Spellen volgens de referentieniveaus Een onderzoek naar de spellingsvaardigheid van leerlingen aan het eind van het primair en voortgezet onderwijs. Annemieke van Es 0419494 Masterscriptie Nederlands: Educatie en Communicatie April 2010 Begeleider: Prof. Dr. Huub van den Bergh Tweede corrector: Dr. Jacqueline Evers-Vermeul Inhoudsopgave Inhoudsopgave ........................................................................................................... 2 Voorwoord .................................................................................................................. 3 Samenvatting.............................................................................................................. 4 Hoofdstuk 1 - Inleiding ................................................................................................ 6 1.1. ‘Het gaat slecht met het onderwijs’................................................................... 6 1.2. Aanleiding tot verbetering van het taal- en rekenonderwijs .............................. 7 1.3. Doorlopende leerlijnen Taal en Rekenen ......................................................... 7 1.4. De inhoud van het rapport ................................................................................ 8 1. 5. Het onderdeel spelling in het rapport .............................................................. 9 1.6. Gebreken in de onderbouwing van de omschrijving van de referentieniveaus voor spellingsvaardigheid...................................................................................... 10 1.7. De indeling in spellingscategorieën die de werkgroep heeft gehanteerd ....... 12 1.8. Problemen van de indeling in spellingscategorieën ....................................... 13 1.9. Onderzoeksvraag ........................................................................................... 15 Hoofdstuk 2 - Onderzoeksmethode .......................................................................... 16 2.1. Onderzoeksopzet ........................................................................................... 16 2.2. Onderzoeksmateriaal; het dictee ................................................................... 17 2.3. Onderzoeksmateriaal; de schrijfopdracht ....................................................... 22 2.4. Deelnemers .................................................................................................... 23 2.5. Afname van het onderzoek ............................................................................ 24 2.6. Verwerking van de dictees ............................................................................. 25 2.7. Verwerking van de schrijfopdrachten ............................................................. 27 Hoofdstuk 3 - Resultaten .......................................................................................... 29 3.1. Resultaten van de verschillende delen van het dictee ................................... 29 3.2. De geteste spellingscategorieën; significante verschillen .............................. 33 3.3. De geteste spellingscategorieën: resultaten per deel van het dictee ............. 35 3.4. Resultaten van de schrijfopdrachten .............................................................. 36 Hoofstuk 4 - Conclusies ............................................................................................ 39 4.1. De verhoudingen tussen de leerwegen .......................................................... 39 4.2. De verschillen binnen het vmbo ..................................................................... 40 4.3. De spellingscategorieën ................................................................................. 41 4.4. Suggesties voor herschrijving van het onderdeel spelling .............................. 42 Hoofdstuk 5 - Discussie ............................................................................................ 44 5.1. Discussie........................................................................................................ 44 5.2. Aanbevelingen voor verder onderzoek ........................................................... 45 Bronvermelding ........................................................................................................ 46 Bijlage: dictee ........................................................................................................... 47 2 Voorwoord Deze scriptie schreef ik als afstudeerproject van mijn studie, het masterprogramma Nederlandse taal en cultuur; educatie en communicatie. Omdat ik zelf werkzaam ben in het onderwijs heb ik gekozen voor een onderwerp dat voor het onderwijs relevant is. Toen ik, inmiddels meer dan een jaar geleden, aan dit onderzoek begon maakte men zich in het onderwijs al enige tijd zorgen over de taal- en rekenvaardigheden van leerlingen. Op het moment van schrijven zijn veel scholen, ook de school waar ik zelf werk, begonnen aan een traject om deze vaardigheden te verbeteren. Mijn onderzoek bleef daarom al die tijd actueel en relevant en dat hield het voor mij interessant. Het feit dat ik naast mijn studie ook als docente werkzaam was, heeft de voortgang van mijn afstudeerproject vertraagd. Uiteindelijk heb ik het dan toch afgerond, mede dankzij de stimulering van mensen uit mijn omgeving. In de eerste plaats wil ik mijn begeleider, Prof. Dr. Huub van den Bergh, bedanken voor zijn geduld, aanmoediging, begeleiding en de hulp met de berekeningen. Verder wil ik iedereen die mij op enige manier geholpen, gesteund of aangemoedigd heeft bedanken: mijn vriend Rogier, mijn zussen Dieneke, Roeliene en Jolanda en mijn vroegere huisgenoten Marijke en Alies. 3 Samenvatting In januari 2008 voltooide de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen het rapport ‘Over de drempels met taal en rekenen’. De expertgroep stelt voor om vier referentieniveaus in te voeren. Voor het eind van elke opleidingssoort (tegelijk het begin van een volgende opleiding) heeft de expertgroep een omschrijving gegeven van de fundamentele kwaliteit (het basisniveau) en de streefkwaliteit op het gebied van taal en rekenen. Binnen het domein taalverzorging en taalbeschouwing is een belangrijke plaats weggelegd voor het onderdeel spelling. Daarin staat welke spellingcategorieën leerlingen op elk niveau zouden moeten beheersen. Bij die indeling ontbreekt voor het grootste gedeelte een onderbouwing vanuit onderzoek. Ook neemt de werkgroep aan dat 75% van de leerlingen het basisniveau beheerst en dat 25% al presteert op het streefniveau. In het rapport worden aan alle leerwegen binnen het vmbo dezelfde eisen gesteld. Ik heb onderzocht in hoeverre de omschrijvingen van de referentieniveaus in het rapport overeenkomen met de huidige spellingsvaardigheid van leerlingen van de betreffende leerwegen. Voor mijn onderzoek heb ik twee onderzoeksinstrumenten gebruikt: een dictee en een vrije schrijfopdracht. Het dictee bestaat uit vier delen, voor elk referentieniveau een deel. In elk deel van het dictee zijn de spellingscategorieën verwerkt die leerlingen op dat referentieniveau zouden moeten beheersen volgens de commissie. Als toevoeging heb ik een vrije schrijfopdracht gegeven om de spellingsvaardigheid in een zelfgeschreven tekst in kaart te brengen, waarbij leerlingen hun eigen woorden kunnen kiezen, lastige gevallen kunnen omzeilen en niet gefocust zijn op de spelling van de woorden. Aan mijn onderzoek namen 3 klassen deel van groep 8 van de basisschool, 3 klassen vmbo-GT, 2 klassen vmbo-KB, 3 klassen vmbo-BB/lwoo, 1 klas 5 havo en 2 klassen 6 vwo. Zowel uit de resultaten van de dictees als uit de resultaten van de geschreven teksten blijkt dat de verhoudingen anders liggen dan de Werkgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen aanneemt. Op het hele vmbo haalt geen 75% het spellingsniveau dat de 25% beste leerlingen van groep 8 haalt bij het schrijven van een vrije tekst. Tussen vmbo-KB en groep 8 vond ik geen significant verschil bij de eerste twee delen van het dictee (referentieniveau 1F en 2F). Vmbo-BB scoorde 4 daarbij significant lager dan groep 8. De leerlingen van de havo en het vwo kunnen wel wat de 25% beste leerlingen van het vmbo kunnen. Het verschil tussen de hoogste klassen van de havo en het vwo is erg klein. Er is dus meer voor te zeggen om bij spelling een referentieniveau voor de havo en het vwo samen te maken, dan om voor het hele vmbo een referentieniveau op te stellen. Een aantal spellingscategorieën die op referentieniveau 2F gevraagd worden, wordt niet voldoende beheerst door de leerlingen uit klas 4 vmbo. Het gaat dan om: - verkleinwoordjes na een klinker (categorie 15) - ’s aan het begin van een woord (categorie 17) - stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden eindigend op –en (categorie 18) - t.t. van werkwoorden met een stam op –d (categorie 20) - t.t. van zwakke werkwoorden met een stam op –d/-t (categorie 21) - v.t. van zwakke werkwoorden met een stam op –d/-t (categorie 22) - hoofdletters in eigennamen en directe rede (categorie 24) Deze categorieën zouden daarom beter kunnen worden ondergebracht in referentieniveau 3F. Ten slotte maken grammaticale fouten en fouten in zinsbouw bij alle leerwegen een derde deel of meer van het totaal aantal fouten uit. In het rapport zou daar dus meer aandacht aan moeten worden geschonken. 5 Hoofdstuk 1 - Inleiding 1.1. ‘Het gaat slecht met het onderwijs’ Leraren in het voortgezet onderwijs willen nogal eens mopperen over de spelfouten die ze aantreffen in het werk van hun leerlingen. ‘Vroeger leerden we tenminste nog fatsoenlijk spellen’, ontvalt menig docent van middelbare leeftijd in zulke gevallen. In het gesprek dat eventueel op deze opmerkingen kan volgen zal men al snel een schuldige aanwijzen: de onderwijsvernieuwingen, de beeldcultuur, het internet, de ‘ontlezing’. De vele berichten van de afgelopen jaren over pabostudenten die de opleiding moesten verlaten omdat zij de taaltoets niet voldoende maakten bevestigen het heersende beeld van het onderwijs in Nederland: het wordt steeds slechter. En zo krijgen de docenten die zoveel klagen over het talige niveau van hun leerlingen zelf de kous op de kop. Want niet alleen het basisonderwijs schiet tekort, maar blijkbaar laat ook het voortgezet onderwijs steken vallen. Bij de ingangstoetsen van de pabo komen de problemen pas echt aan het licht. Zo staat in de beleidsreactie Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen van april 2008: De constatering dat veel leerlingen die bij de pabo-opleiding instromen de basisvaardigheden onvoldoende beheersen, is een signaal dat er in het gehele stelsel een verbetering van het taal- en rekenonderwijs nodig is, want er is immers niet één specifieke vooropleiding voor de pabo.1 Hoe goed of slecht het ervoor staat met de taalvaardigheid van de Nederlandse jongeren in het algemeen weet niemand precies. Wel roept de situatie zoals die hierboven wordt beschreven vragen op. Als iemand van de havo of van het mbo naar de pabo wil, moet zijn taal- en rekenvaardigheid aan bepaalde eisen voldoen waarvan de kans groot is dat die hem nooit aangeleerd zijn. Op sommige mboopleidingen wordt bijvoorbeeld geen Nederlands gegeven. In de eindtermen van de havo is grammatica niet opgenomen, maar als ingangseis voor de pabo geldt wel vrij diepgaande grammaticale kennis (zoals het kunnen vinden van een voorzetselvoorwerp). Op veel middelbare scholen worden opdrachten bij andere 1 Beleidsreactie Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen (2008). 6 vakken dan Nederlands niet op spelling beoordeeld. Het gebrek aan aandacht voor taalverzorging en grammatica breekt de pabostudenten pas op wanneer zij de ingangstoets doen. 1.2. Aanleiding tot verbetering van het taal- en rekenonderwijs Dat er veel te doen is over taalvaardigheid in het onderwijs moge duidelijk zijn. Men hoeft de kranten van de afgelopen jaren er maar op na te slaan. Alarmerende berichten over slechte prestaties van leerlingen en studenten in alle lagen van het Nederlands onderwijs zijn niet meer weg te denken uit het nieuws. In 2006 bleek uit het PISA-rapport (een internationaal vergelijkend onderzoek onder 15-jarigen) dat de Nederlandse score bij leesvaardigheid en wiskunde gedaald was ten opzichte van de score in 2003. Ondanks dat bleef Nederland overigens een van de koplopers, maar de daling van deze scores kreeg ook in het nieuws veel aandacht. Een week voordat de resultaten van dit onderzoek bekend werden had staatssecretaris Van Bijsterveldt de kwaliteitsagenda VO gepresenteerd. Daarin was al een belangrijke plaats ingeruimd voor de verbetering van het taal- en rekenonderwijs. De belangrijkste redenen voor de noodzaak van verbetering van het taalonderwijs worden in dat rapport als volgt omschreven: Er zijn echter (ondanks de goede internationale scores – MAE) aanwijzingen dat de prestaties van te veel leerlingen achterop beginnen te raken. In het Onderwijsverslag 2005/2006 constateert de Inspectie van het Onderwijs dat ongeveer 24 procent van de leerlingen in de basis- en kaderberoepsgerichte leerwegen niet in staat is om zelfstandig de leerboeken te lezen die voor hen gemaakt zijn. Voor 17 procent van de leerlingen uit de theoretische leerweg en voor 18 procent van de leerlingen in de havo en het vwo geldt hetzelfde.2 1.3. Doorlopende leerlijnen Taal en Rekenen Op 9 mei van het jaar 2007 installeerde staatssecretaris van Bijsterveldt de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen. Deze expertgroep zou met name moeten adviseren over een betere aansluiting van de verschillenden onderwijstypen onderling. 2 kwaliteitsagenda VO (2008). 7 In januari 2008 overhandigde de expertgroep het rapport ‘Over de drempels met taal en rekenen’ aan de minister en staatssecretarissen. De expertgroep stelt voor om vier referentieniveaus in te voeren. Voor het eind van elke opleidingssoort heeft de expertgroep een omschrijving gegeven van de fundamentele kwaliteit (het basisniveau) en de streefkwaliteit op het gebied van taal en rekenen. Uit de veldraadplegingen in 2007 was al gebleken dat ook het onderwijsveld positief was over het invoeren van referentieniveaus voor taal en rekenen. 1.4. De inhoud van het rapport De expertgroep heeft vier niveaus beschreven. Onderstaande tabel geeft een overzicht van deze niveaus. Niveau Basiskwaliteit Drempel 1 Eind primair onderwijs Van po naar vo 2 45 Eind vmbo Van vo fase 1 naar vo fase 2/ van vmbo naar mbo 3 Eind mbo-4 en havo Van vo en mbo naar ho 4 Eind vwo Van vo naar wo Tabel 1: De vier referentieniveaus3 Bij niveau 2 (eind vmbo) vermeldt het rapport in een noot dat leerlingen aan het eind van vmbo-t minimaal op niveau 2 presteren en wellicht voor sommige onderdelen van taalvaardigheid op niveau 3. Een aantal van deze leerlingen zal niveau 3 al bereiken. Verder is er in het gehele rapport geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende richtingen binnen het vmbo. Elk leergebied is in de vier bovenstaande niveaus ingedeeld en voor elk van die vier niveaus beschrijft het rapport wat een leerling op dat niveau moet kunnen. Een school functioneert goed wanneer 75 procent van de leerlingen het omschreven niveau haalt. In groep 8 van een basisschool moet dus minstens 75 procent niveau 1 volledig beheersen. Een deel daarvan kan al meer. 25% haalt het niveau nog niet. Dit ‘systeem’ geeft de expertgroep op de website als volgt weer: 3 Expertgroep Doorlopende leerlijnen Taal en Rekenen (2008). 8 Figuur 1: functionerings- en streefniveaus4 Te zien is dat de niveaus elkaar overlappen. 1F is het fundamentele niveau 1, 1S het streefniveau. Een gedeelte van de leerlingen presteert al op het streefniveau. De beschrijvingen van de niveaus zijn veelal gebaseerd op bestaande kerndoelen en eindtermen. Deze beschrijvingen zijn, vaak in tegenstelling tot de bestaande omschrijvingen, cumulatief opgesteld: elke vaardigheid die op niveau 1 vereist is, is dat ook op een hoger niveau nog. Verder heeft de werkgroep geprobeerd alles op bestaand onderzoek en bestaande gegevens over de vaardigheden van leerlingen te baseren. Toch zijn er nog veel onderdelen waarvan geen onderzoeksgegevens beschikbaar zijn. Werkwoordspelling werd tot nu toe bijvoorbeeld alleen aan het eind van groep 8 getest, zodat daarover nauwelijks gegevens voorhanden waren. 1. 5. Het onderdeel spelling in het rapport De expertgroep taalvaardigheid; onderscheidt vier leesvaardigheid; deelgebieden voor schrijfvaardigheid; taal: mondelinge taalverzorging en taalbeschouwing. Binnen dat laatste domein, taalverzorging en taalbeschouwing, is een belangrijke plaats weggelegd voor het onderdeel spelling. Dit onderdeel bespreek ik hier uitgebreider, omdat daarover mijn onderzoek zal gaan. De taalgroep vond in de huidige kerndoelen en eindtermen geen houvast voor het opstellen van niveaubeschrijvingen voor taalverzorging. In de kerndoelen voor het primair onderwijs wordt wel de spelling van werkwoorden en andere woorden en het gebruik van leestekens genoemd. In de eindtermen voor het voortgezet onderwijs 4 bron: www.taalenrekenen.nl 9 komt niets over spelling naar voren. Toch wil de werkgroep duidelijke normen vaststellen voor de mate waarin leerlingen taalverzorging en taalbeschouwing moeten beheersen. Omdat nergens in de kerndoelen en eindtermen richtlijnen voor de beheersing van spelling en leestekens staan, heeft de werkgroep andere bronnen gebruikt voor het opstellen van de niveauomschrijvingen. Het gaat met name om PPON-publicaties (Periodieke Peilingen van het Onderwijsniveau). Ook heeft de werkgroep gegevens van het NELSON-project5 gebruikt om de gekozen indeling te onderbouwen. De werkgroep schrijft in het rapport wel dat er voor de keuzes die zijn gemaakt in de beschrijving van de niveaus en de indeling in spellingscategorieën meer onderbouwing moet komen vanuit onderzoek. De werkgroep komt tot een indeling in tien categorieën (soorten spelfouten). Enkele daarvan, namelijk morfologische regels en werkwoordspelling, zijn weer opgedeeld in subcategorieën. Het onderdeel leestekens bevat nog vier categorieën en ten slotte is er nog een categorie ’grammaticale begrippen voor werkwoordspelling’. Over de indeling die de werkgroep hanteert schrijf ik later in dit hoofdstuk meer. 1.6. Gebreken in de onderbouwing van de omschrijving van de referentieniveaus voor spellingsvaardigheid In het deel van het taalrapport dat over spellingsvaardigheid gaat laat de werkgroep duidelijk weten niet over genoeg gegevens te beschikken om een goede indeling te maken. De enige harde gegevens waarover de commissie beschikte kwamen uit teksten in de Balans van Taalkwaliteit van Schrijfwerk uit de PPON van 2004, de derde PPON van 1998 en gegevens uit het NELSON-project. De gegevens uit de PPON 2004 komen uit teksten die leerlingen van het basisonderwijs zelf geschreven hebben. De gegevens uit de PPON van 1998 zijn verkregen door testen waaraan leerlingen uit groep 8 deelnamen. De gegevens uit het NELSON-project zijn verkregen door opdrachten waarbij de leerlingen moesten kiezen tussen twee letters, die ze op een bepaalde plek in een woord moesten invullen. Deze gegevens geven enig inzicht in de spellingsvaardigheid van klas 2 vbo-mavo, 2 havo/vwo en dezelfde leerlingen in klas 4. 5 Het gaat om een longitudinaal onderzoek naar de beheersing van een eerste en tweede taal door taallerende kinderen, gepubliceerd in 2003. 10 Al met al heeft de taalgroep wel inzicht kunnen krijgen in de spellingsvaardigheid van leerlingen van de basisschool, maar de kennis van leerlingen op de middelbare school is zeer gebrekkig. De meeste gegevens die er zijn werpen licht op de kennis van de leerlingen aan het eind van de basisschool. De tests van het NELSON-project waren relatief makkelijk voor leerlingen, omdat de leerlingen niet zelf het spellingsprobleem hoefden op te zoeken. De andere gegevens, uit de peilingen van 1998 en 2004 betreffen alleen het basisonderwijs. Ook zijn er spellingscategorieën waarvoor de commissie niet over testgegevens beschikte. Er zijn dus veel hiaten in de onderbouwing van de indeling in niveaus en categorieën door middel van onderzoeksgegevens. De taalgroep dringt in het rapport daarom aan op nader onderzoek om de aannames die gedaan zijn te onderbouwen of om advies in te winnen voor verandering. Genoeg reden dus om onderzoek te doen naar spellingsvaardigheid in de groepen waarvoor het rapport niveaubeschrijvingen doet. Maar dat is niet het enige dat vragen oproept. Zowel in het verslag van de PO-raad als dat van de VO-raad over de referentieniveaus wordt een probleem van grotere orde gesignaleerd: In het rapport van de expertgroep wordt gesteld dat 75% van de leerlingen niveau 1F beheerst. Dat lijkt wel waarschijnlijk, maar harde uitkomsten van onderzoek ontbreken. Het invoeringsproces moet dus worden begeleid door onderzoek naar de mate waarin leerlingen nu de verschillende domeinen van de referentieniveaus beheersen. 6 Waar precies de scheiding ligt tussen leerlingen die niveau 2F wel of niet halen is moeilijk in te schatten. Empirisch onderzoek is nodig om deze scheiding te bepalen.7 Deze twee citaten illustreren dat het principe van de referentieniveaus zelf niet is onderbouwd. Waarom zou 75% van alle leerlingen in groep 8 de stof kunnen beheersen die de werkgroep voorschrijft? Voor leerlingen aan het eind van het vmbo, voor wie niveau 2 het functioneringsniveau is, kan deze vraag met nog meer reden gesteld worden. Het vmbo bestaat immers uit verschillende niveaus: GL/TL, KB en BB/lwoo. Het is bijvoorbeeld waarschijnlijk dat een groot deel van de BB-leerlingen niveau 2F niet haalt aan het eind van het vmbo. Ook de aanname dat 25% van de 6 7 PO-raad (2008). VO-raad (2008). 11 leerlingen die het functioneringsniveau beheerst, ook al op het streefniveau presteert is in feite nergens op gefundeerd. 1.7. De indeling in spellingscategorieën die de werkgroep heeft gehanteerd Om spellingsvaardigheid in kaart te brengen, moeten spelfouten ingedeeld worden in categorieën. Voor het goed kunnen spellen van het ene soort woord is andere kennis nodig dan voor het andere soort woord. Om werkwoorden goed te kunnen spellen moet je de regels voor de werkwoordspelling beheersen. Je moet de informatie uit de zin gebruiken (wat is het onderwerp?) om een werkwoord goed te spellen. En voor de spelling van het voltooid deelwoord heb je de regel nodig van ‘t kofschip (tegenwoordig ook wel ‘‘t exkofschip’). Voor het spellen van woorden met een dubbele medeklinker moet je weer een andere regel kennen. Maar er zijn ook genoeg woorden waarvan de spelling zich niet in een regel laat vangen. De spelling van ‘pijl’ met een lange ij of ‘peil’ met een korte ei, is afhankelijk van de betekenis en is een kwestie van conventie. In veel gevallen is de spelling van tweeklanken (ou/au, ij/ei) terug te voeren op de herkomst van een woord. Van die woorden moet je simpelweg weten wat de juiste spelling is. Dat geldt ook voor veel leenwoorden, zoals ‘weekend’ of ‘cadeau’. De commissie die het rapport over taalvaardigheid heeft geschreven, baseert haar indeling in eerste instantie op de taxonomie van spellingproblemen uit de balans van de PPON 1998. Daarnaast zijn de resultaten uit de peiling van 2004 en het NELSON-project gebruikt. In de balans over de derde peiling uit 1998 schrijven Josje Sijtstra e.a. dat er veel bezwaren waren tegen een eerder gebruikt categorieënsysteem, dat bestond uit meer dan 100 spellingsproblemen (Sijtstra e.a. 2002: 128). Daarom koos men in de peiling van 1998 voor drie hoofdcategorieën: de spelling van het lexicon (woorden met een vast woordbeeld), de spelling van woorden met verbuigingen (morfologie) en de werkwoordspelling. De werkwoordspelling is weer ingedeeld in tien categorieën, de verbuigingsgroep in acht categorieën. Dit is precies de indeling die de werkgroep in het taalrapport hanteert. In de balans van de derde peiling (1998) is de spelling van de tussenklanken ‘s’ en ‘en’ of ‘e’ niet opgenomen, omdat de regels voor deze categorie toen net twee jaar 12 geleden waren veranderd. De werkgroep heeft deze categorie wel opgenomen in de niveaubeschrijvingen. De categorieën voor interpunctie heeft de werkgroep samengevoegd: in de peiling waren er negen categorieën terwijl de werkgroep er slechts vier hanteert. 1.8. Problemen van de indeling in spellingscategorieën In zijn proefschrift over De strategieën van de speller (1981) stelt Gerard Verhoeven dat er twee soorten spellers zijn: spellers die vooral regels toepassen en spellers die meer visueel ingesteld zijn en die dus eigenlijk vooral hun geheugen gebruiken om te spellen. Het onderzoek wijst uit dat spellers beide strategieën gebruiken, maar de meeste spellers gaan naarmate zij ouder worden steeds meer over op een visuele strategie. Het onderscheid tussen woorden waarvan de juiste spelling met een regel te herleiden is en woorden waarbij dat niet zo is, lijkt in ieder geval zinvol. Een speller die vooral gebruik maakt van zijn visuele geheugen zal werkwoorden en sommige andere woorden waarvoor hij een regel moet kennen (bijvoorbeeld bij de keus tussen beide/beiden) sneller fout schrijven. Een speller die de regels goed kent maar een slecht woordbeeld heeft zal de woorden waar geen spellingsregel aan ten grondslag ligt juist vaker verkeerd spellen. Op grond van dit gegeven zijn dus in ieder geval twee categorieën spelproblemen te onderscheiden. Het ligt ook voor de hand om, zoals de werkgroep en het PPON hebben gedaan, interpunctie apart te houden. Voor een verdere onderverdeling in spellingscategorieën zijn minder gemakkelijk argumenten aan te voeren. Natuurlijk liggen aan het spellen van verschillende soorten woorden verschillende regels ten grondslag. Iemand die de regel beheerst voor de meervouds-s hoeft nog niet de regels te beheersen voor verkleinwoordjes die op een klinker eindigen. Wat de werkwoorden betreft kan een onderverdeling ook op die manier beargumenteerd worden. Iemand die de regels voor de tegenwoordige tijd beheerst, hoeft nog niet de regels voor de verleden tijd te beheersen. De werkgroep gebruikt in de niveaubeschrijvingen echter ook het gegeven of een stam van een werkwoord al dan niet op een –d of een –t eindigt. Het is waar dat de spelling van werkwoorden met een stam op een –d of –t een nauwkeurige toepassing van de regels vereist doordat je niet op de klank af kunt gaan. Maar de 13 vraag is of er geen andere kenmerken van werkwoorden zijn die ook voor een verschil in moeilijkheid zorgen. Werkwoorden die met ver-, ge- of be- beginnen worden bijvoorbeeld gemakkelijk verkeerd gespeld doordat er verwarring optreedt met het voltooid deelwoord, zoals de vormen verhuist/verhuisd en gebeurt/gebeurd. De moeilijkheid van een bepaald werkwoord kan dus binnen een categorie nog steeds sterk verschillen. Toch geeft de werkgroep als (voorlopige) richtlijn dat leerlingen op niveau 2F de tegenwoordige tijd moeten beheersen van zwakke werkwoorden die in de verleden tijd –de(n) krijgen. Verhoeven maakt in zijn onderzoek gebruik van zogenaamde ‘doubletvormen’. Dat zijn bij Verhoeven vormen die teruggaan op hetzelfde lexicale item en die dezelfde uitspraak hebben. Voorbeelden zijn: antwoord/antwoordt, verdient/verdiend. In de spelling van deze vormen worden meer fouten gemaakt, zodat Verhoeven meer zicht kreeg op de strategieën van spellers. Het gebruik van gemakkelijke vormen levert minder significante resultaten op, omdat veel spellers deze woorden goed schrijven. Een onderscheid van werkwoorden met en zonder doubletvorm lijkt mij even zinvol als het onderscheid tussen werkwoorden waarvan de stam op een –d/-t eindigt en werkwoorden waarbij dat niet zo is. Natuurlijk geldt voor nagenoeg elke door de werkgroep gehanteerde categorie dat er binnen die categorie moeilijke en makkelijke gevallen zijn te bedenken. Ik wil nu niet al die categorieën van voorbeelden voorzien. Wel wil ik hiermee een vraagteken plaatsen bij de manier waarop de werkgroep de niveaus heeft ingedeeld. Elke categorie moet op een bepaald niveau (van 1F tot en met 4F) beheerst worden. De vraag is of dat realistisch is. Om het voorbeeld van tegenwoordige tijd van zwakke werkwoorden die in de verleden tijd –de(n) krijgen opnieuw te gebruiken: het kan dat een leerling uit groep acht de tegenwoordige tijd meervoud van het werkwoord ‘spelen’ foutloos schrijft, terwijl hij misschien pas in klas 5 van de havo de tegenwoordige tijd enkelvoud van ‘verhuizen’ beheerst. Ten slotte zijn er ook hiaten in de indeling in categorieën die de werkgroep heeft gemaakt. Leenwoorden met een moeilijke spelling, zoals ‘cadeau’, ‘weekend’ of ‘mountainbike’ komen niet naar voren in de niveaubeschrijving. Ook zijn er werkwoordsvormen te bedenken die niet binnen een van de categorieën vallen. Zo is er de categorie ‘sterke werkwoorden in de verleden tijd met een stam op –d, meervoud’. De verleden tijd meervoud van alle andere sterke werkwoorden valt echter niet binnen een van de categorieën. 14 1.9. Onderzoeksvraag Aan het eind van deze inleiding constateer ik dat er een aantal gebreken zijn in de beschrijving van spelling en interpunctie in het rapport ‘Over de drempels met taal’. Ten eerste: de aanname dat 75% van alle leerlingen op het functioneringsniveau presteert en dat 25% daarvan op streefniveau presteert is niet onderbouwd. Ten tweede: de indeling in spellingscategorieën die de werkgroep hanteert is niet onderbouwd door middel van onderzoek. De vraag die ik dan ook wil proberen te beantwoorden door middel van mijn onderzoek naar spellingsvaardigheid luidt: In hoeverre komen de beschrijvingen van de referentieniveaus voor spellingsvaardigheid in het deelrapport Over de drempels met taal overeen met de huidige spellingsvaardigheid van leerlingen aan het eind van het basis- en voortgezet onderwijs? De deelvragen waarop ik antwoord wil vinden zijn: 1. In hoeverre kloppen de aannames van de werkgroep over de verhoudingen in spellingsvaardigheid tussen de vier niveaus? 2. Hoe liggen de verhoudingen in spellingsvaardigheid tussen de verschillende leerwegen binnen het vmbo? 3. Welke spellingscategorieën beheersen de leerlingen wel op het niveau waarvan de werkgroep dit aangeeft en welke moeten aangepast worden?8 8 Deze deelvraag stel ik, ervan uitgaand dat de indeling die de werkgroep hanteert zinvol is. De vraagtekens die ik daarbij heb geplaatst in mijn inleiding blijven staan. 15 Hoofdstuk 2 - Onderzoeksmethode 2.1. Onderzoeksopzet Het hoofddoel van mijn onderzoek is: testen hoe het ervoor staat met de spellingsvaardigheid van de leerlingen aan het eind van het basis- en voortgezet onderwijs. Dat moet gebeuren op een zodanige wijze dat de resultaten vergeleken kunnen worden met de richtlijnen in het rapport Over de drempels met taal. De referentieniveaus die de werkgroep heeft vastgesteld zijn bedoeld voor groep 8 (1F), eind vmbo (2F), eind mbo-4 en havo (3F) en eind vwo (4F). Om deze niveaus onderling te kunnen vergelijken moet spellingsvaardigheid op elk niveau getest worden. Ik heb ervoor gekozen om me te beperken tot het basisonderwijs en voortgezet onderwijs. Het onderzoek wordt dus afgenomen in groep 8, vmbo klas 4, havo klas 5 en vwo klas 6. Het onderzoek is afgenomen binnen alle richtingen van het vmbo (GL/TL, BK, BB/lwoo), zodat ook de verschillen tussen de richtingen aan het licht komen. Om de spellingscategorieën uit het rapport te testen, is een dictee het beste middel. Een zelf ontworpen dictee waarin alle spellingscategorieën uit het rapport voorkomen biedt de mogelijkheid om niet alleen iets te zeggen over het aantal leerlingen dat het vereiste niveau beheerst, maar ook welke spellingscategorieën binnen dat niveau de leerlingen wel en niet voldoende beheersen. Een invuloefening acht ik minder geschikt voor mijn onderzoek. Elke vorm van een invuloefening richt de aandacht van de leerling op een bepaald spelprobleem. Dat is het geval als het gaat om het invullen van letters binnen een woord, maar ook als het gaat om het invullen van woorden binnen een zin. Bij een dictee zal de aandacht van de leerling sterk gericht zijn op de juiste spelling van de woorden, maar dat geldt voor het gehele dictee en niet voor individuele woorden uit dat dictee. Om een algemeen beeld van de kwaliteit van de spelling van de leerlingen op deze niveaus te krijgen, is ook een vrije schrijfopdracht geschikt. In een zelfgeschreven tekst kunnen leerlingen hun eigen woorden kiezen en zodoende moeilijk te spellen woorden omzeilen. Op die manier kan duidelijk worden of een vwo-leerling in een zelf geschreven tekst gemiddeld minder fouten maakt dan een vmbo-leerling of niet. De verhoudingen in spellingsvaardigheid tussen alle niveaus worden op die manier in kaart gebracht. 16 Bij een schrijfopdracht zal de aandacht van de leerling meer gericht zijn op de inhoud van het geschrevene. De schrijfopdracht laat dan ook meer zien hoe goed de leerlingen ‘automatisch’ spellen, zonder daar erg bewust mee bezig te zijn. Ik heb dus gekozen voor een dictee dat helemaal door de leerlingen wordt uitgeschreven en een korte schrijfopdracht. Een dictee waarin alle spellingscategorieën van niveau 1F tot en met 4F voorkomen, wordt al gauw erg lang. Bij ieder niveau moet in ieder geval het functioneringsniveau en het streefniveau getest worden. Ook het niveau dat vooraf gaat aan het functioneringsniveau is van belang, omdat minimaal 75% 1F hoort te behalen. 25% kan dus een niveau lager zitten. Ik ben tot de volgende indeling gekomen: Leerweg Aantal klassen Dictee groep 8 basisschool 3 Niveau 1F+2F (Deel 1 en 2) vmbo BB/KB/GT 6 (van ieder 2) Niveau 1F+2F+3F (Deel 1 t/m 3) havo 2 Niveau 2F+3F+4F (Deel 2 t/m 4) vwo 2 Niveau 2F+3F+4F (Deel 2 t/m 4) Tabel 2: hoeveel klassen en welke delen van het dictee per leerweg getest worden. 2.2. Onderzoeksmateriaal; het dictee Zoals ik al schreef, heb ik het dictee zelf ontworpen. Ik heb het dictee in vier niveaus ingedeeld en daarbij precies de indeling gevolgd die de expertgroep heeft gemaakt. In het eerste dictee komen dus alle spelproblemen voor waarvan de expertgroep meent dat 75% van de leerlingen aan het eind van de basisschool ze zouden moeten beheersen. Ik heb van elk van deze categorieën (spelproblemen) vijf gevallen in het dictee van niveau 1 verwerkt. De categorieën in het rapport die onder leestekens vallen heb ik ook op deze manier in het dictee verwerkt. De grammaticale begrippen voor werkwoordspelling heb ik buiten beschouwing gelaten. Een dictee is niet geschikt om de beheersing van die begrippen te testen. Hieronder is een overzicht te zien van de categorieën uit niveau 1F en de gevallen die van elke categorie in het dictee voorkomen. Het complete dictee staat in de bijlage. Klankzuivere woorden: man, twee, jas, voertuig, kans Klankambigue woorden: prijs, motor, vlakbij, even, terug Werkwoorden t.t. met stam op –d/-t, mv: worden, zitten, laten, vergeten, rijden Sterke werkwoorden v.t. met stam op –d/-t ev: bood, werd, besloot, reed, vergat 17 Sterke werkwoorden v.t. met stam op –d mv: reden, werden, hielden, leden, boden Infinitief van werkwoorden met stam op –d/-t: rijden, achterlaten, zitten, wachten, praten Voltooid deelwoord op –den/-ten aangehouden, verboden, opgesloten, vergeten, geladen Voltooid deelwoord op –d/-t als bijv.nw: ingevette, besmeurde, veroordeelde, bewaakte, gemiste Hoofdletters (begin zin), punten: - Vraagteken, aanhalingstekens: Aanhalingstekens (2x) Vraagtekens (3x) De categorie hoofdletters en punten heb ik uiteraard niet beperkt tot vijf gevallen. Deze categorie komt automatisch in het hele dictee voor. Een hoofdletter aan het begin van de zin komt net zo vaak voor in het dictee als het aantal zinnen dat het dictee bevat. Voor de punt aan het eind geldt dat ook, met uitzondering van de vragende zinnen. Ik heb bij het ontwerpen van het dictee geprobeerd afwisseling te brengen in de moeilijkheid van de gekozen worden. Die moeilijkheid verschilt niet binnen alle categorieën even sterk. Binnen de categorie ‘voltooid deelwoord op –d/-t als bijvoeglijk naamwoord’ verschilt de moeilijkheid wel. Bij het woord ‘ingevette’ kan gemakkelijk een t worden weggelaten, terwijl er bij ‘gemiste’ snel één teveel kan worden geschreven (doordat er zowel een werkwoord ‘missen’ als ‘misten’ bestaat). Bij het woord ‘bewaakte’ zal een leerling weer niet zo snel fouten maken in het aantal t’s. Bij alle woorden in deze categorie speelt wel de vraag of het woord al dan niet op een –n eindigt. De categorie van klankambigue woorden is vrij breed. ‘Prijs’ is klankambigu vanwege de ij-klank, ‘motor’ vanwege de o die als een sjwa klinkt bij het uitspreken, ‘vlakbij’ vanwege de v (die kan klinken als een f) en de lange ij, ‘even’ vanwege de v (en eventueel vanwege de lange e-klank en de n op het eind) en ‘terug’ omdat het kan klinken als ‘trug’. De werkwoorden in het dictee van niveau 1F verschillen niet veel van karakter. Het gevaar bestaat bij ‘bood’, ‘werd’ en ‘reed’ dat leerlingen er een t achter zetten, terwijl dit probleem bij ‘besloot’ en ‘vergat’ niet aan de orde is. Bij de meervoudscategorie 18 bestaat het gevaar om een dubbele klinker te schrijven (bij ‘reden’, ‘leden’ en ‘boden’), het gevaar om de d te verdubbelen en om de –n weg te laten. De overige categorieën behoeven geen toelichting. Het dictee van niveau 2F bevat de volgende categorieën en woorden: verdubbeling en verenkeling: spelen, aanwezig, knikker, konijn, eten regels van gelijkvormigheid bij assimilatie: zakdoek, zandbak, voetbal, opdracht, vaatdoek mv of genitief op –s na medeklinker of a, o, u,y, e: kleuters, oma’s, Paula’s, ziektes, stapels mv op –en na zwakke lettergreep: poppen, rokken, katten, boodschappen, appelflappen verkleinwoord na klinker: opaatje, logeetjes, chocolaatje, fotootje, pianootje. achtervoegsels: verkoudheid, zilverachtige, misselijk, zenuwachtig, veiligheid ’s: ’s avonds, ’s morgens, ’s middags, ’sGravenhage, ’s nachts stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden op –en glazen, zijden, ijzeren, wollen, houten meervouds-n: allen, meesten, velen, weinigen, beiden t.t. van ww met een stam op –d, ev: rijdt, biedt, lijdt, houdt, wordt t.t van zwakke ww die in de v.t. –de(n) krijgen: spelen, verhuist, verraadt, gebeurt, zend v.t. van zwakke ww met stam op –d of –t: antwoordde, begeleidde, bevrijdde, redde, landden spelambigue woorden: auto, kleine, direct, boodschappen, wachten hoofdletters bij eigennamen en directe rede: directe rede (2x), Peter, Albert Heijn, Schiphol Het vervaardigen van het dictee voor dit niveau leverde de meeste problemen op. Bij de categorie ‘verdubbeling en verenkeling’ zijn veel moeilijkere woorden te bedenken dan ik heb gedaan. De woorden die ik gekozen heb, komen vaak voor en zullen 19 daardoor waarschijnlijk goed gespeld worden. Dat is jammer, want in dat geval zal het onderzoek weinig significante verschillen opleveren. In de categorie ‘t.t. van ww. met een stam op -d ev’ komt een geval voor dat duidelijk moeilijker is dan de andere gevallen. Het gaat om de vorm ‘houdt’ in de zin ‘Houdt je vriend niet van appelflappen omdat hij daar misselijk van wordt?’. Omdat er ‘je’ achter ‘houdt’ staat, kunnen leerlingen gemakkelijk de fout maken om de regel toe te passen dat de t moet worden weggelaten als er ‘jij’ achter de persoonsvorm staat. Je zou dit geval eigenlijk een ‘instinker’ kunnen noemen. De categorie ‘t.t van zwakke ww die in de v.t. –de(n) krijgen’ bevat zowel enkelvoudsals meervoudsvormen (zoals de indeling in het rapport wil). Dat maakt dat de moeilijkheid van de verschillende vormen nogal verschilt: ‘Spelen’ is een gemakkelijke vorm. Dat valt tenminste te verwachten omdat de vorm moeilijk anders op te vatten is: het meervoud (t.t.) en het hele werkwoord hebben dezelfde spelling. Andere vormen in deze werkwoordscategorie zijn juist extra lastig doordat het om woorden gaat die als voltooid deelwoord met een d worden geschreven, maar in de tegenwoordige tijd enkelvoud met een t. De vorm ‘zend’ heb ik onterecht aan deze categorie toegevoegd, want ‘zenden’ is geen zwak werkwoord. De vorm ‘zend’ past dus eigenlijk in de categorie daarvoor, ‘t.t. van ww met een stam op –d, ev.’ Voor het toepassen van de juiste spellingsregel (tegenwoordige tijd, jij achter de persoonsvorm, dus geen t) is dit echter niet van belang. Ik neem daarom aan dat het weinig invloed op de resultaten zal hebben. 9 De categorie ‘spelambigue woorden’ vormde eveneens een moeilijkheid bij het ontwerp van het dictee. In het dictee voor niveau 1F kwam de categorie ‘klankambigue woorden’ voor. Dit werd in het rapport als volgt omschreven: ‘Het betreft woorden die door hun uitspraak vaak fout gespeld worden’ (Over de drempels met taal, p. 73). Voor de categorie ‘spelambigue woorden’ luidt de omschrijving in het rapport: ‘Het betreft woorden die op twee manieren gespeld kunnen worden, omdat de klank geen uitsluitsel geeft’ (p. 73). Het gaat bij spelambigue woorden dus om een klank die je op twee manieren kunt schrijven, zoals g/ch, au/ou, ei/ij, c/k. De klanken klinken bij de uitspraak hetzelfde. De keus voor ‘prijs’ in de categorie ‘klankambigue woorden’ was daarom niet helemaal juist. Dit woord kan verkeerd gespeld worden 9 Dit geeft ook aanleiding om te twijfelen aan de indeling in categorieën zoals die nu in het rapport is gegeven. Het maakt in dit geval geen verschil of het om een zwak of een sterk werkwoord gaat. 20 vanwege de uitspraak, maar dat ligt aan de ambigue ij-klank. ‘Prijs’ had beter in de categorie spelambigue woorden gepast. Het dictee om niveau 3F mee te testen bevat slechts drie categorieën en zodoende vijftien testwoorden: aaneenschrijven of los: heteluchtballon, derdewereldland, van tevoren, uitgezaagd, per ongeluk voltooid deelwoord op –d: gereisd, verhuisd, geverfd, uitgezaagd, gebeurd komma’s en dubbele punten: dubbele punt (2x) komma (3x) Bij de categorie van los- of aaneengeschreven woorden is het een probleem dat er zowel heel moeilijke als hele gemakkelijke gevallen zijn te bedenken. Binnen de werkwoordsvorm ‘uitgezaagd’ zijn wel twee woorden te herkennen, maar het ligt niet voor de hand om ze los te schrijven. De andere vier gevallen zijn naar mijn mening wel echt twijfelgevallen. Bij de voltooide deelwoorden is ‘gereisd’ een lastig geval vanwege de stam die op een z eindigt en dus in een s verandert. De z zit niet in ’t kofschip, dus schrijf je ‘gereisd’ met een d. Bij ‘verhuisd’ en ‘geverfd’ stuit de speller op dezelfde moeilijkheid. ‘Gebeurd’ is weer moeilijk door het bestaan van de tegenwoordige tijdsvorm ‘gebeurt’. ‘Uitgezaagd’ wordt ten slotte door middel van de ‘gewone’ regels gevormd. Een dubbele punt komt in het dictee twee keer voor in een verschillende context: een keer in een directe rede en een keer in een opsomming. Twee komma’s staan in een opsomming en één tussen twee gelijkwaardige bijvoeglijke naamwoorden. De reden daarvoor is dat er in deze gevallen een komma moet staan volgens de regels. In veel andere gevallen is het plaatsen van een komma arbitrair. Het schema in het taalrapport volgend, bevat het dictee van niveau 4F slechts twee categorieën: Tussenklanken –s en –e(n) pannenkoek, zorgeloos, hartenlust, kapperszaak, dorpsschool Trema en koppelteken zo-even, egoïst, mee-eten, financiële, negentiende-eeuwse 21 In deze categorieën komen veel twijfelgevallen voor. Ook hierbij heb ik geprobeerd zowel meer als minder moeilijke gevallen in het dictee te verwerken. Het woord ‘dorpsschool’ was eigenlijk niet geschikt voor het onderzoek, omdat dit zowel met als zonder tussen-s geschreven mag worden. Op deze manier heb ik een onderzoeksinstrument ontworpen dat geschikt is om elk in het rapport omschreven niveau te testen. Bij het ontwerpen van het dictee kon ik er niet omheen keuzes te maken. Ik had te maken met een beperking van het aantal woorden per categorie: het dictee mocht immers niet te lang worden. Ook moest het gekozen woord binnen de context van een van de zinnen van het dictee passen. Als ik voor elk woord een nieuwe dicteezin had moeten maken, was het dictee evenzogoed veel te lang geworden. Daarom was het een kwestie van passen en meten waarbij achteraf gezien soms niet de gelukkigste keus is gemaakt. Het dictee zal dan ook waarschijnlijk niet geschikt zijn om van iedere afzonderlijke spellingscategorie uitsluitsel te geven of leerlingen die beheersen. Ik verwacht dit voor sommige categorieën wel. In andere gevallen kan wel een patroon ontdekt worden dat in een bepaalde richting doet denken. De werkgroep heeft bijvoorbeeld alle morfologische regels ondergebracht bij niveau 2F, bij gebrek aan empirische evidentie. De resultaten van het dictee kunnen wellicht een aanwijzing geven welke morfologische spellingscategorieën op 2F wel en niet haalbaar zijn. 2.3. Onderzoeksmateriaal; de schrijfopdracht Naast de afname van het dictee werd aan alle leerlingen de volgende opdracht gegeven: ‘Schrijf een korte tekst van ongeveer 10 zinnen. Kies als onderwerp iets wat je in je vrije tijd doet, bijvoorbeeld je bijbaantje of je hobby. Geef informatie over dat onderwerp.’ Bij deze opdracht is de aandacht van de leerlingen niet allereerst op spelling, maar op de inhoud van het product gericht. Zodoende geeft dit een beeld van de spellingsvaardigheid die de leerlingen in het alledaagse leven aanwenden, zonder al te diep na te denken over de spelling van moeilijke worden. Deze schrijfopdracht is een goed instrument is om een beeld te krijgen van de verhoudingen tussen de verschillende niveaus qua spellingsvaardigheid. Ook kan het 22 een aanvulling zijn op de informatie die door middel van het dictee wordt verkregen over welke soorten fouten er gemaakt worden. 2.4. Deelnemers Een dictee van 25, 29 of zelfs 34 zinnen neerpennen, is voor leerlingen een saaie bedoening. Ook voor leerkrachten is het afnemen van een dergelijk dictee geen onverwijld genoegen. Het valt dan ook niet mee om genoeg proefpersonen voor een dergelijk project te regelen. Gelukkig vond ik veel bereidwilligheid op de middelbare school waar ik zelf als docent werk, het Van Lodensteincollege, en de basisscholen waarvan de leerlingen voor het overgrote deel hun schoolloopbaan op deze middelbare school voortzetten. Het was een groot voordeel dat ik een gemakkelijke ingang had om contact te leggen en direct bereidheid tot medewerking vond. De keerzijde van de medaille is dat het om een vrij homogene groep gaat en ik dus voorzichtig zal moeten zijn met het generaliseren van de uitkomsten van het onderzoek. Aan mijn onderzoek hebben drie groepen acht van drie basisscholen deelgenomen: groep 8a van de Fraanjeschool in Barneveld, groep 8c van de Eben Haëzerschool uit Barneveld en groep 8 van de Rehobothschool uit Kootwijkerbroek. De overige proefpersonen waren leerlingen van het Van Lodensteincollege in Hoevelaken en Amersfoort. Evenals de deelnemende basisscholen is dit een reformatorische school. De leerlingen komen uit een groot deel van Nederland, maar verreweg het grootste deel komt uit de provincies Gelderland en Utrecht. Een vrij grote groep (ik waag me niet aan een schatting) woont op de Veluwe. Er is dus ook een flink aantal leerlingen dat thuis streektaal spreekt, wat van invloed kan zijn op de taalvaardigheid. Daar staat tegenover dat het percentage leerlingen van allochtone afkomst om en nabij de 0 ligt. In Hoevelaken is de bovenbouw van het vmbo gesitueerd. Er namen maar liefst negen klassen van deze locatie deel aan het onderzoek. Van de locatie Amersfoort namen uiteindelijk drie klassen deel aan het onderzoek: twee klassen 6 vwo en een klas 5 havo. Helaas lukte het niet om het onderzoek in twee klassen 5 havo af te nemen vanwege het drukke programma in de examentijd. Hierover werd niet op tijd gecommuniceerd. Anders had dit probleem op tijd kunnen worden opgelost door het onderzoek af te nemen in een klas 4 havo. Ook daarvoor ontbrak nu helaas de tijd. 23 De tabel hieronder geeft een overzicht van het aantal klassen en het aantal leerlingen dat per niveau deelnam. De basis- en lwoo-leerlingen heb ik als een groep beschouwd omdat lwoo geen aparte leerweg is en lwoo-leerlingen gewoon een vmbo-diploma krijgen. De verdeling van de deelnemers aan het tweede onderdeel, de schrijfopdracht, ligt iets anders, omdat een aantal klassen en/of leerlingen niet aan de schrijfopdracht zijn toegekomen. Leerweg Jaar Aantal klassen Aantal deelnemers schrijfopdracht 42 49 37 Basisschool Groep 8 3 GL/TL Klas 4 3 KB Klas 4 2 BB Klas 4 1 42 lwoo Klas 4 2 lwoo/BB Klas 3 1 havo Klas 5 1 19 vwo Klas 6 2 38 Totaal 15 227 Tabel 3: verdeling van het aantal deelnemers en klassen per leerweg. Aantal deelnemers dictee 74 60 45 50 19 43 291 2.5. Afname van het onderzoek Het afnemen van het onderzoek gebeurde eenmalig in vijftien klassen. Bij alle klassen werd eerst het dictee afgenomen, daarna werd de schrijfopdracht gegeven. In de meeste gevallen werd het dictee afgenomen door een docent van de betreffende klas. De docenten waren in de meeste gevallen goed voorgelicht over het onderzoek. In ieder geval wisten zij hoe ze het dictee af moesten nemen: ze lazen eerst de hele zin voor en herhaalden die daarna langzaam in kleine stukjes. In twee groepen 8, van de Fraanjeschool en de Eben Haëzerschool, heb ik zelf het onderzoek afgenomen. In deze groepen werd geconcentreerd aan het dictee gewerkt. Ongeveer op de helft van het dictee hielden we een pauze waarin de kinderen een lied zongen of werden voorgelezen. Het afnemen van het onderzoek in groep 8 nam ongeveer drie kwartier in beslag. In de groepen acht hebben alle leerlingen het dictee compleet uitgeschreven. In sommige andere klassen is het afnemen van het dictee minder serieus verlopen. Een van de docenten, die niet door mijzelf geïnstrueerd was, begreep de bedoeling van het onderzoek niet of vond dit onzin en heeft tijdens het afnemen sommige leerlingen een rookpauze gegeven waardoor ze een deel van het dictee niet hebben 24 ingevuld. Deze docent heeft het dictee afgenomen in een vmbo-GL/TL-klas en een vmbo-kaderklas. Hoe de afname in de overige vierde klassen van het vmbo is verlopen, kan ik niet met zekerheid zeggen. Gezien de producten zijn docenten en leerlingen er redelijk serieus mee omgegaan. Dat leerlingen hebben afgekeken of overlegd is erg onwaarschijnlijk: de docenten wisten dat dit niet de bedoeling was en de producten werden ook niet becijferd. In deze groepen kan de motivatie van de leerlingen wel een negatieve factor zijn geweest; een vmbo-er is niet zo makkelijk te motiveren om een dictee van vierendertig zinnen uit te schrijven voor een onderzoek. Dat werd bevestigd door reacties van een van de leerlingen die ik later gesproken heb en door geschreven opmerkingen op de antwoordblaadjes. In de klassen van het vwo en de havo is de afname ook geordend verlopen, vernam ik van de desbetreffende docent. Wel heeft een deel van de leerlingen uit 6 vwo een flink stuk van het dictee gemist. De motivatie was ook in deze groepen laag, wat ik heb vernomen uit reacties van leerlingen, maar ook door de reacties die ze bij hun werk opgeschreven hadden. Het afnemen van het dictee en de schrijfopdracht is dus perfect verlopen in de groepen acht. In de andere groepen kan gebrek aan motivatie de resultaten beïnvloed hebben. Toch hebben de meeste leerlingen wel hun best gedaan op het dictee. Dat blijkt ook uit het feit dat sommige leerlingen benieuwd waren hoeveel fouten ze gemaakt hadden. 2.6. Verwerking van de dictees Alle dictees zijn door mijzelf nagekeken, maar 15 exemplaren werden ook nagekeken door een tweede controleur. Deze kwam tot dezelfde scores. Bij het nakijken van 291 dictees die bestaan uit minimaal 25 zinnen, zal er allicht eens iets mis zijn gegaan. Het nakijken is in ieder geval zo consequent en nauwkeurig mogelijk gebeurd. Bij het nakijken telde iedere fout die de leerlingen maakten. Alle gegevens werden in Excel ingevoerd. Ieder ‘cruciaal’ woord kreeg een eigen kolom in Excel10. Indien de leerling dit woord goed gespeld had, kwam er in deze kolom een 0 te staan, bij een fout een 1 en bij het ontbreken van het woord een 3. Met ‘cruciale woorden’ duid ik in mijn scriptie de woorden aan die ik in het dictee heb verwerkt omdat ze binnen een van de spellingscategorieën vallen die de leerlingen op een bepaald niveau moeten beheersen. 10 25 Naast een kolom voor elk cruciaal woord vulde ik voor iedere leerling in een kolom in - hoeveel woorden in totaal ontbraken - hoeveel cruciale woorden ontbraken - hoe vaak een punt aan het eind van een zin ontbrak - hoe vaak een hoofdletter aan het begin van een zin ontbrak - het aantal dicteezinnen dat de leerling had geschreven - het totaal aantal fouten in het hele dictee Bij het nakijken moest ik soms wel keuzes maken. Ik kan in dit hoofdstuk niet elke keus die ik gemaakt heb verantwoorden, maar ik wil op deze plaats wel enigszins inzichtelijk maken hoe ik te werk ben gegaan. De belangrijkste stelregels die ik hanteerde bij het nakijken van de dictees: - Als er binnen één woord twee fouten voorkomen, reken ik dat als twee fouten bij het totaal aantal fouten. Als het om een cruciaal woord gaat, reken ik het woord als geheel fout (invoeren: 1). Bijvoorbeeld: ’s-Gravenhage gespeld als sgravenhaage. - Als er in een cruciaal woord een fout wordt gemaakt die duidelijk niets te maken heeft met het spellingsprobleem in de categorie waar het woord onder valt, reken ik het cruciale woord als goed gespeld. De fout wordt verwerkt in het totaal aantal fouten. Bijvoorbeeld: logeetjes gespeld als logeetje’s. - Als ik eraan twijfel of de fout te wijten is aan de regels van de spellingscategorie waar het woord bij hoort, reken ik het cruciale woord fout. Bijvoorbeeld: vergete in plaats van vergeten. - Als een woord onduidelijk geschreven is, reken ik dit fout. Gaat het om een cruciaal woord, dan reken ik dat als ontbrekend (invoeren: 3). - Verkeerd geplaatste komma’s reken ik niet fout; die zijn vaak het gevolg van het feit dat de docent de zin in gedeeltes opleest. De keuzes die ik maakte heb ik steeds opgeschreven, zodat ik consequent kon zijn als ik nogmaals op hetzelfde twijfelgeval stuitte. Zo is ieder dictee volgens dezelfde regels nagekeken. Voor de niet-cruciale woorden, dus het totaal aantal fouten, is het meer van belang dat het nakijken consequent gebeurd is, dan volgens welke regels het is gebeurd, omdat het mij vooral gaat om het inzicht in de verhoudingen tussen de niveaus. 26 Om conclusies te trekken over de afzonderlijke spellingscategorieën moeten de woorden wel echt beoordeeld worden op de fouten die in die categorie vallen. Dat heb ik op deze manier zo goed mogelijk gedaan. 2.7. Verwerking van de schrijfopdrachten De schrijfopdrachten zijn bedoeld als aanvullend materiaal voor mijn onderzoek. Het gaat hier met name om het totale aantal fouten dat leerlingen maken in zelfgeschreven teksten. Ik heb ervoor gekozen de fouten op te delen in drie categorieën: - fouten in de werkwoordspelling - fouten in andere woorden - fouten in de zinsbouw / grammaticale fouten Voor deze drie categorieën heb ik ten eerste gekozen omdat deze fouten relatief snel te detecteren zijn zodat het nakijken niet zoveel tijd kostte. Ten tweede waren de teksten in veel gevallen rommelig geschreven, soms duidelijk met weinig interesse en inzet van de kant van de leerling (die al een lang dictee achter de rug had). Bij een gedetailleerde indeling had ik veel omstreden keuzes moeten maken. Om die reden heb ik interpunctie niet als categorie opgenomen: er waren te veel gevallen waarin ik niet kon zien of een punt, komma of hoofdletter geschreven was. Er waren ook teksten die helemaal geen leestekens bevatten (vooral op het vmbo). Mijns inziens is het niet terecht om daarover conclusies te trekken, aangezien de leerlingen na het maken van het dictee het schrijven zat waren en normaal gesproken waarschijnlijk meer aandacht aan de interpunctie besteden. Bij teksten waarin de interpunctie ontbrak heb ik de zinnen zelf afgebakend als het grammaticaal gezien om een zin ging. Kon ik grammaticaal geen Nederlandse zin onderscheiden, dan rekende ik dat als een grammaticale fout. Buiten de beperkte tijd en de slordigheid van sommige teksten was er nog een reden om alleen maar voor deze categorieën te kiezen. Voor een gedetailleerde indeling in categorieën zijn niet veel argumenten aan te dragen. Binnen een categorie is altijd sprake van makkelijkere en moeilijkere gevallen. In hoofdstuk 1 van mijn scriptie gaf ik al aan dat een leerling voor het juist spellen van werkwoorden de informatie uit de zin moet gebruiken. Hij moet bijvoorbeeld weten wat het onderwerp van de zin is om 27 de juiste vorm te kiezen. Dat onderscheidt de werkwoorden grotendeels van andere soorten woorden. Bij sommige woorden komt een spellingsregel kijken, bij andere woorden niet, bij andere weer een uitzonderingsregel. Maar het is ook niet bekend of de speller de regel gebruikt om het woord juist te spellen, of zijn geheugen. Grammaticale fouten heb ik als categorie opgenomen omdat dit door middel van het dictee niet is getest. Grammaticale fouten en fouten in de zinsconstructie komen in de niveaubeschrijvingen in het rapport niet naar voren. Maar natuurlijk is de taalverzorging van een product pas in orde, als naast de goede spelling ook de grammatica en zinsbouw goed zijn gebruikt. Naast het aantal fouten in de drie categorieën en het totaal aantal fouten voerde ik ook van iedere tekst het aantal woorden in. Als de teksten te lang waren keek ik ongeveer de eerste tien regels van de tekst na. Ik bakende dit stuk tekst altijd ergens af waar een zin stopte. De gegevens van de geschreven tekstjes bieden op deze manier een aanvullend inzicht in de spellingsvaardigheid van leerlingen en de verhoudingen tussen de niveaus. 28 Hoofdstuk 3 - Resultaten In dit hoofdstuk bespreek ik de resultaten van de dictees en van de schrijfopdrachten. Als eerste laat ik zien wat de verhoudingen in percentages fouten tussen de verschillende niveaus zijn en hoeveel leerlingen het functioneringsniveau halen bij het maken van dit dictee. Daarna bespreek ik die afzonderlijke spellingscategorieën waarbinnen verschillen aan het licht kwamen die significant waren en relevant voor mijn onderzoek. Aan het eind van dit hoofdstuk bespreek ik kort de resultaten van de schrijfopdrachten. Bevestigen ze het beeld dat uit het onderzoek door middel van de dictees is ontstaan, of niet? 3.1. Resultaten van de verschillende delen van het dictee In onderstaande grafiek en tabel is het percentage fouten uitgetekend, dat elk niveau gemiddeld maakte in alle cruciale woorden van elk deel van het dictee (figuur 4). In de tabel staan de bijbehorende standaarddeviaties. Dit geeft een globaal beeld van de resultaten bij de dictees en hoe de niveaus presteerden ten opzichte van elkaar. Let wel: het verschil tussen havo en vwo is minder relevant. Het vertekende beeld ontstond onder andere door het geringe aantal havoleerlingen dat meedeed aan het onderzoek. Leerweg Dictee deel 1 Dictee deel 2 Dictee deel 3 Dictee deel 4 M SD M SD M SD M SD groep 8 12,4 6,2 27,1 11,5 vmbo-BB 11,7 6,4 36,9 12,9 45,3 16,3 vmbo-KB 11,0 14,8 29,1 13,3 40,0 26,6 vmbo-GT 8,3 15,1 20,6 7,5 32,3 12,9 havo 7,0 3,6 12,3 10,0 24,8 14,3 vwo 10,7 10,9 29,4 29,2 45,1 23,0 totaal 10,9 24,0 34,6 38,9 Tabel 5: Gemiddeld aantal fouten in de cruciale woorden dat elke leerweg in elk deel van het dictee maakte, met standaarddeviaties 29 50 40 30 20 10 0 dictee 1 dictee 2 dictee 3 dictee 4 groep 8 12,4 27,1 vmbo-BB 11,7 37 45,3 vbmo-KB 11 29,1 40 vmbo-GT 8,3 20,6 32,3 havo 7 12,3 24,7 vwo 10,7 29,4 45,1 Figuur 2: Gemiddeld aantal fouten cruciale woorden per niveau per deel van het dictee In figuur 5 en 6 (zie onder) zijn de resultaten te zien van het dictee dat niveau 1F en 2F testte. Dit deel van het dictee hebben groep 8 en het vmbo gemaakt. Er is een significant verschil in het percentage woorden dat de leerlingen uit groep 8 en vmbo-BB verkeerd schrijven in niveau 1F en 2F (F(3,225)=26.4, p<0.001). Groep 8 scoort significant beter. Ook vmbo-Kader scoort significant beter dan vmbo-BB (p<0.001). Vmbo-GT scoort significant beter dan vmbo-BB en significant beter dan groep 8 (p<0.001). De overige verschillen zijn niet significant. Ook wanneer de resultaten van de referentieniveaus 1F en 2F bekeken worden, doen groep 8 en klas 4 vmbo-KB het even goed. 30 Niveau M SD PO 20.0 7.7 Vmbo-BB 25.4 8.9 Vmbo-KB 16.9 6.2 Vmbo-GT 13.6 5.2 Tabel 6 :Gemiddeld percentage fouten in niveau 1F en 2F per niveau Het volgende deel van het dictee waarvan ik de resultaten apart wil bespreken is het dictee van niveau 1F, 2F en 3F. Dit gedeelte is alleen compleet afgenomen bij alle vmbo-klassen. Hieronder zijn de uitkomsten daarvan te zien, uitgedrukt in het percentage foutgeschreven cruciale woorden. Ook nu is weer te zien dat vmbo-basis gemiddeld het laagst scoort. Binnen het gehele vmbo ligt het foutenpercentage boven de 20 procent. En zelfs op GT-niveau scoren de leerlingen gemiddeld een foutenpercentage van 15.56 procent. Niveau M SD Vmbo-BB 27.5 9.1 Vmbo-KB 18.1 6.8 Vmbo-GT 15.6 5.2 Vmbo 20.2 8.8 Tabel 7: Gemiddeld percentage fouten in niveau 1F, 2F en 3F met standaarddeviaties Er is geen significant verschil tussen de scores van vmbo-kader en vmbo-GT. Vmbobasis scoort significant lager dan beide andere niveaus (F(2,152)=41.1, p<0.001). Dat komt omdat de spreiding bij dat niveau het grootst is. Er zijn zowel leerlingen die heel veel fouten maken als leerlingen die weinig fouten maken. 31 Niveau M SD Vmbo-BB 33.7 11.0 Vmbo-KB 22.5 8.7 Vmbo-GT 19.7 6.1 Havo 7.0 3.1 Vwo 6.9 4.1 Totaal 19.9 12.3 Tabel 8: gemiddeld percentage fouten in niveau 2F en 3F met standaarddeviaties Het dictee met daarin woorden van niveau 2F en 3F is gemaakt door de hoogste klassen van alle richtingen van het vmbo en havo en vwo. De resultaten zijn te zien in tabel 8. Opvallend is dat havo en vwo veel beter scoren dan de niveaus van het vmbo, terwijl het verschil tussen de richtingen van het vmbo onderling veel minder groot is en hetzelfde geldt voor het verschil tussen havo en vwo. Havo en vwo verschillen onderling zelfs niet significant (F(4,212)=85.9, p=1.0). Vmbo-GT en vmbo-kader scoren ook gelijk (F(4,212)=85.9, p=0.6) . De overige verschillen zijn wel significant (F(4,212)=85.9, p=<0.001). Tenslotte zijn ook de resultaten van de niveaus die niveau 2F, 3F en 4F hebben gemaakt, vergeleken. Het gaat dan alleen om de havo- en vwo-klassen. Het verschil tussen die twee is niet significant (F(1,60)=0.4, p=0.5). Het gemiddelde percentage fouten in de cruciale woorden dat door leerlingen uit 5 havo en 6 vwo werd gemaakt is 10.4 met een standaarddeviatie van 5.0. In welke mate voldoen de verschillende streams binnen het vmbo aan de gestelde norm? De norm voor het vmbo is: 75% kan wat slechts 25% van de leerlingen van groep 8 kan. Om dit te weten te komen is de ‘norm-PO’ vastgesteld op wat de beste 25% van de basisschoolleerlingen kan. Vervolgens heb ik gekeken welk percentage van elke stream binnen het vmbo dezelfde score haalt als deze 25%. Het volgende beeld ontstaat: 32 PO 75% 25% Vmbo-BB 80% 20% Vmbo-KB 58% 42% Vmbo-GT 33% Figuur 6: De resultaten van het vmbo ten opzichte van het PO 67% Figuur 11 laat zien met welke verhoudingen we in werkelijkheid te maken hebben. De vergelijking is gemaakt aan de hand van de resultaten van dictee deel 1 en 2. Op geen enkel vmbo-niveau haalt 75% van de leerlingen de norm-PO. Ook voor de andere niveaus geldt de norm van 25% van het vorige niveau. Ik heb de norm berekend aan de hand van de scores van vmbo-kader en aan de hand van die van het hele vmbo. Voor het percentage havo- en vwo-leerlingen dat aan deze norm voldeed, maakte dit geen verschil. Ik heb voor de havo en het vwo niet afzonderlijk gekeken in hoeverre ze aan de norm voldoen, omdat er te weinig havoleerlingen aan het onderzoek hebben deelgenomen. Van de havo- en vwo-leerlingen haalde 92% de norm die is vastgesteld op wat de 25% beste leerlingen van het vmbo kan. 3.2. De geteste spellingscategorieën; significante verschillen Bij een vergelijking van de resultaten per spellingscategorie zijn veel verschillen niet significant. Tussen de havo en het vwo is er geen significant verschil in de resultaten van het hele dictee. Ook bij het vergelijken van aparte spellingscategorieën is er geen significant verschil. Een overzicht van alle significante verschillen bij de categorieën is te vinden in de tabel in figuur 12 hieronder. 33 Spellingscategorie PO Vmb o-BB 2 5 0 19 Vmb o-KB 9 9 2 15 Vmb o-GT 5 7 2 11 Ha vo 1. Klankzuivere woorden 2 2. Klankambigue woorden 6 3. Werkwoorden in de t.t. met stam op -d/-t, mv. 1 4. Sterke werkwoorden in de v.t. met stam op -d/-t 18 ev. 5. Sterke werkwoorden in de v.t. met stam op -d mv. 7 5 5 6 6. Infinitief van werkwoorden met stam op -d/-t 1 2 4 3 7. Voltooid deelwoord op -den/-ten 2 0 4 4 8. Voltooid deelwoord op -d/-t als bijvoeglijk 21 18 21 12 naamwoord 9a. Hoofdletters aan het begin van de zin 5 6 5 3 2 9b. Punten aan het einde van de zin 2 4 1 1 0 10. Vraagtekens en aanhalingstekens 64 62 36 31 11. Verdubbeling en verenkeling van (mede)klinkers 3 5 6 1 0 12. Regels van gelijkvormigheid bij assimilatie 6 8 5 0 0 13. mv. of genitief op -s na medeklinker of a, o, u, y,e 11 12 9 3 1 14. mv. op -en na een zwakke lettergreep 5 10 7 3 0 15. Verkleinwoord na klinker 59 66 49 46 21 16. Achtervoegsels 6 17 15 3 0 17. ‘s 52 88 82 56 6 18. Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden op -en 15 27 18 7 3 19. Meervouds-n (allen, velen enz.) 18 27 22 12 6 20. t.t. van werkwoorden met stam op -d, ev. 33 47 33 36 7 21. t.t. van zwakke werkwoorden met v.t. op -de(n) 32 38 38 32 23 22. v.t. van zwakke werkwoorden met stam op -d/-t 50 69 57 32 7 23. Spelambigue woorden 4 9 7 1 0 24. Hoofdletters bij eigennamen en directe rede 61 61 38 40 15 25. Los of aaneenschrijven 67 61 54 25 26. Voltooid deelwoord op -d 49 41 26 12 27. Komma’s en dubbele punten 20 18 17 0 28. Tussenklanken -s- en -e(n)21 29. Trema en koppelteken 28 Tabel 9: percentage fouten per spellingscategorie per leerweg. De arcering geeft aan in welke categorieën vmbo-BB en vmbo-KB (tegen de verwachting in) een hoger percentage fouten hebben dan groep 8. De gemarkeerde categorieën zijn de categorieën die in het algemeen opvallend vaak fout geschreven werden. Vwo 3 0 0 0 2 2 26 8 12 14 16 9 12 18 3 17 41 28 19 37 53 Bij sommige spellingscategorieën zijn nauwelijks of geen significante verschillen gevonden. Dit geldt voor bijna alle spellingscategorieën van referentieniveau 1F en voor: - verdubbeling en verenkeling van medeklinkers (referentieniveau 2F). - meervoud op –en na een zwakke lettergreep (2F). - komma’s en dubbele punten (3F). Bij deze categorieën scoort hooguit één lagere leerweg (vmbo-BB of –KB) significant slechter dan hooguit één hogere leerweg. Opvallend is, dat het eenmaal een categorie betreft uit referentieniveau 3F. Deze categorie zou volgens de commissie 34 dus beter moeten worden beheerst door havo en vwo. Verderop in dit hoofdstuk en in de conclusies meer over dit resultaat. Er zijn ook veel categorieën waarbij alleen enkele lage leerwegen lager scoren dan de meeste hogere leerwegen. Dit geldt voor de volgende categorieën: - Vraagtekens en aanhalingstekens (1F). - Regels van gelijkvormigheid bij assimilatie (2F). - Meervoud of genitief op –s na een medeklinker of a, o, u, y, e (2F). - Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden op –en (2F). - Meervouds-n (2F). - Spelambigue woorden (2F). De basisschoolleerling blijkt sommige categorieën beter te spellen dan een of meer leerwegen van het vmbo. Dit patroon is te zien bij: - klankzuivere woorden (1F). - achtervoegsels (2F). - ’s aan het begin van een woord (2F). - Verleden tijd van zwakke werkwoorden met een stam op –d of –t. Ten slotte zijn er een redelijk aantal spellingscategorieën waarbij de resultaten de verwachting bevestigen dat de hogere leerwegen (vmbo-GT, havo, vwo) het beter doen dan de lagere leerwegen: - verkleinwoord na een klinker (2F). - Tegenwoordige tijd van werkwoorden met een stam op –d (2F). - Tegenwoordige tijd van zwakke werkwoorden die in de verleden tijd –de(n) krijgen (2F). - Hoofdletters bij eigennamen en directe rede (2F). - Los of aan elkaar geschreven woorden (3F). - Voltooid deelwoord op een –d (3F). 3.3. De geteste spellingscategorieën: resultaten per deel van het dictee In categorie 1 tot en met 9 worden weinig fouten gemaakt. Het is dus terecht dat deze zijn ondergebracht in referentieniveau 1F. In categorie 10 (vraagtekens en aanhalingstekens) worden wel veel fouten gemaakt. Deze hoort zo bezien niet thuis in 1F. Zelfs vmbo-GT maakt hiervan nog gemiddeld 31 procent fout. 35 Categorie 11 tot en met 24 zijn ingedeeld in referentieniveau 2F. In categorie 11 (verdubbeling en verenkeling) worden weinig fouten gemaakt. Maar zoals ik in mijn inleiding al gezegd heb, waren de woorden die van deze categorie in het dictee voorkwamen niet de moeilijkst denkbare gevallen. Ook in categorie 12 worden door alle leerwegen weinig fouten gemaakt. Deze categorie zou wellicht kunnen worden opgenomen in 1F. Categorie 13 en 14 laten een beeld zien waarbij de meeste leerwegen weinig fouten maken. Deze categorieën worden voldoende beheerst door het vmbo. Categorie 15 (verkleinwoordjes na een klinker) is een echte uitschieter: op elke leerweg wordt deze categorie slecht gemaakt. Havo en vwo doen het echter een stuk beter. Dat geldt ook voor categorie 17 (’s aan het begin van een woord). Categorie 16 wordt redelijk beheerst door het vmbo (voor hen is 2F het functioneringsniveau). Categorie 18 (stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden op –en) en 19 (meervouds-n) worden alleen door vmbo-GT, havo en vwo goed beheerst. Categorie 20, 21 en 22 en 24 worden door havo en vwo redelijk tot goed beheerst, maar op het vmbo wordt nog meer dan 30 procent van deze woorden fout geschreven. Categorie 23 wordt door elke leerweg redelijk tot goed beheerst (maximaal 9,2 procent fout). Categorie 25 en 26 worden door de havo en het vwo beter gemaakt dan door de andere leerwegen, maar deze categorieën blijken ook voor havo en vwo erg moeilijk te zijn. Categorie 27 (komma’s en dubbele punten) lijkt voor bijna alle leerwegen ongeveer even moeilijk te zijn. Er is bij deze categorie dus geen toename van de spellingsvaardigheid naarmate het niveau (de leerweg) hoger is. Categorie 28 (tussenklanken) en 29 (trema en koppelteken) horen bij referentieniveau 4F en werden alleen door de havo en het vwo gemaakt. Terecht, zoals in de tabel te zien is: beide leerwegen hebben de nodige moeite met deze spellingscategorieën. 3.4. Resultaten van de schrijfopdrachten Hoe ligt de verdeling van spelfouten wanneer leerlingen een eigen tekst schrijven? In onderstaande grafiek (figuur 7) is te zien hoeveel procent van de woorden leerlingen van elke leerweg fout schreven in een eigen tekst. 36 7,5 7 6,5 6 5,5 5 4,5 Grammatica/zinsbouw 4 Werkwoorden 3,5 Overige woorden 3 2,5 2 1,5 1 0,5 0 Groep 8 VMBO-BB VMBO-K VMBO-GT VWO HAVO alle niveaus Figuur 7: percentage fouten in de zelfgeschreven tekst Te zien is dat vmbo-basis en vmbo-kader (klas 4) meer fouten maken dan de leerlingen van groep 8. Leerlingen op de havo en het vwo schrijven slechts een klein percentage van de woorden in een vrije tekst fout (iets meer dan 1 procent). Ik heb de gegevens van de schrijfopdrachten opgesplitst in de resultaten voor spelling en voor grammatica en zinsbouw, omdat het twee verschillende onderdelen zijn. Hieronder in figuur 14 en 15 is te zien hoe de verschillende leerwegen binnen het vmbo voor spelling en voor grammatica/zinsbouw voldoen aan de norm-PO. PO 75% Vmbo-BB 86% Vmbo-KB 78% Vmbo-GT 62% Figuur 8: Vmbo vergeleken met PO – spelling PO 75% 37 25% 14% 22% 38% 25% Vmbo-BB 82% Vmbo-KB 84% Vmbo-GT 74% Figuur 9: Vmbo vergeleken met PO – grammatica en zinsbouw 18% 16% 26% Voor allebei de onderdelen geldt dat in geen van de leerwegen binnen het vmbo bij een vrije schrijfopdracht 75% de norm haalt die bepaald wordt door de 25% beste leerlingen van groep 8. Van alle havo- en vwo-leerlingen bij elkaar haalt ook geen 75% de norm die geldt voor de havo (wat 25% van het vmbo kan). Bij spelling komt dit wel in de buurt: 70%, maar bij grammatica/zinsbouw haalt 54% deze norm. Bij een vrije schrijfopdracht haalt dus geen enkele leerweg het door de werkgroep vastgestelde functioneringsniveau. 38 Hoofstuk 4 - Conclusies In mijn conclusies wil ik voor elke deelvraag aangeven in welke richting de resultaten van het onderzoek wijzen. 1. In hoeverre kloppen de aannames van de werkgroep over de verhoudingen in spellingsvaardigheid tussen de vier referentieniveaus? 2. Hoe liggen de verhoudingen in spellingsvaardigheid tussen de verschillende leerwegen binnen het vmbo? 3. Welke spellingscategorieën beheersen de leerlingen wel op het niveau waarvan de werkgroep dit aangeeft en welke moeten aangepast worden? Nadat deze drie onderwerpen aan bod zijn geweest, geef ik enkele adviezen voor het herschrijven van het onderdeel spelling in het rapport Over de drempels met taal op grond van mijn onderzoek. 4.1. De verhoudingen tussen de leerwegen De Werkgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen doet in het rapport Over de Drempels met Taal aannames over de verhoudingen tussen de vier referentieniveaus die ze hebben opgesteld. Deze aannames luiden als volgt: - 75% van alle leerlingen in groep 8 presteert op referentieniveau 1F en 25% presteert al niveau 1S. - 75% van alle leerlingen in vmbo-4 presteert op referentieniveau 2F en 25% presteert al niveau 2S. - 75% van alle leerlingen in havo-5 presteert op referentieniveau 3F en 25% presteert al niveau 3S. - 75% van alle leerlingen van vwo-6 presteert op referentieniveau 4F. Deze aannames worden niet bevestigd door de resultaten van de leerlingen bij het dictee. Zo schreven de leerlingen van de basisschool twintig procent van de woorden uit het dictee van referentieniveau 1F en 2F (oftewel 1F en 1S) fout. Bij het maken van het dictee van referentieniveau 1F, 2F en 3F schreven alle 4-vmbo-leerlingen ook gemiddeld meer dan 20 procent van de cruciale woorden fout. Gezien de kleine spreiding is de conclusie dat van groep 8 en van vmbo klas 4 niemand het streefniveau beheerst. 39 De aanname van de werkgroep is dat 75 procent van de leerlingen van een leerweg tenminste even goed presteert als de 25 procent beste leerlingen van de leerweg daaronder. Uit de resultaten van het dictee blijkt dat dit voor het vmbo niet opgaat: zelfs op GT-niveau haalt slechts 67% deze norm. Van de havo- en vwo-leerlingen haalt wel 92% de norm voor de havo. Gezien het kleine verschil tussen de resultaten van de havo en het vwo mag aangenomen worden dat de havo wel aan de gestelde norm voldoet. Uit het onderzoek door middel van de schrijfopdrachten komt een heel ander beeld naar voren. Daaruit blijkt dat geen van de leerwegen binnen het vmbo de norm haalt als die wordt vastgesteld door wat 25% van de basisschoolleerlingen kan. Ook de havo- en vwo-leerlingen halen de norm wat 25% van het vmbo kan niet. Dit geldt zowel voor het percentage spelfouten als voor het percentage fouten in grammatica en zinsbouw. Het beeld dat uit de twee onderdelen van mijn onderzoek naar voren komt, is op sommige punten verschillend. Natuurlijk maakt het uit of de leerlingen een dictee krijgen met vrij lastig te spellen woorden of zelf hun woorden mogen kiezen zoals in de schrijfopdracht. Havo- en vwo-leerlingen halen de norm-vmbo wel bij het maken van een dictee, maar niet bij een vrije schrijfopdracht. Bij de schrijfopdracht zijn de verschillen tussen leerwegen minder groot omdat leerlingen bij het schrijven gebruik maken van hun eigen woordenschat en het dictee moeilijke woorden bevat die ze in hun schrijfopdracht niet gebruiken. De conclusie die ik daaraan verbind is dat het goed kunnen spellen van moeilijke woorden niet zoveel zegt over de kwaliteit van de spelling in een zelf geschreven tekst. Uit beide delen van mijn onderzoek blijkt echter dat een groot deel van de leerlingen de gestelde norm niet haalt. Het is ten slotte de moeite waard om bij de schrijfopdracht op te merken dat bij alle leerwegen grammaticale fouten en fouten in zinsbouw een derde deel of meer van het totaal aantal fouten uitmaakt. Het zou daarom goed zijn als er meer aandacht aan grammatica en zinsbouw werd besteed dan nu in het rapport het geval is. 4.2. De verschillen binnen het vmbo Telkens heb ik in mijn onderzoek de resultaten van de drie leerwegen binnen het vmbo apart gerapporteerd. Zo ontstaat een beeld van de verhoudingen binnen het 40 vmbo, terwijl de taalcommissie in het rapport heeft volstaan met de opmerking dat sommige leerlingen van vmbo-GT wellicht referentieniveau 3F kunnen halen. Vmbo-basis scoorde bij de eerste drie delen van het dictee significant slechter dan beide andere leerwegen. Uit de vergelijking tussen referentieniveau 1F en 2F bleek dat vmbo-basis slechter scoorde dan groep 8, vmbo-kader gelijk scoorde aan groep 8 en vmbo-GT significant beter scoorde dan groep 8. Uit de schrijfopdrachten blijken ongeveer dezelfde verhoudingen. Het spellingsniveau van leerlingen in vmbo-kader klas 4 is dus vergelijkbaar met het gemiddelde spellingsniveau van leerlingen in groep 8 van de basisschool. De leerlingen van vmbo-basis spellen beduidend minder goed en de leerlingen van vmbo-GT beduidend beter. Bij de schrijfopdrachten haalt ook van geen van de leerwegen binnen het vmbo 75% de gestelde norm. De verschillen zijn wel kleiner dan bij het dictee. Van de verschillende richtingen haalt respectievelijk 20 (BB), 42 (KB) en 67 (GT) procent het functioneringsniveau. Tussen de havo en het vwo laat mijn onderzoek veel minder verschil zien dan tussen de leerwegen van het vmbo. Het is dus niet voor de hand liggend dat de commissie één referentieniveau aanhoudt voor het vmbo. Er is meer te zeggen voor de keus om havo en vwo als één te beschouwen dan om de leerwegen binnen het vmbo op één hoop te gooien. 4.3. De spellingscategorieën Uit het eerste gedeelte van mijn onderzoek blijkt dat bijna alle categorieën die de werkgroep heeft ondergebracht in referentieniveau 1F goed gekozen zijn. Alle leerwegen beheersten de meeste van deze categorieën goed. Categorie 10 (vraagtekens en aanhalingstekens) wordt echter zelfs door vmbo-GT-leerlingen nog voor 31 procent fout gedaan. Tussen de categorieën die leerlingen op referentieniveau 2F moeten beheersten (vmbo klas 4) bevindt zich er één die door alle leerwegen goed gemaakt is: regels van gelijkvormigheid bij assimilatie (‘zandbak’, ‘vaatdoek’). Verder zijn er een aantal categorieën die door leerlingen in vmbo klas 4 nog niet goed beheerst worden: 41 - verkleinwoordjes na een klinker (categorie 15) - ’s aan het begin van een woord (categorie 17) - stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden eindigend op –en (categorie 18) - t.t. van werkwoorden met een stam op –d (categorie 20) - t.t. van zwakke werkwoorden met een stam op –d/-t (categorie 21) - v.t. van zwakke werkwoorden met een stam op –d/-t (categorie 22) - hoofdletters in eigennamen en directe rede (categorie 24) Bij de categorieën uit referentieniveau 3F leek alleen categorie 27 (komma’s en dubbele punten) niet goed gekozen. Deze categorie wordt door havo- en vwoleerlingen niet beter beheerst dan door vmbo-leerlingen en zou dus net zo goed in 2F kunnen worden ingedeeld. Wat de uitkomsten concreet betekenen voor de beschrijvingen van de referentieniveaus bespreek ik onder het volgende kopje ‘suggesties voor herschrijving van het onderdeel spelling’. 4.4. Suggesties voor herschrijving van het onderdeel spelling 1. Maak onderscheid in de niveaubeschrijvingen voor klas 4 vmbo-basis, -kader en –GT. Een uitbreiding van het aantal referentieniveaus maakt het minder overzichtelijk, maar het verdient aanbeveling om voor elk van de streams binnen het vmbo apart aan te geven in hoeverre referentieniveau 2F en 3F beheerst moeten worden. 2. Doe geen harde uitspraken over de verhoudingen tussen de leerwegen onderling. Het havo en het vwo verschillen op het gebied van spelling minder van elkaar, dan de havo en het vmbo. Niet alle leerwegen kunnen zich hetzelfde verhouden tot het vorige niveau (zoals: 75% beheerst het voorgaande referentieniveau). 3. Aan het eind van de basisschool zijn de meeste spellingsproblemen in de klas behandeld. Dit blijkt uit het feit dat basisschoolleerlingen sommige spellingscategorieën beter beheersen als (een groot deel van) de vmboleerlingen, of even goed. De consequentie voor het onderbrengen van verschillende spellingscategorieën in verschillende referentieniveaus is dat docenten bijvoorbeeld op de basisschool of op het vmbo niet alle 42 spellingscategorieën zullen onderwijzen. Dat is geen wenselijke situatie en het zou in het rapport ondervangen moeten worden. 4. Sommige spellingscategorieën kunnen beter worden ondergebracht in een ander referentieniveau, gezien de resultaten van mijn onderzoek: o vraagtekens en aanhalingstekens van 1F naar 2F of 3F. Blijken aanhalingstekens moeilijker te zijn dan vraagtekens (daarnaar moet dan onderzoek worden gedaan) dan zouden vraagtekens in 2F kunnen worden ondergebracht en aanhalingstekens in 3F. o De volgende categorieën zouden van 2F naar 3F moeten worden verplaatst: verkleinwoordjes na een klinker (categorie 15) ’s aan het begin van een woord (categorie 17) t.t. van werkwoorden met een stam op –d (categorie 20) t.t. van zwakke werkwoorden met een stam op -d/-t (categorie 21) v.t. van zwakke werkwoorden met een stam op -d/-t (categorie 22) hoofdletters in eigennamen en directe rede (categorie 24) Mocht men van mening zijn dat deze categorieën op het vmbo toch moeten worden beheerst dan moet er worden gezocht naar een andere oplossing van het probleem dat vmbo-leerlingen deze categorieën onvoldoende beheersen. Een oplossing kan zijn om de eisen aan het percentage leerlingen dat deze categorieën beheerst omlaag te brengen. o De categorie komma’s en dubbele punten kan van referentieniveau 3F worden verplaatst naar 2F. 5. Ruim bij het onderdeel taalverzorging ook een plaats in voor het juist gebruik van grammatica en een goede zinsbouw. 43 Hoofdstuk 5 - Discussie 5.1. Discussie Het onderzoek wat ik gedaan heeft vrij grote beperkingen. De resultaten kunnen daarom niet absoluut genomen worden, maar zijn te lezen als richtingaanwijzers voor het opstellen van toekomstige niveaubeschrijvingen en verder onderzoek naar spellingsvaardigheid. De belangrijkste punten van discussie op een rij: a) Generaliseerbaarheid Het belangrijkste punt van discussie bij het onderzoek dat ik uitgevoerd heb, is de beperkte generaliseerbaarheid. Alle proefpersonen zitten op dezelfde school, werken met dezelfde methode voor Nederlands en komen uit dezelfde regio. b) Representativiteit van de spellingscategorieën Het dictee als middel om spellingsvaardigheid te testen had als nadeel dat er van iedere spellingscategorie slechts vijf gevallen in stonden. Deze vijf gevallen zullen niet bij elke spellingscategorie representatief zijn geweest (zie ook paragraaf 2.2). Bij elke categorie zijn zowel hele moeilijke als hele makkelijke woorden te bedenken. Bij sommige categorieën kan daardoor een vertekend beeld zijn ontstaan. c) Aantal proefpersonen Helaas hebben slechts 19 leerlingen uit havo-5 meegedaan aan het onderzoek. Waren dit er meer geweest, dan zouden de resultaten wellicht meer significante verschillen laten zien tussen havo en vwo. Dat havo en vwo veel minder van elkaar verschillen in spellingsvaardigheid dan de taalwerkgroep aanneemt staat vast, hoeveel ze precies verschillen niet. d) Criterium van beheersing van een referentieniveau In het rapport Over de Drempels met Taal verstaat de werkgroep onder ‘beheersen’ van een referentieniveau dat een leerling in 80% van de gevallen een woord juist weet te schrijven. Deze maatstaf heb ik in mijn onderzoek om 44 praktische reden buiten beschouwing moeten laten. Dit zou van negatieve invloed kunnen zijn geweest op de resultaten. 5.2. Aanbevelingen voor verder onderzoek Het is duidelijk dat onderzoek dat vergelijkbaar is met het mijne op meer scholen in het hele land zou moeten worden uitgevoerd om een compleet beeld te krijgen. Er is nog een lange weg te gaan voordat we weten hoe het er in het onderwijs met de spellingsvaardigheid voor staat en welke eisen er aan ieder type onderwijs kunnen worden gesteld, zonder de mogelijkheden van scholen, docenten en leerlingen te overvragen. Er is ook onderzoek nodig naar een zinvolle indeling van spellingsproblemen in categorieën. Aan de indelingen die nu circuleren liggen geen gegevens uit onderzoek ten grondslag. 45 Bronvermelding - Expertgroep Doorlopende leerlijnen Taal en Rekenen, ‘Over de drempels met taal. De niveaus voor taalvaardigheid.’ Enschede, 2008. - Ministerie van Onderwijs, cultuur en wetenschap, ‘Beleidsreactie Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen’. 2008. URL: http://www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-enpublicaties/kamerstukken/2008/04/28/beleidsreactie-doorlopende-leerlijnentaal-en-rekenen/beleidsreactie-dl-ll-280408.pdf Laatst geraadpleegd: 02-04-2010. - Ministerie van Onderwijs, cultuur en wetenschap, ‘Kwaliteitsagenda Voortgezet Onderwijs: Tekenen voor Kwaliteit’. 2008. URL: http://media.leidenuniv.nl/legacy/49542a.pdf Laatst geraadpleegd: 02-04-2010. - PO-raad / Andersson Elffers Felix, ‘Verslag veldraadpleging referentieniveaus Primair Onderwijs’. Utrecht, 2008. - Sijtstra J., F. van der Schoot & B. Hemker, ‘Balans van het taalonderwijs aan het einde van de basisschool 3. Uitkomsten van de derde peiling in 1998’. PPON-reeks 19, Arnhem: Citogroep, 2002. - Verhoeven, Gerard, De strategieën van de speller: een analyse van het spellingsvraagstuk. Groningen: Wolters-Noordhoff, 1985. - VO-raad / Andersson Elffers Felix, ‘Over de drempels met taal en rekenen: Uitkomsten veldraadpleging VO-raad’. Utrecht, 2008. Website - Doorlopende leerlijnen taal en rekenen (www.taalenrekenen.nl) URL: http://www.taalenrekenen.nl/00006/00004/ Laatst geraadpleegd: 19-06-2009. 46 Bijlage: dictee Deel 1 1. De man bood een goede prijs voor de vlakbij geparkeerde motor. 2. Even later werd hij aangehouden door twee agenten. 3. ‘Is hard rijden verboden?’ Vroeg hij. 4. De agenten keken naar zijn ingevette jas en zijn besmeurde laarzen. 5. ‘U moet uw voertuig achterlaten’, zeiden zij. 6. Hij besloot te gaan zitten en te wachten tot ze terug reden. 7. Vroeger werden veroordeelde dieven opgesloten. 8. Hielden ze het niet vol omdat ze honger leden? 9. Soms boden ze de bewaakte mannen eten aan. 10. We worden we vaak vergeten als we hier zitten. 11. Toen ik verder reed, vergat ik dat ik de auto had vol geladen. 12. Is het een gemiste kans als we dit zo laten? 13. Mijn vrienden vergeten altijd te praten als ze rijden. 1. Klankzuivere woorden: man (1), twee (2), jas (4), voertuig (5), kans (12). 2. Klankambigue woorden: prijs (1), motor (1), vlakbij (1), even (2), terug (6). 3. Werkwoorden t.t. met stam op –d/-t mv: worden (10), zitten (10), laten (12), vergeten (13), rijden (13), 4. Sterke werkwoorden v.t. met stam op –d/-t ev: bood (1), werd (2), besloot (6), reed (11), vergat (11). 5. Sterke werkwoorden v.t. met stam op –d mv: reden (6), werden (7), hielden (8), leden (8), boden (9), 6. Infinitief van werkwoorden met stam op –d/-t: rijden (3), achterlaten (5), zitten (6), wachten (6), praten (13) 7. Voltooid deelwoord op –den/-ten aangehouden (2), verboden (3), opgesloten (7), vergeten (10), geladen (11). 8. Voltooid deelwoord op –d/-t als bijv.nw: ingevette (4), besmeurde (4), veroordeelde (7), bewaakte (9), gemiste (12). 9. Hoofdletters (begin zin), punten 10. Vraagteken, aanhalingstekens Aanhalingstekens (3, 5) Vraagtekens (3, 8, 12) 47 Deel 2 14. De kleuters spelen in de zandbak met oma’s zakdoek. 15. In de auto rijdt het opaatje dat morgen verhuist. 16. De voetbal verraadt dat er logeetjes aanwezig zijn. 17. Zij geeft de opdracht: ‘Haal jij eens een vaatdoek.’ 18. Hij antwoordde: ’s Avonds gebeurt dat nooit’. 19. Oma biedt Peter een chocolaatje en een glazen knikker aan. 20. Paula’s kleine konijn lijdt aan verkoudheid en andere ziektes. 21. Haar poppen hebben zilverachtige zijden rokken aan. 22. ’s Morgens aten allen veel, maar ’s middags kregen de katten het eten. 23. Zend jij de stapels met boodschappen direct naar Albert Heijn? 24. De meesten staan bij de ijzeren deur op hun fotootje te wachten. 25. Houdt je vriend niet van appelflappen omdat hij daar misselijk van wordt? 26. Velen hebben wollen sokken, maar weinigen dragen ze ’s nachts. 27. Iemand uit ’s Gravenhage begeleidde hen op het houten pianootje. 28. Ik bevrijdde een zenuwachtig meisje en redde een jongen. 29. Voor de veiligheid landden beiden op Schiphol. 11. verdubbeling en verenkeling spelen (14), aanwezig (16), knikker (19), konijn (20), eten (22). 12. regels van gelijkvormigheid bij assimilatie zakdoek (14), zandbak (14), voetbal (16), opdracht (17), vaatdoek (17). 13. mv of genitief op –s na medeklinker of aouye kleuters (14), oma’s (14), Paula’s (20), ziektes (20), stapels (23) 14. mv op –en na zwakke lettergreep poppen (21), rokken (21), katten (22), boodschappen (23), appelflappen (25). 15. verkleinwoord na klinker opaatje (15), logeetjes (16), chocolaatje (19), fotootje (24), pianootje (27). 16. Achtervoegsels verkoudheid (20), zilverachtige (21), misselijk (25), zenuwachtig (28), veiligheid (29) 17. ’s ’s avonds (18), ’s morgens (22), ’s middags (22), ’s-Gravenhage (27), ’s nachts (26). 18. stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden op –en glazen (19), zijden (21), ijzeren (25), wollen (26), houten (27). 19. meervouds –n allen (22), meesten (24), velen (26), weinigen (26), beiden (29). 20. t.t. van ww met een stam op -d ev. rijdt (15), biedt (19), lijdt (20), houdt (25), wordt (25). 21. t.t van zwakke ww die in de v.t. –de(n) krijgen spelen (14), verhuist (15), verraadt (16), gebeurt (18), zend (23). 22. v.t. van zwakke ww met stam op –d of –t antwoordde (18), begeleidde(27), bevrijdde (28), redde (28), landden (29). 23. spelambigue woorden auto (15), kleine (20), direct (23), boodschappen (23), wachten (24). 48 24. hoofdletters bij eigennamen en directe rede directe rede (17, 18), Peter (19), Albert Heijn (23), Schiphol (29). Deel 3 30. In een heteluchtballon zijn we naar een derdewereldland gereisd. 31. Hij zei: ‘Ik wist niet van tevoren dat hij was verhuisd.’ 32. Ik heb kasten, deuren, ramen en kozijnen geverfd. 33. We hebben drie soorten vissen uitgezaagd: gele, paarse en rode. 34. Dat is per ongeluk gebeurd. 25. aaneenschrijven of los heteluchtballon (30), derdewereldland (30), van tevoren (31), uitgezaagd (33), per ongeluk (34). gereisd (30), verhuisd (31), geverfd (32), uitgezaagd (33), gebeurd (34). dubbele punt (31, 33) komma (33 2x, 34) 26. Voltooid deelwoord op –d 27. Komma’s en dubbele punten Deel 4 35. Hij at zijn pannenkoek zorgeloos op en smakte naar hartenlust. 36. Zo-even zei de egoïst nog dat hij zou mee-eten. 37. In de kapperszaak had ik een financiële tegenvaller. 38. Hier staat een negentiende-eeuwse dorpsschool. 28. Tussenklanken –s en –e(n) pannenkoek (35), zorgeloos (35), hartenlust (35), kapperszaak (37), dorpsschool (38). zo-even (36), egoïst (36), mee-eten (36), financiële (37), negentiendeeeuwse (38). 29. Trema en koppelteken 49