Praktische Opdracht Bètamiddag Wiskunde/Natuurkunde Numerieke modellen Als een auto met constante snelheid langs een horizontale rechte lijn beweegt, kun je de beweging beschrijven met de formule s = v.t. Als je de grootte van de snelheid weet, bv. 20 m/s, kun je op ieder willekeurig tijdstip de plaats bepalen waar de auto zich bevindt en van de beweging een plaats-tijddiagram tekenen. Ook de computer kan deze grafiek tekenen, maar gebruikt daarvoor een andere methode. De computer werkt met een zogenaamd numeriek model. Bij ons voorbeeld ziet dat er zo uit: Regel 1 2 3 Model t = t + dt ds = v dt s = s + ds Startwaarden t=0 dt = 1,0 v = 20 s=0 Regel 1 en 3 zien er in eerste instantie wat vreemd uit. t = t + dt betekent: nieuw tijdstip = oud tijdstip + verlopen tijd s = s + ds betekent: oude plaats = nieuwe plaats + verplaatsing ds = v dt betekent natuurlijk gewoon: verplaatsing = snelheid x verlopen tijd Als de computer regel 3 heeft uitgevoerd, springt hij weer naar regel 1 en voert de regels opnieuw uit en dat blijft zo doorgaan tot we hem laten stoppen. Opdracht A Voer dit model in in het onderdeel modelomgeving van IPCoach en laat een s-t-diagram en een v-t-diagram tekenen. Gebruik als maalteken de . Bij de instelling “Diagrammen” geef je aan wat langs de x-as en de y-as wordt uitgezet. Opdracht B Regel 1 2 3 4 5 Model t = t + dt dv = a dT v = v + dv ds = v dt s = s + ds Startwaarden t=0 dt = 1, 0 a = 0,5 v=0 s=0 a) Wat is de natuurkundige betekenis van bovenstaand model? b) Voer het in in modelomgeving van IPCoach en laat het s-t, v-t en a-t-diagram tekenen. Voldoen de grafieken aan je verwachtingen? c) Verander de stapgrootte dt in dt = 0,1. Verandert er iets aan de diagrammen? Om een model correct te laten werken, is het vaak nodig dat de regels in de juiste volgorde staan. Dat bereik je het makkelijkst door het model van onder naar boven op te bouwen. Beta-middagen versie 2010 1 In bovenstaand model wil je de nieuwe plaats s berekenen met s = s + ds. Wat heb je daarvoor nodig? ds. Die vind je met ds = v dt Wat heb je daarvoor nodig? v. Die vind je met v = v + dv Wat heb je daarvoor nodig? dv. Die vind je met dv = a dt Wat heb je daarvoor nodig? dt en a. Die vind je bij de startwaarden, want dat zijn constanten. Daarmee heb je alles wat je langs de verticale as van de grafiek zou kunnen zetten gehad. De bovenste regel is vaak t = t + dt, omdat langs de horizontale as vaak de tijd zal worden uitgezet. Vrije val De vrije val die een parachutist maakt is ook in een model onder te brengen. Nu komt er ook een kracht in de modelregels voor. Eerst doen we net of er geen wrijving is. Regel 1 2 3 4 5 6 7 Model t = t +dt a = Fz/m dv = a dt v = v + dv dy = v dt y = y + dy h = h0 – y Startwaarden t=0 dt = 0,1 m = 80 g = 9,8 Fz = m g v=0 y=0 h0 = 1000 Merk op dat je bij de startwaarden ook formules mag zetten: Fz = m g. Doe dat alleen als de berekening een constant getal oplevert. Opdracht C a) Voer het model weer in in IPCoach en laat een h-t-diagram tekenen. Een subscript zoals de z in Fz typ je in met ctrl ↓ b) Volgens Galilei vallen voorwerpen met verschillende massa even snel. Kun je dat met dit model aantonen? In werkelijkheid ondervindt de parachutist natuurlijk wel wrijving. Voor de luchtwrijving geldt de volgende formule: Fw = ½.cw.ρ.A.v2 Hierin is ρ de dichtheid van de lucht, A het frontale oppervlak van het bewegende voorwerp en cw de weerstandscoëfficiënt, die afhangt van de stroomlijn van het bewegende voorwerp. Omdat ½, cw, ρ en A allemaal constant zijn, kun je schrijven: Fw = k.v2 Opdracht D a) In bovenstaand model moet je, om de invloed van de wrijvingskracht zichtbaar te maken, twee regels toevoegen en één regel aanpassen. Voer deze veranderingen in in IPCoach. Noteer v2 als v^2 Voeg aan de startwaarden k = 0,22 toe. Vergelijk het h-t-diagram met dat van het model zonder wrijving. Beta-middagen versie 2010 2 b) Heeft Galilei nog steeds gelijk? In bovenstaand voorbeeld springt de parachutist vanaf 1000 m. Natuurlijk trekt hij op een bepaalde hoogte aan het touwtje, waardoor de parachute open gaat. Het gevolg is dat de k-waarde fors verandert. In onderstaand model gaan we er van uit, dat de parachute zich volledig ontvouwt tussen h = 400 m en h = 350 m en dat k dan evenredig met de afgelegde afstand toeneemt tot zijn maximumwaarde is bereikt. Het model wordt daartoe uitgebreid met twee zogenaamde voorwaardelijke instructies. Regel 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 Model t = t + dt Fw = k v^2 Fr = Fz - Fw a = Fr/m dv = a dt v = v + dv dy = v dt y = y + dy h = h0 – y als h<400 dan k = 0,6 (400 – h) eindals als h<350 dan k = 30 eindals Startwaarden t=0 dt = 0,1 m = 80 g = 9,8 Fz = m g k = 0,22 v=0 y=0 h0 = 1000 Opdracht E a) Probeer ook dit model uit in IPCoach. Laat een h-t-diagram en een v-t-diagram tekenen. b)1) Met welke snelheid bereikt de parachutist de grond? 2) Van welke hoogte zou je (zonder parachute) moeten springen om met dezelfde snelheid op de grond te komen? 3) Vind je het resultaat van b)2) verantwoord? Wat zou je kunnen veranderen om met lagere snelheid neer te komen? Probeer dat uit met het model. Differentiaalvergelijkingen Keren we even terug naar de vrije val met luchtwrijving, waarvoor geldt: FR ( Fz Fw ) (m.g k .v 2 ) dv a dt m m m Dus dv k g .v 2 dt m Een vergelijking zoals deze, waarbij de afgeleide van een grootheid (dv/dt) een functie is van de grootheid zelf (v2) noemen wiskundigen een differentiaalvergelijking. Zoals we hierboven gezien hebben kunnen we differentiaalvergelijkingen kennelijk met numerieke modellen oplossen. Er zijn nog meer verschijnselen in de natuurkunde die beschreven kunnen (en moeten) worden met een differentiaalvergelijking. De volgende experimenten zijn allemaal met een differentiaalvergelijking te beschrijven: Beta-middagen versie 2010 3 1. Het afkoelen van een kopje koffie Omdat de hoeveelheid warmte die de koffie afstaat, dus ook de temperatuurdaling, afhangt van het temperatuurverschil met de omgeving, kunnen we het proces beschrijven met de volgende differentiaalvergelijking: dT k .(T Tomgeving ) dt Waarin k een evenredigheidsconstante is, T de temperatuur en t de tijd. a) Wat is de eenheid van k? Opdracht b) Voer een proef uit waarbij je het verband tussen temperatuur en tijd bepaalt voor het afkoelen van een glas heet water. Meet zowel handmatig als met de temperatuursensor gekoppeld aan het onderdeel meetomgeving van IPCoach. Geef je resultaten weer in een grafiek. c) Bepaal uit je metingen de waarde van k. d) Stel een numeriek model op voor deze meting en voer dat in in modelomgeving van IPCoach. Krijg je dezelfde T-t-grafiek? e) Los de differentiaalvergelijking op. Controleer je oplossing voor een drietal tijdstippen. f) Hoe verandert de differentiaalvergelijking als je gaat meten aan een blikje cola dat je uit de koelkast gehaald hebt? Beta-middagen versie 2010 4 2. Manneke Pis Als je in nevenstaande opstelling het water uit de fles laat lopen, dan zal, door het dalen van het waterniveau, de druk op de opening steeds kleiner worden. Daardoor wordt de snelheid waarmee het water naar buiten spuit ook steeds kleiner. De afname van de waterhoogte per seconde en de uitstroomsnelheid van het water zijn natuurlijk rechtevenredig met elkaar: dh c.v dt Het uitstromende water krijgt zijn bewegingsenergie uit de zwaarte-energie van het m.g .h 12 m.v 2 water in de fles, dus geldt: dus v 2.g.h Dit resulteert in de volgende differentiaalvergelijking: dh k. h dt a)1) Wat is de eenheid van k? 2) Is k positief of negatief? Waarom? Opdracht b) Voer een proef uit waarbij je het verband bepaalt tussen het waterniveau (h) in de fles en de tijd (t). Meet zowel handmatig als met het onderdeel videometen van IPCoach. Geef je resultaten weer in een grafiek. c) Bepaal uit je metingen de waarde van k. d) Stel een numeriek model op voor deze meting en voer dat in in modelomgeving van IPCoach. Krijg je dezelfde h-t-grafiek? e) Los de differentiaalvergelijking op. Controleer je oplossing voor een drietal tijdstippen. f) De afstand x, die het uitstromende water in horizontale richting aflegt, zal ook afnemen als het waterniveau in de fles daalt. Bepaal zowel handmatig als met het onderdeel videometen van IPCoach het verband tussen x en t en daaruit het verband tussen x en h. Geef de verbanden in grafieken weer. g) Probeer het bij f) gevonden verband te verklaren. (N.B. Het uitstromende water beschrijft een kogelbaan.) Beta-middagen versie 2010 5 3. Vervluchtigen van kamferbolletjes Vroeger werd kleding tegen motten beschermd door bolletjes kamfer (die daarom ook wel mottenballen werden genoemd). De kamfer uit deze bolletjes vervluchtigt en dat houdt de motten op afstand. De kamfer kan natuurlijk alleen aan het oppervlak van het bolletje vervluchtigen. Daarom is de massa die per seconde vervluchtigt rechtevenredig met de grootte van het oppervlak. dm Omdat Abol 4 .r 2 geldt dus c.r 2 dt Ook geldt m .V . 43 . .r 3 2 dm k .m 3 dt b) Is k positief of negatief? Waarom? a) Toon aan dat geldt Opdracht c) Voer een proef uit waarbij je het verband bepaalt tussen de massa (m) van een kamferbolletje en de tijd (t). Gebruik een nauwkeurige balans (kabinet scheikunde). Geef je resultaten weer in een grafiek. d) Zijn er nog andere factoren die de vervluchtigingsnelheid beïnvloeden? Hoe moet je de proef dus uitvoeren? e) Bepaal uit je metingen de waarde van k. f) Als het bolletje op een ondergrond ligt, neemt niet het hele oppervlak deel aan het vervluchtigen. Hoe beïnvloedt dat de gevonden waarde van k? g) Stel een numeriek model op voor deze meting en voer dat in in modelomgeving van IPCoach. Krijg je dezelfde m-t-grafiek? h) Los de differentiaalvergelijking op. Controleer je oplossing voor een drietal tijdstippen. Beta-middagen versie 2010 6 4. Vallende badminton shuttle Als een shuttle naar beneden valt, ondervindt het drie krachten: zwaartekracht, wrijvingskracht en opwaartse kracht. De opwaartse kracht in lucht is verwaarloosbaar en voor de wrijvingskracht geldt: Fw = ½.cw.ρ.A.v2 Daarin is cw een weerstandsfactor die van de geometrie afhangt, ρ de dichtheid van lucht, A het (frontale) oppervlak van de shuttle en v is de snelheid van de shuttle. Er geldt: FR Fz Fw Als differentiaalvergelijking: Of korter: m.a m.g ½.c w . . A.v 2 dus m. ½.c w . . A.v 2 dv dv m.g ½.c w . . A.v 2 g dt dt m dv g k .v 2 dt De oplossing van deze vergelijking luidt: e2 v(t ) g / k . 2 e gk .t gk .t 1 1 a) Wat is de eenheid van k? Opdracht b) Laat een gele badmintonshuttle vallen vanaf een hoogte van zeker 4 meter en bepaal met het onderdeel videometen van IPCoach het verband tussen snelheid (v) en tijd (t). Geef je resultaten weer in een grafiek. c) Bepaal uit je metingen de waarde van k. Als je het frontale oppervlak en de massa van de shuttle kent, kun je de cw waarde Van de shuttle berekenen. d) Stel een numeriek model op voor deze meting en voer dat in de modelomgeving van IPCoach. Krijg je dezelfde v-t-grafiek? e) Toon aan dat de geven oplossing voor v(t) voldoet aan de differentiaalvergelijking f) Toon aan dat de snelheid op t = 0 gelijk is aan v = 0 . g) Toon aan, zowel met behulp van de differentiaalvergelijking als de oplossing voor v(t), gelijk is aan: veind g / k Beta-middagen versie 2010 7 5. Vallend kogeltje in vloeistof. Als een kogeltje in vloeistof naar beneden valt, , ondervindt het drie krachten: zwaartekracht, wrijvingskracht en opwaartse kracht. Voor de zwaartekracht geldt: Fz mbol .g Voor de wrijvingskracht geldt de wet van Stokes: Fw 6. ..r.v Daarin is η de viscositeit van de vloeistof, r de straal van het druppeltje en v de snelheid van het druppeltje. De opwaartse kracht is gelijk aan het gewicht van de verplaatste vloeistof: Fop mvloeistof .g Er geldt: FR Fz Fop Fw Als differentiaalvergelijking: dus mbol . mbol .a mbol .g mvloeistof .g 6. . .r.v dv mbol .g mvloeistof .g 6. . .r.v dt dus mvloeistof vloeistof dv 6. ..r dv 6. ..r g .g ( ).v g .g ( ).v dt mbol mbol dt bol mbol Of korter: dv C k .v dt a)1) Wat is de eenheid van k? 2) Wat is de eenheid van C? Opdracht b) Laat een kogeltje vallen in een cilinder met vloeistof (olie of glycerine) en bepaal met het onderdeel videometen van IPCoach het verband tussen snelheid (v) en tijd (t). Geef je resultaten weer in een grafiek. c) Bepaal uit je metingen de waarde van k. Als je de massa en de straal van het kogeltje kent, kun je daarmee de viscositeit (η) van de vloeistof berekenen. Vergelijk de berekende viscositeit met de literatuurwaarde en probeer eventuele verschillen te verklaren. d) Stel een numeriek model op voor deze meting en voer dat in in modelomgeving van IPCoach. Krijg je dezelfde v-t-grafiek? e) Los de differentiaalvergelijking op. Controleer je oplossing voor een drietal tijdstippen. Beta-middagen versie 2010 8 6. Kogelbaan In het voorgaande staat ergens als definitie voor de differentiaalvergelijking: Een vergelijking, waarbij de afgeleide van een grootheid (bv. dv/dt) een functie is van de grootheid zelf (bv. v2), noemen wiskundigen een differentiaalvergelijking. Je kunt de definitie ook ruimer nemen: Iedere vergelijking waar een differentiaal in voorkomt (zoals dv) is een differentiaalvergelijking. dv Volgens deze definitie is 9,81 dus een differentiaalvergelijking. dt Dit soort vergelijkingen komen we tegen bij de beschrijving van een kogelbaan. Als je een kogel onder een hoek α schuin omhoog wegschiet, met beginsnelheid v0, beschrijft de kogel een parabool (tenminste als hij geen luchtwrijving ondervindt). Om de beweging te beschrijven, ontbinden we hem in de x-richting en de y-richting. Opdracht a) Maak de volgende differentiaalvergelijkingen af: dv y dv x dx dt dt dt dy dt b) Lanceer een kogel onder een bepaalde hoek (gebruik hiervoor de cilinder met de veer) en neem de beweging op met een videocamera. c) Analyseer de beweging met het onderdeel videometen van IPCoach en bepaal de maximale hoogte, de reikwijdte (= de maximale horizontale afstand), de baanvergelijking (dus y als functie van x) en de beginsnelheid v0. Produceer allerlei grafieken (x-t, y-t, vx-t, vy-t, y-x) d) Herhaal b) en c) voor minstens twee andere lanceerhoeken. e) Bereken ook theoretisch, uit de gemeten reikwijdte en de lanceerhoek, de beginsnelheid en de maximale hoogte. f) Stel een numeriek model op voor de kogelbaan en voer dat in in modelomgeving van IPCoach. Krijg je dezelfde grafieken? g) Het numerieke model uit f) kun je verfijnen door de luchtwrijving niet te verwaarlozen. Voer ook de luchtwrijving in in het model en probeer de y-x-grafiek zo goed mogelijk passend te krijgen op de gemeten y-x-grafiek. Beta-middagen versie 2010 9 7. Harmonische trilling Je kent vast nog wel het proefje met de veer uit de derde klas: Je hangt een gewichtje aan een veer en meet de uitrekking van de veer. Op zich niets spannends, maar het wordt al wel leuker als je het gewichtje op en neer laat dansen, ofwel een harmonische trilling laat uitvoeren. Je krijgt dan te maken met de zgn. terugdrijvende kracht, die ervoor zorgt dat het gewichtje steeds terug ‘wil’ naar de evenwichtsstand. Deze kracht wordt besproken in boek N1-2, hoofdstuk 1 (wet van Hooke). Waar het ons nu om gaat, is dat de beweging van een gewichtje aan een trillende veer voldoet aan een tweede-orde differentiaalvergelijking: d 2u m 2 Cu 0 , dt (1) met u de uitwijking van het gewichtje t.o.v. de evenwichtsstand, C de veerconstante van de gebruikte veer en m de massa van het trillende gewichtje. De algemene oplossing van deze differentiaalvergelijking luidt u(t) = A cos(ωt + β), (2) met ω = √(C/m) en waarin de constanten A en β bepaald worden door de nog op te leggen randvoorwaarden. a) Leid de differentiaalvergelijking (1) af. b) Wat stellen de constanten A en β fysisch voor? c) Controleer de gesuggereerde oplossing (2) door deze in te vullen in de differentiaalvergelijking. d) Bereken de trillingstijd T. e) Onderzoek de trillende veer m.b.v. het onderdeel videometen in IPCoach. Kies zelf de waardes voor A en β. Geef je resultaten weer in een (u,t)-diagram Tenslotte gaan we de tweede orde differentiaalvergelijking modelleren in IP coach. Het zou te ver voeren om deze differentiaalvergelijking in deze vorm numeriek (= m.b.v van de computer) op te lossen. Daarom gaan we een sustitutie toe passen waarmee we de tweede orde differentiaalvergelijking kunnen reduceren tot een eerste orde differentiaalvergelijking. Hiervoor introduceren we de volgende functie: v(t ) u ' (t ) du dt (3) Vervolgens passen we de kettingregel toe op de afgeleide van v(t): u ' ' (t ) Beta-middagen dv dv du dv . .v dt du dt du versie 2010 (4) 10 Deze uitdrukking voor u’’(t) substitueren we nu in vergelijking (1). Aldus volgt: m dv .v C.u 0 du (5) die eenvoudig is om te schrijven in vdv C .udu 0 m (6) Het integreren van deze functie levert ons uiteindelijk de eerste orde differentiaalvergelijking op: de zogenoemde “first integral”. 1 2 mv 2 12 Cu 2 B (7) Met B een nader te bepalen constante. Hierin herken je de energievergelijking voor een trillende veer. f) Wat is de fysische betekenis voor de twee termen aan de linkerkant van de vergelijking? 1 g) Leid af dat: B 2 m A . Substitueer daarvoor u(t) = A cos(ωt + β) in vergelijking (7). 2 2 Gebruik daarbij v(t ) u ' (t ) du A sin( t ) en 2 C dt m h) Wat is de fysische betekenis van de constant B? Laat tevens door eenhedenanalyse zien dat de eenheid na B de energie-eenheid Nm heeft. i) Bepaal de fasehoek β door gebruik te maken van de beginvoorwaarde v(0) =0 j) Stel een numeriek model op voor deze meting en voer dat in in de modelomgeving van IPCoach. Vergelijk het resultaat met die van het videometen. Beta-middagen versie 2010 11 8. Groeiende olievlek Zo nu en dan verschijnt er weer eens een verontrustend bericht in de krant: “Olietanker lekt olie”. Slecht voor het milieu, maar interessant om aan te rekenen. Als de olie namelijk met een constant volume per seconde in het water terecht komt, neemt de oppervlakte van de vlek eenparig (rechtevenredig met de tijd) toe. Met dat gegeven als uitgangspunt kunnen we een differentiaalvergelijking afleiden voor de straal van een cirkelvormige olievlek. In onderstaande figuur is een en ander verduidelijkt. De toename van de oppervlakte noemen we ΔO, de toename van de straal ΔR. ΔR ΔO R Voor de eenparige toename van de oppervlakte kunnen we nu schrijven: O ct (1) (met c een nader te bepalen evenredigheidsconstante) terwijl ook bij benadering geldt: O 2RR (2) indien ΔR klein genoeg genomen wordt. Met behulp van (1) en (2) kun je eenvoudig afleiden dat als Δt klein genoeg genomen wordt, de differentiaalvergelijking voor R(t) gegeven wordt door dR k dt R (3) Waarbij k een nieuwe constante is die van c afhangt. a) Leid de differentiaalvergelijking (3) af uit (1) en (2) en geef het verband tussen c en k. Wat is de eenheid van k? Beta-middagen versie 2010 12 b) Zoek de functie R(t) die aan de differentiaalvergelijking voldoet indien we als beginvoorwaarde R(0) = 0 kiezen. We gaan de groeiende olievlek experimenteel nabootsen m.b.v. slaolie in water. Bedenk hiertoe een meetopstelling waarmee je herhaaldelijk met dezelfde snelheid slaolie in het water kunt laten vloeien. Van belang is dat je de olie van vlak boven het wateroppervlak in het water laat vloeien, omdat je anders allemaal losse olievlekjes krijgt. Dit experiment kun je uitvoeren voor verschillende tijden (stopwatch!), zodat je een tabel kunt maken van de verschillende gemeten diameters/stralen en de tijd. Een andere mogelijkheid is om de proef uit te voeren d.m.v. videometen. Het voordeel hiervan is dat je in principe maar één keer olie hoeft te vloeien (dus zeker van een constante vloeisnelheid). Het nadeel is dat de meetopstelling wellicht iets complexer wordt. De camera moet je dan sowieso recht boven de groeiende olievlek positioneren. Ook de olievlek is in de praktijk niet op elk moment cirkelvormig, dus op de videobeelden niet op elk tijdstip goed op te meten. c) d) Bepaal aan de hand van je metingen de vloeikromme (= R(t)), vergelijk deze met de oplossing uit onderdeel b en bepaal hieruit de waarde van k voor jouw meting. Modelleer de differentiaalvergelijking in IPCoach, waarbij je je experimenteel gevonden waarde voor k gebruikt. Vergelijk de gevonden kromme wederom met de theoretische en experimentele resultaten. Beta-middagen versie 2010 13 9. Tractrix In deze opdracht ga je een wiskundige kromme in het zand tekenen, die vrijwel vanzelf ontstaat. Het praktisch gedeelte kun je uitvoeren in de verspringbak op het sportveld. Teken een assenstelsel in het zand van minimaal 1m (y-as) bij 2 meter (x-as). Bevestig een grote steen of een gewicht aan een touw van ongeveer 2 m lang. Leg het voorwerp op de y-as en wel precies op het punt (0,1). Ga zelf in de oorsprong (met je gezicht in de richting van de x-as) staan en bind het touw enigszins losjes om je middel. Loop nu precies over de x-as. Hierdoor zal het voorwerp een bepaalde baan gaan beschrijven. Zie onderstaande figuur. Stel de afstand van O tot het voetpunt gelijk aan x en de afstand PV gelijk aan y. De baan van het punt P is de grafiek van een functie y=f(x). Die baan heet de tractrix of sleepkromme. dy a) Leg uit waarom juist de helling van PQ is. dx dy y b) Leg uit dat geldt: . dx 1 y2 c) Neem de kromme in het zand zo nauwkeurig mogelijk over op papier (op schaal vanzelfsprekend!). d) Modelleer de differentiaalvergelijking uit onderdeel b in IPCoach. Vergelijk je resultaat met de kromme uit onderdeel c. e) Verandert er iets aan de differentiaalvergelijking als we een andere beginvoorwaarde nemen? (In dit geval is dat de startpositie van de steen). Licht je antwoord toe! Indien we de steen op de x-as leggen (op punt (1,0)) en vanuit de oorsprong langs de y-as lopen, kunnen we een soortgelijk verband afleiden tussen y en x. In dy dat geval kun je schrijven als een functie van x. Het is dan dus geen dx differentiaalvergelijking meer. f) Leid het bedoelde verband af. g) Laat zien dat de functie 2 1 1 x 2 f ( x) 1 x ln x een primitieve functie is van het in onderdeel f gevonden verband. Beta-middagen versie 2010 14 10. Absorptie van licht door plexiglas In de glastuinbouw is bekend dat licht aan intensiteit verliest wanneer het door een glasplaat valt. Als het invallende licht een intensiteit I0 (in lumen) heeft en het legt een afstand s af door het glas, dan is de intensiteit gereduceerd tot I(s). De bijbehorende differentiaalvergelijking is gegeven door dI kI ds (1) waarbij k de uitdovingscoëfficient van het betreffende glas is. a) Wat is de eenheid van de uitdovingscoëfficiënt k? In deze opdracht ga je de lichtabsorptie door (plexi)glas als functie van de dikte van het (plexi)glas meten. Hiervoor heb je een aantal ‘’blokken’’ (plexi)glas tot je beschikking waarmee je de dikte kunt variëren. Verder meet je niet direct de lichtintensiteit, maar de verlichtingssterkte E (in lux) m.b.v. een luxmeter. De verlichtingssterkte E kan uit de intensiteit I berekend worden met behulp van de formule I A Hierbij is A de oppervlakte van de lichtbundel die op de luxmeter valt. E b) Leid de differentiaalvergelijking voor E(s) af. c) Geef de oplossing voor deze laatste differentiaalvergelijking. Bouw nu een opstelling waarmee je de lichtabsorptie voor verschillende diktes (plexi)glas kunt meten. Kies daartoe een vaste afstand tussen de luxmeter en de lichtbron. Neem als lichtbron een lamp die een evenwijdige bundel uitzendt, zodat de oppervlakte van de lichtbundel na de (plexi)glas blokken constant blijft. Zorg er voor dat de diameter van de lichtbundel kleiner is dan het “oog” van de luxmeter (tip: beweeg met de luxmeter door de bundel verticaal en horizontaal heen en weer en lees de maximale waarde af) d) Verwerk je resultaten in een (E,s)-diagram. Bepaal ook de uitdovingscoëfficiënt k. e) Maak van dit (E,s)-diagram een (I,s)-diagram f) Modelleer differentiaalvergelijking (1) in IPCoach en vergelijk de verschillend verkregen resultaten met elkaar. Beta-middagen versie 2010 15 11. Het opladen en ontladen van een condensator Voor de stroomsterkte door een condensator geldt de formule I C dU c dt (1) met C de capaciteit van de condensator en Uc de spanning over de condensator. Beschouw nu de serieschakeling van een weerstand R en een condensator C, aangesloten op een spanningsbron. We kunnen dan de volgende differentiaalvergelijking afleiden: C a) dU c (U bron U c ) dt R ` (2) Geef de afleiding van deze differentiaalvergelijking Wat er bij het opladen fysisch gebeurt is het volgende: Zodra je de schakelaar sluit, staat alle bronspanning over de weerstand, aangezien de condensator nog niet is opgeladen. Tijdens het opladen verkrijgt de condensator een steeds grote deel van de bronspanning. De spanning over de weerstand neemt in dezelfde mate af. Dit opladen gaat door tot Uc gelijk wordt aan de bronspanning Ubron. De spanning over de weerstand is dan 0 V geworden. b) Los de differentiaalvergelijking (2) op S R + C _ c) d) e) Bouw de schakeling uit bovenstaande figuur op voor verschillende combinaties van R en C en vervaardig een laadcurve m.b.v. IPCoach. Kies voor de bronspanning een waarde van 5 V. Vergelijk je resultaat met de oplossing uit b) voor de betreffende combinaties van R en C. Modelleer differentiaalvergelijking (2) in IPCoach. Wanneer je de schakelaar (S) in de onderste stand zet, wordt het laadcircuit onderbroken en wordt de condensator ontladen via de weerstand. De spanning over de condensator zal dan exponentieel afnemen. f) Laat dit zien door voor deze situatie een differentiaalvergelijking op te stellen en op te lossen (let op de beginvoorwaarde!) Het product RC is de tijdconstante en is een maat voor de op- en ontlaadtijd van een condensator (wat moet de eenheid van dit product dus zijn? Leid deze af!). Bij een grote weerstand zal de laadstroom laag zijn (stroombegrenzing) terwijl bij een grote Beta-middagen versie 2010 16 capaciteit het lang duurt voordat de condensator volledig opgeladen is (capaciteit = de hoeveelheid lading die per volt opgeslagen kan worden in de condensator). De ‘’5RC vuistregel” zegt dat een condensator zich binnen 5 RC-tijden op- of ontlaadt tot (minimaal) 99% van de eindwaarde van de spanning. g) Controleer dit voor één van je schakelingen. Beta-middagen versie 2010 17 12. Afname schuimlaag op bier Of je nu van Jupiler of Dommelsch houdt, schuimen doet het bier sowieso. Schuim is een mengsel van een gas in een vloeistof. In het geval van bierschuim is het gas voornamelijk koolstofdioxide en de vloeistof bier. Een mooie schuimlaag is zo’n twee vingers dik (overigens niet voor de Engelsen, die het liefst helemaal géén schuimlaag hebben). De schuimlaag heeft echter niet het eeuwige leven. Deze neemt af met de tijd, en wel volgens een exponentieel verband. We kunnen in dit verband dan ook spreken van een halfwaardetijd voor de afname van de schuimlaag, en die ga je in deze opdracht bepalen. Maar eerst wat theorie! De afname van de dikte van de schuimlaag in een glas bier hangt lineair af van de dikte van de schuimlaag op dat moment. Dit kunnen we vertalen in de volgende differentiaalvergelijking: dS S dt (1) Waarbij S de dikte van de schuimlaag is (in cm) en λ een evenredigheidsconstante die samenhangt met de halfwaardetijd (die we vanaf nu t½ noemen). a) Geef de oplossing van (1) voor de dikte van de schuimlaag als functie van de tijd. Noem de dikte op t=0 S0. Je mag λ nog even laten staan. Na één halfwaardetijd zal de dikte van de schuimlaag gereduceerd zijn tot ½ S0. In formulevorm: S (t1 / 2 ) 1 2 S 0 . (2) b) Leid nu het verband af tussen λ en t½ door je gevonden oplossing bij onderdeel a te combineren met (2). Voor het bepalen van de halfwaardetijd is het handig om wat meer dan twee vingers schuim te hebben. (Het is immers niet de bedoeling om het pilsje meteen op te drinken!) Daarom ga je het bier een aantal keer overschenken, zodat er voldoende schuim op komt. Dit overschenken mag niet te wild gebeuren omdat er anders teveel schuim op het bier komt te staan. Anderzijds moet het ook niet te voorzichtig gebeuren omdat we anders weer te weinig schuim verkrijgen. De beste manier om een redelijke schuimlaag te krijgen is als volgt: Houd tijdens het schenken het bierflesje in de ene hand en een maatcilinder in de andere hand. Bierflesje en maatcilinder moeten ongeveer moeten een hoek van ongeveer 135° met elkaar maken (zie onderstaande tekening). Schenk het bier eerst langzaam over; komt er te weinig schuim, dan mag je het bier wat sneller uit het flesje laten stromen. Beta-middagen versie 2010 18 Tips bij het meten: - - - Zorg ervoor dat je ongeveer 7 cm schuim hebt. Meet zo snel mogelijk na het inschenken de precieze dikte van de schuimlaag. Gebruik daarvoor je geodriehoek (zie figuur). Lees de dikte af tot op millimeters nauwkeurig. Tijdens het inzakken van het schuim blijft er vaak wat schuim aan de wand van het glas plakken. Probeer dan door de openingen in het ‘’plakschuim” te kijken en de gemiddelde hoogte te schatten. Herhaal de meting van de dikte van de schuimlaag elke 15 seconden, gedurende 150 seconden. Leg bij elke meting het nulpunt van je geodriehoek opnieuw op de grens van vloeistof en schuim. Gebruik een stopwatch. c) Bepaal de halfwaardetijd van het bier en verwerk je meetresultaten in een (S,t)-diagram. Bepaal ook λ (let op de eenheid!) d) Vergelijk je experimentele resultaten met het functievoorschrift uit onderdeel a. e) Modelleer tenslotte de differentiaalvergelijking (1) in IPCoach. Gebruik hierbij de waarde van λ zoals je die in onderdeel c gevonden hebt. f) Is de halfwaardetijd van bierschuim constant? Licht je antwoord toe. g) Schrijf S(t) om in de vorm S (t ) S 0 ( 1 t / t1 / 2 2) (3) en leg deze formule uit. Beta-middagen versie 2010 19