Module 5: Verbeterplan samenwerking huisarts, thuiszorg en diëtist.

advertisement
Nascholingsmateriaal bij Landelijke Samenwerkings Afspraak Ondervoeding
Versie 8 augustus 2010
Louwrens Boomsma, NHG
Module 1 Inleiding en programma
Inleiding
Bij het maken van scholingsmateriaal gaan we uit van zeven competenties omschreven voor
(huis)artsen (CAN-MEDS). Onderstaand treft u de competenties met enkele voorbeelden. In deze
nascholing gaan we gedeeltelijk in op de vakinhoudelijke competenties, maar ligt het zwaartepunt op
samenwerken en het organiseren van gestructureerde samenwerking. Arts-patiëntcommunicatie,
wetenschap en professionaliteit komen zijdelings aan de orde.
Competenties:
Vakinhoudelijk
Arts-patiënt communicatie
Samenwerken
Organiseren
Maatschappelijk handelen
Wetenschap en Onderwijs
Professionaliteit
Voorbeelden:
vroege signalering, diagnose en therapie van ondervoeding;
motiveren van patiënten tav extra voeding;
binnen en buiten praktijk, in casu met diëtist en thuiszorg;
verbeterplannen maken van de samenwerking;
winst voor de patiënt t.a.v. vroege herkenning (betere kwaliteit van
leven, voorkomen complicaties, ziekenhuisopnames, en zelfs
mortaliteit), de winst van samenwerken bij ondervoeding;
eventueel artikel H&W/Nederlands Tijdschrift voor Voeding en
Dietetiek; aandacht tijdens opleiding tot huisarts en/of relevante
kaderopleidingen
creëren van een benchmark, concrete verbeterplannen.
De vakinhoudelijke aspecten staan bij deze nascholing niet centraal maar vormen een opstap om de
samenwerking te concretiseren. Hiervoor maken we bij voorkeur gebruik van bestaand
nascholingsmateriaal zoals Programma’s voor Individuele Nascholing (PIN), waarin casuïstiek staat,
een kennistoets en de nodige stellingen. Bij het onderwerp ondervoeding maken we gebruik van
nascholing ontwikkeld door de Stuurgroep Ondervoeding.
Voor de arts-patiënt communicatie is de beste vorm van nascholing een rollenspel of video-opname.
Het voert te ver om deze onderwijsvormen nu in deze samenwerking in te voeren, omdat deze
competentie hier beperkt van toepassing is.
Voor de samenwerking is de Landelijke Eerstelijns Samenwerkings Afspraken (LESA) Ondervoeding
beschikbaar met in dit geval de diëtisten, thuiszorgmedewerkers en eventueel apothekers.
Tijdpad: Bij deze scholing denken we aan een dagdeel van 2-2 1/2 uur. De uitdaging zal zijn
huisartsen te motiveren aan de nascholing deel te nemen.
Onderstaand een voorstel voor een nascholingsmodule, waarbij de verschillende onderdelen in
principe uitwisselbaar zijn:
10 min
10 min
30 min
10 min
Opening met competenties, leerdoelen en programma
Kennismaking afhankelijk van groepsgrootte en vaststellen van
leerdoelen!
Invullen Quickscan en bespreken in tweetallen, vervolgens plenair.
Casusbespreking waarbij inhoudelijke aspecten van de aandoening en de
toegevoegde rol van de samenwerking van huisarts en diëtist. Er zijn
verschillende casus afhankelijk van het LESA onderwerp.
Alternatief: Invulschema rond thema samenwerken
Plenair terugkoppelen van aandachtspunten in de casus en discussie.
plenair
tweetal
plenair
groepen
plenair
15 min
30 min
20 min
10 min
Pauze
Maken van verbeterplan inzake de samenwerking in groepjes.
Plenair bespreken van verbeterplannen
Afsluiting, leerpunten en vervolgafspraken.
Stelling
1.
2.
3.
3.
5.
Wij* hebben afspraken over signalering van ondervoeding bij
kwetsbare ouderen en en/of patiënten met een chronische
aandoening.
Wij* hebben inzicht in elkaars werkwijze bij het signaleren
van ondervoeding.
Wij* hebben afspraken over voorlichting en behandeling bij
patiënten met ondervoeding.
Wij* hebben een protocol voor de verwijzing en
terugverwijzing van patiënten met ondervoeding.
Wij* weten wanneer we voor elkaar bereikbaar zijn voor
overleg over patiënten met (dreigende) ondervoeding.
SUBTOTAAL
TOTAALSCORE: ……………………..
groepen
plenair
plenair
Uw reactie en score
0
nooit
2
soms
3
meestal
5
altijd
nooit
soms
regelmatig
altijd
nooit
soms
meestal
altijd
nooit
soms
regelmatig
altijd
nooit
soms
regelmatig
altijd
←
←
←
←
Module Quickscan voor samenwerking huisarts-thuiszorg-diëtist bij
ondervoeding
Hieronder vindt u een aantal stellingen en de mogelijke reacties daarop. Omcirkel het antwoord dat op
uw situatie van toepassing is.
* De huisarts en de praktijkmedewerkers of (thuiszorg)verpleegkundige dan wel diëtist met hun
medewerkers
Score a: 20– 25, Score b: 13 – 19, Score c: 7-12, Score d: 0 – 6
Module 3 Casuistiek: Casus Mevrouw Pieterse
Mevrouw Pieterse
Mevrouw Pieterse is 75 jaar en woont zelfstandig, samen met haar echtgenoot. Hij is sinds kort na een
CVA hulpbehoevend, reden waarom thuiszorg is ingezet. Dagelijks komt een (thuiszorg)verpleegkundige meneer verzorgen. Mevrouw heeft een chronische darmaandoening, waarvoor ze
onlangs is geopereerd. De situatie valt haar zwaar, daarom levert de thuiszorg ook huishoudelijke
hulp. Ook legt de (thuiszorg)verpleegkundige wekelijks medicijnen voor beiden klaar.
Sinds mevrouw uit het ziekenhuis is ontslagen heeft ze last van verminderde eetlust en
darmproblemen.
Beantwoord de vragen maar lees niet vooruit omdat eventuele antwoorden in het vervolg kunnen
worden gegeven.
1) Wat zijn uw diagnostische overwegingen bij deze patiënten?
Beiden zijn nog goed helder, maar de heer is vanwege zijn doorgemaakt CVA minder mobiel en kan
niet voor zichzelf zorgen. Mevrouw is na ontslag uit het ziekenhuis erg moe, slap, misschien ook wat
down en ziet overal tegenop.
2) Wat wilt u nog meer weten om de diagnose ondervoeding te kunnen stellen?
Mevrouw Pieterse is de laatste maand drie kilogram afgevallen. Zij klaagt over gebrek aan kracht en
conditie. Boodschappen doen en de trap op en af lopen lukt niet meer. U merkt op dat u een slappe
handdruk kreeg bij binnenkomst.
3) Welk lichamelijk onderzoek doet u?
4) Wat is uw beleid?
De thuiszorgverpleegkundige heeft een algemeen voedingsadvies (energierijke maaltijden en
tussentijdse verstrekkingen) gegeven, schriftelijke informatie verstrekt en zij is van plan om het
gewicht wekelijks te volgen.
5) Hoe stemt u af met de thuiszorgverpleegkundige?
6) Komt mevrouw Pieterse eventueel in aanmerking voor verwijzing?
7) Schrijft u ook dieetvoeding voor?
Zo ja, welke, door wie voor te schrijven en in welke dosering?
Casus Mevrouw Pieterse
Achtergrondinformatie
1) Wat zijn uw diagnostische overwegingen bij deze patiënten?
Bij het echtpaar Pieterse is sprake van een kwetsbare situatie. Omdat de heer hulpbehoevend is kan hij
moeilijk alleen gelaten worden. Dat vraagt meer inzet van de mantelzorg, zijn echtgenote, die zelf nu
ook kwetsbaar is vanwege haar recente ontslag uit het ziekenhuis. Meerdere problemen op het gebied
van ADL vragen om aandacht. De thuiszorg is bij uitstek geschikt om de problemen in kaart te
brengen en eventueel bij bepaalde onderdelen verdere diagnostiek te doen. Dat kan gaan om ADL,
mentale achteruitgang en in dit geval ondervoeding.
Als we kijken naar het onderdeel ondervoeding blijkt dat 25 tot 40 procent van de ziekenhuispatiënten,
20 tot 25 procent van de verpleeghuispatiënten en 15 tot 25 procent van de thuiszorgcliënten
ondervoed is (Landelijke Prevalentiemeting Zorgproblemen). De belangrijkste risicogroepen zijn:
ouderen, chronisch zieken, oncologische patiënten en mensen die een operatie moeten of hebben
ondergaan.
Huisartsen en verpleegkundigen dienen alert te zijn op ondervoeding bij:
­ kwetsbare ouderen thuis, in een verzorgingshuis of woonzorgcentrum;
­ patiënten die meerdere ziekten hebben, chronisch ziek zijn of veel medicatie gebruiken;
­ patiënten met lichamelijke beperkingen;
­ patiënten met een niet-passende gebitsprothese, kauw- of slikproblemen;
­ patiënten (met name oudere en ernstig zieke) die recent ontslagen zijn uit het ziekenhuis;
­ patiënten met psychosociale problemen en verwaarlozing;
­ patiënten met alcohol- of drugsmisbruik.
Van de chronische ziekten zijn met name van belang: COPD, CVA, decubitus, dementie, depressie,
hartfalen, inflammatoire darmziekten, maligniteiten en reumatoïde artritis.
.
Het echtpaar Pieterse vormt onmiskenbaar een risicogroep voor ondervoeding.
2) Wat wilt u nog meer weten om de diagnose ondervoeding te kunnen stellen?
Bij verdenking op ondervoeding is het aan te bevelen te vragen naar onbedoeld gewichtsverlies, de
BMI te bepalen en te letten op signalen van ondervoeding. Een ingevallen gelaat, afgenomen
spiermassa of -kracht, een apathische reactie of het ontbreken van belangstelling voor de omgeving
kan passen bij ondervoeding. Overigens doen deze signalen zich pas in een laat stadium van
ondervoeding voor.
De thuiszorg maakt gebruik van een gevalideerde screeningsvragenlijst voor ondervoeding:
de SNAQ65+. De vragenlijst is voor elke thuiswonende oudere te gebruiken.
De SNAQ65+ omvat vier vragen:
1. Bent u onbedoeld 4 kg of meer afgevallen in de laatste zes maanden?
2. Meet de bovenarmomtrek minder dan 25 cm?
3a. Had cliënt afgelopen week een verminderde eetlust?
3b. Kan cliënt een trap op en aflopen zonder te rusten?
Bij een bevestigend antwoord op de eerste twee vragen, is er sprake van ondervoeding. Bij
uitsluitend een positief antwoord op vraag 3a én een negatief antwoord op vraag 3b loopt de
cliënt risico op ondervoeding.
Op basis van de definitie van (risico op) ondervoeding (tabel 1) wordt de grens voor onbedoeld
gewichtsverlies getrokken bij > 5% in de afgelopen maand. Afhankelijk van het oorspronkelijke
gewicht van mevrouw Pieterse is er bij dit gewichtsverlies sprake van ondervoeding.
Onder overige cliënten, volwassenen tussen de 18 en 65 jaar, is ondervoeding met behulp de
BMI en het percentage onbedoeld gewichtsverlies op te sporen.
In het screeningsinstrument zijn alternatieven aangegeven voor het percentage gewichtsverlies
in kilo’s en voor bovenarmomtrek in plaats van BMI. Het screeningsinstrument bevat een
meetlint in de vorm van een keycord ( zie onder) om de bovenarmomtrek snel te kunnen
meten.
3) Welk lichamelijk onderzoek doet u?
U weegt mevrouw als zij een weegschaal heeft en meet zo mogelijk de lengte om de BMI te kunnen
berekenen. Als u daarvoor geen mogelijkheden heeft kunt u de bovenarmomtrek meten met het
meetlint.
Samenvattend:
Stap 1
Gewichtsverlies is 3 kilo in de afgelopen maand, officieel onvoldoende (geen 4 kg in
6 maanden).
Stap 2
De bovenarmomtrek is 25,5cm, oftewel nog net voldoende: verder naar stap 3.
NB: het is echter goed verdedigbaar om op basis van deze gegevens de
voedingstoestand als onvoldoende te interpreteren. Dat betekent directe verwijzing
naar de diëtist.
Stap 3
Er is sprake van verminderde eetlust, de conditie gaat achteruit, cliënt kan de trap niet
meer op en af zonder te rusten. Extra informatie over de slappe handdruk en
boodschappen niet meer kunnen doen bevestigen de fysieke achteruitgang. Er is
duidelijk sprake van risico op ondervoeding (code ‘oranje’).
De toegevoegde waarde van verder lichamelijk onderzoek is beperkt.
Figuur: Stappenplan bij gewichtsverlies, armomtrek, verminderde eetlust en functioneren.
4) Wat is uw beleid?
Op basis van de screening zit mevrouw Pieterse tussen risico op ondervoeding en ondervoeding (zie
figuur). Bij een risico op ondervoeding kunt u eerst zelf adviezen geven, maar wanneer het gewicht
verder daalt is verwijzing naar de diëtist vereist.
Tabel 1 Gebruikte begrippen en criteria (overgenomen uit de LESA Ondervoeding)Gewichtsverlies is
onbedoeld gewichtsverlies. Ten minste één van de volgende criteria is aanwezig:
Begrippen
Ondervoeding
Risico op
ondervoeding
Volwassenen tot 65 jaar
> 5% gewichtsverlies in
de laatste maand
Criteria
Ouderen
> 5% gewichtsverlies in
de laatste maand
COPD-patiënten
> 5% gewichtsverlies in
de laatste maand
> 10% in het afgelopen
half jaar
> 10% in het afgelopen
half jaar
> 10% in het afgelopen
half jaar
BMI < 18,5
gewichtsverlies tussen 5
en 10% in het afgelopen
half jaar
BMI < 20
gewichtsverlies tussen 5
en 10% in het afgelopen
half jaar
BMI < 21
gewichtsverlies tussen 5
en 10% in het afgelopen
half jaar
3 dagen (vrijwel) niet
gegeten hebben
3 dagen (vrijwel) niet
gegeten hebben
3 dagen (vrijwel) niet
gegeten hebben
1 week < normaal gegeten
1 week < normaal gegeten
1 week < normaal gegeten
In dit geval van risico op ondervoeding geeft de thuisverpleegkundige eerst een algemeen
voedingsadvies (energierijke maaltijden en tussentijdse verstrekkingen), verstrekt schriftelijke
informatie, zoals de patiëntenbrief en is het zaak om het gewicht wekelijks te volgen.
5). Hoe stemt u af met de thuiszorgverpleegkundige?
De verpleegkundige verwijst patiënten die ondervoed zijn naar de huisarts en/of de diëtist, afhankelijk
van de lokale afspraken . Zij geeft daarbij de screeningsinformatie en andere voedingsgegevens mee.
De huisarts informeert de verpleegkundige over het gekozen beleid. Het is belangrijk afspraken te
maken hoe en wanneer overleg mogelijk is. Als de verpleegkundige een behandeling inzet en vervolgt
is het van belang een tijdschema aan te geven en momenten van overleg te structureren.
6) Komt mevrouw Pieterse eventueel in aanmerking voor verwijzing?
Het gaat hier om het onderscheid tussen risico op ondervoeding en daadwerkelijk ondervoeding (zie
tabel 2). Als het gewicht van mevrouw Pieterse blijft dalen komt zij in aanmerking voor verwijzing
naar de diëtist. De huisarts verwijst naar de diëtist met een concrete vraagstelling en geeft relevante
informatie mee. Hieronder wordt verstaan: uitkomsten van anamnese en onderzoek gerelateerd aan het
voedingsprobleem, eventueel eerdere of reeds ingezette voedingsbehandeling, relevante medicatie,
comorbiditeit, prognose en achtergrondinformatie (bijvoorbeeld sociale aspecten).
De huisarts verwijst patiënten met ondervoeding naar de diëtist, ook als nadere diagnostiek door een
specialist nodig of gewenst is. De huisarts start alvast met de hierboven genoemde algemene adviezen.
Bij ernstig gewichtsverlies en weinig voedselinname in de afgelopen week wordt bij de start van de
voedingsbehandeling rekening gehouden met het risico op het refeeding syndroom. Dit is een ernstige
metabole complicatie die wordt gekenmerkt door hypofosfatemie, hypokaliëmie, hypomagnesiëmie,
hypocalciëmie en thiaminedeficiëntie wat door preventieve suppletie, monitoring van bloedwaardes en
langzaam starten van voeding voorkomen kan worden. Bij een hoog risico op refeeding is verwijzing
naar de tweede lijn noodzakelijk.
Tabel 2 Behandeling, verwijzing en consultatie
Hulpverlener
Huisarts
Diëtist
Risico op ondervoeding
Algemene adviezen voor eiwit- en
energieverrijkte voeding en tussenmaaltijden (NHG-Patiëntenbrief).
Consultatie diëtist indien
behandeldoel niet gehaald wordt.
Individueel voedingsbehandelplan.
Overleg met huisarts bij stagnerend
herstel.
Verwijzing naar huisarts bij
bijkomende ziekteverschijnselen.
Verpleegkundige Algemene adviezen voor eiwit- en
energieverrijkte voeding en tussenmaaltijden.
Overleg met huisarts bij:
­ bijkomende ziekteverschijnselen
­ stagnerend herstel
Overleg met diëtist bij
stagnerend herstel.
Ondervoeding
Verwijzing naar diëtist en tegelijkertijd
algemene adviezen voor eiwit- en
energieverrijkte voeding en tussenmaaltijden.
Overleg diëtist bij stagnerend herstel.
Individueel voedingsbehandelplan.
Overleg met huisarts bij:
­ risico op refeeding syndroom
­ stagnerend herstel
Verwijzing naar huisarts bij
bijkomende ziekteverschijnselen.
Verwijzing naar huisarts en/of diëtist.
Uitvoering voedingsbehandelplan en overleg
met diëtist bij problemen.
Overleg met huisarts bij:
­ bijkomende ziekteverschijnselen
­ stagnerend herstel
7) Schrijft u ook dieetvoeding voor?
Zo ja, welke, door wie voor te schrijven en in welke dosering?
Dieetvoeding kan eventueel als aanvulling worden voorgeschreven. In eerste instantie verdient het de
voorkeur om de voeding energie- en eiwitrijker te maken met normale voedingsmiddelen. Het zal
echter vaak gewenst zijn de diëtist in consult te roepen. Zie ook de LESA Ondervoeding.
Wanneer sondevoeding geïndiceerd is, vindt afstemming tussen huisarts, thuiszorgverpleegkundige en
diëtist plaats over het te volgen beleid aangaande starten, verminderen of staken van de sondevoeding.
De diëtist bepaalt de hoeveelheid en soort sondevoeding en het toedieningsschema.
Module 4: ALTERNATIEF:
Invulschema: op welke gebieden kunnen huisartsen, thuiszorg en diëtisten samenwerken op het
gebied van ondervoeding?
In onderstaand schema vragen we huisartsen, thuiszorg en diëtisten mogelijke onderwerpen voor
samenwerking aan te geven bij patiënten met verdenking op ondervoeding. Voor de structuur is een
indeling gemaakt in verschillende aspecten van het diagnostisch en therapeutisch proces, maar dat is
niet bindend.
De bedoeling is om in groepjes van huisartsen met thuiszorg en diëtisten het schema in te vullen en
daarna plenair de rollen te inventariseren en te discussiëren. Het vervolg is om voor een onderwerp
van de samenwerking een zogenaamd verbeterplan te maken.
Werkwijze:
 Vorm groepjes van huisartsen en zo mogelijk thuiszorg en diëtisten
 Deel de schema’s per groep uit
 Geef de groep 20 minuten om het schema in te vullen en te bespreken
 Koppel plenair terug (10 min) over welke gebieden men afspraken zou willen maken.
 Vat de onderwerpen samen ( 10 min) die als onderlegger kunnen dienen voor het verbeterplan.
Vraag: Geef de mogelijke rol aan van de huisarts, thuiszorg en diëtisten bij een aantal
problemen op het gebied van ondervoeding waar u zelf niet goed uitkomt (vul voorbeelden aan):
Problemen
(vroeg) Signalering
van ondervoeding bij
patiënten at risk (wie
zijn dat dan).
Diagnostiek van
ondervoeding.
Begeleiding en
voorlichting bij
(risico op)
ondervoeding.
Verwijzing en
afstemming.
huisarts
thuiszorg
diëtist
Module 5: Verbeterplan samenwerking huisarts, thuiszorg en diëtist.
Een verbeterplan moet voldoen aan een aantal criteria die worden samengevat als
SMART en small. De SMART-criteria zijn:
Specifiek
Het doel van het verbeterplan moet specifiek en zo concreet mogelijk zijn.
Bijvoorbeeld: Het doel is bijvoorbeeld om te komen tot signalering van ondervoeding bij
patiënten met een verhoogd risico op ondervoeding.
Meetbaar
Het resultaat van het verbeterplan moet in een maat of getal zijn uit te drukken. Bijvoorbeeld:
Het beoogde resultaat is dat bepaalde patiëntengroepen in kaart gebracht zijn voor eventuele
ondervoeding.
Aan het begin van een verbeterplan moet eerst de uitgangssituatie worden vastgelegd en dus
een nulmeting worden uitgevoerd.
Aansprekend
Het verbeterplan moet u en uw (praktijk)medewerkers aanspreken. Iedereen in de praktijk
moet zich betrokken voelen bij het plan en de uitwerking ervan. Een gemeenschappelijke
activiteit motiveert. Ook kan de uitvoering van onderdelen van het verbeterplan dan
gemakkelijker worden gedelegeerd.
Negatief voorbeeld: langdurige zoekacties in het HIS en het raadplegen van lange lijsten
spreken de meeste praktijkmedewerkers niet aan.
Relevant
Het verbeterplan moet op korte termijn in de dagelijkse praktijk kunnen worden toegepast.
Bijvoorbeeld: De (praktijk)medewerkers krijgen training in de SNAQ 65+ en zien daardoor
de relevantie van het verbeterplan in.
Tijdgebonden
Het verbeterplan wordt in een vastgelegde periode uitgevoerd en daarna geëvalueerd.
Negatief voorbeeld: Het doel ’alle ouderen screenen op ondervoeding’ is niet specifiek, niet
meetbaar, zal weinigen aanspreken en heeft geen tijdsafbakening. Zonder begrenzing in de
tijd is evaluatie niet mogelijk en kan het plan niet worden bijgesteld, als dat nodig is.
Ten slotte:
Small
Bij het maken van een verbeterplan moet de praktijk niet te veel hooi op de vork nemen. Een
paar kleine plannen, of een groot plan opgeknipt in brokjes, zijn handzamer dan één groot en
verstrekkend plan waaraan de praktijk zich alleen maar kan vertillen.
Opstellen en uitvoeren van een verbeterplan
Het maken en uitvoeren van een verbeterplan gaat in stappen.
Stap 1. Inventariseren van onderwerpen
Welke onderwerpen komen zoal in aanmerking voor een verbeterplan volgens de SMARTcriteria? Mogelijke vragen zijn:

Is bij alle patiënten met COPD ( of een andere aandoening) een SNAQ65+ onderzoek op
ondervoeding uitgevoerd?

Hebben huisarts en thuiszorg afspraken gemaakt over het inschakelen van een diëtist en
hoe verloopt dat dan?

Zijn er samenwerkingsafspraken gemaakt over dieet- en sondevoeding?
1. Welke onderwerpen komen in uw praktijk/situatie in aanmerking voor een verbeterplan?
Stap 2. Kiezen van een onderwerp
2. Welk onderwerp wilt u als eerste aanpakken?
Stap 3. Het onderwerp formuleren volgens de SMART-criteria
Het onderwerp moet ‘SMART worden gemaakt’ om bruikbaar te zijn voor een verbeterplan.
3. Vul onderstaande tabel in voor het onderwerp dat u heeft gekozen.
Onderwerp
Specifiek
Meetbaar
Aansprekend Relevant
Tijdgebonden
Stap 4. Registreren van de uitgangssituatie
Om verbeterplannen te kunnen uitvoeren moet u bepaalde groepen patiënten kunnen
opsporen.
4. Kunt u in uw HIS/thuiszorgpopulatie specifieke groepen patiënten opsporen?
Stap 5. Optioneel: Bereiken van de doelgroep
U kunt de doelgroep afzonderlijk oproepen voor het uitvoeren van de meting of kiezen
voor andere mogelijkheden zoals meting bij reguliere controles.
5. Hoe wilt u de doelgroep bereiken?
Stap 6. Afspraken maken
Voor een goede uitvoering van het verbeterplan moet u zowel binnen de praktijk als met
externe zorgverleners afspraken maken.
6a. Welke afspraken maakt u binnen uw praktijk/setting met uw praktijkassistente, ondersteuner of andere thuiszorgmedewerkers?
6b. Welke afspraken maakt u extern met de thuiszorg/diëtist/huisarts?
Achtergrondinformatie over samenwerken en verbeterplannen:
Zorgverleners die tot structurele verbeteringen in hun organisatie willen komen, kunnen eventueel ook
de ROS betrekken voor advies en ondersteuning.
Voor de verbetering van de zorg kunt u zelf, met kleine stappen, vanuit de eigen praktijk of
samenwerkingsverband aan de slag gaan. Verbeterplannen verlopen volgens een aantal stappen:
- ga uit van een al bestaand samenwerkingsverband: een HOED, een eerstelijnscentrum, een goed
functionerend team jeugdzorg of wijknetwerk;
- ga binnen dit samenwerkingsverband na wat de ambities zijn: hoe belangrijk is versterking van de
ouderenzorg, wat is het ideaalbeeld of plaatje voor deze zorg over vijf jaar. Iedere zorgverlener
moet zich daar afzonderlijk over kunnen uitspreken. Formuleer wat de gezamenlijk gedeelde
ambities zijn;
- ga na of er ook buiten het huidige samenwerkingsverband ‘medestanders’ zijn. Kijk daarbij
vooral naar al bestaande samenwerkingscontacten en bespreek of zij zich willen aansluiten bij de
ambities van het samenwerkingsverband;
- ga met alle potentiële deelnemers aan de slag voor het formuleren van een gezamenlijke visie. Die
visie is opgebouwd uit:
o kenmerken van de populatie en hun zorgvragen;
o visie op zorg;
o visie op samenwerken.
Na de visiediscussie zullen wellicht deelnemers afhaken. Dit is ook het stadium waarin dit het
beste kan gebeuren;
- kies in de visie prioriteiten: wat uit onze visie willen we als eerste bereiken. Kijk bij die keuze
zowel naar de termijn voor haalbaarheid als naar financieringsmogelijkheden en geef in eerste
instantie voorrang aan snel te behalen winsten. De eerste successen zijn de motor voor verdere
ontwikkeling van het samenwerkingsverband;
- vertaal de gekozen prioriteiten naar zo concreet mogelijke doelen, bijvoorbeeld:
o we willen binnen x tijd een signaleringsprogramma voor het opsporen van ondervoeding bij
een aantal risicogroepen operationeel hebben;
o het consulteren van huisartsen en thuiszorg dan wel diëtisten moet met minstens …% zijn
toegenomen;
- maak per doel een plan van aanpak waarin wordt afgesproken hoe dit doel gerealiseerd gaat
worden en wie trekker en aanspreekpunt daarvoor is;
- bepaal wanneer en hoe er geëvalueerd wordt;
- zorg bij nieuwe toetreders tot het samenwerkingsverband voor onderlinge kennismaking. Neem
bijvoorbeeld als huisartsen, thuiszorg en diëtisten gaan samenwerken de tijd om elkaars denk- en
werkwijzen te leren kennen via casuïstiekbesprekingen, het bijwonen van spreekuren of
gezamenlijke consulten.
Uitvoering
- U kunt voor het introduceren van een verbeterplan gebruik maken van de powerpoint presentatie bij
deze nascholing. Hierin worden de stappen van een verbeterplan uitgelegd.
- U vraagt de deelnemers een aantal onderwerpen te rubriceren die voor verbetering in de
samenwerking in aanmerking komen. In bijgaande tabel vindt u een aantal voorbeelden.
- U geeft de deelnemers ongeveer 30 min voor het kiezen van een onderwerp en maken van een
verbeterplan.
- U heeft nog 20 min om de verbeterplannen te bespreken en implicaties voor de deelnemers te
belichten.
Tot slot
De Stuurgroep Ondervoeding heeft verschillende instrumenten ontwikkeld die gebruikt
kunnen worden om het verbeterplan in te vullen en de samenwerkingsafspraken uit de LESA
Ondervoeding te concretiseren. Naast de screeningsvragenlijst, de SNAQ65+, met toelichting,
zijn onder meer beschikbaar een weeg- en screeningsbeleid, een uitwerking van verwijsbeleid,
een voorbeeld behandelplan wanneer over te gaan op drink- en sondevoeding, een
risicoprofiel en actieplan ten behoeve van de inzet van motiverende gespreksvoering door de
diëtist, een losbladig werkboek met een twintigtal onderwerpen voor de cliënt dat de diëtist
gebruikt, maar ook door huisartsen en verpleegkundigen kan worden verstrekt. Zie voor meer
informatie www.stuurgroepondervoeding.nl. Via deze site zijn ook de screeningsvragenlijsten
met meetlint te bestellen.
De Stuurgroep ‘Wie beter eet wordt Sneller Beter , kortweg Stuurgroep Ondervoeding,
bestaat uit een groep deskundigen op het gebied van (klinische) voeding en ondervoeding als
gevolg van ziekte.
Bijlage 1: Argumenten voor en tegen begeleiding door de diëtist te gebruiken door de huisarts en
de wijkverpleegkundige
Uw heeft bij uw cliënt geconstateerd dat de voedingstoestand slecht is en op basis van het
behandelplan is een verwijzing naar de diëtist nodig of dient de cliënt zijn voedingspatroon aan te
passen. De kans is aanwezig dat de cliënt hier niet voor voelt. Welke argumenten tegen zijn er te
bedenken en hoe kunt u ze weerleggen?
Argumenten tegen
1. Ik heb nergens last van
2. Ik eet al jaren zo
3. Het hoort er nu eenmaal bij als je ouder wordt, ziekt bent
4. Van mij hoeft het eten niet meer
5. Het is te duur
6. Het eten smaakt me niet meer
7. Ik heb er geen energie voor om het anders te doen
8. Ik ben al eens eerder bij de diëtist geweest en dat heeft toen niet
geholpen
Argumenten voor
1. Vaak is het eetpatroon geleidelijk veranderd, waardoor het niet
duidelijk is dat de cliënt minder eet dan voorheen en noodzakelijk
is voor een goede voedingstoestand.
2. U bent gewend geraakt aan wat u eet en hoe u zich voelt, door
anders/beter te eten is de kans dat u zich beter voelt waardoor u:
a. minder moe bent,
b. meer zin hebt om dingen te doen,
c. de behandeling beter aanslaat of u deze beter kunt
verdragen,
d. sneller herstelt of de voedingstoestand niet verslechtert of
minder snel verslechtert.
3. De diëtist kan meedenken om oplossingen te verzinnen die passen
bij uw situatie, zoals bij misselijkheid, smaakverandering, kauwen slikproblemen, maag- en darmproblemen, kosten, etc.
4. Het is mogelijk om een andere diëtist in te schakelen.
5. De diëtist heeft ervaring met een methode van begeleiding
waarbij de hulpvraag van de cliënt centraal staat.
Aanvullende bijlage 2, optioneel: Werkvorm ‘beeldvorming rond ondervoedingszorg’
Tijdens de focusgroepen die (monodisicplinair) zijn georganiseerd als input voor de ontwikkeling van
de toolkit kwamen regelmatig opvattingen over en weer over tafel over disciplines die een belangrijke
rol spelen bij vroege herkenning en behandeling van ondervoeding. Voorbeelden van die opvattingen
zijn:
- “Wijkverpleegkundigen en artsen hebben nauwelijks kennis over ondervoeding.”
- “Huisartsen verwijzen toch niet.”
- “Huisartsen en diëtisten schrijven te snel drinkvoeding voor.”
- “Diëtisten maken door het opgestoken vingertje voeding te beladen.”
- “Cliënten vinden het vervelend om de huisarts of diëtist te moeten teleurstellen als het niet
is gelukt, wijkverpleegkundigen zijn veel laagdrempeliger.”
Door letterlijk op elkaars stoel te gaan zitten wisselen de deelnemers op speelse wijze opvattingen (en
wensen) uit.
Tijd
Onderwerp
Verantwoordelijke
Inleiding, doel en aanpak
Procesbegeleider
Doel: over en weer inzicht krijgen in beelden die
leven en zo nodig afspraken maken
10
Stoel verwisselen
Gespreksleider per groep
Afhankelijk van het aantal aanwezig disciplines
worden groepen ingedeeld en gaat men op de stoel
van een andere discipline zitten. Bijvoorbeeld
wijkverpleegkundigen zitten op de stoel van de
huisarts en de huisarts op de stoel van de diëtist.
Iedere groep geeft antwoord op de vraag: Als ik op
de stoel van de wijkverpleegkundige, huisarts of
diëtist zou zitten, dan zou ik ….. dit veranderen.
Punten op flap noteren
25
Toelichten flap
Per groep licht één van de deelnemers de flap toe. De
discipline die het betreft stelt toelichten de vragen
Procesbegeleider en
gespreksleiders
40
Nieuwe inzichten
Per discipline worden de ‘eye-openers’ en
voorstellen voor verandering geformuleerd
Gespreksleider per groep
50
Presentatie
Iedere groep licht de ‘eye-openers’ en afspraken toe
Procesbegeleider en en
gespreksleiders
60
Vervolg
Zo nodig worden afspraken voor vervolg vastgesteld
Deze werkvorm kan ook worden gebruikt voor een discipline uit verschillende sectoren (ziekenhuis,
verpleeg- en verzorgingshuis, thuiszorg en eerstelijnszorg).
Download