Taalachterstand onder jongeren in Utrecht Een onderzoek naar de stand van zaken Juli 2014 Inhoudsopgave Voorwoord…………………………………………………………………………………......... 4 Inleiding…………………………………………………………………………………………... 5 1. Onderzoeksopzet……………………………………………………………………………. 6 Aanleiding…………………………………………………………………………………….. 6 Doelstelling……………………………………………………………………………………. 7 Methode……………………………………………………………………………………….. 9 Eindresultaat………………………………………………………………………………….. 10 2. Jongeren en taalachterstand……………………………………………………………… 11 Taalachterstand………………………………………………………………………………. 11 Taalachterstand: een definitie……………………..……………………………………. 11 Taalachterstand: taal als kapitaal………………………………………………………. 12 Ontstaan van een taalachterstand…………………………………………………….... 13 Starten met een taalachterstand…………………..……………………………………. 16 Taalachterstand onder jongeren……………………………………………………………. 18 Jongeren en taalachterstand: een beeld………………………………………………. 18 Hoe ziet een taalachterstand er uit? …………………………………………………… 19 Gevolgen van taalachterstand bij jongeren……………………………………………. 20 Taalachterstand onder jongeren: waar eindigt het? …………………………………. 21 2 3. Stakeholders: wie doet wat met taal en jongeren in Utrecht? ……………………… 23 Wie doet wat met taal en jongeren in Utrecht? ………………………………………….. 23 Organisaties die zich met behulp van vrijwillige inzet richten op jongeren en taal... 23 Andere non-profit organisaties………………………………………………………….. 24 Huiswerkinstituten en bijlesgevers……………………………………………………… 24 Welzijn en jongerenwerk………………………………………………………………… 25 Taal in het onderwijs…………………………………………………………………………. 26 De Utrechtse onderwijsagenda 2010- 2014…………………………………………… 26 Het Utrechts Taalcurriculum…………………………………………………………….. 27 Taal in de onderwijsloopbaan…………………………………………………………… 27 Actueel: invoering passend onderwijs………………………………………………….. 31 Aanbod voor jongeren met een taalachterstand in Utrecht: wat valt op? ……………... 32 4. Oplossingen: vier thema’s ter inspiratie………………………………………………… 34 Thema 1: Bewustzijn en samenwerking…………………………………………………… 34 Thema 2: Aandacht voor adolescenten……………………………………………………. 37 Thema 3: Ouders betrekken…………………………..…………………………………... 39 Thema 4: Lezen stimuleren…………………………………………………………………. 42 5. Conclusies en aanbevelingen…………………………………………………………….. 44 Taalachterstand aanpakken is cruciaal……………………………………………………. 44 Aanbevelingen………………………………………………………………………………... 45 Tot besluit………………………………………………………………………………………... 47 Bronnen…………………………….…………………………………………………………….. 48 3 Voorwoord “Taal is niet moeilijk.” Althans, dat zei mijn vader altijd, wanneer we op vakantie waren in het buitenland of wanneer iemand een taalgrapje maakte. Thuis was altijd taal: kranten op tafel, boeken met Sinterklaas en Suske en Wiskes voor elke gewisselde kies of tand. Zelf spaar ik mooie woorden en schrijf ik regelmatig en met plezier over de dingen die ik meemaak. Terwijl taal voor mij dus iets is waar ik veel plezier uit haal, weet ik dat ‘taal is niet moeilijk’ niet voor iedereen geldt. Om die reden was ik enthousiast om voor Taal doet meer aan de slag te gaan als trainee om taalachterstand onder jongeren in Utrecht te onderzoeken: wat betekent het als taal niet vanzelfsprekend is? Voor u ligt nu het verslag van dit onderzoek naar taalachterstand onder jongeren, dat ik heb uitgevoerd tussen februari en juli 2014. In het onderzoek wordt aandacht besteed aan de achtergrond, de oorzaken en de gevolgen van taalachterstand, maar vooral aan de situatie in Utrecht en de mogelijke oplossingen om taalachterstand tegen te gaan. Taal is namelijk voor veel jongeren in Utrecht inderdaad moeilijk, maar door goede samenwerking met alle betrokken kan het (bij-) leren van goed Nederlands voor hen gemakkelijker worden gemaakt en kan taalachterstand onder jongeren worden bestreden. Dat samenwerking belangrijk is heb ik ook zelf ervaren. Ik heb dit onderzoek niet alleen gedaan en ik wil daarom graag de volgende mensen bedanken voor het mee denken, werken en helpen in de afgelopen periode. in de eerste plaats Merlijn van Oortmerssen, zonder wiens begeleiding ik nu niet zo tevreden zou kunnen terugkijken op een mooi resultaat en een heel leerzame tijd als ik dat nu doe. Lineke Maat, voor haar scherpe feedback en inspiratie op het juiste moment. Collega’s en trainees bij Taal doet meer die soms een frisse kijk op mijn werk konden geven wanneer dat nodig was. Alle betrokkenen die hebben bijgedragen door middel van interviews en het delen van hun kennis, in het bijzonder de jongeren onder hen. En tot slot mijn vader, voor zijn “taal is niet moeilijk”, wat mij aan het denken zette en me uiteindelijk tot dit traineeship heeft gebracht. Ik heb in korte tijd veel geleerd, mensen ontmoet en interessante gesprekken gevoerd. Daarvoor wil ik Taal doet meer hartelijk bedanken. Net zoals ik dit onderzoek niet alleen kon doen, kan Taal doet meer niet alleen de taalachterstand onder jongeren in Utrecht bestrijden. Ik wens de lezers van dit rapport veel plezier tijdens het lezen, maar vooral ook de inspiratie om mee te denken wat, op welke manier en hoe u zelf wellicht zou kunnen bijdragen aan het aanpakken van taalachterstand in Utrecht. Gemma de Wit, Utrecht, juli 2014. 4 Inleiding “Taal verbindt mensen Wij verbinden mensen met taal Want taal doet meer dan schrijven, spreken, lezen Het is de sleutel naar een nieuwe toekomst!” (www.taaldoetmeer.nl) Taal is onmisbaar om mee te doen in de samenleving. Zeker voor jongeren, die op hun leeftijd keuzes maken die de rest van hun leven mede kunnen bepalen, is een goede basis voor de toekomst belangrijk. Voor jongeren met een taalachterstand betekent het dan ook dat investeren in hun taalontwikkeling essentieel is. Andersom heeft ook de samenleving als geheel baat bij jongeren die de taal goed beheersen en zich daardoor goed kunnen ontwikkelen. Taal doet meer wil daarom meer aandacht voor taalachterstand onder jongeren Utrecht. De eerste stap hierin was het verzamelen van meer kennis over het onderwerp, wat heeft geresulteerd in dit onderzoek. De aftrap werd gegeven tijdens een Denktank in februari. Bij deze Denktank waren deelnemers aanwezig die vanuit diverse invalshoeken te maken hebben met jongeren met een taalachterstand. Hun ervaringen gaven een beeld van de problemen die een taalachterstand met zich meebrengt. Maar daarnaast leidde de Denktank ook tot een viertal thema’s waar de aanpak van taalachterstand zich op zou kunnen richten. Het verzamelen van kennis alleen is nog niet voldoende om taalachterstand op de kaart te zetten. De volgende stap is dus het delen van deze kennis met alle partijen in Utrecht die betrokken zijn bij jongeren met een taalachterstand. Taal doet meer doet dit tijdens het Taal doet meer College in juli 2014, waarbij de uitkomsten van dit onderzoek worden gedeeld, maar nog belangrijker: de aanwezigen worden uitgenodigd om na te gaan wat hun bijdrage kan zijn aan het tegengaan van taalachterstanden. Wanneer dit onderzoek is afgerond vormt het zo eigenlijk pas het begin: de aanleiding om samen taalachterstand onder jongeren in Utrecht aan te pakken. Dit rapport dient dan als een overzicht van de stand van zaken en als basis om met elkaar in gesprek te gaan. De opzet van het onderzoek is als volgt. Als eerste wordt de aanleiding van dit onderzoek toegelicht, gevolgd door de onderzoeksopzet en de gevolgde methode. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de oorzaken en de gevolgen die een taalachterstand heeft voor jongeren. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van de partijen in Utrecht die betrokken zijn bij de aanpak van taalachterstand onder jongeren in Utrecht. In hoofdstuk 4 worden vier thema’s besproken ter inspiratie om taalachterstanden tegen te gaan en hoofdstuk 5 sluit af met conclusies van het onderzoek en aanbevelingen voor de aanpak van taalachterstand. 5 1. Onderzoeksopzet Aanleiding Taal doet meer werkt samen met 350 vrijwilligers om meer dan 600 cursisten op een laagdrempelige manier te ondersteunen bij het leren van het Nederlands. Mannen, vrouwen, in groepsverband en op maat, allemaal vanuit het idee dat taal nodig is voor een goed bestaan. Bij de oprichting van Taal doet meer in 1985, toen nog als ISKB, was het doel het organiseren van een laagdrempelige en duurzame ontmoeting tussen Nederlandse Utrechters en Utrechters die van oorsprong niet Nederlands zijn om elkaar beter te leren kennen. Taal is daarbij onmisbaar. Taal is geen technisch instrument, maar een middel om mee te doen in de samenleving: om vriendschappen te sluiten, om een baan te vinden, met de leerkracht van je kinderen te praten, met een computer te werken of je huiswerk te maken (Taal doet meer, jaarbeeld 2013). Met taal maken mensen contact en als nieuwe inwoner van een stad of land heb je de taal nodig om je weg en je plek te vinden. De meeste cursisten van Taal doet meer zijn volwassenen die oorspronkelijk niet uit Nederland komen en voor wie Nederlands de tweede taal is. Maar ook voor mensen die al wel in Nederland wonen en (deels) met het Nederlands opgroeien, is taal belangrijk: kinderen en jongeren hebben taal nodig om zich te kunnen ontwikkelen. Wanneer taal echter een belemmering vormt kunnen er problemen ontstaan. Om die reden richt Taal doet meer zich sinds enkele jaren ook op een jongere doelgroep, met een aantal projecten specifiek gericht op taal en jongeren in Utrecht. School’s cool Het mentorproject School’s Cool koppelt leerlingen van groep acht die graag willen leren maar daarvoor niet in ideale omstandigheden leven, voor een periode van anderhalf jaar aan een vrijwillige mentor. Deze leerlingen krijgen zo extra steun bij de overgang naar het voortgezet onderwijs: de mentoren gaan wekelijks bij de leerlingen op bezoek en begeleiden hen met het ontwikkelen van studievaardigheden, het maken van huiswerk, maar ook op individueel en sociaal vlak door te luisteren, inspireren of hen mee op pad te nemen. Het doel is om deze leerlingen vanaf de start van de middelbare school een stevige basis te geven, zowel wat betreft schoolprestaties als op persoonlijk vlak. Op basis van het succes van School’s cool in Amsterdam is Taal doet meer in het voorjaar van 2008 volgens dezelfde formule gestart met een project in Utrecht, met daarbij bovendien bijzondere aandacht voor de taalvaardigheid van de leerlingen. Inmiddels zijn er meerdere mentorkoppels verspreid over de hele stad. Huiswerkhulp Utrecht Sinds 2013 is Taal doet meer met een nieuw project gestart: Huiswerkhulp Utrecht, laagdrempelige en betaalbare huiswerkhulp voor middelbare scholieren, die wordt georganiseerd en begeleid door jongeren. Leerlingen kunnen twee middagen per week in een rustige omgeving huiswerk maken, waarbij ze vragen kunnen stellen aan de vrijwillige huiswerkcoaches. Deze helpen hen met de vakken waar ze aan willen werken, maar ook met het ontwikkelen van belangrijke studievaardigheden zoals het maken van een goede planning. Daarnaast is er in de huiswerkklas ook extra aandacht voor taal. Taalbegrip blijkt voor veel leerlingen een belemmerende factor om hun huiswerk te snappen en te kunnen maken. Leerlingen hebben niet alleen moeite met taal bij Nederlands, maar taal komt terug in alle vakken. Door hier extra aandacht aan te besteden wordt taal als extra belemmering verkleind en kunnen leerlingen zich meer op het schoolwerk zelf richten. Na de vestiging in Kanaleneiland zal later dit jaar een derde klas in Zuilen volgen. 6 Jongeren en taal Zowel School’s cool als Huiswerkhulp Utrecht houden zich bezig met de ontwikkeling van jongeren op een heel breed vlak. Veel van wat jongeren tegenkomen in de eerste jaren van het voortgezet onderwijs heeft een plek in de projecten: schoolprestaties, persoonlijke en sociale ontwikkeling, het ‘leren leren’ en het maken van keuzes. ‘Taal’ is een belangrijk ontwikkelpunt voor veel van de leerlingen waar School’s cool en Huiswerkhulp Utrecht; bij een groot aantal van hen is er zelfs sprake van een taalachterstand. De achtergrond van deze jongeren verschilt; sommige van hen zijn nog niet lang in Nederland, andere zijn er geboren of in elk geval getogen. In veel gevallen beheersen de ouders de Nederlandse taal onvoldoende en is het thuis niet de eerste taal. Het gevolg is dat jongeren het Nederlands onvoldoende beheersen op het niveau dat door het onderwijs en de maatschappij van hen wordt verwacht. Zowel de jongeren zelf als de vrijwilligers die hen begeleiden ervaren taalachterstand als een belemmering. Taal is in de eerste plaats belangrijk om op school goed mee te komen. Maar ook naast school en daarna, als leerlingen gaan solliciteren voor een stage of een (bij-)baan is een goede taalbeheersing belangrijk. Tot slot is ook op sociaal en persoonlijk vlak taal een belangrijk middel om uit te drukken hoe je je voelt, wie je bent en hoe je je presenteert naar de wereld. In alle projecten van Taal doet meer wordt het belang benadrukt van het beheersen van de taal om maatschappelijk mee te kunnen doen. Maar Taal doet meer heeft voornamelijk ervaring met volwassenen en minder met jongeren. Een korte zoektocht naar informatie en mogelijkheden voor deze doelgroep om hun taalvaardigheid te verbeteren leek er echter op te wijzen dat het aanbod voor jongeren in Utrecht beperkt en versnipperd is. Dit leidde tot de behoefte aan meer kennis en expertise op het gebied van taalachterstand en jongeren. Doelstelling Taalachterstand vormt landelijk een probleem voor 14,3 % van de Nederlandse 15-jarigen (www.lezenenschrijven.nl). Utrecht is een stad met relatief veel jongeren, waarvan circa één derde van allochtone afkomst is. Tegelijkertijd is het aanbod gericht op taal en jongeren in Utrecht relatief beperkt. Taal doet meer wil daarom nu jongeren en taalachterstand op de kaart zetten. Taal doet meer streeft er daarnaast naar Utrechters te mobiliseren zich als vrijwilliger in te zetten om taalvaardigheid van inwoners van Utrecht te vergroten. Dit leidt tot de volgende vraag: Wat is de stand van zaken wat betreft taalachterstand onder jongeren in Utrecht en wat zijn de mogelijkheden om dit door middel van vrijwillige inzet aan te pakken? Een eerste stap richting het beantwoorden van deze vraag is het vergroten van kennis over het onderwerp en vervolgens ook het delen van deze kennis met alle belanghebbenden. Om te zorgen dat taalachterstand van jongeren afneemt en zij zich zo goed mogelijk kunnen ontwikkelen, moet er eveneens iets veranderen. Naast het verzamelen van kennis is het daarom belangrijk dat er op basis hiervan actie wordt ondernomen om taalachterstand tegen te gaan. Taal doet meer wil daarom expert en aanjager worden in Utrecht op het gebied van het terugdringen van taalachterstand bij jongeren door middel van vrijwillige inzet. 7 De volgende doelen zijn opgesteld om richting te geven aan het onderzoek: Kennis vergroten 1. Wat is er: De stand van zaken beschrijven wat betreft taalachterstand bij jongeren in Utrecht. Wat is het probleem, wat zijn oorzaken en gevolgen? Welke doelgroepen verdienen aandacht? Wat werkt: wat zijn succesfactoren en knelpunten? Resultaat: een overzicht met de stand van zaken, best practices en een aantal focusgebieden om de aanpak van taalachterstand onder jongeren in Utrecht door middel van vrijwillige inzet op te richten. 2. Wie doet wat: Inventariseren welke partijen betrokken zijn bij het tegengaan van taalachterstand onder jongeren in Utrecht. Welke organisaties werken (met vrijwilligers) met taal en jongeren in Utrecht? Welke doelgroepen worden bereikt en welke niet? Wat wordt er gedaan en waar zijn (nog) hiaten? Resultaat: overzicht van betrokken partijen en aanwezige initiatieven om taalachterstand bij jongeren in Utrecht tegen te gaan. Aanjager zijn 3. Dit is er: Aandacht vragen voor taalachterstand en bijbehorende problemen. Tijdens een Taal doet meer College in juli 2014 met taalachterstand onder jongeren als thema, wordt het onderzoek met daarin de stand van zaken gepresenteerd en het probleem onder de aandacht gebracht bij partners en partijen in Utrecht. Op basis hiervan willen we samen op zoek gaan naar mogelijke oplossingen. Resultaat: kennis bij betrokken partijen over de achtergrond, oorzaken en gevolgen van taalachterstand, bewustzijn en erkenning van het probleem dat taalachterstand vormt en inzicht in de mogelijkheden hier met vrijwillige inzet iets aan te doen. 4. Dit moet er gebeuren: Aanbevelingen doen wat Taal doet en samenwerkingspartners in Utrecht kunnen doen om het probleem tegen te gaan. Dit geldt zowel voor eigen, bestaande projecten als voor nieuwe projecten van Taal doet meer en in samenwerking met andere organisaties. o Wat is er nodig om taalachterstand onder jongeren in Utrecht tegen te gaan? o Wat werkt? o Wie doet wat? Resultaat: taalachterstand tegengaan op de agenda zetten en het formuleren van acties om taalachterstand te bestrijden, zowel op de korte als de lange termijn, zowel door Taal doet meer zelf als samenwerkingspartners. 8 Methode Dit onderzoek beoogt een overzicht te geven van de stand van zaken wat betreft taalachterstand onder jongeren in Utrecht op basis van een combinatie van literatuur- en praktijkonderzoek. De start van dit onderzoek werd gevormd door een Denktank in februari 2014, waar vrijwilligers en experts van Taal doet meer, leden van partnerorganisaties en professionals uit het onderwijs en de hulpverlening samen kwamen om tot meer kennis en verdieping te komen op het gebied van taalachterstand onder jongeren. De denktank vormde een inventarisatie van ideeën over problemen en oplossingen rondom taalachterstand. Er werd gesproken over de invloed op andere schoolvakken, motivatie om te lezen en te leren, talent en toekomstperspectief en mogelijke bijdragen die met de inzet van vrijwilligers kunnen worden geleverd aan het tegengaan van taalachterstand. Op basis hier van ontstonden de vier thema’s die verderop in dit onderzoek centraal staan: bewustzijn van taalachterstand, aandacht voor adolescenten, de rol van ouders en tijd en aandacht voor lezen. Voor een beschrijving van de oorzaken, gevolgen en feiten wat betreft taalachterstand is gebruik gemaakt van literatuur, recent onderzoek, bestaande kennis van partners en berichtgeving uit de actualiteit. Input vanuit de praktijk werd vervolgens gebruikt om deze algemene schets nader toe te lichten voor de situatie in Utrecht. Er zijn interviews gehouden met betrokkenen bij jongeren met een taalachterstand in Utrecht: vrijwilligers, docenten, partnerorganisaties en jongeren zelf. Begrippen: In dit onderzoek worden een aantal begrippen met regelmaat gebruikt. Aan de hand van de vraagstelling, wat is de stand van zaken wat betreft taalachterstand onder jongeren in Utrecht en wat zijn de mogelijkheden om dit door middel van vrijwillige inzet aan te pakken, volgt een toelichting op de meest gebruikte begrippen: o Jongeren: dit onderzoek kijkt naar jongeren in de leeftijd tussen de 10 en de 20 jaar. Enerzijds is dit een categorie die wordt gemarkeerd door een absolute begin- en een eindleeftijd, anderzijds wordt de groep vooral gedefinieerd door de fase waarin ze zich bevinden. Op deze leeftijd leggen jongeren de basis voor hun toekomst. Tijdens deze periode maken jongeren een aantal belangrijke overgangsfasen mee: van de basisschool naar het voortgezet onderwijs, van het voortgezet onderwijs naar een vervolgopleiding en van een studerend naar een werkend leven. Jongeren leren veel tijdens deze jaren en komen te staan voor het maken van keuzes. Ze worden ze zelfstandig en volwassen, en tegelijkertijd hebben ze ook nog regelmatig ondersteuning nodig. De termen ‘jongeren’ en ‘adolescenten’ worden in dit onderzoek door elkaar gebruikt om deze leeftijdscategorie aan te duiden. Wanneer het gaat over ‘kinderen’ worden hiermee kinderen tot 10 jaar bedoeld. Vanaf 18 jaar is iemand in principe volwassen, maar in dit onderzoek is de leeftijd van de doelgroep opgerekt tot 20 jaar omdat rond het 18e levensjaar jongeren vaak ook nog in ontwikkeling zijn. o Utrecht: In dit onderzoek wordt gekeken naar de gemeente Utrecht, met de verschillende wijken en alle partijen die daarin actief bezig zijn met taal en jongeren. o Taal: Taal is het middel waarmee mensen communiceren met de wereld om zich heen en waarmee men gedachten en gevoelens kan uiten en ordenen (Damhuis & Litjens, 2003). De definitie van de Onderwijsinspectie van ‘taal’ met betrekking tot het onderwijs is 9 ‘tekstbegrip, woordenschat, luistervaardigheid, technisch lezen, grammatica, spelling, spreekvaardigheid, schrijven en informatieverwerking’ (www.onderwijsinspectie.nl). o Taalvaardigheid: het vermogen om gesproken en geschreven taal te begrijpen en om zelf te luisteren, spreken en schrijven. o Geletterdheid: het beschikken over lees- en schrijfvaardigheden die nodig zijn om te functioneren thuis, op het werk of in de maatschappij. Laaggeletterdheid houdt in dat iemand onvoldoende over deze vaardigheden beschikt en daardoor problemen ondervindt in het functioneren. o Taalachterstand: er is sprake van een taalachterstand als iemand het Nederlands onvoldoende beheerst op het niveau dat verwacht wordt vergeleken met de leeftijdsgroep of het onderwijsniveau. Een taalachterstand kan er toe leiden dat iemand minder kan presteren in het onderwijs en daar buiten en heeft zodoende ook invloed op iemands ontwikkelingskansen. Eindresultaat Het eindresultaat van dit onderzoek is een duidelijk beeld van de stand van zaken wat betreft taalachterstand onder jongeren en handvaten voor actie in de praktijk, gericht op vrijwillige inzet: Er is actuele kennis verzameld over de huidige stand van zaken wat betreft taalachterstand onder jongeren in Utrecht en welke organisaties daar bij betrokken zijn. Er is extra expertise binnen Taal doet meer op het onderwerp taal en jongeren. Deze expertise is gedeeld met de samenwerkingspartners tijdens het Taal doet meer College in juli 2014. Er is een vergroot bewustzijn bij Taal doet meer en partners in Utrecht van het probleem dat taalachterstand onder jongeren is. Er zijn handvaten voor oplossingen van taalachterstand in de praktijk. Er is een aanzet gegeven om actie te ondernemen door middel van samenwerking met andere organisaties, zowel voor de korte als de lange termijn in bestaande en nieuwe projecten. 10 2. Jongeren en taalachterstand Taalachterstand Taalachterstand: een definitie Wanneer het gaat over een onvoldoende of beperkte taalontwikkeling, zijn er twee termen die regelmatig gebruikt worden. Laaggeletterdheid is een begrip dat vaak wordt gebruikt om een groep volwassenen aan te duiden die over onvoldoende lees- en schrijfvaardigheden beschikken om te functioneren thuis, op het werk of in de maatschappij (www.lezenenschrijven.nl). Dit houdt in dat iemand onvoldoende in staat is dagelijkse taal te lezen of begrijpen -zoals verkeersborden, formulieren en post- en daarmee om te functioneren zoals het merendeel van de mensen in de maatschappij. Bovendien zijn de eisen die in de maatschappij worden gesteld aan met name leesvaardigheid tegenwoordig hoog, wat om een hoog niveau van geletterdheid vraagt om mee te kunnen doen. Laaggeletterdheid is meestal een gevolg van verschillende factoren: kenmerken van de thuissituatie, het onderwijssysteem en individuele problemen. Van alle inwoners van Nederland tussen de 16 en de 74 jaar is 13% laaggeletterd (Gijsberts, 2005). Hierbij gaat het om circa één miljoen autochtonen en een half miljoen allochtonen (Houtkoop, 2001). Een deel van deze volwassenen is niet of nauwelijks naar school geweest – dit zijn meer allochtonen dan autochtonen-, en een deel van deze volwassenen is wel naar school geweest maar heeft onvoldoende leren omgaan met schriftelijke taal (Lezen en Schrijven, 2014). Behalve volwassenen, zijn er ook kinderen die moeite hebben met taalvaardigheden. Het begrip taalachterstand wordt vaker in de context van kinderen en jongeren gebruikt. Jongeren zijn, zeker in de periode dat zij naar school gaan, nog volop in ontwikkeling en daarbij hoort ook de ontwikkeling van hun taalniveau. Het begrip taalachterstand omvat dan ook twee belangrijke elementen: o een ontwikkeling: het begrip ‘achterstand’ wijst er op dat er sprake is van groei - iemand leert en ontwikkelt en heeft hierin een bepaald tempo, dat in dit geval onvoldoende is; o een vergelijking: deze ontwikkeling wordt vergeleken met het gemiddelde van een normgroep of bepaald niveau. De normgroep die vaak wordt gebruikt om taalachterstand te meten is de leeftijdsgroep: wie te ver onder het gemiddelde niveau zit vergeleken met leeftijdsgenoten, heeft een achterstand. Daarnaast wordt in het onderwijs gemeten met een absolute maatstaf: de taalvaardigheid waarover leerlingen minimaal moeten beschikken om op school te kunnen leren. Per leerjaar zijn drempelniveaus vastgesteld. Leerlingen die onder deze drempel vallen hebben een taalachterstand: ze halen niet het niveau dat ze zouden moeten halen om goed mee te kunnen komen op school. Als een jongere de achterstand niet inhaalt en blijvend een te laag taalniveau houdt kan het er toe leiden dat iemand in zijn volwassen leven laaggeletterd blijft. Uitgedrukt in cijfers loopt 13% van de kinderen in Nederland het risico om laaggeletterd te worden (Lezen en Schrijven, 2014). 11 Taalachterstand: taal als kapitaal Kortweg houdt taalachterstand in dat iemand een ander, lager taalniveau heeft dan gemiddeld. Dat op zich is geen probleem: als men zou kunnen functioneren met het taalniveau dat hij of zij heeft, is er immers niets aan de hand. Het probleem is wat een beperkt ontwikkelde geletterdheid met zich meebrengt. Geletterdheid is een factor die mede van invloed is op sociaal economische status: de plaats op de maatschappelijke ladder die wordt bepaald door onder andere onderwijsniveau, werk en inkomen. Iemands sociaal economische status kan vervolgens maatschappelijk succes en de beleving van persoonlijk geluk bepalen (Lezen en Schrijven, 2014). Het uitgangspunt hierbij is dat kapitaal bepalend is voor maatschappelijk succes (Ultee, Arts & Flap, 2003). Kapitaal kan worden omschreven als de hulpbronnen die iemand heeft. Er zijn verschillende soorten kapitaal: economisch kapitaal (geld en bezit), sociaal kapitaal (relaties en netwerken) en cultureel kapitaal (kennis, vaardigheden en opleiding). Deze drie vormen van kapitaal geven mensen een bepaalde positie binnen de samenleving. Een hulpbron die steeds belangrijker is geworden is cultureel kapitaal: het geheel van kennis, cognitieve vaardigheden en opleiding dat iemand heeft weten te vergaren, voornamelijk door middel van het volgen van onderwijs. Met de rol die opleidingsniveau tegenwoordig speelt om een goede baan te vinden is presteren op school steeds belangrijker geworden. Wie beter presteert op school kan een hogere vervolgopleiding volgen en daardoor uiteindelijk in beter betaalde functies terechtkomen. Om die reden wordt cultureel kapitaal ook wel aangeduid als onderwijskapitaal: de opbrengst van de schoolperiode, die geldt als startbewijs voor maatschappelijk functioneren. Schoolsucces is dus een belangrijke voorwaarde voor maatschappelijk succes. Taalvaardigheid is echter een grote voorspeller van dit schoolsucces. Het onderwijs veronderstelt vanaf de start een bepaalde taalvaardigheid bij leerlingen, waarop de aangeboden lesstof is aangepast. Wanneer een leerling dit niveau echter niet heeft vormt de taal een belemmering bij het begrijpen van de lesstof (van Beek & Verhallen, 2004). Wie onvoldoende vaardig is in de taal kan op school niet optimaal leren: een leerling met taalachterstand loopt op deze manier ook een onderwijsachterstand op en verzamelt dus minder schoolkapitaal dan andere leerlingen. Deze achterstand in kapitaal is cumulatief, en zo loopt een leerling uiteindelijk het risico om blijvend in een achterstandspositie terecht te komen. Zodoende heeft een taalachterstand op jonge leeftijd zowel directe als indirecte gevolgen. Een direct gevolg van taalachterstand is dat de kans bestaat dat iemand op latere leeftijd laaggeletterd blijft. Hierbij is het voornaamste probleem dat iemand de taal onvoldoende beheerst om talige informatie in de wereld te kunnen begrijpen en daardoor minder goed functioneert. Maar de indirecte gevolgen van taalachterstand zijn veel uitgebreider. Taalachterstand kan betekenen dat op een veel breder niveau het functioneren en presteren belemmerd wordt: via het onderwijs bepaalt het taalniveau mede het schoolsucces en daarmee iemands positie in de maatschappij. Een achterstand in taal kan uiteindelijk leiden tot een achterstand op meerdere gebieden. Hoewel taal niet de enige factor is die van invloed is op iemands uiteindelijke maatschappelijke positie, is het wel een factor die al heel vroeg van invloed is. 12 Om duidelijk te maken dat taalachterstand breder is dan een beperkt taalbegrip en het probleem juist te maken heeft met de gevolgen van een taalachterstand, is er voor gekozen om taalachterstand onder jongeren als volgt te definiëren: Er is sprake van taalachterstand als een jongere het Nederlands onvoldoende beheerst op het niveau dat verwacht wordt vergeleken met de leeftijdsgroep of het onderwijsniveau. Hierdoor kan een jongere onvoldoende presteren binnen het onderwijs, met als gevolg een belemmering bij het verzamelen van voldoende kennis en kunde. Taalachterstand is zo ook van invloed op iemands ontwikkelingskansen. Ontstaan van een taalachterstand Jongeren met een taalachterstand hebben niet het niveau van taalvaardigheid dat van hen wordt verwacht vergeleken met leeftijdsgenoten en met de norm op het onderwijsniveau dat ze volgen. Een taalachterstand kan verschillende oorzaken hebben. Een deel van de oorzaken van een taalachterstand vindt zijn oorsprong in een verstoorde ontwikkeling of een beperking van het kind. Zo kan de taalontwikkeling worden belemmerd als gevolg van een gelimiteerde intelligentie, een fysieke beperking zoals problemen met het gehoor, een stoornis in de taalontwikkeling zelf of waarbij een taalstoornis het gevolg is van een andere ontwikkelingsstoornis (www.onderwijsinspectie.nl). Bij een groot deel van de kinderen dat een taalachterstand heeft is echter sprake van een redelijke gezonde ontwikkeling. Desondanks ontwikkelen zij een achterstand in taal. Het is deze vorm van taalachterstand waar dit onderzoek zich op richt en ook hier is sprake van meerdere factoren. Thuistaal en schooltaal Taalachterstand is relatief: er is pas een taalachterstand als de taal die iemand beheerst niet voldoet aan wat er door de omgeving wordt verwacht. Kinderen groeien de eerste jaren van hun leven op in een omgeving waarin de taal die ze leren en toepassen past bij de context waarin ze leven, een zogenaamde thuistaal. Dit betekent dat kinderen uit verschillende achtergronden thuis een verschillende variant van het standaard Nederlands gebruiken of soms zelfs helemaal geen Nederlands spreken, maar in de eigen context voldoet deze taalvorm uitstekend. Pas vanaf het moment dat kinderen in een omgeving komen waarin een andere taal of taalgebruik dominant is, valt het verschil met de thuistaal op. In veel gevallen is dit het moment waarop kinderen naar school gaan: vergeleken met het gemiddelde van hun leeftijdsgroep en het startniveau van het onderwijs valt op dat hun taalbeheersing van het Nederlands anders is. Op school worden leerlingen geconfronteerd met heel veel talige input. In de eerste plaats is dit het gebruik van het Nederlands in de vorm die wordt geaccepteerd als de standaardtaal in de maatschappij. Er wordt een minimum woordenschat en taalbegrip van leerlingen verwacht die gemiddeld is voor een moedertaalspreker van het Nederlands. Maar onder schooltaal valt ook het gebruik van het Nederlands: hoe men de taal gebruikt om met elkaar te communiceren, instructie te geven, zich uit te drukken, vragen te beantwoorden et cetera. Over het verschil tussen schooltaal en thuistaal, merkt een middelbare scholier op: “de meeste woorden ken ik wel, maar ik moet lang nadenken, want ik gebruik ze in het dagelijks leven nauwelijks. Die woorden leer je op school en gebruik je op school”. De taalvariant die in het onderwijs wordt gehanteerd vertoont meer overeenkomsten met de thuistaal van sommige leerlingen dan van andere. De mate waarin iemands taalbeheersing afwijkt van de taal zoals gebruikt op school, bepaalt zodoende de ernst van de taalachterstand. 13 Redenen waarom de thuistaal niet overeenkomt met de schooltaal, en die dus ten grondslag liggen aan de taalachterstand, zijn onder andere: o Blootstelling: om de Nederlandse taal te leren heeft een kind de gelegenheid nodig om in contact te komen met de taal. De ontwikkeling van taal is een belangrijk deel van de algemene ontwikkeling van een kind, en beleeft een piek tijdens de kritische periode. Dit is de fase in de ontwikkeling waarin kinderen het meest ontvankelijk zijn voor het leren van een taal. De ontwikkeling gaat natuurlijk en kinderen leren een taal gemakkelijk en snel: dit wordt hun eerste taal. Kenmerkend voor het leren van deze eerste taal is dat alle kennis onbewust is en de toepassing impliciet plaatsvindt. Na deze periode wordt het opdoen van een nieuwe taal steeds lastiger en moet men steeds meer bewust en expliciet de regels en kenmerken van de nieuwe taal leren (Sijs, van der, N., Stroop, J., & Weerman, F., 2009). Maar naast deze biologische factor is er een belangrijke rol weggelegd voor omgevingsfactoren: wat een kind leert is afhankelijk van stimuli die het vanuit de omgeving krijgt. Dit betekent dat als kinderen niet voldoende gestimuleerd worden met talige interactie er een achterstand in hun taalontwikkeling kan ontstaan. Deze kennis over taalontwikkeling is van belang voor kinderen die meertalig opgroeien, zoals het geval is voor veel kinderen in Nederland met ouders die van oorsprong ergens anders vandaan komen. Meertalig opgroeien hoeft geen belemmering te zijn in de ontwikkeling van de taal: het kan zowel een beschermende factor als een risicofactor zijn. Als ouders beide talen gelijkmatig en op een hoog niveau gebruiken kunnen opgroeiende kinderen beide talen machtig worden en zelfs andere talen eenvoudiger leren. Maar als het taalniveau bij één van de talen of beide talen lager is, kan het resultaat zijn dat beide talen niet goed worden aangeleerd. Kinderen die opgroeien met ouders die weinig of geen Nederlands spreken of het niet gebruiken in de thuissituatie, komen minder in aanraking met het Nederlands. Dit geldt vooral voor Turkse en Marokkaanse kinderen van wie de ouders vaak de eerste generatie migranten vormen (Gijsberts & Dagevos, 2005). Zij spreken vaak beperkt Nederlands of gebruiken thuis helemaal geen Nederlands met de kinderen. Dit betekent dat kinderen weinig tot geen blootstelling hebben aan het Nederlands en het zodoende vaak niet ontwikkelen als eerste taal. Behalve de plek die het gebruik van de Nederlandse taal inneemt in de thuissituatie, stelt onderzoek dat contact met de autochtone Nederlandse bevolking een rol speelt: wanneer hier meer contact mee is verbetert de taalbeheersing (Gijsberts & Dagevos, 2005). Wanneer men echter meer op de eigen familie of groep gericht is, zoals sommige migrantengroepen, is het minder noodzakelijk om goed Nederlands te leren. Pas vanaf het moment dat kinderen uit meertalige gezinnen waarin Nederlands niet de moedertaal is vaker buitenshuis komen, in veel gevallen dus vanaf de schoolleeftijd, komen zij meer in contact met het Nederlands. Nederlands zoals het als school- en omgangstaal wordt gebruikt, geldt voor hen dan in feite als het leren van een tweede taal (van Buuren & Lucassen, 2010). o Geletterdheid: de wijze waarop thuis taal wordt gebruikt door de leden van het gezin en waar een kind in de opvoeding mee te maken krijgt zijn bepalend voor het ontwikkelen van taalbegrip. Waar taalontwikkeling een natuurlijk proces is dat ieder kind doorloopt, is de ontwikkeling van geletterdheid juist kunstmatig (van Buuren & Lucassen, 2010). Geletterdheid gaat om het verwerken van taal in de vorm van symbolen –letters- en de vaardigheden deze te begrijpen – 14 lezen en schrijven. Voor deze ontwikkeling is blootstelling alleen niet voldoende, maar is ook expliciete instructie nodig. Het meest voor de hand liggende voorbeeld van expliciete instructie is het lees- en schrijfonderwijs. Voor kinderen naar school gaan, waar de formele geletterdheid in de vorm van leren lezen en schrijven begint, maken ze echter een periode door van ontluikende geletterdheid: de fase waarin kinderen in contact komen met geschreven taal (Teale & Sulzby, 1986). Tijdens deze fase leren kinderen de meeste vaardigheden op een informele manier. Hieronder vallen activiteiten als (voor-)lezen, maar ook samen praten, schrijven of spelletjes doen. Door deze dagelijkse ervaringen krijgen kinderen een idee van wat taal en lezen is en wat het nut is van geschreven taal. De invloed van vroege activiteit met taal op de taalontwikkeling van kinderen is zichtbaar in de omvang van de woordenschat, nieuwsgierigheid naar woorden, taalinzichten, kennis van zinsstructuren en verhaal structuren, inzicht in het belang van leren lezen en vooral ook het plezier in lezen. De ontluikende geletterdheid is een voorloper die het daadwerkelijk leren lezen en schrijven vergemakkelijkt (Loman, 2006). Veel kleuters hebben de functies van geschreven taal al ontdekt wanneer ze de basisschool binnenkomen en het onderwijs is dan ook ingesteld op dit niveau. Maar kinderen uit achterstandssituaties hebben de fase van ontluikende geletterdheid vaak nog niet of slechts beperkt doorlopen. Vaak is het gebruik van taal thuis beperkt; of dit nu in het Nederlands of in de moedertaal van de ouders is: er wordt minder met kinderen gepraat over taal of gespeeld met taal en er wordt bijvoorbeeld minder voorgelezen (Pels, 1991). Ook wijzen enkele onderzoeken op de manier waarop taal wordt gebruikt in het gezin: volwassenen uit de middenklasse passen hun taalgebruik aan op het taalniveau van hun kind en stellen vragen om het taalgebruik te stimuleren (‘Waarom eet je je boterham niet op?’). In lagere sociale milieus wordt vaak directiever gecommuniceerd door middel van concrete opdrachten die van het kind geen uitgebreide talige reactie vragen (‘Eet je bord eens leeg.’). Kinderen uit de middenklasse in de leeftijd van 3 jaar hebben op deze manier twee keer zo veel taal gehoord als kinderen uit een lagere klasse op dezelfde leeftijd ( CINOP, 2011). Kinderen hebben hierdoor van huis uit veel minder ervaring met geschreven en gesproken taal dan hun leeftijdsgenoten, waardoor de algemene taalontwikkeling achterloopt en ze minder vertrouwd zijn met en voorbereid op de taal die op school wordt gebruikt. o Linguïstisch kapitaal: geletterdheid en taalvaardigheid hebben niet alleen te maken met de taalachtergrond thuis maar hangen ook samen met het taalgebruik van de ouders en het gezin. Er zijn verschillen in taalgebruik die samenhangen met sociaal economische status. Hierbij gaat het om aspecten als woordenschat, maar ook om de complexiteit van de gebruikte taal. Naast sociaal, cultureel en economisch kapitaal is er ook zoiets als linguïstisch kapitaal te onderscheiden, wat kan worden omschreven als de beheersing van de taal van de dominante cultuur. Het beheersen van deze dominante taal is net als andere vormen van kapitaal van invloed op iemands maatschappelijke positie. Het taalgebruik van de hogere sociaal economische klassen is invloedrijk: het is het taalgebruik dat als de norm wordt gezien in het onderwijs en andere maatschappelijke instituties. Taalgebruik in het onderwijs is zodoende over het algemeen beter afgestemd op kinderen uit midden- of hogere milieus. Dit heeft tot gevolg dat leerlingen die niet uit een hoger sociaal economisch milieu komen zich moeten aanpassen aan een andere taalgebruik en op die manier een achterstand hebben. Kinderen van allochtone afkomst komen vaker uit een achtergrond met een lagere sociaal economische status (Van Buuren & Lucassen, 2010), en dit is tevens een reden die vaak wordt gegeven om de taalachterstand te verklaren bij autochtone kinderen die in principe wel met het Nederlands opgroeien. 15 Samengevat betekent het dat hoe groter de kloof is tussen de thuistaal en de schooltaal, en hoe minder ervaring een leerling dus heeft met het Nederlands zoals dat op school gebruikt wordt, hoe groter de kans dat een taalachterstand ontstaat. Starten met een taalachterstand Zowel allochtone als autochtone kinderen komen de school binnen met een taalachterstand. De overheid stelt dat ruim 13% van de kinderen in Nederland risico heeft op het ontwikkelen van een taalachterstand. Uit cijfers van het CBS (CBS, 2010) blijkt dat in groep 2 van het basisonderwijs allochtone leerlingen één tot twee jaar achterstand hebben op autochtone leerlingen. Kinderen met een Turkse achtergrond presteren het slechts, gevolgd door Marokkaanse kinderen en daarna door kinderen met een Antilliaanse en Surinaamse achtergrond. Voor een succesvolle schoolloopbaan zijn de belangrijkste onderdelen van de taalontwikkeling technisch lezen, woordenschat en begrijpend lezen. De reden hiervoor is eenvoudig: elk van deze drie onderdelen is een voorwaarde om kennis uit teksten te verwerven. Wanneer kinderen met een taalachterstand starten op de basisschool hebben ze niet zo zeer moeite met technisch lezen: ze kunnen even goed leren om letters te verklanken en te schrijven als andere leerlingen. Kinderen met een taalachterstand hebben vaak echter een beperktere woordenschat en minder kennis van het Nederlands als omgangs- en instructietaal. Het probleem zit met name in het begrijpend lezen en taalbegrip: een voldoende woordenschat is voorwaarde voor voldoende taalvaardigheid (Verhallen, 2003). Woorden en kennis over hun betekenis zijn belangrijk om gedachten en ideeën mondeling en schriftelijk te kunnen overbrengen en begrijpen. Met een te beperkte woordenschat is talige informatie minder toegankelijk. Hierdoor lezen leerlingen met meer moeite, terwijl lezen juist belangrijk is voor de taalontwikkeling. Taalachterstand is dus ook een vicieuze cirkel: wie niet genoeg woorden begrijpt, kan geen boeken lezen die bij het niveau passen en wie niet kan lezen kan zijn woordenschat niet vergroten. Door deze moeite met tekstbegrip volgt dat niet alleen Nederlands - taal, lezen en schrijven lastig is voor deze leerlingen, maar ook alle andere vakken (van Beek & Verhallen, 2004). Taal wordt immers gebruikt als instructiemiddel. Bovendien zijn lesmethoden afgestemd op een startniveau en een basiswoordenschat waarvan wordt verwacht dat kinderen die tot hun beschikking hebben. Wanneer dit echter niet het geval is sluiten de methoden niet aan bij het niveau van de leerlingen. Hierdoor hebben kinderen met een taalachterstand vanaf de start van het onderwijs ook al gauw een achterstand bij het leren. Door dit besef, en vanuit het idee ‘voorkomen is beter dan genezen’, wordt er momenteel veel geïnvesteerd in preventief beleid om alle kinderen bij de start van het primair onderwijs zo veel mogelijk gelijke kansen te geven. Met het VVE-beleid, een landelijk beleid gericht op de vroege en voorschoolse educatie, wordt geprobeerd de achterstand zo snel mogelijk in te lopen. De kinderen die er voor in aanmerking komen lopen een groot risico een taalachterstand te ontwikkelen: ze hebben ouders die de taal niet goed spreken, komen uit een achterstandssituatie of in de ontwikkeling valt al op dat hun taalontwikkeling achterloopt. Vanaf de peuterspeelzaal en de kinderopvang tot en met de eerste twee jaren van de basisschool wordt een programma aangeboden voor twee- tot en met vijfjarigen, waarmee kinderen op een speelse manier hun achterstand kunnen inhalen en daarmee een goede start maken op de basisschool. Programma’s als Kaleidoscoop, Piramide en Opstap zijn speciaal voor dit doel ontwikkeld (www.kijkoponderwijs.nl). 16 De voor- en vroegschoolse educatie wordt uitgevoerd door de gemeente, waaronder ook in Utrecht. De gemeente streeft er naar dat alle kinderen met een risico op een (taal)achterstand naar de voorschoolse en vroegschoolse educatie gaan. Het doel is om 95% van alle doelgroepkinderen in 2015 te bereiken met het vve-aanbod (www.kijkoponderwijs.nl). Ook van buiten het onderwijs zijn er initiatieven die zich richten op taalontwikkeling in het primair onderwijs. Een voorbeeld is Uitgeverij Zwijsen die streeft naar leesbevordering in alle groepen van het primair onderwijs en het doel heeft gesteld om voorlezen en vrij lezen in het onderwijs te stimuleren. Daarnaast zijn er ook maatschappelijke initiatieven die zich richten op de taalontwikkeling van jonge kinderen, waarvan de Voorlees Express de bekendste is. Deze projecten laten succes zien en kinderen met een aanvankelijke achterstand ontwikkelen met extra tijd en aandacht hun Nederlandse taalvaardigheid snel (van Buuren & Lucassen, 2010). Door aandacht te besteden aan leesondersteuning wordt leren lezen vergemakkelijkt. Hierdoor krijgen kinderen met een aanvankelijke achterstand meer leesplezier, wat leidt tot meer motivatie om te lezen, wat weer zorgt voor een hoger taalniveau. Op deze manier worden negatieve ervaringen met taalontwikkeling vervangen door positieve ervaringen. Maar leeftijdsgenootjes ontwikkelen zich in dezelfde tijd eveneens, waardoor de kinderen met een achterstandspositie ondanks hun eigen ontwikkeling regelmatig toch een relatieve achterstand blijven houden. Taalachterstand is hiermee cumulatief en het gevolg is dat veel leerlingen aan het einde van de basisschool nog altijd een achterstand van circa twee jaar hebben (Inspectie voor Onderwijs, 2004). Omdat taalachterstand ook van invloed is op schoolprestaties betekent dit dat veel kinderen hierdoor eveneens een onderwijsachterstand hebben opgelopen. Het gevolg daarvan is dat kinderen eind groep acht een schooladvies krijgen dat lager is dan het niveau dat ze eigenlijk aan kunnen. Wanneer deze jongeren het basisonderwijs verlaten en naar het voortgezet onderwijs vertrekken, verhuist hun taalachterstand bovendien met ze mee. Een docente zegt hierover: “We proberen bij ons op school zo veel mogelijk te doen aan taalontwikkeling. We besteden er regelmatig apart aandacht aan en verwerken taal zo veel mogelijk in de andere vakken. Onze leerlingen maken vorderingen vergeleken met andere scholen en daar zijn we trots op. Maar het werk is nog niet klaar als ze bij ons weg gaan: veel leerlingen hebben nog altijd een achterstand als ze naar het voortgezet onderwijs doorstromen. Wat er dan gebeurt – ik heb geen idee” Samengevat: circa 15% van de Nederlandse kinderen start in het basisonderwijs met een taalachterstand. Hun woordenschat is onvoldoende ontwikkeld om de op school aangeboden lesstof te begrijpen. Om taalachterstand zo vroeg mogelijk te voorkomen is het beleid preventief en er op gericht om kinderen zo snel mogelijk op een hoger taalniveau te krijgen. Maar kinderen met een achterstandspositie blijven ondanks hun eigen ontwikkeling regelmatig toch een achterstand houden. Taalachterstand is hiermee cumulatief en het gevolg is dat veel leerlingen aan het einde van de basisschool nog altijd een achterstand hebben van circa twee jaar. 17 Taalachterstand onder jongeren Taalontwikkeling begint al vroeg en vooral op jonge leeftijd zijn kinderen nog erg beïnvloedbaar. Op het gebied van taal is het zo vroeg mogelijk goed aanleren van een (tweede) taal zelfs cruciaal: hoe jonger het kind, hoe gemakkelijker ze een (tweede) taal leren. Op latere leeftijd wordt het leren van een taal steeds lastiger en zijn ook achterstanden lastiger te repareren (van der Sijs, Stroop & Weerman, 2009). Om die reden is het taalachterstandenbeleid voornamelijk preventief en er op gericht om taalachterstand zo vroeg mogelijk aan te pakken. Desondanks blijven veel kinderen een achterstand houden en lopen ze deze niet in gedurende het basisonderwijs. Dit betekent dat taalachterstand en de bijbehorende gevolgen een probleem blijven voor veel jongeren, ook in de periode na het primair onderwijs. Dit onderzoek richt zich op leeftijdsgroep tussen de 10 en de circa 20 jaar: een fase waarin jongeren de basis leggen voor hun toekomstige bestaan door het volgen van een opleiding en het maken van keuzes voor een beroep. Hierdoor is het een leeftijdsfase die bepalend is voor het vervolg van hun leven. De meeste jongeren met een taalachterstand functioneren voldoende om het voortgezet onderwijs af te maken en dus een startkwalificatie te hebben. Maar tegelijkertijd zouden juist deze jongeren met een beetje extra ondersteuning op taalgebied wel vooruitgang kunnen boeken. Jongeren en taalachterstand: een beeld Hoewel exacte cijfers ontbreken, kan aan de hand van cijfers en onderzoek een beeld worden geschetst een beeld van taalachterstand onder jongeren tussen de 10 en de 20 jaar: Eind groep 8 scoort 10% van de leerlingen niet hoger dan de gemiddelde leerling in groep 6, waardoor ze dus een taalachterstand van twee jaar hebben vergeleken met leeftijdsgenoten (Inspectie voor Onderwijs, 2004). Volgens Stichting Lezen en Schijven is 5% van de jongeren tussen de 16 en de 24 jaar laaggeletterd. Dit betekent dat ze presteren op het allerlaagste niveau van geletterdheid. Los daarvan is er echter ook een groep die de basisvaardigheid beheerst maar nog altijd moeite heeft met taal. Zo heeft 14,3 % van de 15-jarigen moeite met het lezen en begrijpen van schoolboeken (Lezen en Schrijven, 2014). Het tweejaarlijks terugkerende Programme for International Student Assessment (PISA) onderzoekt eveneens de prestaties van 15-jarigen in een internationaal vergelijkend onderzoek. Op het gebied van leesvaardigheid onderzoekt PISA in hoeverre leerlingen de inhoud van teksten begrijpen, maar ook in hoeverre ze teksten kunnen gebruiken in hun dagelijks leven. Op basis van dit onderzoek beschouwt PISA 13,8% van de Nederlandse 15jarigen als laaggeletterd (CITO, 2013). Uit landelijk onderzoek (van Buuren & Lucassen, 2010) blijkt dat de taalscores van Turkse leerlingen het laagst zijn. Marokkaanse en Antilliaanse kinderen doen het iets beter, maar over het algemeen hebben jongeren uit deze groepen een taalachterstand van minstens twee leerjaren. Dit betekent dat zij in elk schooljaar eigenlijk twee jaar extra nodig hebben om hun taalachterstand weg te werken. Voor Surinaamse en andere allochtone kinderen is de taalachterstand één à anderhalf jaar. In Utrecht is ongeveer een derde van de jongeren van een afkomst met een risico op taalachterstand, waarvan 18% Marokkaanse en 9% Turkse kinderen (www.cbsstatline.nl), Taalachterstanden vallen vooral op bij de overgang van onderwijsvorm: veelal hebben leerlingen dan niet het taalniveau dat van ze wordt verwacht bij de start van een opleiding, wat er vaak op wijst dat het eindniveau van de vorige opleiding niet is behaald. 18 Uit onderzoek onder 1300 startende mbo’ers die de overstap maakten uit het vmbo, kwam naar voren dat een groot deel van de mbo-leerlingen bij binnenkomst niet over het leesvaardigheidsniveau beschikt dat voor onderwijs en diplomering in het mbo wel nodig is (Snel, T., 2008). Er wordt gebruik gemaakt van het Common European Framework voor taalniveaus, met oplopend van laag naar hoog A1, A2, B1, B2 en C1. Mbo’ers blijven massaal steken halverwege de schaal van het CEF, terwijl de geldende norm is dat mbo’ers aan het einde van hun opleiding niveau B1 of B2 hebben. Uit ander onderzoek komt bovendien naar voren dat 60 tot 70 % van de ondervraagde docenten vindt dat het taalniveau van de studenten tekortschiet om met succes de opleiding te kunnen volgen (Inspectie voor Onderwijs, 2004). Vanuit het mbo is het vervolgens lastig aanhaken op het hbo als het gaat om taal. Door het competentiegerichte onderwijs is op het mbo steeds minder aandacht voor taal over gebleven en is het dus voor veel studenten ruim vier jaar geleden dat ze intensief met taal bezig zijn geweest. Anders dan het mbo vraagt het hbo om veel hoger taalniveau, zowel bij het begrijpen van het studiemateriaal als wanneer het gaat om het schrijven van verslagen. Tot slot heeft een recent promotieonderzoek van de Universiteit van Groningen de aandacht gevestigd op het taalvaardigheidsniveau van hbo’ers en wo’ers door te letten op het aantal taalfouten per geschreven pagina. Hoewel dit onderzoek al snel als niet representatief werd bestempeld, geeft het wel aan dat het idee leeft dat er zelfs in de hoogste onderwijsniveaus sprake is van moeite met Nederlands. Een docent aan de Universiteit Utrecht, schrijft hierover: “Met enige regelmaat wordt er geklaagd over het gebrek aan taalvaardigheid van studenten. Zij zondigen in hun werkstukken tegen de meest elementaire regels van de Nederlandse taal, maar ze hebben bovendien de grootste moeite om een helder en goed onderbouwd betoog te schrijven”. (www.dub.uu.nl) Deze klacht is ook veelgehoord in de media als het gaat om het taalniveau van jongeren, die op alle niveaus ondermaats zouden presteren. Onder andere pabo-studenten en medewerkers in het peuter- en kleuteronderwijs liggen regelmatig onder vuur als het gaat over taalvaardigheid. Deze aandacht voor taal heeft er toe geleid dat veel opleidingen een taaltoets zijn gaan invoeren bij de start van de studie; aanvankelijk alleen voor studenten die zelf worden opgeleid tot onderwijzer, maar in navolging hiervan ook op andere mbo, hbo en wo opleidingen. De uitslagen van deze testen vormen vaak weer aanleiding tot nieuwe klachten over het taalniveau. Taalachterstand is een hardnekkig probleem. Zowel uit de cijfers, als uit ervaringen –van zowel jongeren zelf, docenten en de maatschappij- blijkt dat ondanks hard werken aan taal leerlingen gedurende verschillende schoolniveaus en opleidingen een achterstand blijven houden. Hoe ziet een taalachterstand er uit? Een taalachterstand impliceert dat een jongere niet het gewenste taalniveau heeft. Voor veel jongeren met een taalachterstand is Nederlands niet de moedertaal. Ook is er een groep die zowel de moedertaal als het Nederlands spreekt, maar beide onvoldoende: “Ik ben opgevoed met Nederlands en Turks, maar eigenlijk kan ik beide niet goed. In Nederland is mijn Nederlands te slecht, maar in Turkije mijn Turks weer niet goed genoeg. Ik weet voor heel veel dingen het woord niet, en ja, dat is best wel lastig. ” -studente, mbo. Hoe dan ook betekent het dat deze jongeren op latere leeftijd nog extra moeten werken aan het (bij-) leren van hun Nederlands. Het leren van Nederlands is voor hen daardoor verglijkbaar met de verwerving van een tweede taal, met de bijbehorende problemen: meer moeite om regels 19 onder de knie te krijgen en een minder impliciete taalvaardigheid. Dit uit zich met name in woordenschat, uitspraak, zinsbouw en woordvolgorde. In de praktijk betekent het meestal een te kleine woordenschat en daarmee samenhangend een beperkt tekstbegrip. Begrijpend lezen en het verklaren van woorden zorgen zodoende voor de meeste problemen. Jongeren lopen vervolgens op school tegen diverse problemen aan op het gebied van lezen, schrijven en luisteren in het Nederlands. Het meest genoemde probleem is het begrijpen van lesmateriaal, waarbij veel studieboeken een taalniveau veronderstellen dat ze niet beheersen. Vaak is het woordgebruik en de complexiteit van de tekst te ingewikkeld, is het materiaal daardoor boven hun niveau en kunnen ze de stof zodoende niet optimaal begrijpen (van Beek & Verhallen, 2004). Dit heeft niet alleen gevolgen voor het lezen van studieboeken en leren van de lesstof, maar ook als het aankomt op presteren: schriftelijke presentaties en tentamens vormen dan een probleem (Beijer, 2007). Een veel voorkomend voorbeeld is van leerlingen die in principe goed zijn in wiskunde en andere technische vakken, maar door de taligheid van de som de opgave niet goed kunnen begrijpen. Hierdoor lijkt het alsof het wiskundeniveau eveneens laag is, maar het is de taal die een belemmering vormt. Een ieder jaar tijdens de eindexamenperiode veelgehoorde klacht is dat de eindexamens voor vmbo en havo ‘te talig’ zouden zijn: leerlingen zouden de vraag niet begrijpen en daardoor extra fouten hebben maken in hun examens. In een onderzoek onder studieproblemen van allochtone studenten in het mbo, worden naast lezen en tekstbegrip ook nog problemen genoemd bij participatie in werkgroepen en discussiegroepen en mondeling presenteren als gevolg van onvoldoende taalvaardigheid. Deze moeite met woorden op school valt ook medestudenten op: “Als ik een keer een moeilijk woord gebruik in een presentatie, word ik meteen uitgemaakt voor betweter. Terwijl het volgens mij een normaal woord is, maar blijkbaar kent de meerderheid van mijn studiegenoten het dan niet.” –studente, mbo. Jongeren worden belemmerd door hun taalachterstand. Het taalniveau in het onderwijs is vaak hoger dan het taalniveau dat ze beheersen. Het grootste probleem komt door een beperkte woordenschat, waardoor hun tekstbegrip vaak minder is. Hierdoor hebben ze moeite bij alle vakken op school en met presteren op het gebied van lezen, schrijven en presenteren. Gevolgen van taalachterstand bij jongeren De nauwe band tussen taalvaardigheid en schoolprestaties is eerder al toegelicht. Taal speelt een belangrijke rol, het is immers het instrument waarmee leerkrachten alle kennis en vaardigheden doorgeven aan leerlingen. Wie een achterstand heeft op het vlak van taalvaardigheid, komt moeilijker tot leren in alle andere vakken en riskeert dan ook een onderwijsachterstand op alle vlakken. Met een taalachterstand van twee jaar aan het einde van de basisschool, betekent dit dat veel jongeren met een taalprobleem ook een onderwijsachterstand hebben. Dit betekent dat ze nog niet het kennisniveau hebben van hun leeftijdsgenoten, terwijl ze al wel voor de keuze voor een verdere opleiding staan. Het is bekend dat jongeren met een taalachterstand vaker een lager onderwijsniveau volgen, minder vaak kiezen voor een vervolgopleiding en nog minder vaak doorstromen naar het hbo of wo (onderwijsinspectie). Mede als gevolg van de taalachterstand aan het einde van het basisonderwijs zijn allochtone leerlingen bij de doorstroom naar het voortgezet onderwijs zwaar ondervertegenwoordigd in de hogere onderwijsvormen. Zo gaat van de autochtone leerlingen 47% naar havo of vwo, terwijl van de Turkse en Marokkaanse leerlingen 20 slechts 22% naar deze onderwijstypen doorstroomt (Herwijer, 2009). Veel van deze leerlingen gaan weliswaar vervolgens via vmbo naar mbo, met in de theorie de mogelijkheid om daarna door te gaan naar het hbo. De uitval in het mbo is echter hoog, zodat het vmbo voor een flink aantal allochtone kinderen het eindonderwijs is (Herwijer, 2008). De tweede generatie allochtonen doet het in het voortgezet onderwijs wel een stuk beter dan hun ouders: zij maken vaker hun school af en gaan meer naar de hogeschool en universiteit (Ronde, 2007). Dit geldt echter ook voor autochtone leerlingen, zodat de kloof tussen allochtone en autochtone leerlingen in dit opzicht minder snel kleiner wordt. Taalachterstand is cumulatief –het zorgt voor een onderwijsachterstand die zich niet gemakkelijk laat inhalen, en zorgt op lange termijn voor steeds meer problemen op andere vlakken. Een andere invloed die taalachterstand heeft is die op de motivatie: iets niet goed kunnen, is niet motiverend. Dit geldt ook voor lezen, waardoor het lezen van schoolboeken als een enorme opgave wordt gezien. Ook een onderwijsachterstand werkt negatief door: leerachterstanden worden door veel leerlingen als frustrerend gezien en ze ontwikkelen hierdoor afkeer tegen de school. Het omgekeerde kan echter ook het geval zijn. In een interview met een mbo-studente werd aangegeven dat het onderwijsniveau volgens haar dusdanig is ingericht op het laagste taalniveau, dat voor haar alle uitdaging weg was. Hierdoor was zij niet meer gemotiveerd voor de opleiding en scoorde ze regelmatig onvoldoende. Al met al wijst het op de rol die taal speelt bij motivatie en prestatie. In het uiterste geval kan het oplopen van een achterstand via motivatie bijdragen aan voortijdig schoolverlaten. Tot slot is er een significant verband tussen de mate van geletterdheid en de beroepsloopbaan. Hoe lager het niveau van geletterdheid, des te kwetsbaarder blijkt de positie op de arbeidsmark (Lezen en Schrijven, 2014). Een lagere opleiding als indirect gevolg van taalachterstand leidt toe tot lager betaalde banen. Als direct gevolg kan het gebruiken van correct Nederlands bij het schrijven van bijvoorbeeld een sollicitatiebrief of tijdens een presentatie in een gesprek bepalend zijn voor de kans op een baan. Omdat taalachterstand nauw samenhangt met presteren op school, zijn de gevolgen van een taalachterstand verstrekkend. Jongeren met een taalachterstand zijn vaak minder gemotiveerd, stromen door naar lagere onderwijsniveaus, lopen een groter risico op schoolverlaten en hebben daardoor minder goede kansen voor de toekomst. Taalachterstand onder jongeren: waar eindigt het? Taalachterstand leidt tot een cumulatieve achterstand in taal en leren, die gedurende een langere tijd in de onderwijscarrière is ontstaan. Dit betekent dat taalachterstanden een rol spelen in alle lagen van het onderwijs. Tot aan het mbo, hbo en wo toe komen achterstanden voor en wordt een gebrekkige beheersing van het Nederlands als probleem ervaren door zowel docenten als jongeren zelf. Zo zou de beheersing van het Nederlands van veel mbo-leerlingen onvoldoende zijn om zowel op school als in de beroepspraktijk naar behoren te functioneren (Neuvel, Bersee, Exter & Thijssen, 2004). Een veel genoemde oorzaak hiervan is dat het mbo-onderwijs er niet in geslaagd is om gedurende de beroepsopleiding de leerlingen de benodigde taalvaardigheid bij te brengen. 21 Een groot deel van de mbo-leerlingen beschikt bij binnenkomst in het mbo echter over een achterstand van meerdere jaren, waardoor hebt mbo leerlingen één of zelfs meerdere niveaus in taalvaardigheid moet laten stijgen om een leesvaardigheidsniveau te bereiken dat voldoende is voor diplomering in het mbo. Dit is een behoorlijke taak en dit roept voor veel mbo-scholen de vraag op hoe het mbo in korte tijd een achterstand kan wegwerken die in de loop van vele vorige jaren is ontstaan. Deze zelfde vragen worden gesteld in het hbo en wo. Door het competentiegerichte onderwijs werd de laatste jaren in het mbo nog maar weinig aandacht aan taal besteed en dus is het voor het gros van de mbo-studenten die naar hbo doorstromen meer dan vier jaar geleden dat zij actief aandacht hebben besteed aan taal op school. Hierdoor komt een groot deel van de taalproblematiek op het bordje terecht van de volgende schakel: het hoger onderwijs. Hetzelfde geldt, zij het in mindere mate, voor het wetenschappelijk onderwijs. De cumulatieve aard van taalachterstand en de ervaringen uit de verschillende onderwijsniveaus roepen de vraag op wiens verantwoordelijkheid het is om achterstanden te repareren, die veel eerder – in het primair en het voortgezet onderwijs- zijn ontstaan. Antwoorden op deze vraag lopen uiteen. Enerzijds stelt een docent aan de Universiteit Utrecht: “Het is altijd belangrijk om tijd en aandacht te besteden aan taal. Los van welke vooropleiding een student komt en wat zijn of haar taalniveau is: “trainen, trainen, trainen”, want taal moet je onderhouden.” - Maar het is volgens hem eveneens juist deze structurele aandacht voor taal die vaak ontbreekt in het onderwijs, zowel bij studenten als bij docenten. Aan de andere kant staan onderzoeken waarin critici zich afvragen of iedereen wel mee hoeft te komen en in hoeverre het noodzakelijk is om taalachterstanden van iedereen op te lossen. Tot slot zijn er meningen die uitgaan van het idee dat taalachterstand de verantwoordelijkheid is van jongeren zelf, en zij zelf actie moeten ondernemen om de taal beter te beheersen. Het laatste is volgens Taal doet meer in elk geval niet de oplossing. Taalachterstanden belemmeren jongeren in hun ontwikkelingen en zorgen er voor dat ze niet optimaal kunnen presteren; maar het tegenovergestelde geldt ook: investeren in taalontwikkeling zou jongeren verder kunnen helpen in meerdere aspecten van hun leven. Maar de vraag wat werkt en wie wat zou kunnen doen, blijft. Op deze vraag wordt in het volgende hoofdstuk naar de stakeholders rondom jongeren en taalachterstand verder in gegaan. Taalachterstanden zijn cumulatief. Dat betekent dat op verschillende momenten in het onderwijs docenten en leerlingen worden geconfronteerd met problemen met taal. Dit roept vragen op wat betreft de aanpak van en de verantwoordelijkheid voor dit probleem. 22 3. Stakeholders: wie doet wat met taal en jongeren in Utrecht? Wie doet wat met taal en jongeren in Utrecht? Taal doet meer ervoer in de eigen projecten wat taalachterstand kan betekenen voor jongeren. Dit vormde de aanleiding om het probleem op de kaart te zetten en er iets aan te gaan doen. Taal doet meer is echter niet de enige organisatie die in Utrecht werkt met jongeren en taal. Bij een overzicht van de stand van zaken wat betreft taalachterstand en jongeren in Utrecht, hoort ook een verkenning van wat er op dit moment al gebeurt en door wie. Hierna volgt ten eerste een overzicht van organisaties in Utrecht die net als Taal doet meer op basis van vrijwillige inzet werken met jongeren en het thema ‘taal’. Daarnaast worden andere organisaties genoemd die met de doelgroep werken, zij het echter niet op vrijwillige basis of specifiek gericht op taal. Deze organisaties zijn wel betrokken bij de ontwikkeling van jongeren in Utrecht en hebben ervaring met de doelgroep. Tot slot is een belangrijke partij het onderwijs –dit is immers waar jongeren een groot deel van hun tijd doorbrengen. Organisaties die zich met behulp van vrijwillige inzet richten op jongeren en taal Er zijn slechts enkele organisaties in Utrecht die zich behalve Taal doet meer specifiek door middel van vrijwillige inzet richten op het tegengaan van taalachterstand onder jongeren in de leeftijdscategorie van dit onderzoek: JINC: TaalTrip JINC is een non-profit organisatie die jongeren van 8 tot en met 16 jaar helpt op weg naar een goede start op de arbeidsmarkt. Dit gebeurt met behulp van vrijwillige inzet uit het bedrijfsleven en door middel van beroepsoriëntatie op de werkvloer, trainingen in ondernemerschap en het aanleren van (sociale) vaardigheden. JINC voert daarbij het project TaalTrip uit, waarbij basisschoolleerlingen uit groep 5 en 6 met hun klas een plek bezoeken waar ze lastige woorden in een context zien, om zo hun woordenschat en kennis van de wereld te vergroten. Oumnia Oumnia, van oorsprong een Marokkaanse zelforganisatie, richt zich nu op het ondersteunen van ouders en kinderen met als doel de ontwikkelingskansen van kinderen vergroten. Het tegengaan van taalachterstand bij kinderen die opgroeien in een taalarme omgeving is daarbij een belangrijk speerpunt. Oumnia organiseert huiswerkbegeleiding voor de bovenbouw van de basisschool en alle klassen van vmbo/havo en vwo. Daarnaast organiseert Oumnia taal-, school- en opvoedingsondersteuning voor ouders en activiteiten voor het hele gezin. Stichting Asha Stichting Asha is een organisatie van Hindoestaanse Surinamers in de gemeente Utrecht. De emancipatie en de integratie van haar doelgroep staat voorop bij Asha, gericht op onderwijs en werkgelegenheid. Om dit te bereiken organiseert ze een aantal activiteiten, waaronder huiswerkbegeleiding voor leerlingen vanaf groep 6, georganiseerd door vrijwillige hbo’ers en wo’ers. Daarnaast worden ouders en kinderen geïnformeerd over het onderwijs en de verschillende doorstromingsmogelijkheden naar vervolgopleidingen en worden voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd over opvoeding. 23 Andere non profit organisaties Ook andere non-profit organisaties werken in Utrecht met en voor jongeren, waarmee ze raakvlakken hebben met het werk van Taal doet meer. Deze organisaties sluiten echter niet helemaal aan bij de drie pijlers waar Taal doet meer zich op richt -op vrijwillige basis taalachterstand onder jongeren bestrijden-, maar hebben wel ervaring met de doelgroep of expertise op een relevant gebied in de informele sector. Een aantal voorbeelden: IMC Weekenschool IMC Weekendschool biedt leerlingen vanaf groep 7 een programma van 2,5 jaar waarbij ze in het weekend kennis maken met vakgebieden uit de wereld van cultuur, wetenschap en maatschappij. Een groot deel hiervan wordt verzorgd door vrijwilligers. Het gaat hierbij om kinderen uit een achterstandssituatie en IMC noemt drie centrale doelstellingen van de Weekendschool: toekomstperspectieven van leerlingen verbreden, hun zelfvertrouwen vergroten en het versterken van hun gevoel van verbondenheid met de Nederlandse samenleving. Ondanks dat de doelgroep van de Weekendschool vaak problemen heeft met taal, wordt er in het programma geen specifieke aandacht gegeven aan schoolse vakken waaronder lezen en schrijven. Voorlees Express De Voorlees Express, een initiatief van Soda Producties, stimuleert de taalontwikkeling van kinderen en verrijkt de taalomgeving thuis, door bij kinderen van 2 tot 8 jaar met een (risico op) taalachterstand gedurende twintig weken voor te lezen. Dit wordt gedaan door een vrijwillige voorlezer en ouders worden hier bij betrokken om later het voorlezen over te kunnen nemen. Stichting MOVE Stichting Move organiseert projecten waarin studenten en kinderen uit aandachtswijken aan elkaar gekoppeld worden en zo een kijkje in elkaars leven kunnen nemen. Samen organiseren ze een kortlopend project, vaak gericht op het verbeteren van de wijk. MOVE heeft zodoende ervaring met het koppelen van jonge vrijwilligers aan een project dat er op is gericht de talenten van kinderen tot ontwikkeling te brengen. Huiswerkinstituten en bijlesgevers Taal doet meer organiseert met de Huiswerkhulp Utrecht een laagdrempelige huiswerkbegeleiding voor jongeren die ondersteuning met schoolwerk kunnen gebruiken, waarbij ook extra aandacht is voor taal. Ook enkele andere organisaties hebben vergelijkbare huiswerkprojecten. Maar naast de huiswerkbegeleiding die wordt georganiseerd door maatschappelijke organisaties en het welzijnswerk, zijn er in Utrecht diverse commerciële huiswerkinstituten. Deze richten zich op verschillende leeftijdsgroepen en schoolniveaus, en bieden leerlingen ondersteuning bij het maken van huiswerk en het behalen van goede schoolresultaten. Ook aandacht voor taal is hier vaak een onderdeel van. Hoewel deze huiswerkbegeleiding in principe voor iedereen toegankelijk zijn, is de drempel voor de doelgroep van Taal doet meer vaak groot om deze hulp in te schakelen; dit vanwege de soms hoge kosten die er aan verbonden zijn, de locatie op een plek buiten de eigen wijk of omdat ouders en leerlingen zelf de weg naar deze hulp niet weten te vinden. Deze laatste redenen zijn ook vaak de reden waarom ook particuliere bijlesgevers niet vaak worden ingeschakeld door jongeren met een taalachterstand. 24 Welzijn en jongerenwerk Wijk welzijnswerk Het welzijnswerk in Utrecht is er op gericht om initiatieven van bewoners te ondersteunen en hulp en advies te bieden aan mensen die dit nodig hebben. In de wijken faciliteren de sociaal makelaars de initiatieven van bewoners, ondersteunen hen bij de uitvoering en verbeteren ze zo samen de kwaliteit van de wijk. Daarnaast draagt het welzijnswerk zorg voor het beheer van de buurthuizen en speeltuinen in de wijken. Het werk wordt uitgevoerd door een aantal organisaties, onderverdeeld per wijk: Doenja Dienstverlening (Binnenstad, Zuidwest, Leidsche Rijn), Me’kaar (Noord-west en West), Wijk&Co (Overvecht en Noord-oost) en Welzaam (Vleuten-de Meern). Deze organisaties organiseren in samenwerking met hun eigen partners en de scholen in de wijk projecten en activiteiten voor jongeren. Daarnaast organiseren de wijkorganisaties zelf ook specifieke projecten voor de doelgroep. Zo biedt bijvoorbeeld Doenja huiswerkbegeleiding voor kinderen voor wie Nederlands thuis niet de voertaal is of die daarom of om een andere reden weinig ondersteuning kunnen krijgen bij het maken van huiswerk. Ook Me’kaar organiseert een project, ‘talent4me2you’, dat er op gericht is om jongeren te stimuleren hun talenten te ontwikkelen. Jongerenwerk Jeugdhulp en jongerenwerk wordt georganiseerd door JES030 en Stichting JOU, met de website www.jong030.nl als informatiepunt. De organisaties bieden jongeren begeleiding ondersteuning waar nodig en dagen ze uit om hun talenten te ontwikkelen door middel van individuele begeleiding en projecten. Een medewerker vanuit de jeugdhulp zegt: “Taal is zeker een probleem voor veel van de jongeren waar wij mee werken. Ik probeer ze regelmatig te wijzen op het belang van een goede beheersing van het Nederlands voor hun toekomst. Maar het is vaak slechts één van de vele problemen waar ze tegen aan lopen, en vergeleken met bijvoorbeeld een schuld of een conflict met de politie staat het niet hoog op het prioriteitenlijstje. Goed Nederlands praten is daarnaast niet cool op straat. Wij hebben tot slot de expertise niet om taalproblemen aan te pakken en ik weet ook niet goed waar ik ze naar moet doorverwijzen. Daarom blijft het er vaak maar bij”. 25 Taal in het onderwijs in Utrecht Als het gaat om jongeren en taal is het onderwijs in één van de belangrijkste partijen. Het is de plek waar kinderen en jongeren in de schoolgaande leeftijd een groot deel van hun tijd doorbrengen en waar ze de meeste kennis en vaardigheden opdoen. Jongeren met een taalachterstand komen vaak uit een gezin waarin Nederlands niet of niet goed beheerst wordt. Daardoor zijn zij anders dan Nederlandstalige kinderen voor hun taalverwerving nog meer op de school aangewezen. Dit vraag veel van het onderwijs, vanaf de start in de voor- en vroegschoolse educatie tot en met de doorstroom naar het hoger onderwijs. Daarom is het belangrijk om te weten wat er op scholen gebeurt rondom taalachterstand en wat het gemeentelijk beleid is op het gebied van taal. De Utrechtse onderwijsagenda: een passende schoolloopbaan voor iedere jongere De Utrechtse Onderwijs Agenda (UOA) is het resultaat van de gezamenlijke ambitie van schoolbesturen, welzijnsorganisaties, onderwijsondersteuners in de gemeente Utrecht. In de Utrechtse Onderwijsagenda 2010-2014 was ‘Talentontwikkeling voor iedereen’ de rode draad. Het beste uit kinderen halen, niet alleen op school, maar ook thuis, in de buurt, op een sportclub, met als doel kinderen en jongeren zoveel mogelijk bagage mee te geven en hun kansen op een betekenisvolle toekomst te vergroten (UOA 2014-2018). Een resultaat in navolging van de UOA 2010-2014 is de ontwikkeling van het Utrechts Taalcurriculum, een gemeenschappelijk handvest om te zorgen voor een eenduidig taalbeleid en doorlopend aanbod tussen opeenvolgende scholen in Utrecht, waarbij er op elk niveau herhaalde aandacht is voor taal. Wie de taal beheerst leert immers gemakkelijker en kan eerder zijn talenten ontplooien. Taalonderwijs is daarom belangrijk, vooral op scholen waar veel achterstand is. Inmiddels is ook de Onderwijsagenda voor de aankomende vier jaar verschenen. Talentontwikkeling blijft een belangrijk thema in de Utrechtse Onderwijsagenda 2014-2018: uit kinderen en jongeren het beste halen en een goede start op de arbeidsmarkt mogelijk maken. De nadruk ligt deze periode echter voornamelijk op een ‘passende schoolloopbaan voor iedere jongere’, dit in het kader van veranderingen in wet- en regelgeving waaronder de invoering van het passend onderwijs. De drie hoofdpunten zijn een schoolloopbaan met perspectief voor iedere jongere, een hoge kwaliteit en breed aanbod van het onderwijs en een aantrekkelijke stad met alle mogelijkheden voor leren en ontwikkelen. Voor alle Utrechtse kinderen en jongeren moet er een breed formeel en non-formeel educatief aanbod beschikbaar zijn dat hun ontwikkeling op het gebied van sociale vaardigheden, kunst en cultuur, sport en bewegen, wetenschap en techniek stimuleert. De kwaliteit van basisvakken zoals taal wordt genoemd als een noodzakelijke voorwaarde voor deze brede ontwikkeling en blijft dus ook belangrijk in de nieuwe agenda. Om elke jongere te bieden wat zij nodig hebben om hun school zo goed mogelijk te doorlopen, stelt de UOA 2014-2018 dat er mensen, middelen en tijd nodig zijn. De UOA streeft naar een integrale benadering waarin school en andere gebieden van het leven worden betrokken. Het belang van een gevarieerd aanbod, waarbij verschillende partijen de verantwoordelijkheid delen voor de ontwikkeling van jongeren wordt meermaals genoemd. Samenwerking tussen alle partijen die met jongeren te maken hebben is dan ook nodig en hieronder vallen ook non-formele partijen. Taal doet meer staat achter het streven om te investeren in talenten van jongeren. De projecten van Taal doet meer kunnen op non-formele wijze een goede aanvulling zijn op het onderwijs en jongeren zo passend mogelijk ondersteunen, met name op het gebied van taal. 26 Ook wordt in de onderwijsagenda benadrukt dat juist de overstap naar verschillende onderwijsvormen, bijvoorbeeld van primair naar voortgezet onderwijs, cruciaal zijn: ‘het is belangrijk om te zorgen voor ‘een goed verlopende overstap, een doorlopende lijn van formele en informele kennis en voor de inzet van professionals die de kwaliteit hiervan op een hoog niveau weten te brengen en te houden’. Met de projecten School’s cool en Huiswerkhulp Utrecht heeft Taal doet meer veel ervaring met het begeleiden van jongeren die deze overstap maken en bovendien vrijwilligers die de tijd en expertise hebben om hier in te investeren. Het Utrechts Taalcurriculum Het Utrechts Taalcurriculum is in navolging van de Utrechtse Onderwijsagenda 2010-2014 ontwikkeld om het taalonderwijs tussen verschillende scholen en schoolniveaus af te stemmen. Hiermee moet er een eenduidig taalonderwijs komen voor alle leerlingen in Utrecht. Het Utrechts Taalcurriculum biedt leerkrachten een instrumentarium waarmee zij met hun leerlingen kunnen werken aan het bereiken van de gewenste taaldoelen. Het Taalcurriculum stelt vast wat leerlingen moeten kennen en kunnen op verschillende drempels tijdens hun opleiding, afgestemd op de standaarden van taalbeheersing overeenkomstig met landelijke eisen zoals die in 2010 wettelijk zijn vastgesteld in de Referentiekaders Taal en Rekenen. De doelen die leiden tot het halen van de verschillende drempels worden voortdurend herhaald en uitgebouwd. Zo worden dezelfde basisvaardigheden onderhouden en getraind op een steeds hoger niveau. Per periode zijn er concrete en praktische aanwijzingen om dit niveau te bereiken, maar er wordt geen aanpak of methode geadviseerd. De belangrijkste gebruiksmogelijkheid van het Taalcurriculum ligt in de communicatie, en het Utrechts Taalcurriculum functioneert als een afstemming tussen de verschillende Utrechtse scholen over het gewenste taalniveau en is bruikbaar als handvat in het onderwijs. Ook de pabo’s en lerarenopleidingen worden bekend gemaakt met de einddoelen en is er scholingsaanbod voor onderwijsprofessionals. Op deze manier is iedereen op de hoogte van de actuele standaarden kan een zo sluitend mogelijk taalaanbod worden geboden aan jongeren in Utrecht. Taal in de onderwijsloopbaan Het streven van het Utrechts Taalcurriculum is om doorlopende aandacht te besteden aan de taalontwikkeling van leerlingen in Utrecht. Hoewel het enkel de doelen vastlegt en de invulling hiervan vrij laat, is er gedurende de hele onderwijsloopbaan op verschillende manieren aandacht voor taal in het onderwijs. Voor en vroegschoolse educatie Het peuterspeelzaalwerk en de voorschoolse educatie worden in Utrecht uitgevoerd door Spelenderwijs, een samenwerking van de Utrechtse welzijnsorganisaties en schoolbesturen. Op de peuterspeelzalen komen peuters van 2,5 tot 4 jaar om te leren en te spelen. Peuters met een (risico op een) taalachterstand kunnen hiernaast door het consultatiebureau worden doorverwezen naar de voorschool. Op de voorschoolgroepen wordt er meer nadruk gelegd op leren en worden kinderen met een taal- of ontwikkelingsachterstand spelenderwijs voorbereid op de basisschool. Het doel is om jonge kinderen een betere startpositie te geven zodat zij zonder achterstand in de (taal-)ontwikkeling kunnen starten op de basisschool. De voorschool werkt hierin samen met de basisschool, om een doorlopende leerlijn te creëren. Aan het begin van het basisonderwijs kunnen kleuters met een taalachterstand in aanmerking komen voor een plek in 27 de vroegschoolse educatie. Vaak zijn het kinderen die eerder al een programma op de voorschool hebben gevolgd en in principe wordt deze lijn de eerste twee jaren van de basisschool doorgezet. In het Utrechtse VVE worden hiertoe speciaal ontwikkelde programma’s gebruikt, zoals Piramide of Kaleidoscoop, Taal met Ko en Ko Totaal (www.kijkoponderwijs.nl). Voor kinderen die in groep 3 nog een te grote taalachterstand hebben is er de schakelklas, waar de basisvaardigheden van het Nederlands extra aandacht krijgen in een intensief programma zodat ze daarna gemakkelijker de overstap naar een reguliere groep 4 kunnen maken. Basisonderwijs en de Brede School Gedurende de basisschoolperiode is het taalonderwijs voornamelijk binnen de school zelf georganiseerd. De doelen van het Utrechts Taalcurriculum geven richting, maar per school wordt hier een eigen invulling aan gegeven. Sommige scholen in sommige wijken zijn genoodzaakt om meer aandacht te besteden aan taal dan anderen. Een voorbeeld hiervan is basisschool de Piramide in Zuilen, met een heel diverse leerlingpopulatie, waar taalachterstand regelmatig voorkomt. Uit onderzoek bleek dat een gebrekkige woordenschat als gevolg van de taal die thuis gebruikt wordt het voornaamste probleem is. Naar aanleiding hiervan is een methode ontwikkeld om woordenschatonderwijs en ouderbetrokkenheid te combineren en zo de kloof tussen schooltaal en thuistaal te verkleinen. Naast de invulling die scholen zelf aan het taalonderwijs geven, is er de mogelijkheid tot leertijduitbreiding voor het verbeteren van taal- en rekenprestaties van leerlingen. Leerlingen van de groepen 4 tot en met 8 met een minder sterke sociaal economische achtergrond en een leerachterstand op het gebied van taal of rekenen kunnen vier uur extra onderwijs per week krijgen. Anderzijds is er ook aandacht voor talentvolle leerlingen, die worden ondersteund bij het doorstromen naar hogere vormen van onderwijs door middel van extra lessen op de Brede School Academie. Met ontwikkelkansen en passend onderwijs voor alle jongeren als thema op de agenda, is er veel aandacht voor het ontwikkelen van talenten van basisschoolleerlingen. In Utrecht zijn er tegenwoordig 14 Brede Scholen, één van de thema’s uit de Utrechtse Onderwijsagenda 20102014. De Brede School is een samenwerkingsverband van organisaties zowel binnen als buiten het onderwijs, die samen zorgen voor toegankelijke voorzieningen en een samenhangend dagprogramma. Op een Brede School krijgen basisschoolleerlingen een breed inhoudelijk aanbod van onderwijs, cultuur, sport, welzijn, techniek ne natuur aangeboden. Hierdoor worden ze gestimuleerd om te leren, wordt hun kijk op de wereld verbreed en daarmee hopelijk de ontwikkelingskansen van de kinderen vergroot. Brede School Academies Ruim dertig scholen voor basis- en voortgezet onderwijs in Utrecht werken samen aan de Brede School Academie (BSA). De Brede School Academies richten zich op getalenteerde, beloftevolle kinderen in groep 6, 7 en 8 die naar het havo of vwo zouden kunnen doorstromen, maar te maken hebben met een achterstand. De centrale gedachte is dat een groot deel van die groep ten onrechte op het vmbo zal belanden, terwijl dat eerder te wijten zou zijn aan hun taalachterstand en niet aan hun cognitieve vermogens. Vanaf groep zes krijgen geselecteerde leerlingen de gelegenheid om tweemaal per week, na de reguliere schooldag, lessen te volgen op de BSA. Deze lessen kunnen doorlopen tot en met de eerste klas van het voortgezet onderwijs, waardoor een leerling vier jaar lang kan profiteren van extra onderwijstijd en aandacht voor taal. De BSA geeft les in woordenschat, begrijpend lezen en kennis van de wereld – allemaal vaardigheden die nodig zijn voor een succesvolle schoolloopbaan. Voor de BSA is het belangrijk dat leerlingen zelf gemotiveerd zijn om deze inspanning te doen om te investeren in hun taalvaardigheid en daarmee een grotere kans om door te stromen naar het havo of vwo. 28 Naast het aanbod gedurende het schooljaar organiseert de Brede School Academie een zomerschool om gedurende de zomerperiode anbod te bieden aan kinderen. Het streven is dat ze daarmee de extra ondersteuning krijgen die ze nodig hebben om naar een hoger schoolniveau te gaan. Tot voor kort was er voor dezelfde de doelgroep de Kopklas, die eveneens het doel had om kinderen via extra taalondersteuning naar een hoger schoolniveau te helpen. Dit aanbod bestond uit een jaar extra onderwijs na de basisschool, geheel gericht op het wegwerken van de taalachterstand. Deze Kopklas stopt echter per augustus 2014. De reden die wordt genoemd is dat er voldoende andere voorzieningen en activiteiten zijn om extra ondersteuning voor kinderen mogelijk te maken, zoals leertijduitbreiding en de Brede School Academie. Nieuw in Nederland Voor kinderen en jongeren die nieuw in Nederland aankomen en de Nederlandse taal nog in het geheel moeten leren is er eveneens aanbod. Taalschool Mozaïek biedt onderwijs aan nieuwkomers van 2 tot en met 12 jaar. Voor oudere leerlingen is er de Internationale Schakelklas, waar jongeren tot 18 jaar terecht kunnen. Het streven is om deze leerlingen zo snel mogelijk voor te bereiden op een doorstroom naar het reguliere Nederlandse onderwijs. Voortgezet onderwijs Behalve de brede scholen in het basisonderwijs heeft Utrecht tien Brede Scholen in het voortgezet onderwijs, die samen zich inzetten om goede en rijke programma’s voor talentontwikkeling aan te kunnen bieden. Het aanbieden van taalonderwijs wordt in principe door de scholen zelf ingevuld, maar naar aanleiding van de Utrechtse Onderwijs Agenda is er het streven om dit meer gemeenschappelijk en structureel aan te pakken. Daarom doen scholen in het voortgezet onderwijs mee aan het Utrechts Taal Effect, een aanpak om het woordenschatonderwijs en begrijpend lezen in de klas te verbeteren. Taal Effect, een programma ontwikkeld door CED Groep (www.cedgroep.nl), werkt met een diagnostische toets aan het begin en einde van de brugklas, om zicht te krijgen op de taalachterstand van het leerlingcohort. Dit is belangrijk om leerlingen passend (extra) taalaanbod te kunnen bieden, docenten bewust te maken van het belang van aandacht voor taal en tot slot worden de resultaten gebruikt om te vergelijken met andere scholen die het programma gebruiken. De toets moet werken als prikkel om het taalniveau te verbeteren. Naar aanleiding van de toets krijgen scholen advies dat past bij de situatie: als 75% van de leerlingen zwak tot zeer zwak is in begrijpend lezen, moet je voor de hele klas extra uren of materialen inzetten. Als de groep uitvallers klein is volstaan minder rigoureuze middelen (van Aken, 2012). De school bepaalt vervolgens zelf hoe ze de extra taallessen voor (groepen) leerlingen invullen; dit kan een uur extra Nederlands zijn, een extra docent of extra aandacht voor lezen bij andere vakken. Vaak wordt er gebruik gemaakt van een methode als Nieuwsbegrip om begrijpend lezen te bevorderen. In Rotterdam draait het programma nu al enkele jaren met succes. Een leerling over het effect: “Tijdens de extra uren voor taal doen we Nieuwsbegrip, waarbij we vragen over het nieuws beantwoorden en nieuwe woorden leren. Het bespreken en uitleggen van moeilijke woorden is voor mij het belangrijkste. Lezen vond ik lastig en door de extra tijd gaat dat nu iets beter.” (van Aken, 2012) Ook in Utrecht moet het Utrechts Taal Effect leiden tot meer zicht op de taalvaardigheid van leerlingen in het voortgezet onderwijs, de opties voor verbetering en tot slot aan vooruitgang bij afzonderlijke leerlingen en de gehele populatie. 29 Zowel bij het mbo als in het voortgezet onderwijs is het streven om meer aandacht aan taal te besteden tijdens in de zogenaamde zaakvakken. Dit omdat taal zich niet uitsluitend beperkt tot de lesuren Nederlands, maar het een hulpmiddel is om alle vakken te begrijpen. Wanneer de taal echter niet wordt begrepen is het niet langer een hulpmiddel, maar een belemmering, met invloed op de motivatie en de prestaties van leerlingen. Een leerkracht: “Als ik zeg ‘pak je biologieboek voor je’, hoor ik weinig enthousiaste reacties. In feite zie ik leerlingen dan al afhaken. Niet omdat ze het vak niet leuk vinden maar omdat er weer iets moeilijks komt waarvan ze de taal niet verstaan.” (van der Sijs, Stroop & Weerman, 2007). Het streven is dat docenten structureel de taalontwikkeling van kinderen stimuleren. Enerzijds worden leerlingen gestimuleerd om strategieën voor begrijpend lezen die ze leren bij Nederlands toe te passen bij het lezen van teksten tijdens de zaakvakken. Anderzijds vormen de zaakvakken een gelegenheid om nieuwe woorden in een betekenisvolle context te leren. MBO Veel leerlingen met een taalachterstand blijven hangen in de lagere opleidingsniveaus en stromen daardoor vaak via het vmbo door naar het mbo. Uit onderzoek blijkt dat taalachterstand hardnekkig is en zich lastig in laat lopen. Dat signaal komt ook terug van docenten in het mbo die klagen over het taalniveau van studenten (de Graaf, 2010). Vanaf het einde van de jaren negentig van de vorige eeuw is in het mbo de nadruk meer gaan liggen op het ontwikkelen van beroepscompetenties. Door het competentiegerichte onderwijs is de expliciete aandacht voor vakonderwijs, waaronder de Nederlandse taal, steeds minder belangrijk geworden. Taal werd meer geïntegreerd in de beroepsgerichte vakken. Later echter ontstond maatschappelijke zorg over de dalende taalniveaus in het mbo. In de media werd hier uitvoerig aandacht aan besteed en het taalniveau van het mbo kwam op de politieke agenda. Dat heeft geleid tot beleidsmaatregelen gericht op het verhogen van taalniveaus en op meer aandacht voor taalonderwijs in het mbo. Taal is een belangrijke factor voor een succesvolle (studie)loopbaan (Inspectie voor Onderwijs, 2006), misschien wel juist binnen het competentiegerichte onderwijs waar de nadruk ligt op meer zelfstandigheid, studievaardigheden en samenwerking van leerlingen. Goede communicatieve taalvaardigheid is nodig voor een goede beroepsbeoefening, evenals lees- en schrijfvaardigheden (t Hart, 2007). Daardoor is Nederlands de afgelopen jaren weer terug gekomen als apart vakgebied in de curricula en de opleidingsprogramma’s in het mbo. In 2016 is Nederlands een examenvak en moeten de jongeren hier een voldoende voor halen om hun diploma te kunnen krijgen. Ieder MBO College heeft hiervoor een groep taalcoaches ingesteld die binnen de sectie Taal & Rekenen van het betreffende college het onderwijs moeten verbeteren. Er is geen overkoepelende organisatie die dit regisseert, de invulling ligt binnen de Colleges omdat taal ook verbonden is met de beroepskwalificaties. Het geheel wordt begeleid door adviesbureau CINOP. HBO en WO In het HBO en WO heeft Nederlands als vak geen expliciete plek in het onderwijsaanbod. Wel wordt er een hoog taalniveau gevraagd van studenten. Van studenten wordt verwacht dat ze in korte tijd boeken op niveau kunnen lezen en begrijpen en heldere stukken schrijven. Op het hbo speelt ook nog een andere factor: de verschillen in taalniveau door de diverse opleidingsroutes die studenten hebben gevolgd. Een deel van de hbo-studenten komt vanuit de havo –deze studenten hebben recent nog onderwijs gevolgd én eindexamen gedaan in Nederlands. Een ander deel van de studenten komt vanuit het mbo naar het hbo. Deze studenten hebben, zeker voor de invoering van Nederlands als standaard onderdeel van de mbo-opleiding, vier jaar lang weinig aandacht besteed aan taal. Voor hen is de overstap van competentiegericht onderwijs en een praktijkgerichte opleiding naar het veel taligere hbo een grote stap. 30 Om aandacht te besteden aan taalvaardigheid hebben een aantal opleidingen in het hbo en wo een taaltoets ingevoerd bij de start van de opleiding. Deze taaltoets is soms verplicht is, en soms vrijwillig. De meeste opleidingen gebruiken de toets als middel om zicht te krijgen op het taalniveau van de studentenpopulatie en om studenten bewust te maken van hun eigen taalvaardigheid. Studenten kunnen op basis van de toetsresultate eventueel naast de opleiding passende bijscholing volgen. Hoe taalondersteuning echter is vormgegeven verschilt per school en per faculteit. Actueel: invoering passend onderwijs De Utrechtse Onderwijsagenda 2010-2014 loopt op zijn eind. De komende agenda valt samen met de invoering van het Passend Onderwijs. Het passend onderwijs heeft als doel dat zo veel mogelijk leerlingen regulier onderwijs kunnen volgen, om op die manier zo veel mogelijk mee te kunnen doen in de samenleving. Daarvoor wordt de aandacht verlegd van kijken naar wat een kind niet kan, naar de mogelijkheden die een kind heeft en wat er nodig is om daarbij te ondersteunen. Als de wet op 1 augustus ingaat, kunnen ouders hun kind aanmelden bij elke school naar keuze. Scholen krijgen de zorgplicht om passend onderwijs voor de leerlingen te verzorgen. Om aan alle kinderen daadwerkelijk een passende plek te bieden vormen regulieren en speciale scholen samen regionale samenwerkingsverbanden. In Utrecht en Vechtstreek is dit Sterk VO, één van de koplopers die al in augustus 2013 zijn begonnen met het invoeren van het passend onderwijs. De visie op passend onderwijs en zorg voor de jeugd is samengevat: een sterke basis, steun waar nodig, speciaal als het moet (www.sterkvo.nl). In het samenwerkingsverband onderzoekt de school vervolgens wat de mogelijkheden zijn om een leerling regulier onderwijs te laten volgen. Dit kan zijn het aantrekken van specialistische ondersteuning binnen de school, of het zoeken van externe hulp voor een leerling. De praktische invulling van het Passend Onderwijs wordt door sommige als spannend ervaren: hoe weten we zeker dat er voor elke jongere straks voldoende, passend aanbod is? Scholen kunnen zelf keuzes maken waar zij hun aanbod vandaan gaan halen, en staan hierbij voor de keuze of ze dit binnen het onderwijs zelf doen, of dat ze open staan voor een breder aanbod. In de nieuwe Onderwijsagenda wordt verwezen naar de rol die non-formele partijen kunnen spelen bij de ontwikkeling van talenten van jongeren. Non-formele partijen zouden dus ook als partner van het passend onderwijs aanbod kunnen verzorgen om leerlingen passend te ondersteunen. Taal doet meer kan op het gebied van taal en jongeren invulling geven aan het bieden van passende begeleiding aan jongeren met een taalachterstand. Op die manier biedt het Passend Onderwijs ook kansen voor nieuwe samenwerkingen. 31 Aanbod voor jongeren met een taalachterstand in Utrecht: wat valt op? Taal is in de eerste plaats georganiseerd in het onderwijs: daar krijgen jongeren hun formele taalonderwijs en wordt de Nederlands de taal gebruikt om instructie te geven en zaakvakken te doceren. Binnen het onderwijs wordt op verschillende manieren invulling gegeven aan ondersteuning voor leerlingen die de taal niet volledig beheersen. Maar taal is overal, ook buiten de school, en daarom is het ook nodig dat er buiten het onderwijs aanbod is op het gebied van taal en jongeren. Taal doet meer ziet een belangrijke aanvulling van non-formeel aanbod op de aanpak van taalachterstand. Bij de verkenning van aanwezige initiatieven vallen echter een aantal dingen op wat betreft het non-formele aanbod voor jongeren met een taalachterstand. Beperkt Er zijn weinig organisaties die specifiek op basis van vrijwillige inzet werken met taal en jongeren. Een aantal organisaties werkt wel met de doelgroep en krijgt te maken met het thema taal, maar het is geen expliciet thema. Het non-formele aanbod voor jongeren met een taalachterstand is dus beperkt.. Vindbaarheid Wat als eerste opvalt is dat informatie gericht op taalachterstand en jongeren slecht vindbaar is. Jongeren, en dan met name in de adolescentenleeftijd tussen de 10 en de 20, zijn een groep die tussen wal en schip valt. Voor jonge kinderen is er informatie over het VVE (voor- en vroegschoolse educatie) gericht op de brede ontwikkeling van kinderen en taalprojecten vanuit de wijk voor peuters en kleuters uit een achterstandsgezin. Ouders en verzorgers worden hierin actief benaderd en informatie is beschikbaar via de kinderopvang, scholen, het centrum voor jeugd en gezin en via het internet. Voor volwassen niet-Nederlanders die de taal willen leren maar ook voor Nederlanders die vinden dat ze niet goed genoeg kunnen lezen of schrijven is er eveneens voldoende aanbod en informatie beschikbaar. Kortom, er is voor zowel volwassenen als jonge kinderen voldoende aanbod op taalgebied. Voor deze doelgroepen is er bovendien voldoende informatie beschikbaar, er komen duidelijke resultaten uit zoekmachines, er is informatie beschikbaar bij de gemeente en andere organisaties en er zijn verwijzers die kunnen doorsturen naar het beste aanbod. Voor jongeren geldt dit echter niet. Een zoektocht op internet levert geen eenduidig zoekresultaat maar ook daar buiten is informatie niet snel en gemakkelijk te vinden. Waar deze slechte vindbaarheid geldt voor een onderzoeker, geldt dit dus zeker voor jongeren of betrokkenen die op zoek zijn naar informatie over taalachterstand. Wat met name ontbreekt zijn duidelijke doorverwijzers en een vorm van centrale informatievoorziening, zoals bijvoorbeeld de op de website van de gemeente Utrecht. Gerichtheid Daarnaast valt op dat wát er is voor jongeren, vaak een aantal beperking heeft. Aanbod dat er is.. o ..is veelal gericht op een relatief jonge doelgroep. Het beleid van gemeente richt zich vooral op de preventie de en vroege aanpak van taalachterstand. Dit is duidelijk te zien in het aanbod dat er is voor kinderen van 2 tot 4 jaar en in de eerste klassen van het basisonderwijs. Enkele organisaties richten zich ook op oudere kinderen. De meeste organisaties richten zich dan op leerlingen van de laatste groepen van de basisschool en de eerste klassen van het voortgezet onderwijs, vaak in de vorm van huiswerkbegeleiding. Daarna, voor adolescenten vanaf circa 14 jaar is er nauwelijks tot geen aandacht voor taal en taalachterstand. Hoe ouder kinderen worden, hoe minder aanbod er in feite is. 32 o ..is indirect. Veel projecten die zich bezighouden en met jongeren en taal, doen dit niet direct. In plaats daarvan is taal een onderdeel dat een plek in neemt in de uitwerking van een ander project, zoals huiswerkbegeleiding. TaalTrip van Jinc is één van de weinige projecten die zich direct richt op het vergroten van de woordenschat en zo het verbeteren van de taal van jongeren. o ..is kortdurend. Veel projecten die zich richten op taal en jongeren zijn van korte duur, zoals de TaalTrip of de projecten van de Bibliotheek. Een uitzondering is de Voorlees Express, maar deze richt zich dan weer voornamelijk op een jonge doelgroep. In een ideale situatie is er directe, structurele aandacht voor de taalontwikkeling van adolescenten, zowel voor jonge adolescenten (eind basisschool tot en met begin van het voortgezet onderwijs) als voor de leeftijdsgroepen daarna (14 jaar en ouder).Op dit moment dragen een aantal organisaties in Utrecht hier afzonderlijk aan bij: bijvoorbeeld door een kort maar direct op taal gericht project (zoals TaalTrip), of een langdurig project voor adolescenten waarbij taal een kleine rol speelt (zoals diverse huiswerkbegeleidingsvormen). Samen zouden de organisaties die momenteel actief zijn in Utrecht dat doel kunnen bereiken, maar een volgende struikelblok is de samenwerking die ontbreekt. Hoewel veel organisaties samenwerkingsverbanden hebben met elkaar, is er geen concrete samenwerking gericht op het tegengaan van taalachterstand van jongeren. Aansluiting met het onderwijs in Utrecht Jongeren brengen een groot deel van hun tijd door op school. Wat echter opvalt is dat de aansluiting van organisaties die zich bezighouden met jongeren en taal en het onderwijs vrij beperkt is. Een reden waarom aanbod voor jongeren, zeker adolescenten vanaf een jaar of 14, bepekt is, zou kunnen zijn dat de aansluiting met het onderwijs niet ideaal is. Organisaties zoals Taal doet meer hebben weinig zicht op wat er op school gebeurt, hoe scholen taalachterstand aanpakken en hoe binnen het onderwijs wordt gewerkt met jongeren aan taal. De non-formele organisaties weten niet altijd wat er in het onderwijs speelt. Het onderwijs daarentegen lijkt erg naar binnen gericht. Scholen lossen problemen veelal ‘intern’ op, binnen het onderwijs zelf. Of deze geneigdheid om het intern op te lossen komen omdat scholen niet weten dat er externe mogelijkheden zijn, of dit niet willen, is niet duidelijk. De invoering van het passend onderwijs zou echter een goede aanleiding vormen om ook aanbod van buiten de school onder de aandacht brengen. Scholen worden bij de invoering verantwoordelijk en krijgen budget voor het bieden van passende ondersteuning en hier onder valt ook ondersteuning op taalgebied. Het inzetten van een vrijwilliger is bijvoorbeeld goedkoper en laagdrempelig dan het aannemen van een betaalde kracht. Er is weinig aanbod dat zich specifiek richt op taalachterstand bij jongeren. Wat er is is lastig te vinden en betreft bovendien vaak indirecte projecten, van korte duur en voor jongere leeftijdsgroepen. Wat ontbreekt is een gerichte en directe aanpak van taalachterstand van adolescenten, samenwerking om dit te bereiken en de aansluiting met het onderwijs. 33 4. Oplossingen: vier thema’s ter inspiratie Taalachterstand oplossen is complex. Het huidige beleid richt zich vooral op preventie, waarbij de meeste aandacht uitgaat naar jonge kinderen. Enkel preventief beleid is echter onvoldoende. In de eerste plaats omdat er nú jongeren zijn die te maken hebben met een taalachterstand, maar daarnaast omdat een taalachterstand hardnekkig is. Zelfs wanneer er extra aandacht aan taal wordt besteed op jonge leeftijd blijven jongeren moeite hebben met taal op latere leeftijd. Om te zorgen dat zij niet buiten wal en schip vallen is het belangrijk ook blijvende aandacht te hebben voor deze oudere doelgroep. Naast het preventieve beleid is het noodzakelijk om aanbod te verzorgen om taalachterstand onder jongeren tegen te gaan. Tegelijkertijd zijn er veel partijen betrokken bij jongeren met een taalachterstand, wat vragen oproept wat betreft verantwoordelijkheden en waar een oplossing zich precies op zou moeten richten. Tijdens de Denktank die de start vormde van dit onderzoek is hierover nagedacht door deelnemers die vanuit een verschillende invalshoek te maken hadden en keken naar het probleem. Door deze diversiteit aan deelnemers waren er meerdere perspectieven en opvattingen van het probleem, maar wat opviel was dat men het over heel veel met elkaar eens was. Uit deze samenwerking kwamen daardoor vier thema’s waar de aanpak van taalachterstand zich op zou kunnen richten. Taalachterstand is een complex probleem en de suggesties die hier worden gegeven zijn dan ook niet de ultieme oplossing. Deze thema’s dienen vooral als inspiratie, onderbouwd door onderzoek en door de ervaring van mensen die te maken hebben met jongeren met een taalachterstand. Deze thema’s kunnen leidend zijn om na te gaan denken over de invulling van de aanpak van taalachterstand. Twee van deze thema’s, ‘bewustzijn van taalachterstand’ en ‘aandacht voor adolescenten’, richten zich vooral op een metaniveau en het beleid. De andere thema’s ‘ouderbetrokkenheid’ en ‘lezen stimuleren’, daarentegen zijn meer praktisch en geven handvaten die zowel in huidige projecten als in eventueel nieuw aanbod kunnen worden verwerkt. Elk thema wordt kort toegelicht en waar mogelijk ondersteund met een best practice: een vergelijkbaar voorbeeld, zij het op een ander vlak, ter inspiratie. Thema 1: Bewustzijn en samenwerking Hoewel Taal doet meer taalachterstand onder jongeren ziet als een probleem, is dat niet van zelfsprekend. Voordat hulpaanbod creëren zin heeft moet er een doelgroep zijn die daar behoefte aan heeft. Deze behoefte ontstaat pas als mensen zich bewustzijn van een probleem. In het geval van taalachterstand gaat het om jongeren tussen de 10 en de 20 jaar, maar ook de mensen om hen heen: ouders, docenten, de school, en maatschappelijke organisaties die contact hebben met jongeren, maar ook de gemeente die het beleid voert en ondersteunt. Deze groepen moeten zich bewust worden van het feit dat ook jongeren tussen de 10 en de 20 jaar nog moeite hebben met taal en hoe een taalachterstand zich uit –een beperkte woordenschat en daardoor problemen met lezen. Belangrijker is nog dat men op de hoogte is van de gevolgen: een beperkte woordenschat leidt tot moeite met begrijpend lezen en daardoor problemen met leren, met gevolgen voor presteren op school en doorstroming naar de lagere schoolniveaus. Men moet zich bewust zijn van de invloed die een beperkte taalvaardigheid kan hebben op ontwikkelkansen van jongeren. 34 Jongeren kunnen echter hun taalachterstand niet alleen aanpakken. Het is daarom naast bewustzijn van het probleem ook belangrijk dat de verantwoordelijkheid voor het probleem wordt vastgesteld en verdeeld over de betrokken partijen. Een onderzoek naar Nederlandse taalvaardigheid in het mbo illustreert hoe onduidelijk die verantwoordelijkheid kan zijn met een citaat over een student: “Na de feedback op zijn werkstuk is Mohamed zich ervan bewust dat hij eigenlijk aan zijn Nederlands moet werken. Maar het blijft bij het uitspreken van deze intentie. Hij gaat niet op zoek naar mogelijkheden om het ook echt te doen. Taalvaardigheid is ook geen aandachtspunt in zijn persoonlijk ontwikkelingsplan en ook andere partijen –docenten, de mentor- voelen zich niet verantwoordelijk voor de taalvaardigheid van een student. De vraag is echter: wie is dat dan?” (Beijer, J. 2007). Een belangrijke suggestie van de deelnemers van de Denktank is dus het creëren bewustzijn en het vaststellen van de verantwoordelijkheden bij de aanpak bij alle betrokken partijen. In de praktijk Een voorbeeld dat kan worden gebruikt als best practice als het aankomt op bewustmaking en creëren van gedeelde verantwoordelijkheid, is project Vreedzame School en Vreedzame Wijk. De Vreedzame School is een programma voor basisscholen om sociale competentie en democratisch burgerschap te bevorderen. De Vreedzame School wil kinderen opvoeden tot verantwoordelijke en actieve leden van een gemeenschap (www.devreedzameschool.nl). Dit gebeurt door het constructief oplossen van problemen, het creëren van een positieve en morele norm en het bevorderen van verbondenheid en gemeenschapszin. Kinderen leren zich verantwoordelijk te voelen voor het algemeen belang: initiatiefrijk, zorgzaam en betrokken. In Utrecht zijn er zo’n vijftig basisscholen die met het programma werken en een doorvoering naar het voortgezet onderwijs is gewenst. Maar kinderen, en met name kinderen in achterstandswijken, leven vaak in verschillende werelden: op school, thuis en buitenshuis, op straat. Om die werelden met elkaar te verbinden is de Vreedzame Wijk ontstaan. Alle organisaties in de wijk die met kinderen werken, zoals wijkwelzijnsorganisatie, bibliotheek, speeltuinen, stadsboerderijen, sportverenigingen of kinderopvang doen mee. Ze krijgen training in de principes en uitgangspunten van De Vreedzame School en werken op dezelfde manier. School, thuis en straat zijn zo aan elkaar gekoppeld door een eenduidige pedagogische aanpak. Bij de Vreedzame wijk wordt er op meerdere levensterreinen gebruik gemaakt van dezelfde regels en worden professionals, vrijwilligers en ouders getraind in de werkwijze. In veel gezinnen wordt dit positief ontvangen: ouders hebben behoefte aan informele steun bij de opvoeding, en kinderen en jongeren hebben profijt van de eenduidigheid van regels die overal gelden en een positief opvoedklimaat in de wijk. In Utrecht is de Vreedzame Wijk inmiddels van kracht in verschillende wijken (www.kijkoponderwijs.nl). De Vreedzame wijk is een goed voorbeeld van het bewustmaken van problemen bij meerdere partijen en het verdelen van verantwoordelijkheden voor kinderen en jongeren. In de eerste plaats hebben kinderen hebben baat bij het feit dat de regels van de Vreedzame terugkomen op de verschillende plekken waar zij leven. Hierdoor wordt het meer en meer een herkenbaar onderdeel, en worden de werelden van school, thuis en buitenshuis minder gescheiden. Hetzelfde zou voor aandacht voor taal en taalachterstand ideaal zijn. De Nederlandse taal is nu voor veel jongeren een onderdeel van school. Zeker voor jongeren die van huis uit geen of weinig Nederlands spreken is. Wanneer er gedeelde afspraken zijn over het signaleren en aanpakken 35 van taalachterstand, over taalgebruik of werken aan taal, wordt het leren van Nederlands iets dat terugkomt in alle aspecten van het leven van een jongere. Taal is immers overal. Daarnaast wordt de eenduidigheid van de Vreedzame Wijk positief ervaren door de mensen en organisaties die met kinderen werken. Zij kunnen terugvallen op één vastgestelde afspraak, zeker als zij normaal gesproken zelf niet toekomen aan het opzetten van een samenhangende aanpak. Ook voor taal en taalachterstand zouden een gedeelde visie en afspraken over de aanpak van taalachterstand houvast kunnen bieden. Organisaties en mensen die werken met jongeren met een taalachterstand weten zo wat de rol van taal is in hun werk, wie verantwoordelijk is en wat ze zelf kunnen doen. De aanpak van de Vreedzame Wijk kan voor de geïntegreerde aanpak van taalachterstand de volgende handvaten geven: Creëer bewustzijn dat taal is niet alleen iets voor op school of thuis, maar belangrijk is op alle plekken die een rol spelen voor jongeren. Maak ook jongeren bewust: geef aandacht aan taalachterstand op alle plekken waar ze komen. Op deze manier leren ze dat taal niet alleen iets is voor op school maar belangrijk voor alle aspecten van het leven. Ontwikkel en gedeelde visie op taalachterstand en de aanpak bij alle partijen die met jongeren werken. Taal en het aanpakken van taalachterstand zou op deze manier meer een gedeelde verantwoordelijkheid kunnen worden en het maakt duidelijk wie wat doet. Maak afspraken over de aanpak van taalachterstand zodat alle partijen die met jongeren werken aandacht geven aan het probleem en weten wie wat kan doen. Dit kan bijdragen aan een georganiseerde ondersteuning van jongeren met een taalachterstand. Dit algemene bewustzijn van het probleem en een gedeelde verantwoordelijkheid, naar het voorbeeld van de Vreedzame Wijk, sluit aan bij de visie van een pedagogische civil society. Dit zijn de gemeenschappelijke activiteiten van burgers rondom het grootbrengen en opvoeden van kinderen en jongeren (van Dijk & Gemmeke, 2010). Deze gemeenschap bestaat uit ouders en familie, betrokkenen uit de wijk en op school, vrijwilligers, professionals en organisaties. Hierin heeft elke deelnemer een eigen taak en verantwoordelijkheid om goed opgevoede en gezonde kinderen grootbrengen. Ook taal is een aspect dat hoort bij grootbrengen en opvoeden. Een belangrijke rol is hierbij weggelegd voor ouders en de thuissituatie, waar het derde thema op aansluit. Maar in de eerste plaats is het belangrijk dat al deze partijen in de gemeenschap rondom een jongeren tot overeenstemming komen dat taalachterstand onder jongeren een probleem is en dat het een doelgroep is die aandacht verdient. Jongeren kunnen pas hulp vinden bij hun taalachterstand als ze zich bewust zijn van het probleem dat taalachterstand voor ze betekent, en dit geldt ook voor mensen die met deze jongeren te maken hebben. Wanneer een jongere op dit moment echter op zoek gaat naar informatie over (hulp bij) taalachterstand, is er slechts weinig te vinden. Hierover gaat het volgende thema. 36 Thema 2: Aandacht voor adolescenten Wat bij de aanvang van dit onderzoek als eerste opviel, is hoe weinig informatie er bij een eerste verkenning via het internet te vinden is over jongeren en taalachterstand. Nog belangrijk, is dat dit ook betekent dat er weinig informatie is te vinden dóór jongeren met een taalachterstand. De groep adolescenten tussen de 10 en 20 jaar valt wat betreft taalaanbod in feite tussen wal en schip. Aan de ene kant is er veel aandacht voor jonge kinderen; voor hen is er in Utrecht passend aanbod in het voor- en vroegschoolse onderwijs waarmee taalachterstand zo vroeg mogelijk wordt bestreden. Ook is er non-formeel aanbod dat zich richt op taalontwikkeling bij jonge kinderen, bijvoorbeeld door de Voorlees Express. Maar naast het aanbod dat er is, is het voornaamste dat er informatie toegankelijk is: zowel passief – door er zelf naar op zoek te gaan – als actief, waarbij kinderen via het consultatiebureau worden beoordeeld en geadviseerd om in een vve-programma te starten. Op deze manier wordt geprobeerd zo veel mogelijk kinderen zo vroeg mogelijk te bereiken. Aan de andere kant van het spectrum is er het aanbod voor volwassenen. Voor volwassenen is er voldoende aanbod gericht op mensen die de Nederlandse taal (beter) willen leren beheersen. Dit geldt voor volwassenen voor wie Nederlands de tweede taal is maar ook voor autochtone Nederlanders die laaggeletterd zijn en moeite hebben met lezen en schrijven. Het aanbod varieert van volledige opleidingen en cursussen Nederlands op verschillende niveaus tot individuele ondersteuning met behulp van een taalmaatje. Daarnaast is voor volwassenen het aanbod eveneens voldoende vindbaar en zichtbaar aanwezig. Via verschillende media is taalondersteuning te vinden maar ook is er gedacht aan mensen die niet weten waar ze terecht kunnen voor taalles. In elf Utrechtse Bibliotheken zijn er daarom Taalinformatiepunten (TIP) waar Bibliotheekmedewerkers en geschoolde taalvrijwilligers mensen helpen die op zoek zijn naar een passende taalcursus o.a. via de website www.jekuntmeer.nl. Behalve dit passieve aanbod, worden mensen die Nederlands (beter) kunnen leren actief benaderd. Dit geldt zeker voor volwassenen voor wie het leren van de taal een verplicht onderdeel van de inburgering is, maar ook voor volwassen mannen en vrouwen in Nederland voor wie dat niet het geval is. Een goed voorbeeld hiervan zijn de campagnes van Stichting Lezen en Schrijven, die via de televisie en de radio aandacht vragen voor laaggeletterdheid onder (autochtone) volwassenen. Op deze manier wordt het aanbod bekend gemaakt. Maar een belangrijk doel van deze campagne is tevens om mensen bewust te maken van hun laaggeletterdheid en het feit dat er -ook nu nogmogelijkheden zijn om hier iets aan te doen. De aandacht in de media helpt bovendien om het onderwerp uit de taboesfeer te halen en om schaamte weg te nemen. Op deze manier worden volwassenen niet alleen op een toegankelijke manier bekend gemaakt met het aanbod, maar ook wordt de drempel om hulp te zoeken verkleind. Zowel voor volwassenen als jonge kinderen met een probleem met taal bestaat er aandacht. Deze aandacht uit zich ten eerste in het aanbod dat er is, en ten tweede in de wijze waarop dit aanbod bereikbaar is: het is vindbaar of een doelgroep wordt actief benaderd. Voor jongeren met een taalachterstand ontbreekt zulke structureel georganiseerde aandacht. Het preventieve beleid is voor hen niet meer relevant en het aanbod voor volwassenen sluit niet aan bij de behoefte van adolescenten. Dit aanbod is vaak gericht op het leren van Nederlands als tweede taal voor nieuwkomers, of op leren lezen en schrijven voor mensen die oorspronkelijk Nederlands zijn. De meeste jongeren met een taalachterstand spreken echter vaak al Nederlands vanaf jonge leeftijd en hebben geleerd om te lezen en schrijven, maar beheersen dit onvoldoende om optimaal te presteren. 37 In de praktijk Van de manier waarop het aanbod en de zichtbaarheid van taalondersteuning is georganiseerd voor jonge kinderen en volwassenen in Utrecht, kunnen een aantal dingen worden geleerd om ook adolescenten beter te bereiken en te voorzien. In de eerste plaats moet er aanbod zijn om jongeren met een taalachterstand te helpen. Hoe dit hulpaanbod er uit dient te zien is een thema op zich. Een deel hier van kan binnen het onderwijs worden georganiseerd. Maar ook zou er, net als voor volwassenen en jonge kinderen, daar buiten aanbod moeten bestaan waardoor jongeren in de gelegenheid worden gesteld zelf, buiten het onderwijs, op zoek te gaan naar externe hulp. Een organisatie als Taal doet meer besteedt al aandacht aan taal door het een expliciet onderdeel te maken van de Huiswerkhulp en de mentoring bij School’s Cool. Een suggestie van een deelnemer aan de denktank is een taalmaatjesproject voor jongeren –afgeleid van het mentorproject van Taal doet meer, maar dan specifiek gericht op jongeren en het verbeteren van de taal. Over het verder inrichten van aanbod voor jongeren met een taalachterstand zou nog uitvoeriger kunnen worden nagedacht. De kern is in dit geval dat er aandacht moet zijn voor de doelgroep van jongeren een aanbod is dat bij hen past. In de tweede plaats moet aanbod voor jongeren vindbaar zijn. Hierbij moet rekening worden gehouden met de wijze waarop jongeren naar informatie zoeken. Een groot deel hier van zal plaats vinden via het internet. Ook zullen er mensen uit de omgeving van jongeren zijn die op zoek gaan naar informatie, zoals ouders, docenten of begeleiders. Het belangrijkste wat kan worden geleerd van het bestaande systeem voor jonge kinderen en volwassenen is in ieder geval een centraal doorverwijspunt. Voor jonge kinderen ligt deze taak bij het consultatiebureau, die taalachterstanden signaleert maar ook ouders en kinderen kan informeren en doorverwijzen naar het vve-aanbod. Deze signalerings- en doorverwijsfunctie zou bijvoorbeeld bij de scholen kunnen komen te liggen, maar ook bij andere organisaties die te maken hebben met jongeren zoals het wijkwelzijnswerk en het jongerenwerk. Voor volwassenen is er eveneens een fysiek informatie- en doorverwijspunt in de vorm van het Taal Informatie Punt in de bibliotheken en het virtuele platform wwww.jekuntmeer.nl. Hier worden mensen voorzien van goede informatie en kunnen ze naar passend hulpaanbod worden doorverwezen. Een suggestie is daarom om ook een dergelijke doorverwijswebsite voor jongeren en mensen die met hen werken te creëren, zodat overzichtelijk is wat de mogelijkheden in Utrecht zijn. Dit vergemakkelijkt de zoektocht, zorgt dat snel kan worden verwezen naar passende begeleiding en verlaagt de drempel om aan taalachterstanden te werken. Tot slot zouden jongeren actief moeten worden benaderd. Een belangrijke les die kan worden geleerd uit bijvoorbeeld de campagnes van Stichting Lezen en Schrijven om laaggeletterden te bereiken is dat veel mensen zich in de eerste plaats niet bewust zijn van hun probleem. Daarnaast zijn mensen vaak niet bewust zijn van het feit dat er oplossingen zijn en ze daar naar op zoek kunnen gaan. Tot slot bestaat er vaak schaamte om die stap te zetten. De aanpak van laaggeletterdheid onder volwassenen heeft hierdoor vooruitgang gemaakt: door media-aandacht en beleid zijn inmiddels veel meer mensen dan voorheen op de hoogte van het probleem en is het uit de taboesfeer gehaald. Door bekendheid te geven aan taalachterstand onder adolescenten komt er meer aandacht voor het onderwerp en raken jongeren en mensen die met hen te maken hebben zich bewust van het probleem en bekend met mogelijke oplossingen. 38 Het is hierbij volgens Taal doet meer belangrijk om jongeren zelf mee te laten denken over wat passende vormen. Wat werkt, wat spreekt hen aan en op welke manier willen zij in contact komen met het aanbod? Alleen op die manier wordt de drempel om taalachterstand aan te pakken verlaagd en sluit de werkwijze aan op hoe jongeren het liefste aan de slag gaan. Aandacht voor adolescenten en taal is belangrijk om het onderwerp uit de taboesfeer te halen en jongeren en hun omgeving bekend te maken met eventuele oplossingen. Er moet vervolgens voldoende aanbod zijn en dit aanbod moet vindbaar zijn. Daarnaast is het belangrijk om jongeren actief te benaderen, evenals de mensen die bij hen betrokken zijn. Hoewel adolescenten zich in een leeftijdsfase bevinden waarin ze zich langzaam losmaken van hun ouders, vallen ze nog onder de verantwoordelijkheid van hun ouders en blijft de invloed van thuis groot. Daarom is het ook belangrijk om aandacht te geven aan de thuissituatie van jongeren en is het belangrijk stil te staan bij de betrokkenheid van ouders bij de aanpak van taalachterstand. Thema 3: Ouders betrekken Ouderbetrokkenheid is een belangrijk thema dat door de deelnemers aan de Denktank vaak werd genoemd als een voorwaarde om taalachterstand onder jongeren aan te pakken. Taal is immers niet alleen van toepassing binnen het domein van de school, waar kinderen en jongeren een groot deel van hun tijd doorbrengen, maar ook thuis –een andere belangrijke plek voor jongeren. Er is vaak echter een kloof tussen deze twee verschillende werelden. Voor veel jongeren is de taal die ze op school leren anders dan de taal die ze thuis gebruiken, waardoor ze verschillende talen voor verschillende contexten leren. Vaak wordt thuis een andere taal gesproken dan op school. Dit betekent dat jongeren thuis hun Nederlands niet kunnen gebruiken in alledaagse situaties zoals praten over de schooldag of het bespreken van huiswerk, maar ook hebben ouders minder zicht op het taalniveau van hun kinderen. Zeker als ouders de taal zelf niet goed beheersen, zijn ze zich vaak niet bewust van het feit dat het Nederlands van hun kinderen ontoereikend is, laat staan van de rol die zij daarin zouden kunnen spelen. Ouders kunnen in feite juist een belangrijke rol spelen bij de ontwikkeling van hun kind door thuis aandacht te besteden aan wat zij op school leren. Op deze manier wordt leren een geïntegreerd geheel, dat zich niet beperkt tot de uren op school maar waar ook thuis aan wordt gewerkt. Ouderbetrokkenheid in het algemeen is een thema waar regelmatig aandacht voor is op scholen en in het welzijnswerk, ook al is het een term die als containerbegrip vaak vrij vaag blijft en nogal uiteenlopende zaken omvat: goed ouderschap thuis, contacten tussen ouders en school, en participatie van ouders in schoolactiviteiten. Er bestaat consensus dat scholen en ouders samen zouden moeten werken bij de ontwikkeling van kinderen, en er zijn diverse methoden om deze samenwerking in te richten. Taal is een belangrijk onderdeel van de ontwikkeling van kinderen en jongeren. Programma’s en projecten die zich specifiek richten op de ouderbetrokkenheid bij taalontwikkeling, zijn er met name voor jongere kinderen. Er zijn verschillende verplichte en vrijwillige trajecten verbonden aan de school en daar buiten. Zo is Taal voor Thuis, een programma van Taal voor het Leven, een aanpak voor het hele gezin waarbij ouders getraind worden om hun jonge kinderen in de voor-en vroegschoolse leeftijd te kunnen ondersteunen in hun ontwikkeling. Hierbij werken ouders enerzijds zelf aan hun taalvaardigheid, en krijgen ze aan de andere kant begeleiding hoe ze hun 39 kinderen kunnen helpen bij het leren van de taal. Ook de Voorlees Express richt zich niet alleen op de jonge kinderen die worden voorgelezen maar besteedt ook veel aandacht aan de betrokkenheid van ouders, waarbij het doel is om het voorleesritueel uiteindelijk aan hen over te dragen. Zo worden ouders betrokken bij de taalontwikkeling van kinderen en krijgen ze handvaten om hen te helpen. Ouderbetrokkenheidsprogramma’s op het gebied van taal voor adolescenten zijn minder talrijk. Enkele scholen organiseren dit zelf, evenals welzijnsorganisaties. Dit gebeurt meestal door het geven van voorlichting over helpen bij het huiswerk of de overgang naar de middelbare school. Wat bij deze groep meespeelt is de leeftijd: jonge kinderen hebben nog veel begeleiding nodig en laten zich goed sturen, maar de jongeren tussen de 10 en de 20 waar dit onderzoek zich op richt zitten juist in de levensfase waarbij ze zich steeds meer los leren te maken van hun ouders. Hierdoor is de invloed van ouders op hun ontwikkeling minder vanzelfsprekend als bij jonge kinderen. Niettemin blijft de invloed van ouders belangrijk, en zijn ouders daardoor een belangrijke partij bij het tegengaan van taalachterstand. Het is hierdoor wel een uitdaging om ouders meer betrokken te krijgen bij de taalontwikkeling van hun kind. Ook zijn er andere belemmeringen die daarbij een rol spelen. Zo worden onder andere de eigen taalbeheersing, culturele achtergrond –waarbij het in sommige culturen niet gebruikelijk is om intensief contact met de school te onderhouden- en de kennis over het onderwijssysteem tijdens de Denktank genoemd als beperkingen. Hoe krijg je ouders toch meer betrokken bij de taalontwikkeling van jongeren? In de praktijk: Uit de Denktank kwamen een aantal aanwijzingen naar voren om ouders beter te betrekken bij de taalontwikkeling van hun adolescenten, ondersteund met voorbeelden uit de praktijk: Ouders moeten ondersteund worden in hun eigen taalvaardigheid. Als ouders zelf minder goed Nederlands beheersen dan hun kinderen is het voor hen lastig om hen te helpen bij problemen met taal. De aanpak van Taal voor Thuis is een goed voorbeeld waarbij wordt geprobeerd ouderbetrokkenheid bij taalontwikkeling te stimuleren, maar waarbij ouders ook de ondersteuning krijgen die ze daar bij nodig hebben. Ouders bewust maken van het belang van taalvaardigheid. Bewustzijn van het probleem is eerder al genoemd. Vaak zien jongeren zelf nog niet in wat de invloed is van het hebben van een taalachterstand op hun verdere (onderwijs-)loopbaan. Hetzelfde geldt voor ouders. Wanneer ouders echter op de hoogte zijn van het belang van taal voor school en in de samenleving kunnen zij hun kinderen helpen te stimuleren te investeren in hun taalontwikkeling. Ouders bewustmaken van hun rol. Veel ouders van allochtone afkomst zijn minder betrokken bij de school dan autochtone ouders. Redenen hiervoor zijn verschillend, zoals het slecht beheersen van de taal waardoor de communicatie met de school lastiger is, maar ook culturele verschillen waardoor ouders minder gewend zijn om contact te hebben met de school. Leren is volgens hen vaak iets wat kinderen op school doen, en het Nederlands de taal van klas. Door ouders te helpen inzien dat taal een aspect is dat overal een rol speelt, zowel thuis als op school, kan de kloof tussen de twee werelden wat worden gedicht. Ouders helpen hoe ze hun kind kunnen ondersteunen. Alle ouders willen het beste voor hun kind. Maar wanneer ouders zelf een taalachterstand of bijvoorbeeld een laag 40 opleidingsniveau hebben, is het voor hen al snel lastig om hun kinderen te helpen met schoolwerk. Wanneer ouders de taal bijvoorbeeld niet (perfect) beheersen hoeft dat nog geen reden te zijn om op te geven. Ook in de eigen taal kunnen ouders activiteiten met hun kinderen ondernemen om taalontwikkeling te stimuleren. Voorbeelden hier van zijn praten over school en de lesstof, activiteiten ondernemen, in de eigen taal. Dit stimuleert jongeren om over hun ontwikkeling te praten en vergroot de communicatie tussen ouders en kinderen. Ouders zouden zich bewust moeten zijn van het feit dat ze met kleine aanpassingen hun kinderen al kunnen helpen. Ouders inzicht geven in het taalniveau van hun kind. Wanneer ouders zelf minder goed Nederlands spreken dan hun kind is het voor hen lastig in te schatten in hoeverre het taalniveau van hun kind voldoende is. Dit wordt al gauw onderschat waardoor ouders taalachterstand niet zien als reden voor slecht presteren op school, en dus geen reden tot bezorgdheid ervaren. Ouders betrekken bij de school. Ouderbetrokkenheid heeft een duidelijk positief effect op de leerprestaties en het welbevinden van kinderen. Het is daarom belangrijk dat ouders betrokken zijn bij de opleiding van hun kind. De school en ouders zouden beter kunnen samenwerken om een ‘pedagogisch partnerschap’ op te bouwen en samen de verantwoordelijkheid van een opgroeiend kind te delen, op een gelijkwaardige manier. Het is daarom belangrijk dat scholen meer bewust worden van het belang van ouderbetrokkenheid, niet alleen wanneer het om jonge kinderen gaat, maar zeker ook bij oudere leerlingen en jongeren. Tegelijkertijd moeten ouders de weg naar de school zien te vinden. Dit is voor hen vaak lastig, door de afstand tussen thuis en school of een taalbarrière. Volgens Taal doet meer kan juist een vrijwilliger, die regelmatig contact heeft met jongeren en ouders, hierbij op een informele manier ondersteunen en de drempel tot de school verlagen. Tot slot zijn veel ouders niet voldoende op de hoogte van het Nederlandse onderwijssysteem, en kunnen ze daardoor hun kinderen niet goed begeleiden bij het maken van een keuze voor een vervolgopleiding. Voorlichting over het onderwijssysteem draagt bij aan de kennis van en betrokkenheid van ouders bij de opleiding van hun kinderen. Kortom, het begeleiden, voorlichten en ondersteunen van ouders kan helpen om taalachterstand ook thuis op de agenda te zetten. Aandacht voor taal thuis kan een belangrijke rol spelen in de ontwikkeling van taalvaardigheid van jongeren. De taal die thuis wordt gebruikt is meestal gesproken taal, maar ook (samen) lezen is een belangrijke manier om aandacht te besteden aan taal. Hierover gaat het laatste thema. 41 Thema 4: Lezen stimuleren Tot slot werd tijdens de Denktank één woord het meest genoemd: lezen. Lezen, heel veel lezen. Over de manier waarop –individueel vrij lezen of juist georganiseerd en in groepsverbandbestonden wisselende ideeën. Maar dat lezen stimuleren een belangrijk onderdeel van de oplossing van taalachterstand is was overduidelijk. Kinderen met een taalachterstand zitten al gauw op een achterstand van 1000-2000 woorden vergeleken met het aantal woorden dat een leeftijdsgenoot zonder taalachterstand kent. Om dat in te halen is een combinatie van formeel onderwijs met vrij lezen onontbeerlijk. Voor een deel doen kinderen de kennis die ze nodig hebben op via het traditionele woordenschatonderwijs, dat zij naast het technisch en begrijpend lezen krijgen. Maar uit onderzoek blijkt dat een kind door alleen te werken met woordenschatonderwijs slechts 400-800 nieuwe woorden per jaar leert. Alleen door zelf te lezen leren mensen taal zich eigen te maken woorden in meerdere contexten te gebruiken (www.lezen.nl). Lezen is een vicieuze cirkel: door te lezen leert iemand telkens nieuwe woorden bij en wordt zo het tekstbegrip beter. Lezen wordt hierdoor steeds gemakkelijker en iemand leest telkens op een hoger niveau. Hierdoor wordt het leesplezier vergroot, wat motiveert om nog meer te lezen. In feite leert men dus beter lezen, door te lezen. Dit vraagt echter veel tijd en aandacht, en dit is waar het vaak misgaat. Want andersom geldt de vicieuze cirkel ook: wanneer iemand minder woorden kent, is het lezen van teksten moeilijker en dus minder plezierig. Hierdoor zal iemand minder gemotiveerd zijn om te lezen, zodoende minder vaak lezen en dus minder woorden leren. Kinderen met een taalachterstand hebben vanaf het begin af aan moeite met sommige woorden, waardoor teksten op school al gauw te moeilijk en dus niet motiverend zijn. Lezen is daarom iets dat ze vaak met tegenzin doen. In de praktijk Jongeren met een taalachterstand hebben vaak een geschiedenis van vervelende ervaringen met lezen. Vaak vinden ze het moeilijk en niet leuk, door lastige woorden of beperkt tekstbegrip. ‘ Jongeren meer laten lezen’ is daarom een oplossing met een uitdaging. Hoe krijg je jongeren aan het lezen? Tijd en ruimte om te lezen. Jongeren die zelf niet snel zullen lezen, hebben extra stimulans en ondersteuning nodig. Binnen het onderwijs wordt er door verschillende partijen aandacht gevraagd voor leesbevordering, waaronder vooral voor vrij lezen. START Deltion, een ROC voor jongeren zonder vooropleiding, doet dit door twee keer in de week een half uur vrij te lezen. Dit mag alles zijn: een tijdschrift, een boek – als het maar woorden zijn. Tijdens de Denktank werd er gesproken over leesclubs of één op één leesbegeleiding. Een suggestie werd afgekeken van de Voorlees Express, maar zou zich dan moeten richten op oudere jongeren: structurele aandacht voor lezen, met begeleiding van een vrijwilliger. De Bibliotheek heeft eveneens een project dat hier op inspeelt en waarbij adolescenten worden gekoppeld aan jongere kinderen om deze voor te lezen. Hiermee worden zowel de adolescenten als de jonge kinderen gestimuleerd om te lezen en het onderlinge contact moet bovendien bijdragen aan het leesplezier. Leessucces en leesplezier. Naast extra tijd en ondersteuning om te lezen, zijn er een aantal andere voorwaarden die nodig zijn: leessucces en leesplezier zijn belangrijke voorwaarden om jongeren te motiveren meer te lezen. 42 Ten eerste is het belangrijk dat leesmateriaal op niveau is. Het taalaanbod moet niet te moeilijk zijn, maar wel van een dermate uitdagend niveau dat het begrijpelijk blijft (Hajer, 2009). Een stimulerende leesomgeving op school begint met een actuele, uitgebreide en gevarieerde boekencollectie, die aansluit bij de leefwereld en de interesses van jongeren. Tegelijkertijd is het een uitdaging om materiaal te vinden dat een toegankelijk taalniveau heeft en tegelijkertijd leuk is om te lezen: simpel dus, maar niet kinderachtig. START Deltion heeft dit gedaan door studenten van de opleiding journalistiek de studenten van de START opleiding te interviewen over hun levensverhaal (Barbier, 2014). Dit leverde een boek vol persoonlijke verhalen, die indrukwekkend maar ook eenvoudig te lezen waren. Lezen op niveau zorgt dat jongeren op een laagdrempelige manier met lezen kunnen beginnen. Dat, in combinatie met interessant materiaal, verhoogt het leesplezier. Leesplezier is een heel belangrijke voorwaarde, omdat positieve ervaringen met lezen zorgen voor motivatie die bij jongeren met een taalachterstand vaak ontbreekt. Door leesplezier raken jongeren gemotiveerd om meer te lezen, en meer lezen leidt tot een hoger niveau. Op deze manier kunnen negatieve ervaringen met lezen geleidelijk worden vervangen door positieve. Jongeren bereiken. Waar jonge kinderen nog veel sturing krijgen vanuit thuis en school, neemt dit af met de leeftijd. Cijfers laten zien dat kinderen hoe ouder ze worden steeds minder gaan lezen – los van een taalachterstand. Voor jongeren tussen de 10 en de 20 jaar zijn er heel veel andere dingen die aandacht vragen. Om jongeren dus te bereiken, is het belangrijk om lezen op tijd onderdeel te maken van hun bezigheden. Dit betekent dat eigenlijk voor de middelbare school al een basis moet zijn gelegd. De Bibliotheek doet dit door het zorgen voor een doorlopende leerlijn in de aangeboden taal- en leesprojecten. Kinderen maken, vaak via de school, al op jonge leeftijd kennis met de Bibliotheek door middel van verschillende projecten en thema’s. Deze lopen door tot en met de klassen van het voortgezet onderwijs. Op deze manier wordt geprobeerd jongeren al vroeg te interesseren in lezen en te stimuleren dat het ook op latere leeftijd onderdeel blijft van de activiteiten van jongeren. Wat deze voorbeelden met elkaar gemeenschappelijk hebben is het belang dat wordt gehecht aan lezen om taalachterstand tegen te gaan, en de poging om slechte lezers te motiveren en ze aan het lezen te krijgen. Ook hier geldt dat het belangrijk is om jongeren te betrekken bij het zoeken naar een passende vorm, zoals bijvoorbeeld START Deltion jongeren heeft betrokken bij het maken van passend materiaal. Jongeren kunnen zelf het beste aangeven wat hen aanspreekt en wat voor hen lezen aantrekkelijk maakt. 43 5. Conclusies en aanbevelingen Deze vier thema’s en de bijbehorende best practices vormen het slot van dit onderzoek en de inspiratie voor een aantal aanbevelingen om taalachterstand onder jongeren aan te pakken. Hiermee kan de vraag worden beantwoord die de aanleiding vormde van dit onderzoek: Wat is de stand van zaken wat betreft taalachterstand onder jongeren in Utrecht en wat zijn de mogelijkheden om dit door middel van vrijwillige inzet aan te pakken? Een korte samenvatting en overzicht van de gegeven aanbevelingen vatten dit antwoord samen. Taalachterstand aanpakken is cruciaal Taal is overal, en taal is onmisbaar om te functioneren in de maatschappij. Door middel van taal communiceren mensen, vindt men de weg in de samenleving en kunnen jongeren meedoen in het onderwijs. Wie moeite heeft met taal, kan daardoor ook moeite ondervinden op school en in de maatschappij. Jongeren met een taalachterstand lopen deze achterstand vaak al vroeg op. De oorzaak ligt meestal in de taal die thuis wordt gebruikt: ouders spreken niet of onvoldoende Nederlands, en kinderen starten daardoor in het onderwijs met een kleinere woordenschat dan leeftijdsgenoten. Door deze beperkte woordenschat is het voor deze leerlingen moeilijk om de lesstof te begrijpen, die is afgestemd op het gemiddelde van de groep. Hierdoor hebben leerlingen met een taalachterstand vaak ook moeite met tekstbegrip, en presteren ze door deze extra belemmering minder goed op school. Jongeren met een taalachterstand ontwikkelen op deze manier vaak ook een onderwijsachterstand. Ondanks preventief beleid om kinderen zo veel mogelijk een goede startpositie te geven, is taalachterstand hardnekkig. Aan het einde van groep 8 heeft circa 14 % van de leerlingen een achterstand van zo’n twee jaar. Een gevolg hiervan is dat deze leerlingen vaak een lager schooladvies krijgen dan ze eigenlijk aankunnen. De moeite die jongeren hebben met taalvaardigheid blijft gedurende de hele onderwijsloopbaan een rol spelen, in het voortgezet onderwijs en later het middelbaar en hoger onderwijs. Daarnaast zorgt de moeite die ze op school hebben voor verminderde motivatie en in het ergste geval schooluitval. Tot slot zijn prestaties in het onderwijs bepalend voor iemands latere werkgelegenheid, en daarmee is taal een factor die van invloed is op maatschappelijk functioneren. Taalachterstand kan op deze manier een risicofactor vormen die bepalend is voor de ontwikkeling van jongeren. Dit maakt de aanpak van taalachterstand relevant zowel voor jongeren zelf, als voor een maatschappij die graag goed opgeleide, goed functionerende en gelukkige mensen wil voortbrengen. Maar het roept ook vragen op wiens verantwoordelijkheid het is om taalachterstanden aan te pakken. Voor jongeren met een taalachterstand is het aanbod beperkt. Beleid richt zich vooral op jonge kinderen of op de ondersteuning van volwassenen met een taalachterstand. Binnen het onderwijs wordt aandacht besteedt aan taalontwikkeling, maar non-formeel aanbod buiten het onderwijs als aanvulling hierop is beperkt. Het aanbod dat er is voor jongeren tussen de 10 en de 20 jaar met een taalachterstand is vaak gericht op leerlingen in de overgang van primair naar voortgezet onderwijs en betreft projecten van korte duur, die slechts indirect op taal gericht zijn. Bovendien blijkt het aanbod lastig te vinden voor jongeren, ouders en doorverwijzers. Adolescenten vallen in feite tussen wal en schip. Wat nodig is, is brede aandacht voor jongeren en taal, zowel op school als daarbuiten. De aanbevelingen zijn samengevat aan de hand van de vier thema’s die in dit onderzoek zijn genoemd. 44 Aanbevelingen Thema 1: Bewustzijn en samenwerking Om taalachterstand onder jongeren aan te pakken moet het bewustzijn ontstaan dat taal een wezenlijk probleem is. De oplossing is de verantwoordelijkheid van alle partijen die met jongeren te maken hebben: jongeren zelf en hun ouders, het onderwijs en ook het non-formele aanbod. Wees bewust van de rol van taal: taal is niet alleen iets voor op school, maar is belangrijk op alle plekken die een rol spelen in het leven van jongeren. Maak ook jongeren hier van bewust. Ontwikkel een gedeelde visie: het aanpakken van taalachterstand is een gedeelde verantwoordelijkheid van alle partijen die met jongeren werken: onderwijs, ouders, jongerenwerk, sport, et cetera. Wees het eens over het belang van het samen aanpakken van taalachterstand. Maak afspraken: informeer elkaar en stem activiteiten met elkaar af. Dit draagt bij aan een meer effectieve ondersteuning van jongeren met een taalachterstand. Thema 2: Aandacht voor adolescenten Momenteel is het aanbod voor jongeren met een taalachterstand beperkt. Het bestaande aanbod is bovendien moeilijk te vinden door jongeren met een taalachterstand. Er is meer aandacht nodig voor problemen met taal in deze leeftijdsgroep. Zorg voor voldoende aanbod om jongeren met een taalachterstand te helpen: een deel hier van kan binnen het onderwijs worden georganiseerd. Maar ook zou er, net als voor volwassenen en jonge kinderen, een buitenschools aanbod moeten bestaan voor jongeren. Informele partijen zoals Taal doet meer kunnen hier een rol in spelen. Maak aanbod vindbaar: jongeren en mensen die bij hen betrokken zijn moeten het aanbod gemakkelijk kunnen vinden. Dit kan in de vorm van een online platform en een informatie- en doorverwijspunt speciaal voor jongeren en taal. Benader actief: jongeren zijn zich vaak niet bewust van de gevolgen van taalachterstand. Ook zijn ze vaak onbekend met het feit dat er oplossingen zijn en is er sprake van schaamte. Door hen actief te benaderen raken jongeren en mensen om hen heen bewust van het probleem en wordt de drempel om een oplossing te zoeken lager. Tot slot, betrek jongeren zelf bij de ontwikkeling van aanbod en de manier waarop het gepresenteerd wordt. Op deze manier sluit aanbod het beste aan bij hun behoeften en de manier waarop zij zelf aan taal willen en kunnen werken. Thema 3: Ouders betrekken Ouders vervullen een belangrijke rol bij de ontwikkeling van jongeren. Taalachterstand moet dus ook thuis op de agenda komen te staan. Ouders hebben echter niet altijd de middelen die nodig zijn om hun kinderen te ondersteunen. Het begeleiden, voorlichten en ondersteunen van ouders kan helpen om taalachterstand aan te pakken. Ondersteun de eigen taalvaardigheid: als ouders zelf minder goed Nederlands beheersen dan hun kinderen is het voor hen lastig om te helpen bij problemen met taal. Maak ouders bewust van het belang van taalvaardigheid en de invloed op leren en presteren in het onderwijs en de maatschappij. 45 Maak ouders bewust van de invloed die de thuissituatie heeft op taalontwikkeling en welke rol zij zelf kunnen spelen. Geef ouders inzicht in het taalniveau van hun kind. Betrek ouders bij de school: de school en ouders zijn samen verantwoordelijk voor de ontwikkeling van jongeren. Ondersteun ouders hierbij door de drempel naar de school te verlagen en voorlichting te geven over het onderwijssysteem. Thema 4: Lezen stimuleren Taalachterstand en lezen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Door te lezen leert iemand nieuwe woorden, waardoor het tekstbegrip toeneemt. Lezen wordt hierdoor steeds gemakkelijker en iemand leest telkens op een hoger niveau. Dit vergroot leesplezier en motiveert om nog meer te lezen. In feite leert men dus beter lezen, door te lezen. Dit vraagt veel tijd en aandacht. Zorg voor tijd en ruimte om te lezen: jongeren die zelf niet snel zullen lezen, hebben extra stimulans en ondersteuning nodig. Zorg voor leessucces en leesplezier: ervaringen van succes en plezier zijn belangrijke voorwaarden om jongeren te motiveren meer te lezen. Het leesmateriaal moet hier voor op niveau zijn en aansluiten bij de leefwereld van jongeren. Betrek jongeren zelf bij de ontwikkeling hier van. Bereik jongeren op tijd: waar jonge kinderen nog veel sturing krijgen vanuit thuis en school, neemt dit af met de leeftijd. Cijfers laten zien dat kinderen steeds minder gaan lezen naarmate ze ouder worden. Om jongeren te bereiken is het dus belangrijk om lezen op tijd onderdeel te maken van hun bezigheden. Zoek met jongeren samen naar nieuwe , inspirerende werkvormen. De rol van vrijwillige inzet Taalachterstand heeft een grote invloed op het leven van jongeren. Omdat het ontwikkelen van een taalachterstand kan leiden tot een achterstand op vele gebieden, loont het dus om te investeren in taalvaardigheid. In de eerste plaats wordt er binnen het onderwijs geïnvesteerd in het werken aan taalvaardigheid van jongeren. Aanvullend hierop zijn echter veel Utrechters bereid zich vrijwillig in te zetten om de kansen van deze jongeren te vergroten. Taal doet meer wil meer aandacht voor de rol die vrijwilligers kunnen spelen in de aanpak van taalachterstanden: Vrijwilligers kunnen de brug slaan tussen de leefwereld van jongeren thuis en de school. Vrijwilligers kunnen jongeren en ouders bewust maken van de invloed van taalachterstand en de informatie geven die nodig is om dit bewustzijn te verkrijgen. Vrijwilligers kunnen ook jongeren een stem geven, door te inventariseren wat hen kan helpen en met hen op zoek te gaan naar een oplossing. Tot slot kunnen vrijwilligers de extra aandacht en tijd geven aan jongeren en taal, die nodig is om taalachterstand te verkleinen. Zeker wanneer deze tijd en aandacht in het onderwijs ontbreekt, kan non-formeel aanbod een goede invulling zijn om een passende oplossing te bieden aan een jongere met taalachterstand. Samenwerking met andere non-formele organisaties kan de kracht van vrijwillige inzet vergroten. Om deze vrijwillige inzet effectief te kunnen benutten, is afstemming met andere betrokken partijen – het onderwijs, de bibliotheek, de gemeente, sociale partners, et cetera- cruciaal. 46 Tot besluit Hoewel dit onderzoek nu is afgerond, is het voornaamste doel om hiermee met partners een belangrijke bijdrage te leveren aan de aanpak van taalachterstand. Taal doet meer wil met dit onderzoek taalachterstand op de kaart zetten in Utrecht en aanbevelingen doen wat Taal doet en de samenwerkingspartners in Utrecht kunnen doen om het probleem tegen te gaan, zowel in eigen, bestaande projecten als in nieuwe projecten, als in samenwerking met andere organisaties. Met behulp van de kennis die is verzameld in dit onderzoek, is het tijd om actie te ondernemen. Taal doet meer nodigt de lezers uit om mee te denken over de aanbevelingen en de invulling hier van. Samen kunnen we taalachterstand onder jongeren aanpakken en jongeren kansen geven zich te ontwikkelen naar wat ze in zich hebben, zonder belemmerd te worden door de taal. Ook meedenken of bijdragen? Neem contact op met Taal doet meer Keulsekade 20 3531 JX Utrecht 030-2947594 www.taaldoetmeer.nl 47 Bronnen Aken, van, J. (2012). Aandacht voor taal heeft effect. Didactief, maart, pp. 6-7. Barbier, J. (2014). Voor wie niet goed kan lezen: laaggeletterdheid. De Volkskrant, 26 april 2014. Beek, van W. & Verhallen, M (2004). Taal, een zaak van alle vakken. Geïntegreerd taal- en zaakvakonderwijs op de basisschool. Bussum: Coetinho. Buuren, van, K. & Lucassen, G. (2010). Onderzoeksrapport effectiviteit van de Voorlees Express. Utrecht: Voorlees Express. Beijer, J. (2007). Mohammed en vier medestudenten op de lerarenopleiding. Verslag van vier case studies. Hoge School Utrecht: Lectoraat lesgeven in de multiculturele school, 11. CBS (2010). Jaarrapport Integratie 2010. Voorburg: Centraal Bureau voor de Statistiek. CINOP (2011). Taalachterstanden onder de Utrechtse jeugd: meta-analyse. ’s Hertogenbosch: CINOP. CITO (2013). Resultaten PISA-2012. Praktische kennis en vaardigheden van 15-jarigen. Arnhem: CITO. Damhuis, R. & Litjens, P. (2003) Mondelinge communicatie. Drie werkwijzen voor mondelinge taalontwikkeling. Nijmegen: Expertisecentrum Nederlands. Dijk, van M. & Gemmeke, M. (2010). De kracht van de pedagogische civil society: versterking van een positieve sociale opvoed- en opgroeiomgeving. Nederlands Jeugd Instituut. Graaf, de, M. (2010). Nederlands in het middelbaar beroepsonderwijs. Een casestudy naar de taalvaardigheid van mbo-leerlingen in het deeltijd onderwijs en het taalbeleid van het Koning Willem I College. Koning Willem I College. Gijsberts, M. (2005). Jaarrapport Integratie 2005. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Gijsberts, M. & Dagevos, J. (2005). Uit elkaars buurt. De invloed van etnische concentratie op integratie en beeldvorming. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Hajer, M. & Meestringa, T. (2009). Handboek taalgericht vakonderwijs. Bussum: Uitgeverij Coutinho. Hart, A. ‘t (2007). Taalbeleid Nederlands. Bunnik: Drukkerij Libertas. Herwijer, L. (2008). Making up the gap. Migrant education in the Netherlands. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Herweijer, L. (2009). Gestruikeld voor de start. De school verlaten zonder startkwalificatie. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Houtkoop, W. (2001). De mensen op niveau 1. Amsterdam: Max Groote Kenniscentrum. Inspectie voor Onderwijs (2004). Onderwijsverslag 2003/2004. Den Haag: DeltaHage bv. Inspectie voor Onderwijs (2006). Nederlands in het MBO. Den Haag: DeltaHage bv. 48 Lezen en Schrijven (2014). Feiten en cijfers laaggeletterdheid: Overzicht van de gevolgen van laaggeletterdheid en opbrengsten van investeringen voor samenleving en individu. Loman, E. (2006). Leesplezier voor twee. Invloed van vroege taalstimulering op leren lezen. Didaktief, 8, pp. 10-11. Neuvel, J., Bersee, T., Exter den, H. & Thijssen, M. (2004). Nederlands in het middelbaar beroepsonderwijs: Een verkennend onderzoek naar het onderwijsaanbod Nederlands en de taalvaardigheid van leerlingen. ’s Hertogenbosch: CINOP. Pels, T. (1991). Marrokkaanse kleuters en hun culturele kapitaal. Opvoeden en leren in het gezin en op school. Amsterdam: Swets & Zeitlinger. Ronde, K. (2007).Integratie: gaat het goed of slecht? Kennislink: Database. Sijs, van der, N., Stroop, J., & Weerman, F. (2009). Wat iedereen van het Nederlands moet weten en waarom. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker. Snel, T. (2008). Moet iedereen alles begrijpen? Enorme taalachterstand onder mbo’ers niet in te halen. Profiel, 1, pp 4-5. Taal doet meer (2013). Jaarbeeld 2013. Utrecht. Teale, W. & Sulzby, E. (1986). Emergent literacy: writing and reading. Norwood: Ablex. Ultee, W.C., Arts, W.A. & Flap, H.D. (2003) Sociologie: vragen, uitspraken, bevindingen. Groningen: Wolters Noordhof. Utrechtse Onderwijsagenda 2014-2018. Utrecht daagt je uit! Een passende schoolloopbaan voor iedere jongere. Verhallen, S., Thijssen, M., Snoeken, H. & Galema, K. (2003). Vaktaal: Taalontwikkeling in het vakonderwijs. Groningen: Wolters-Noordhoff. www.cbsstatline.nl www.devreedzameschool.nl www.dub.uu.nl www.kijkoponderwijs.nl www.lezen.nl www.lezenenschrijven.nl www.onderwijsinspectie.nl www.sterkvo.nl www.taaldoetmeer.nl 49 50