OVER HET BEGRIP MOLECUUL EN DE VERHOUDING VAN DE CHEMIE ALS WETENSCHAP TOT DE NATUURKUNDE Chemie gaat over stoffen. Stoffen worden onder andere gekarakteriseerd door hun (elementaire) samenstelling en het is gebruikelijk om met behulp hiervan een onderscheid te maken in hun eigenschappen. Fysische eigenschappen (optische, elektrische, magnetische, mechanische ...) afgeleid uit de waarneming van verschijnselen waarbij de samenstelling onveranderd blijkt, en chemische eigenschappen verbonden aan het chemische verschijnsel bij uitstek, de chemische reactie waarbij de samenstelling juist wel verandert. Die chemische reacties, omzettingen van stoffen in andere stoffen, nemen in de chemie weliswaar een centrale plaats in, maar omdat een reactie een begin-en een eindtoestand impliceert omvat de chemie ook de karakterisering van stoffen op zich zelf. En dan niet alleen op grond van hun samenstelling of reactiviteit, maar in het bijzonder ook met behulp van hun fysische eigenschappen als kleur, geleiding, magnetisme, sterkte, aggregatietoestand etc. In het bovenstaande heb ik bewust vermeden uitdrukkingen als ‘in de chemie bestudeert men...’ of ‘de chemie omvat de kennis van...’ te gebruiken omdat dit zou kunnen suggereren dat de chemie zich slechts zou bezighouden met het ‘wetenschappelijke beeld’ van stoffen en hun eigenschappen. In de filosofie wordt namelijk een onderscheid gemaakt tussen het ‘manifeste beeld’ en het ‘wetenschappelijke beeld’ . Dit is de door Van Brakel gebruikte (p. 41) terminologie van Sellars, maar het onderscheid wordt in diverse bewoordingen in filosofische beschouwingen algemeen gemaakt. Men kan er tamelijk ingewikkeld over praten maar voor ons doel is het voldoende om te zeggen dat het MB betrekking heeft op de manier waarop een stof zich in het dagelijks leven aan mensen voordoet. Het WB is het, vaak abstracte, resultaat van de methodische studie van een stof waartoe in het bijzonder ook niet direct waarneembare ‘bouwstenen’ als atomen en moleculen behoren. Nu kan men de chemie zowel op het wetenschappelijke als op het manifeste beeld van stoffen baseren, waarbij de vraag naar voren komt of deze beelden gelijkwaardig zijn of dat een van beide het primaat heeft als basis voor de chemie. Sinds de ontwikkeling van de quantummechanica in de jaren twintig van de vorige eeuw, die de fysische basis legde voor het begrijpen van het verschijnsel van de chemische binding, bestaat de neiging om het primaat aan het wetenschappelijke beeld toe te kennen. Maar hier kunnen vraagtekens bij worden gezet. Het is mijn bedoeling om in de rest van dit college, gesteund door Van Brakel, enkele argumenten te geven voor de tegenovergestelde opvatting, waarin het manifeste beeld voorop staat. Daarvoor zal ik over twee onderwerpen wat meer vertellen: het molecuulbegrip in de chemie en in de natuurkunde en de vraag of de chemie gezien kan worden als (gereduceerd kan worden tot) een onderdeel van de natuurkunde. Moleculen, ‘analytische’ definitie Atomen, later moleculen, zijn al eeuwenlang bestaande concepten waarmee de kleinste eenheden of elementaire bouwstenen waaruit een stof is opgebouwd worden aangegeven . Een op zich zelf staande a priori definitie van zo’n bouwsteen bestond niet, wel succesvolle operationele definitie als kleinste eenheid van een zuivere stof (vaste elementaire samenstelling in tegenstelling tot mengsels) die nog dezelfde eigenschappen heeft. Zolang aan moleculen op experimentele gronden geen realiteit behoefde te worden toegekend was dit geen bezwaar. Dit werd anders toen omstreeks 1910 de resultaten van de proeven van Perrin over de Brownse beweging bekend werden Deze lieten geen andere interpretatie toe dan het bestaan van willekeurig bewegende (vloeistof)moleculen. Maar hoe zagen deze er dan uit? Boven gegeven definitie (‘macroscopische’ atomen of moleculen) niet houdbaar: eigenschappen van zeer kleine deeltjes zijn anders. Kleinste eenheid met dezelfde samenstelling is betere definitie, maar wat is daarvan dan de grootte, structuur of vorm. Grootte kon worden afgeschat met behulp van dichtheidsbepaling en hing dus af van de omstandigheden: vast, vloeibaar, gas, druk, temperatuur..., van structuur wel een voorstelling op grond van klassieke structuurformules en hun ruimtelijke uitbreiding met behulp van de ideeën van Van ’t Hoff-Le Bel en Werner, over de vorm tastte men in het duister. Experimentele en theoretische ontwikkeling van de atoomtheorie (Bohr, Sommerfeld) leidden tot de formulering van de quantummechanica (Schrödinger, Heisenberg, Dirac ..). Met behulp hiervan en de ermee gepaard gaande ontwikkeling van spectroscopische (UV, zichtbaar, IR, Raman) en diffractie (Røntgen, electronen) technieken ontstond eindelijk een concreet, op experimentele uitkomsten gebaseerde voorstelling van atomen en moleculen. Anders dan voor de bouwstenen in onze gewone wereld is voor deze voorstelling de theorie onontbeerlijk. Moleculen lijken dan ook helemaal niet op de statische bouwstenen waaraan we gewend zijn: trillende atoomkernen omringd door een electronenwolk, waarvan de preciese aard afhangt van de wisselwerking van het molecuul met zijn omgeving. In het geval van macromoleculen (polymeren, biomoleculen) flexibele ketens of kluwens afhankelijk van de fysische omstandigheden. Moleculen: ‘synthetische’ definitie. Gasfase, vloeistoffen, vaste fase ( waaronder molecuulroosters): in feite onmogelijke definitie in alle praktisch relevante situaties door onderlinge wisselwerking’ Dieper nog ligt de incompatibiliteit van het klassieke molecuulbeeld met de quantummechanica: de fundamentele (permutatie)symmetrie-eisen die aan de quantumtoestanden van veeldeeltjessystemen moeten worden gesteld verdragen zich niet met het idee van een min of meer gelokaliseerde structuur van atoomkernen en electronen. Om dit beeld toch te verkrijgen zijn op dit doel gerichte aannamen nodig die in feite uit het manifeste beeld afkomstig zijn. Het submicroscopische wetenschappelijke beeld is dus minder vanzelfsprekend dan waarscxhijnlijk door velen wordt gedacht! Voor het in de chemie (materiaalwetenschappen) gebruikte en voor de wetenschappelijke ontwikkeling onmisbare wetenschappelijke beeld is het manifeste beeld van stoffen blijkbaar vereist, zowel als beginpunt als eindpunt. REDUCTIE: DE CHEMIE ALS ONDERDEEL VAN DE NATUURKUNDE? Met de voorgaande conclusie ligt het voor de hand deze vraag opnieuw te stellen en te onderzoeken. Belang en nut van de natuurkunde voor de chemie staan natuurlijk niet ter discussie, Maar is de natuurkunde ook essentieel voor het ontstaan en de ontwikkeing van de chemie als wetenschap. Sterker nog, kan de chemie niet uit de fundamentele mechanische theorie worden afgeleid, de chemie als uitwerking van de natuurkundige veeldeeltjestheorie! Dit gezichtspunt is pas na de formulering van de quantummechanica rond 1925 naar voren kunnen komen. Daarvóór was er immers geen natuurkundige basis voor het verschijnsel van de chemische binding. De waarschijnlijk meest geciteerde en zeker de invloedrijkste uitspraak in dit verband is die van theoretisch fysicus en Nobelprijswinnaar P.A.M. Dirac in 1929 o.a in de inleiding van zijn beroemde boek The principles of Quantum Mechanics: The underlying laws necessary for the mathematical theory of a large part of physics and the whole of chemistry are thus completely known, and the difficulty is only that the exact applications of these laws lead to equations which are too complicated to be soluble. Nu weet niemand wat Dirac precies voor ogen stond toen hij dit opschreef (het is hem voor zover ik weet ook nooit gevraagd), maar maar algemeen wordt de uitspraak zo opgevat dat als je maar over voldoende rekenkracht, doorzettingsvermogen en geduld zou beschikken alles wat in de chemie van belang is, d.w.z. heel veel fysische en alle chemische eigenschappen van stoffen, kwantitatief met behulp van zeg de Schrödingervergelijking kan worden uitgerekend. In ieder geval ‘in principe’ zegt men er meestal bij. Nu is het zeker zo dat we tegenwoordig onder bepaalde aannamen veel kunnen uitrekenen over de structuur van moleculen, van vloeistoffen en van vaste stoffen en hun fysische en chemische eigenschappen. Toetsing van de resultaten in betrekkelijk eenvoudige gevallen (zeg tien tot twintig lichte atomen) aan experimentele gegevens leert dat een hoge graad van overeenstemming kan worden bereikt en dat zelfs met enige regelmaat de interpretatie van experimentele uitkomsten moet worden bijgesteld omdat ze niet stroken met de uitkomsten van berekeningen. Het nut voor de verdieping van onze kennis en inzicht van dit soort berekeningen, de precieze (ab initio), zowel als die gebaseerd op vereenvoudigde modellen van de materie, staat dan ook vast. Maar het staat ook vast dat geen van deze berekeningen kan worden uitgevoerd zonder op enige manier te refereren aan ons manifeste beeld van stoffen: - de beperking tot een bepaald aantal atoomkernen en elektronen - het kiezen van een gewenste oplossing uit een veelheid van mogelijkheden - het opleggen van benaderingen op fysische gronden (Born-Oppenheimer) - ..... Dit benadrukt niet alleen nog eens het primaat van het manifeste beeld, maar geeft ook aan dat het een illusie is om te denken dat het geheel aan concepten en regels waarop de chemie als wetenschap berust kan worden vervangen door quantummechanische of klassieke bewegingsvergelijkingen van veeldeeltjessystemen! De conclusie moet zijn dat de chemie een natuurwetenschap is die zijn eigen autonome ontwikkeling heeft doorgemaakt, een ontwikkeling die tot eigen theoretische concepten en verbanden heeft geleid (zie tekst Douglas, McDaniel, Alexander) om waargenomen verschijnselen te beschrijven en te verklaren (‘chemische theorie’ vs ‘theoretische chemie of ‘quantumchemie).