CONSENSUS EETSTOORNISSEN I. MEDISCH LUIK inleiding Wegens de lage prevalentie en het atypische beeld worden eetstoornissen vaak laat gediagnostiseerd in een huisartsenpraktijk. Bij jonge vrouwen ligt het risico op het ontwikkelen van anorexia op 0.5 tot 1% met een geschatte mortaliteit van 4 tot 10%. Het risico op boulemie in dezelfde groep ligt tussen 2 en 5% . Risicopersonen zijn naast jonge vrouwen, professionele sportlui, ballerina’s en mensen met familiale antecedenten van voedingsstoornissen of alcoholmisbruik. aanmeldingsklacht en anamnese Patiënten met een eetstoornis consulteren hun huisarts frequenter dan patiënten die geen eetstoornis hebben. Het gaat vooral om psychologische problemen, maar vaak ook om gastrointestinale, zoals constipatie, en gynaecologische klachten, in het bijzonder amenorree. Andere mogelijke klachten zijn eerder vaag en komen vaak gecombineerd voor : het gaat dan ondermeer om duizeligheid, vermoeidheid, hoofdpijn en koude-intolerantie. Als de huisarts vermoedt dat er een eetstoornis aanwezig zou kunnen zijn, kan hij 2 gerichte vragenlijsten hanteren : 1) de SCOFF vragenlijst : Sick : braak je soms omdat je je opgeblazen voelt? Control : ben je bezorgd dat je misschien de controle over de hoeveelheid voedsel die je inneemt verloren bent? One stone : Ben je tijdens de 3 laatste maanden >6.5 kg vermagerd? Fat : Vind je jezelf te dik terwijl anderen zeggen dat je te mager bent? Food : Beheerst voeding je leven? 2) the Eating disorder Screen for Primary care (ESP) : Hoe dikwijls ben je het laatste jaar op dieet geweest? Denk je dat je feitelijk op dieet zou moeten? Ben je ontevreden over je gewicht? Stoort je gewicht je zelfbeeld? De sensitiviteit van beide vragenlijsten is zeer hoog, de specificiteit is een beetje lager. Beide testen hebben een belangrijke negatieve predictieve waarde. De ESP is misschien gemakkelijker in gebruik en minder confronterend. Een eetstoornis kan worden uitgesloten als de score op één van deze testen minder is dan 2. Als de score ≥2 is een meer gerichte anamnese noodzakelijk. Dan vraagt de arts actief naar het eetpatroon, braken, vreetbuien, medicatiegebruik, het zelfbeeld van de patiënt, het minimum- en maximumgewicht tijdens de laatste jaren, de aard en frequentie van fysieke activiteit. 1 klinisch onderzoek Het klinisch onderzoek omvat ten eerste wegen, meten, bepalen van de BMI en buikomtrek. Verder wordt de bloeddruk en de polsslag genomen. Vaak zijn er geen abnormaliteiten waar te nemen, zeker niet wanneer de ziekte nog onder controle is . Bepaalde tekens zoals de fijne lanugo beharing op armen, gelaat en rug, bradycardie, hypotensie, hypothermie en perifeer oedeem verschijnen pas in een laat stadium (BMI < 17 of zelfs <16). Bij geïnduceerd braken kan er glazuuraantasting zijn, soms ook vergrote speekselklieren of eeltvorming op de handrug (teken van Russell). bijkomende onderzoeken Bijkomende onderzoeken kunnen bijkomende informatie verschaffen inzake de ernst van katabolisme en andere verwikkelingen van eetstoornissen, zoals deshydratatie, hypoglycemie of ionenstoornissen (cave hypokaliëmie!). In het geval van bradycardie en/of aspecifieke retrosternale pijn, maar ook bij geïnduceerd braken is een electrocardiogram vereist. Zo kunnen er bradycardieën, arythmieën, QTverlengingen, lage voltage op het EKG gezien worden. Bij blijvend gewichtsverlies en/of purgerend gedrag moet opnieuw een EKG en een bloedname uitgevoerd worden. Leukopenie, anemie en hypoglycemie komen vaak voor bij ondervoede personen. Geïnduceerd braken resulteert vaak in een gestoorde ionenbalans. Ureum en kreatinine kunnen stijgen bij ondervoeding en/of deshydratatie. Ook kunnen de leverenzymes stijgen. Tenslotte is albumine een goede reflectie van de voedingsstatus. differentiële diagnose Een gerichte anamnese, een uitgebreid klinisch onderzoek en eventuele bijkomende onderzoeken dienen ook om eventuele andere mogelijke aandoeningen uit te sluiten : Hyperthyroïdie, maligniteiten, malabsorptie (inflammatoire darmziekten, coeliakie), immuniteitstoornissen, chronische infecties, ziekte van Addison en diabetes mellitus moeten uitgesloten worden. Psychiatrische co-morbiditeit is uiterst frequent bij eetstoornissen : Ernstige depressie komt vooral voor bij patiënten met anorexia, met een levenslang risico van 80%. Angst, vooral sociale angst is ook frequent aanwezig. Obsessiecompulsieve stoornissen komen voor bij 30% van de patiënten. Abusus (roken, alcohol, medicatie) ziet men bij 12 tot 18% bij anorexiapatiënten en bij 30 tot 70% van de boulemiepatiënten Persoonlijkheidsstoornissen worden gemeld in 21 tot 97% vna de patiënten. Houding arts: niet sussend, probleeminzicht versterken, motiveren (wijzen op risico’s…) 2 II PSYCHOTHERAPEUTISCH CENTRUM INTAKEFASE : doelstelling : zicht op probleem + motivatiebevordering. Aanmelding Op het secretariaat Aanmeldingsformulier Dossiergegevens Intakegesprek op afspraak Inventarisatie probleemgebieden gewicht, gedragingen – gevoelens – gedachten ivm eten en lichaamsomvang, compensatorisch gedrag betekenis eetprobleem, functie eetprobleem ook binnen relaties reacties/betrokkenheid ouders bepaling ernst van eetprobleem : BMI + compenserend gedrag, ondergrens gewicht (eetstoornis ernstig nemen : wijzen op gevolgen! + ambulante therapie haalbaar geïndiceerd?) verwijzen naar arts van MPTC (voordeel: motiverende houding) invloed op psychosociaal functioneren : relaties, studies, alg. functioneren zelfbeeld ivm ideaalbeeld andere problemen Exploreren van verwachtingen Screening psycholpathologie Hulpvraag Hoe stelt cliënt zich op in de relatie met intaker Motivatie tot verandering inschatten Intakeverslag cliënt en invullen van registratieformulieren met DSM-IV Intakecoördinator Intakevergadering Bespreking cliënt : intercollegiale toetsing Voorwaarden om ambulante therapie te starten (cave instandhouden van problematiek + gevaarsituaties): BMI > 15 Groen licht bij Medische Screening op het MPTC (bloedwaarden, minimaal vetpercentage : resp. 3 % bij mannen of 12 % bij vrouwen,…) Geen zware depressie met suïcide gevaar Andere impulscontrolestoornissen + automutilatie: onder controle Geen ernstig middelengebruik of zwaardere pathologie Nog iets van sociaal netwerk aanwezig, niet totaal geïsoleerd en enkel met eten bezig Minimale motivatie aanwezig: Als er na 5 sessies niets in beweging, verandering is → stoppen 3 Indien niet voldaan aan deze voorwaarden dan verwijzen we voor opname. Therapie start hier dan niet; ondersteunende gesprekken in afwachting van een opname zijn mogelijk. We bespreken dit ook met de ouders, met goedkeuring van cliënt, in een gezinsgesprek. Therapeutisch Advies geformuleerd vanuit het team wordt schriftelijk gecommuniceerd naar cliënt door secretaresse of in een bijkomend gesprek. Indien geïndiceerd: verlengde intake, psychodiagnostiek of psychiatrisch consult, gesprekken met ouders/partner. Wachtlijst: intaker is contactpersoon tot therapie start. Start individuele therapie of eetstoornisgroep of andere groep. Indien nog geen opname AN BN NOS: eetgroep Inschakeling in andere groepen FAT, instapgroep, groepstherapie, sociale vaardigheidstraining. Principe van stepped care. Individuele therapie Indien geen verandering (gedrag, attitude, zelfmotiverende uitspraken, …) conform therapiecontract dan alsnog verwijzen voor opname. Dit betekent immers het falen van de ambulante therapie. 4