechte thuissituatie, gevoelens van discriminatie en uitsluiting en dergelijke); 2 een persoon of groep die zoekende is en in meer of mindere mate vatbaar is voor radicale ideeën; 3 een persoon of groep die geraakt wordt door radicaal gedachtegoed, al min of meer radicaliseert en die dat gedachtegoed verspreidt; 4 een persoon of groep die verder radicaliseert en bereid is ondemocratische middelen (zoals geweld) te gebruiken om haar idealen te verwezenlijken. Veelal zal de school met jongeren te maken hebben die in de eerste twee fasen verkeren. In die fasen worstelen jongeren meestal met hun identiteit. Binnen dat zoekproces kan er sprake zijn van provocerend of grensoverschrijdend gedrag. Het handelen van deze jongeren vraagt om een risicotaxatie, een actie of een reactie van de school. De school moet dit gedrag beoordelen op ernst, op schadelijkheid voor de ontwikkeling van de jongere zelf of zijn omgeving en soms op strafbaarheid. Maar hoe doe je dat? Het is niet zo simpel om een label ‘risico op radicalisering’ op een jongere te plakken. Uiterlijke kenmerken van een jongere, zoals het dragen van de jalaba, hoeven geen signalen te zijn die wijzen op radicalisering. Alleen afgaan op de ‘buitenkant’ is weinig zinvol. Het maken van een risicotaxatie en het beoordelen van gedrag vragen om verdieping en onderzoek naar de jongere. Waar komt het gedrag vandaan? En hoe kunnen we het gedrag duiden? Een jongere die in de zoektocht naar zijn of haar identiteit bepaalde keuzes maakt die voor de buitenwereld niet goed begrepen worden, is kwetsbaar. De keuze van een jongere om bijvoorbeeld een hoofddoekje te dragen is een gevoelig moment; wanneer deze keuze verkeerd geïnterpreteerd wordt, kan dit een averechts effect opleveren waardoor de jongere zich juist verder afsluit. De school is verantwoordelijk voor een bijdrage aan de positieve ontwikkeling van de jongere. 3 Het belangrijkste is daarom de dialoog met de jongere en de omgeving aan te blijven gaan. De jongere niet af te wijzen, maar contact te houden. Om zo de mogelijkheden om de ontwikkeling van de jongere te blijven ondersteunen te onderzoeken. Het proces van radicalisering is een aantal stappen te onderscheiden, waarbij de jongere na elke stap ook weer 'op zijn schreden' terug kan keren. 1.4 Voedingsbodem Een voedingsbodem voor radicalisering ziet er voor iedere jongere anders uit. Dit is onder andere afhankelijk van de veerkracht van de jongere zelf en de beschermende en ondersteunende factoren in zijn leven. Er is dus geen beschrijving te geven voor een voedingsbodem waardoor alle jongeren mogelijk gaan radicaliseren. Uit onderzoek (onder andere Loeber, Stout & Stouthamer-Loeber, 2008) 1 blijkt dat een stapeling van risicofactoren bijdraagt aan een negatieve ontwikkeling , mogelijk tot radicalisering. Daarnaast weten we dat ervaren achterstand en ervaren discriminatie (dit hoeft objectief gezien geen discriminatie of achterstelling te zijn) factoren zijn die bijdragen aan de voedingsbodem. Door deze ervaren achterstelling bestaat de kans dat de jongere zijn identiteit meer en meer gaat ontlenen aan één groep. Wanneer deze groep steeds belangrijker wordt, de leden van de groep zich vooral richten op de eigen groep en als de jongeren kritisch zijn over de kansen van de groep (er is weinig uitzicht op verandering en verbetering), dan is er sprake van een voedingsbodem voor radicalisering (Van der Pligt & Koomen, 2009) Om de mogelijke voedingsbodem van een jongere in te schatten, worden het gedrag en de relaties van de jongere in beeld gebracht, waarbij nagegaan wordt of deze ondersteunend of juist bedreigend zijn voor de ontwikkeling van de jongere. 1 Dit kan ook een ontwikkeling zijn richting criminaliteit of psychopathologie. 4 2 Ideologie, cultuur en religie, gedrag en relaties/contacten Het hoort bij de levensfase van jongeren dat zij op zoek zijn naar een eigen identiteit, het leven is een grote zoektocht en hier hoort het experimenteren met nieuw gedrag, met religie en het afzetten tegen ouders en de maatschappij bij. De zoektocht van pubers naar een eigen identiteit en hierin het onderzoeken van (extreme) ideologieën of politieke uitingen is van alle tijden. Hierbij kan gedacht worden aan krakers in de jaren '60 en '70, aan het marxistisch gedachtegoed, enzovoort. Het gedrag dat jongeren uiten moet gezien worden in de brede context van het politieke klimaat, de samenleving, de achtergrond van de jongere, de mogelijkheden van de jongere, de 'peergroup' waar hij toebehoort en alle facetten die van invloed zijn op zijn ontwikkeling. Om risicofactoren in beeld te krijgen worden het gedrag en de relaties van de jongere in kaart gebracht. De signalen die leiden tot zorg rond radicalisering hebben hun oorsprong in het uiten van een extreme jongerencultuur of religie. Momenteel herkenbare voorbeelden zijn rechts extremistisch gedrag, waarbij 'lonsdale-jongeren' aangeduid worden, of 'moslim orthodoxie'. Om te bepalen of er sprake is van radicalisering is echter niet de religie of de 'jongerencultuur' relevant, maar het gedachtegoed hierachter, de ideologie en het uitdragen hiervan. Om erachter te komen of er mogelijk sprake is van een proces van radicalisering onderzoeken we in dit instrument vier facetten: - ideologie, politieke of ideologische opvattingen; - culturele of religieuze opvattingen; - gedrag (persoonlijke kenmerken, school, gezin, vrije tijd, omgeving); - relaties/contacten (school, gezin, peers, omgeving). 2.1 Ideologie Ideologie is een lastig begrip. Wanneer is iets een ideologie en hoe weten we dat? In dit instrument gebruiken we het begrip ideologie vrij ruim. Het gaat om het aanhangen van denkbeelden, waarbij er weinig tot geen ruimte meer is voor andere denkbeelden of mensen die anders denken, waarbij onrecht een rol speelt en waarbij het onrecht zulke grote vormen aanneemt dat ondemocratisch handelen of het gebruiken van geweld gerechtvaardigd wordt. Er is een spanningsveld en mogelijk een grijs overlappend gebied tussen deze onverdraagzame ideologieën, grote maatschappelijke betrokkenheid en politiek idealisme. 2.2 Cultuur en religie Ideologie en uitingen van (orthodox) geloof of het aanhangen van een jongerencultuur kunnen samengaan, maar dat hoeft helemaal niet het geval te zijn. In dit instrument worden uitingen van religie of (jongeren)cultuur afzonderlijk in beeld gebracht. 5 Waarom zijn deze twee aspecten belangrijk? Er is sprake van een proces van radicalisering als: - jongeren ingrijpende maatschappelijke veranderingen voorstaan die de democratische wijze van samenleven bedreigen en hun opstelling naar anderen beïnvloeden. Dit doen zij vanuit een politiek of ideologisch standpunt of vanuit gevoelens van onrecht; - jongeren in een proces zitten waarin zij, in navolging van het aanhangen van politiek, cultuur of religie, bereid zijn actief hun steun te verlenen door hiernaar te handelen. Dit is een omslag van het denken naar de groeiende bereidheid zichzelf te committeren aan 'de strijd'. Deze bereidheid kan leiden tot bepaald gedrag. 2.3 Gedrag Het gedrag dat een jongere vertoont kan ondersteunend of juist bedreigend zijn voor zijn ontwikkeling. Gedrag kan een risico vormen voor zijn ontwikkeling als het gaat om gedrag dat tegen de grenzen van het ontoelaatbare schurkt of overschrijdt. Te denken valt aan strafbaar gedrag (vandalisme, discriminatie, geweld), maar ook aan vormen van provocatie, ongehoorzaamheid, intimidatie, (groeps)dwang en manipulatie. Elk gedrag moet echter bezien worden in de bredere context van de ontwikkeling van de jongere. 2.4 Relaties/contacten Gedrag wordt beïnvloed door de omgeving, door de relaties die jongeren hebben of aangaan. Welke relaties bevorderen 'gezond' gedrag en wat zijn relaties die passen bij de ontwikkelingsfase van een puber? Een van de kenmerken van een mogelijk proces van radicalisering is dat mensen zich afzonderen, isoleren of dat de contacten zich beperken tot een kleine kring gelijkgestemden. Afhankelijk van persoonskenmerken van de jongere kunnen bepaalde contacten ook een risico vormen dat de jongere vatbaar is voor 'misbruik' door een bepaalde groep, bijvoorbeeld omdat hij erg graag ergens bij wil horen. Waarom zijn het gedrag en de relaties belangrijk? Het gedrag en de relaties van de jongere zijn de context waarin culturele, religieuze, ideologische of politieke uitingen geplaatst moeten worden. Zonder deze context is het moeilijk de andere aspecten te duiden; ze zijn met elkaar verbonden. Door het in kaart brengen van zowel de voedingsbodem als de zoektocht van de jongere ontstaat er een beter beeld van de jongere. Hieruit is af te leiden of er mogelijk sprake is van: - Leeftijdgerelateerd pubergedrag Valt het gedrag nog te verklaren door de leeftijdsfase waarin de jongere verkeert? Is het gedrag een gezond ‘afzetten’ tegen de ouders en de maatschappij? - Aanhangen van een ideologie Jongeren in de pubertijd zijn veelal op zoek naar zingeving en willen graag ‘erbij’ horen. In welke mate speelt dit een rol? Is er sprake van experimentgedrag, maatschappelijke bevlogenheid, wordt een ideologie extreem aangehangen of wordt het onrecht dusdanig ervaren dat onrechtmatig handelen geoorloofd is? 6 - Aanwezigheid van risicofactoren en risicovol handelen Zijn er in het leven van de jongere omstandigheden of ervaringen die leiden tot zorgen rond de ontwikkeling van de jongere? Is er mogelijk een voedingsbodem die ontvankelijkheid voor het ontwikkelen van radicale ideeën vergroot? - Aanwezigheid van zowel ideologie als risicofactoren Als er sprake is van een hoge mate van ideologische denkbeelden en handelingen en de jongere risicovol gedrag vertoont (of waarbij veel risicofactoren aanwezig zijn), is de kans dat deze jongere vatbaar is voor een proces van radicalisering groot. Het is zelfs mogelijk dat deze jongere al radicaliseert. 7 3 Werkwijze Dit instrument kan gebruikt worden door kleine teams (minmaal vier deelnemers) die meer inzicht willen krijgen en het gedrag van een jongere dat zorgen baart met betrekking tot dreigende radicalisering willen duiden. Deelnemers kunnen zijn: mentor, zorgcoördinator, veiligheidscoördinator, schoolmaatschappelijk werker, wijkagent, enzovoort. Geadviseerd wordt een voorzitter te benoemen die het proces (doorlopen van de stappen) begeleidt. Van belang is dat de voorzitter relevante literatuur bestudeert om het proces goed te begeleiden (onder andere Spee & Reitsma, 2010). Het instrument is erop gericht met elkaar te onderzoeken: - Wat zien we de jongere doen? - Wat vinden wij daarvan? - Hoe beïnvloed dit de ontwikkeling van de jongere? - Wat kunnen wij doen? Ieders referentiekader, normen en waarden, oordelen en emoties spelen een rol bij het beoordelen van de situatie en het beantwoorden van de vragen. Het kan zijn dat teamleden persoonlijk geraakt worden door de gevoelige thematiek. Ook kan het zijn dat docenten ‘last’ hebben van het gedrag van jongeren waardoor zij het moeilijk vinden dit gedrag te accepteren (bijvoorbeeld niet mee willen doen aan gemengd zwemmen). Het kan zijn dat tijdens het duiden van het (feitelijke) gedrag de meningen verschillen over de mate waarin dit gedrag van invloed is op de ontwikkeling van de jongere. 3.1 Casussen 2 Bij het instrument is een aantal casussen geleverd die het team kan gebruiken. In de casussen wordt de situatie van verschillende jongeren geschetst. Er staat informatie in over het gedrag op school, over persoonlijke kenmerken van de jongere, het gezin waar de jongere woont, zijn vrienden, zijn vrijetijdsbesteding en zijn omgeving. In de casussen komen verschillende uitingen van het proces van radicalisering, extremisme of activisme naar voren. Het gaat hierbij om rechtse uitingen, islamitische uitingen, linkse uitingen en dierenactivisme. De casussen beschrijven situaties waarin in meer of mindere mate sprake is van signalen die kunnen duiden op een startend proces van radicalisering. Hoewel de casussen uitingen van jongeren bevatten die vaak als radicaal ervaren worden, beschrijven de casussen situaties waarin in meer of mindere mate sprake is van signalen die kunnen duiden op een startend proces van radicalisering. Door meerdere casussen te bespreken wordt de nuance zichtbaar wanneer er gesproken kan worden over een proces van radicalisering en wanneer er sprake is van een mogelijke voedingsbodem voor dit proces. De school kan ook een keuze maken welke vorm van radicalisering het meest relevant is voor de eigen schoolsituatie. Scholen worden uitgenodigd vooral een 'eigen casus' te gebruiken om met het instrument de vatbaarheid en de risico's van mogelijke radicalisering en de zorg hieromtrent van een specifieke jongere in beeld te brengen. 2 De casussen zijn opgesteld vanuit onderwijsperspectief. 8 Wanneer deze situatie zich richt op mogelijke radicalisering die voortkomt uit religieuze uitingen is het aan te bevelen iemand met kennis over deze religie uit te nodigen bij de bijeenkomst voor uitleg en achtergrondinformatie van de betekenis achter bepaalde gewoonten en rituelen. 9 4 Handleiding bij gebruik Radicx 4.1 Gedrag en uitingen Zoals al eerder is aangegeven, is radicalisering niet iets dat zich van de ene op de andere dag ontwikkelt. Het is een proces waarin veelal sprake is van een aanwezige voedingsbodem waarop bepaalde radicale gedachten en eventueel handelen grond vindt. Een van de grondslagen kan een worsteling zijn met de positie van jongeren in de samenleving waar zij verschillende rollen innemen die niet altijd makkelijk te vereenzelvigen zijn in een 'eigen identiteit'. Deze rollen zijn soms moeilijk te combineren in het dagelijks functioneren van de jongeren. Indicatoren in de voedingsbodem zijn gevoelens van onrecht, krenking, discriminatie of uitsluiting. In het proces van radicalisering is er sprake van 'vervreemding'. Vaak is dit proces zichtbaar in een verandering in gedrag of uiterlijke kenmerken en een veranderende houding van de jongere. Een van de signalen is dat de jongere zich terugtrekt uit sociale relaties, minder contact heeft met leeftijdsgenoten of met familie. Hoe snel dit proces zich voltrekt, is niet te voorspellen. Uitingen en gedrag van jongeren, zoals het dragen van symbolen, verandering in kleding, een orthodoxe manier van leven enzovoort kunnen ook uitingen zijn van een jongerencultuur of een religie waartoe zij zich aangetrokken voelen. Wanneer er alleen sprake is van dit soort veranderingen, is er veelal geen sprake van radicalisering. 4.2 Werkwijze Stap 1 Lees de casus. Casus Bij een eigen casus: - Over wie gaat het ? - Wat maakt dat we ons zorgen maken over - Welke incidenten hebben zich voorgedaan? - Wat kunnen we zeggen over de deze jongere ? verschillende kolommen? Stap 2 Ieder schrijft voor zichzelf zichtbaar gedrag van Format ‘Gedragskenmerken van de jongere in de vier kolommen van het eigen de jongere’ op A3 (zie pagina 12 format op. en 13) (Zie voor voorbeelden het kijkschema) Kijkschema Vragen die tijdens dit proces opkomen worden apart genoteerd. Stap 3 Vragenronde. Stap 4 Plenair worden de gedragskenmerken Plenair schema op flap geïnventariseerd. Drie kleuren post-its De voorzitter vraagt alle teamleden het gedrag dat ze hebben opgeschreven te benoemen. Met elkaar bepaalt de groep van elke type gedrag of het gedrag: 10 - ondersteunend aan de ontwikkeling van de - neutraal is: geel; - bedreigend voor de ontwikkeling van de jongere is: groen; jongere is: rood. De gedragskenmerken worden vervolgens elk op de bepaalde kleur post-it geschreven en in het format geplakt. Stap 5 Maak de balans op: wat overheerst in de verschillende kolommen: groen, geel of rood gedrag en hoe verhouden de verschillende kolommen zich ten opzichte van elkaar? Kijkschema Gedrag Contacten/relaties Culturele/religieuze Politieke/ideologische - School - School uitingen uitingen - Persoonlijke kenmerken - Gezin - Gezin - Leeftijdsgenoten - ‘Peers’ - Omgeving - Vrije tijd - Omgeving Veel risicovol gedrag in Ondersteunende contacten Neutraal gedrag in deze Geen gedrag in deze kolom deze kolom vraagt om zijn helpend in de kolom zegt wat over de betekent dat er weinig ingrijpen en zorg. ontwikkeling en kunnen zoektocht van de jongeren aanleiding is om aan tegenwicht vormen voor naar (groeps)identiteit. radicalisering te denken. Mogelijk dat de verschijning Gedrag of uitingen in deze en het gedrag van deze kolom geven aanleiding tot Risicovol gedrag zonder mogelijk bedreigend gedrag gedrag in de culturele en en/of bedreigende contacten politieke/ ideologische kolommen leidt niet tot een Bedreigende contacten jongere fanatiek ogen; dit kan zorg rond radicalisering en proces van radicalisering. zonder gedrag in de culturele duiden op fanatisme, vraagt om nader onderzoek Wanneer deze aspecten en politieke/ideologische orthodoxie of toewijding. en actie. wel aanwezig zijn, kan het kolommen leiden niet tot een Veel zichtbaar gedrag in risicovolle gedrag een proces van radicalisering. deze kolom kan duiden op voedingsbodem vormen Wanneer deze aspecten wel een voedingsbodem voor voor het proces van aanwezig zijn, kunnen radicalisering mits er samen- radicalisering. bedreigende contacten een hang is met bedreigende voedingsbodem vormen voor factoren in de kolommen het proces van radicalisering. gedrag en contact. Pas als er in de Welke functie hebben deze naastliggende kolom contacten voor de jongere? (politieke of ideologische Wil hij erbij horen? Of wordt uitingen) ook gedrag het risicovolle gedrag benoemd kan worden, kan er bevorderd door deze gesproken worden over een contacten? mogelijk proces van Zijn er alternatieven (te radicalisering. vinden) voor deze contacten? 11 12 13 4.3 Nabespreking Overwegingen bij de nabespreking: 1 Wat valt op ? 2 Weten we genoeg over alle domeinen ? 3 Wat is de rol van de religie ? 4 Is er sprake van veel bedreigend gedrag/contacten/uitingen ? 5 Hoe ligt de verhouding tussen ondersteunend en bedreigend gedrag ? Score op politieke/ideologische uitingen Bij een score op politieke/ideologische uitingen vraagt dit om verder onderzoek en actie. De volgende verdiepende vragen kunnen hier gesteld worden: Is er sprake van herhaaldelijk gedrag, gespreksonderwerpen of (provocerende) uitspraken? - Gebeurt dit op meerdere plaatsen (buiten school)? - Spreekt uit de houding en gezichtsuitdrukking dat de jongere het meent? - Voelt de jongere zich persoonlijk aangevallen bij weerwoord? - Is de jongere betrokken bij conflicten rond dit thema? - Heeft de jongere een negatieve kijk op de samenleving en het achterliggende wereldbeeld? - Heeft de jongere (veel) vrienden met dezelfde ideeën? - Gedragen zijn vrienden zich net zoals hij? - Betwijfelt de jongere de Nederlandse wetgeving? - Neemt de jongere afstand van de Nederlandse wetgeving? - Zijn er de laatste tijd veranderingen zichtbaar bij de jongere? Wanneer er veel van deze vragen bevestigend beantwoord worden, is bij deze jongere de kans aanwezig op een beginnend proces van radicalisering. Welke acties zijn nodig? Nu de uitkomst van de bespreking van de casus zichtbaar is en er meer duidelijkheid is over de mogelijke risico's op radicalisering, kan er gekeken worden naar wat de school te doen staat. Hierbij zijn de volgende vragen aan de orde: 1 2 Is er zorg nodig voor de jongere? Op welk gebied (gedrag, weerbaarheid, zoeken naar identiteit of mogelijke radicalisering) ligt de zorg? 3 Wie is hier de juiste persoon voor in de school ? 4 Wie wordt er verder (eventueel extern) bij betrokken? Deze vragen kunnen beantwoord worden nadat er goed en genuanceerd naar de jongere gekeken is, met als basis het feitelijk waarneembaar gedrag. Wellicht is het nodig om meer informatie te verzamelen over de jongere om goed te kunnen onderzoeken wat de achtergrond van bepaald gedrag is. Dit kan een van de acties zijn; bepaal hierbij ook wie dit doet. Als uit de uitkomst blijkt dat er weinig risico is op het ontstaan van een proces van radicalisering bij de jongere, is het goed om te kijken of er op andere gebieden zorg nodig is. Het zorgadviesteam kan hier een rol in spelen. 14 Als blijkt dat er een voedingsbodem bestaat en een jongere mogelijk vatbaar is voor het proces van radicalisering, wat wordt er dan van school verwacht? Zoals eerder benoemd is het gevoel van uitsluiting en onrecht een belangrijk element in de voedingsbodem. Een eerste stap is dan ook altijd het (opnieuw) contact maken met de jongere. Ga het gesprek aan met de jongere, onderzoek wat hem of haar drijft, zonder te oordelen. Kijk naar de positieve/ondersteunende factoren in het leven van de jongere en gebruik deze als aanknopingspunten. Het overzicht van de relaties van de jongere geeft inzicht in de personen die dicht bij de jongere staan. Deze relaties kunnen wellicht ondersteunend zijn in het gesprek of het contact. De school kan contact met hen zoeken in het belang van de jongere. Onderzoek wie vanuit school het best met de jongere in gesprek kan gaan. De mentor kan een geschikte partij zijn. Is er een gezagspositie of autoriteit nodig, dan kan de schoolleiding een rol spelen. Misschien is er een docent of iemand uit de omgeving van de jongere die wellicht makkelijker een gesprek aanknoopt. Belangrijk is dat het iemand is die met een open blik en oprechte interesse het contact aangaat. Relatief kleine interventies als een gesprek of erkenning voor het gevoel achter het gedrag kunnen een startend proces van radicalisering omdraaien. Daarnaast is het belangrijk om de zorg van de school te delen met ouders, in het bijzijn of met medeweten van de jongere. Herkennen zij de zorg of spelen er in de thuissituatie mogelijke aspecten die juist als voedingsbodem fungeren? Ook hier kan het zorgadviesteam een rol spelen om na te gaan welke factoren, zoals risicovol gedrag, verminderd kunnen worden door interventies in de thuissituatie of in breder perspectief dan de school. Als er sprake is van veel contacten buiten school, in buurthuizen of in de moskee, dan kan de gemeente, jongerenwerk of de politie hier wellicht een rol in spelen. Belangrijk is om de zorg rond de jongere met deze ketenpartners te delen en hier als school actief contact mee te zoeken. Onderzoek met elkaar welke partijen dit kunnen zijn. Wat als er ernstige zorgen zijn dat de jongere in een proces van radicalisering zit? In dit geval is het belangrijk dat de school niet alleen de ketenpartners informeert of inschakelt, maar ook contact opneemt met deskundigen. In de publicatie Puberaal, lastig of radicaliserend? (Spee & Reitsma, 2010) wordt een overzicht gegeven van organisaties die de school kunnen ondersteunen. Scholen die inhoudelijke vragen hebben of niet weten wat ze moeten doen, kunnen altijd bellen met Nuansa. Nuansa kan kennis aanreiken en professionals verbinden met experts die kunnen helpen. In het kort vindt u hieronder (een aantal) te raadplegen lokale of landelijke instanties. Lokale ondersteuning Gemeentelijke contactambtenaren De gemeente draagt de verantwoordelijkheid voor het opstellen van een integraal lokaal veiligheidsbeleid. Binnen die context is de gemeente steeds nadrukkelijker aanwezig als de centrale partner bij het tegengaan van polarisatie en radicalisering. Politie Neem contact op met de plaatselijke politie. Raadpleeg bij voorkeur de politiefunctionaris waar de school al contact mee heeft in bijvoorbeeld het zorgadviesteam. Veiligheidshuis In steeds meer steden is inmiddels een veiligheidshuis actief. Mogelijk dat er binnen het veiligheidshuis een overleg is rondom het thema ‘Radicalisering en polarisatie’. 15 Landelijke ondersteuning Nuansa Nuansa is het Kennis- en Adviescentrum Polarisatie en Radicalisering van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Nuansa verstrekt informatie over alle typen radicalisering en polarisatie, zoals rechts, islamitisch, dierenrechten en links. Daarnaast geeft Nuansa kosteloos workshops over radicalisering en polarisatie. (www.nuansa.nl) ReS Het expertisecentrum Religie en Samenleving (ReS) is onderdeel van FORUM, Instituut voor Multiculturele Vraagstukken. Dit expertisecentrum wil voorzien in de groeiende behoefte vanuit de samenleving aan kennis en advies over religie in relatie tot haar maatschappelijke en politieke context. ReS richt zich hierbij primair op ambtenaren en bestuurders. (http://www.forum.nl/res) 16 Literatuur Domburgh, L. van, Doreleijers, Th., Ferwerda, H., Lodewijks, H.P.B., Put, C. van der & Stams, G.J. (2009). Verantwoording Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen. Den Haag: Ministerie van Justitie. Hoeve, M., Donker, G., Al, Ch., Laan, P.H. van der, Neumann, A., Wittebrood, K. & Koot, H.M. (2008). Child delinquency as seen by parents, teachers and psychiatrists. In R. Loeber, W. Slot, P.H. van der Laan & M. Hoeve (red.). Tomorrow’s criminals: The development of child delinquency and effective interventions. Ashgate: Ashgate Press. Loeber, R. (1998). Ontwikkelingspaden en risicopatronen voor ernstige jeugddelinquentie en hun relevantie voor interventies: nooit te vroeg en nooit te laat. In W. Koops & W. Slot (red.). Van lastig tot misdadig, p. 15-32. Houten / Diegem: Bohn Stafleu en Loghum. Loeber, R. & Farrington, D.P. (Ed) (2001). Child delinquents. Development, intervention and service needs. Thousand Oaks / London / New Delhi: Sage Publications. Loeber, R., Slot, W. & Stouthamer-Loeber, M. (2008). A cumulative developmental model of risk and promotive factors. In R. Loeber, W. Slot, P.H. van der Laan & M. Hoeve, M. (red.) Tomorrow’s criminals: The development of child delinquency and effective interventions. Ashgate: Ashgate Press. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2007). Actieplan Polarisatie en Radicalisering 2007-2011. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2009). Voortgangsrapportage 2009 en Operationeel Actieplan 2010 Polarisatie en Radicalisering. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Pligt, J. van der & Koomen, W. (2009). Achtergronden en determinanten van radicalisering en terrorisme. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam. Slootman, M. & Tillie, J. (2006). Processen van radicalisering. Waarom sommige Amsterdamse moslims radicaal worden. Amsterdam: Instituut voor Migratie- en Etnische Studies / Universiteit van Amsterdam. Spee I. & Reitsma, M. (2010). Puberaal, lastig of radicaliserend? Grensoverschrijdend gedrag van jongeren in het onderwijs. ‘s-Hertogenbosch: KPC Groep. Verhulst, F.C., Donker, A. G. & Hofstra, M.B. (2001). De ontwikkeling van antisociaal gedrag. In R. Loeber, N.W. Slot & Sergeant, J.A. (red.). Ernstige en gewelddadige jeugddelinquentie, p. 155-170. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum. VNG/Radar (2006). Radicalisme Signaleren en Aanpakken. Vroegtijdige aanpak van radicaliserende jongeren. Handreiking voor gemeenten. http://www.nuansa.nl/documentatie/uitvoering/radicalisme-signaleren-en-aanpakken 17 Zannoni, M. Varst , L.P van der, Bervoets, E.J.A., Wensveen, M., Bolhuis, V.J. van & Torre, E.J. van der (2008). De rol van de eerstelijnswerkers bij het tegengaan van polarisatie en radicalisering. Van ‘ogen en oren’ naar ‘het hart’ van de aanpak. Den Haag: COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement. Zannoni, M., Varst, L.P. van der & Wesselink, L. (2009). Agenderen en experimenteren: de complexiteit van een lokale aanpak van radicalisering belicht. Een evaluatie van het actieplan ‘Het tegengaan van radicalisering’ van het stadsdeel Slotervaart in de periode 2007-2008. Den Haag: COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement. 18 Bijlage – Casussen Kimberley Halverwege het schooljaar komt er een nieuwe jongere op het vmbo: Kimberley. Op het eerste gezicht een gezonde Hollandse meid, maar met een hoofddoek. Kimberley heeft gelijk de aandacht van de meiden getrokken, ze zwermen om haar heen en er wordt veel gesmoesd en gegiebeld. Tijdens het mentoruur is er ruimte om kennis te maken. Kimberley stelt zichzelf voor, maar laat niet zoveel over zichzelf los. Ze vertelt kort waar ze eerder op school zat en dat ze het daar niet meer leuk vond. Verder heeft ze twee broertjes waar ze dol op is; ze laat foto's van hen zien. Na de les praat de mentor een tijdje door met een aantal leerlingen. Al gauw vertelt een van de meiden dat Kimberley zwanger is. De mentor besluit hierop een aparte afspraak met Kimberley te maken. Tijdens dit gesprek komt de volgende informatie naar boven. Kimberley blijkt inderdaad zwanger te zijn en er is nog veel meer aan de hand. Ze is dol op haar broertjes, maar mist hen vreselijk. Ze is een maand geleden namelijk met ruzie het huis uit gegaan en heeft hen sindsdien niet meer gezien. Ze woont nu tijdelijk in een opvanghuis voor islamitische meisjes. Dit heeft haar vriend Mustafa voor haar geregeld. Het is de vraag of ze via dit project een kamer kan krijgen op een begeleid wonentraject. Kimberley is zwanger van Mustafa, waar ze al een jaar verkering mee heeft. Ze kent zijn ouders en hij was altijd welkom bij haar thuis. Toen bleek dat ze zwanger was, heeft ze zich bekeerd tot moslim. Ze wilde dit zelf graag en Mustafa was er erg blij mee. Haar ouders vonden het vreselijk; ze vonden de invloed van Mustafa op Kimberley te groot en hij was niet meer welkom. Hoe meer haar ouders zich verzetten, hoe overtuigder Kimberley werd dat ze islamitisch wilde worden. De ruzies hierover leidden er uiteindelijk toe dat Kimberley wegliep van huis. Ze heeft haar ouders sindsdien alleen nog aan de telefoon gehad. Op het opvanghuis zeggen ze dat het goed is om een tijdje rust te nemen en haar ouders niet te zien. Zo kan ze zich eerst focussen op het geloof, hier beter in thuis raken en straks met overtuiging de confrontatie weer aangaan. Ze vindt dat hier wel wat in zit. Ze bidt elke dag met de andere meisjes; dit geeft haar rust in haar hoofd. Ze voelt zich erg door haar nieuwe 'zusters' gesteund. Vanaf volgende week start ze ook met koranlessen; deze zijn op zaterdag. Hiervoor heeft ze haar baantje bij de supermarkt voor een deel op moeten geven. Ze werkt nu alleen nog op koopavond. Mustafa heeft beloofd haar wat geld te geven zodat ze straks een kamer kan betalen. De familie van Mustafa weet dat ze zich bekeerd heeft; ze weten alleen nog niet dat ze zwanger is. Mustafa durft dit niet te vertellen thuis. Kimberley denkt er nu over na hoe haar leven er verder uit moet komen te zien. Ondanks de steun van het geloof en de ‘zusters’ in het huis is ze toch wel onzeker. Moet ze wel op kamers gaan wonen of is trouwen met Mustafa een betere optie? Mag ze, zeker gezien ze nu zwanger is, nog wel met mannen omgaan? Hoe relevant is het om de opleiding af te maken? Er spelen allemaal vragen waar Kimberley nog niet uit is en die haar behoorlijk doen wankelen. Kimberley is weggegaan van haar oude school omdat haar vroegere vriendinnen Mustafa al nooit zagen zitten; ze zeiden dat hij een 'player' is. Dat Kimberley zich voor hem bekeerd heeft, vinden ze belachelijk. Hierdoor ging ze steeds minder vaak naar school, terwijl haar cijfers best goed waren. Ze wil op de nieuwe school een nieuwe start maken, als de nieuwe Kimberley, met alles wat daarbij hoort. 19 Donovan Donovan zit in de bovenbouw van het vmbo en met zijn 16 jaar is hij wat ouder dan zijn klasgenoten. Donovan is vorig jaar blijven zitten en het gaat nog steeds niet echt lekker op school; hij spijbelt veel en is vaak ziek. Het is nog de vraag of het niveau toch net wat te hoog gegrepen is of dat zijn gedrag maakt dat hij het niet haalt. Moeder maakt zich hier zorgen om en heeft regelmatig contact met de mentor. De mentor heeft meerdere gesprekken met Donovan gevoerd en houdt hem wat extra in de gaten. Donovan heeft met name bij twee docenten problemen; hij wordt bij hen regelmatig de les uit gestuurd. De mentor kent het gezin goed; hij heeft eerder de oudere zus van Donovan in de klas gehad. Het gezin bestaat uit moeder, stiefvader, zus, Donovan en nog een halfbroertje. Donovans’ vader verliet het huis na veel ruzies en problemen. Donovan was toen net 12 jaar. Hij heeft zijn vader sindsdien niet meer gezien en hij hoeft hem ook niet meer te zien! Donovan is dol op zijn halfbroertje. Met zijn zus kan hij aardig opschieten, maar zij is al het huis uit en ze hebben niet heel veel contact. Vlak nadat zijn vader vertrokken is, kreeg moeder een nieuwe vriend. Donovan en zijn stiefvader hebben vanaf het begin een klik en de relatie is nog steeds goed. Het gezin woont in een multiculturele buurt. Donovan vindt dit niks; hij heeft een hekel aan buitenlanders. Thuis heeft eigenlijk iedereen dat, met name de vriend van zijn moeder laat dit regelmatig horen. Ook als Donovan problemen op school heeft, vinden moeder en vriend vaak dat het aan anderen, de buitenlanders, ligt en niet aan Donovan. Ze snappen het wel als hij bij een knokpartijtje betrokken raakt. Donovan heeft op school weinig vrienden; buiten school hangt hij veel rond met een groepje jongens. Hij blowt problematisch veel. Af en toe gaat Donovan ook naar het buurthuis om daar vrienden te ‘vinden’. Donovan mist een beetje de aansluiting met leeftijdsgenoten. Donovan heeft sinds kort zijn hoofd kaal geschoren en een tatoeage op zijn rug gezet met de tekst: ‘Dutch and Proud’. Vol trots heeft hij de foto op ‘Holland Hardcore’ gezet en dit laten zien tijdens een van de lessen. De mentor maakt zich zorgen en vraagt een bespreking aan met het mentorenteam. Wat is er met Donovan aan de hand? Is Donovan aan het radicaliseren? En wat kan de school doen? In de buurt is vaak 'gedoe' met buitenlandse jongens. Er zijn regelmatig vechtpartijen tussen groepen jongeren en Donovan is er bijna altijd bij. Een paar maanden terug is een Hindoestaanse buurman 'weggetreiterd' uit de buurt. Iedereen in de buurt weet hoe het zit, maar de politie heeft nog geen aanwijzing voor verdachten. In de schoolbibliotheek heeft Donovan een internetverbod gekregen omdat hij op 'Holland Hardcore' en de site van het 'Stormfront' berichten had geschreven over wat er allemaal mis is met Nederland. Nu gaat hij naar het buurthuis om daar internet te gebruiken. Via de site ontmoet hij anderen die er net zo over denken als hij. Donovan wordt door zijn internetvrienden uitgenodigd voor een avondje in de kroeg met 'kameraden'. Hij vertelt hierover aan zijn klasgenoten, want hij vindt het stoer. Hij neemt stickers mee naar school voor een 'demonstratie tegen pedofilie' en andere demonstraties. Om zijn daden kracht bij te zetten, draagt hij tegenwoordig ook een bomberjack. 20 Het valt de mentor op dat Donovan op school steeds meer de aandacht naar zich toetrekt. Waar hij vroeger er wat bij hing, doet hij nu regelmatig racistische uitspraken die leiden tot ruzies en vechtpartijen. Als hij hierop wordt aangesproken, blijft hij overtuigd van zijn gelijk. 'Die buitenlanders' verzieken ons land. Tijdens gesprekken met moeder en haar vriend over dit gedrag op school vertellen zij dat ze zich zorgen maken. Donovan is steeds vaker weg van huis. Vroeger hing hij dan in de buurt, dat vonden ze prima, maar nu gaat hij met de trein op pad om mensen die zij niet kennen te ontmoeten. Ook kwam hij laatst thuis met een boksbeugel en een tatoeage. Hij vertelde hen dat hij er nu 'echt bij hoort'. Die kinderen op school zijn niet meer zo belangrijk; hij zal met zijn kameraden echt dingen gaan veranderen in Nederland. 21 Abdel Abdel zit in de bovenbouw van het vmbo-tl. Hij komt goed mee op school. Voor de taalvakken moet hij wat harder werken dan anderen, maar met de bètavakken heeft hij geen moeite. Hij heeft een clubje jongens om zich heen waar hij mee optrekt op school. Het is een cultureel gemengde groep jongens, die soms wat luidruchtig, maar verder prettig aanwezig is op school. Ze houden wel van een geintje en hangen meestal wat op een muurtje om de meisjes om zich heen te bekijken. Abdel is niet de gangmaker van de groep, maar hoort er wel echt bij. Tijdens discussies in de klas is hij niet op zijn mondje gevallen; hij doet betrokken mee en kan wat eigenwijs uit de hoek komen. Hij is vaak erg overtuigd van zijn eigen gelijk. Abdel heeft twee oudere zussen en een jongere broer; het gezin is praktiserend islamitisch. Abdel gaat regelmatig naar de moskee. Daarnaast voetbalt hij in zijn vrije tijd en heeft hij een groepje vrienden waar hij mee optrekt. Op school krijgen de leerlingen de opdracht zelf een 'maatschappelijke stage' te zoeken. Net als de andere leerlingen gaat Abdel hier direct mee aan de slag. Het zit hem echter tegen, het lukt niet en soms krijgt hij afwijzingen om onduidelijke redenen. In gesprek met de mentor moppert Abdel hierover, hij snapt het niet en het frustreert hem. Als het na een paar weken nog niet is gelukt, valt hij uit tegen de mentor. Hij weet waarom het niet lukt; iemand in de moskee had hem hier al voor gewaarschuwd… ze moeten hem niet omdat hij moslim is! Waarom zou het hem anders niet lukken? Hij doet het toch goed op school?! De mentor vindt het moeilijk om hierop te reageren en zegt dat het allemaal wel meevalt. Zij zal hem wel helpen bij een stage. In de weken erna wordt Abdel steeds stiller, hij is minder betrokken en mist een paar lessen. Hij wil niet meer met zijn mentor over de stage praten. De mentor vraagt aan Ismael, een jongen uit het clubje, hoe het met Abdel gaat. Deze vertelt dat er in de moskee een nieuwe man is aangesloten die veel verhalen over Tsjetsjenië vertelt. Veel jongens vinden hem erg interessant. Elke dag voert hij in de moskee lange, intensieve gesprekken met ze over het geloof, het westen en de verantwoordelijkheid van eenieder om zich in te zetten in de strijd. Abdel gaat hier steeds vaker naar toe. Ismael vindt hem veel te serieus worden. In de maanden erna merken de mentor en andere docenten dat Abdel zich steeds verder terugtrekt. In de pauzes gaat hij naar de bieb: surfen en lezen op internet. Docenten die een goede band met hem hadden, voelen een ‘niet pluis-gevoel’ en maken zich zorgen. Ze bespreken dit met de mentor. Zij probeert met hem te praten, maar hij laat weinig los. Op een middag treft de schoolbibliothecaresse hem terwijl hij op de schoolcomputer Youtube-filmpjes kijkt over de jihadstrijders in Tsjetsjenië, Somalië en Afghanistan. Er komt zelfs een onthoofdingsfilmpje voorbij. Hij reageert verontwaardigd als de bibliothecaresse de computer boos uitzet, hem wegstuurt en zegt dat ze dit gaat rapporteren. Abdel vraagt waarom hij niet naar deze filmpjes mag kijken en zegt dat hij toch niemand kwaad doet. En hij vraagt waarom de ene strijder beter is dan de andere? Zijn die Amerikanen de goede? En de onschuldige burgerslachtoffers en dode kinderen dan? De vrouwen die worden verkracht door Amerikaanse soldaten? Abdel loopt boos naar buiten. 22 De afdelingsleider neemt contact op met de ouders van Abdel. Zijn vader vertelt dat Abdel thuis de confrontatie aangaat met zijn vader en broers en vindt dat zij ook hun verantwoordelijkheid moeten nemen. De ouders zijn blij met het contact met de school, want ze raken het contact met Abdel kwijt. 23 Marieke Marieke zit op een middelbare school op het platteland. Dierenwelzijn en dierenrechten zijn het afgelopen jaar een issue geworden in de school en leerlingen zetten zich hiervoor in. Zo zijn er leerlingen die op 5 mei een opstel moesten schrijven over mensenrechten. In het opstel bepleitte Marieke dat er naast de universele rechten van de mens ook dieren universele rechten behoren te krijgen. Een aantal leerlingen heeft een succesvolle handtekeningenactie gevoerd om te zorgen dat er in de schoolkantine alleen nog maar biologische producten te krijgen zijn. Naast deze acties zijn er op de toiletdeuren leuzen geschreven als 'meat is murder' en 'pro - ALF'. Marieke werkt goed mee in de projecten op school; ze schreef mee aan het opstel en heeft actief handtekeningen verzameld. Op school heeft Marieke een aantal vriendinnen die zich minder met de acties bemoeien. De ouders van een van haar vriendinnen hebben een nertsenfarm, anderen wonen op een pluimveebedrijf. Met haar vriendin heeft Marieke veel discussie over het houden van nertsen; ze vindt het niks. De discussies lopen steeds hoger op en leiden tot een ruzie. Vanaf dat moment zijn ze niet meer ‘on speaking terms’ Marieke woont met haar ouders in een rijtjeshuis in het dorp. Haar oudere zus woont in de nabijgelegen gemeente in een kraakpand waar geregeld discussie- en voorlichtingsavonden worden gehouden over allerlei politieke zaken. Er worden documentaires getoond over het nazisme, over casinokapitalisme, over het klimaat en over dierenrechten. Vanuit het kraakpand worden ook demonstraties georganiseerd tegen het abattoir en vleesverwerkende bedrijven in de regio. Marieke is vaak te vinden bij haar zus. Tegen de zin van haar ouders overnacht ze soms ook door de week bij haar zus. Ze ontmoet er veelal studenten die zich hard maken voor de zaak. Aan haar mentor heeft Marieke vertelt dat ze een van deze jongens erg leuk vindt. Door het drukke leven van Marieke is ze gestopt met de leesclub van de bibliotheek. Voor het voetbal komt Marieke nog wel altijd terug naar huis; het damesteam maakt een kans om te promoveren. Op een nacht worden er ruiten ingegooid en leuzen geschilderd bij pluimveebedrijven in de buurt en is er een poging gedaan om nertsen te bevrijden. De inbrekers worden gestoord en de schade is beperkt. Naar aanleiding van deze gebeurtenissen organiseert de docent maatschappijleer een gastles van de actiegroep 'Wakker Dier' die heel expliciet afstand neemt van illegale en extremistische acties. Tijdens de gastles is Marieke fel omdat ze vindt dat de acties van 'Wakker dier' niets hebben veranderd. “Er vindt”, in de woorden van Marieke, “ondanks al dat gepraat en gedemonstreer nog steeds elke dag een oorlog plaats tegen de dieren waarin dagelijks duizenden dieren het loodje leggen.” De docent maatschappijleer maakt zich naar aanleiding van deze les zorgen over Marieke. 24