De geschiedenis van Gronsveld en Rijckholt in vogelvlucht De prehistorische mens Om te kunnen vaststellen of er vroeger in onze omgeving prehistorische mensen hebben rondgezworven of gewoond, zijn we afhankelijk van de voorwerpen en de sporen die zij hier hebben achtergelaten en door ons worden gevonden. De oudste vondsten hebben betrekking op de Neanderthalers. Het is bekend dat de Neanderthalers in het midden Paleoliticum (250.000 – 35.000 v. Chr.) in onze contreien rondzwierven. Het waren jagersverzamelaars en ze leidden een zwervend bestaan. In oktober 2011 werd door medewerkers van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed op een akker op de Kaap (= boven het Rijckholterbos in de buurt van de vuursteenmijnen) op een diepte van ongeveer 4,5 meter een vijftiental artefacten (kernsteen, werktuigen en afslagen) uit de periode van de Neanderthalers gevonden. Deze voor Nederland zeer belangrijke vondst, gedateerd 100.000 – 75.000 v. Chr., kan er op wijzen dat de Neanderthalers op deze, vanwege de hoge ligging, het uitzicht over het Maasdal en de aanwezigheid van vuursteen, voor hen als jagers uitermate geschikte plek, een tijd hebben verbleven/gewoond. Onder wetenschappers bestond al langer het vermoeden dat de abri in het Rijckholterbos (= een kleine grot gelegen op korte afstand van de hiervoor genoemde vindplaats), in de volksmond het horegèitsje of horegegrötsje genoemd, gediend zou hebben als schuil- en slaapplaats van de Neanderthalers. In 1988 werd in Rijckholt, in de buurt van de Wègskeswëg (= een landweg van/naar het bos) een maalsteenligger (= een steen waarop graan fijn werd gemalen/gewreven) gevonden. Deze maalsteenligger wordt toegeschreven aan de Bandkeramiekcultuur. De Bandkeramiekers waren de eerste landbouwers. Zij vestigden zich rond 5300 v. Chr. op de lössgronden in Zuid-Limburg. Zij woonden meestal aan de rand van een lössplateau, bij een beekdal en vormden met twee tot vijf boerderijen een woongemeenschap. Door onbekende oorzaak (epidemie, droogte of oorlog) kwam rond 4800 v. Chr. een einde aan de Bandkeramische cultuur. In de loop van de Nieuwe Steentijd/Neolithicum (5.300 – 2.100 v. Chr.) kwam door de overgang van jager naar landbouwer, steeds meer behoefte aan goede vuursteen voor het vervaardigen van speerpunten, snij- en hakgereedschappen. De wijze van winning van vuursteen veranderde daarom. Tot dan toe werd alleen gebruik gemaakt van de vuursteen die aan de oppervlakte werd gevonden. Vanaf 3.900 v. Chr. ging men de vuursteen uit de mergellagen halen, soms in dagbouw, maar ook door ondergrondse mijnbouw. De vuursteen in het Savelsbos lokte daarom de prehistorische mijnwerkers naar onze streek. In 1881 werden door de Belg Marcel de Puydt in het Rijckholterbos de vuursteenmijnen ontdekt. Deze mijnen zijn gedateerd rond 3.500 v. Chr. De sporen van het verblijf en de werkzaamheden van deze mijnwerkers zijn in het Rijckholterbos nog steeds te bewonderen Deze vuursteenmijn is het oudste industriële monument van Nederland en wereldberoemd onder de archeologen. Tijdens onderzoekingen ter plaatse werden in 1923 een schedel van een ongeveer 20 jarige jonge vrouw, op dat moment de oudste schedel van Nederland, en in 1965 een schedel van een ongeveer 40 jarige man, uit die periode gevonden. De vondst in 1934 van een hutkom, fragmenten en scherven aardewerk in de buurt van de Schone grub, en de voorlopige resultaten van een onderzoek vlak bij de vuursteenmijn op de Kaap, lijken er bovendien op te wijzen dat de mijnwerkers er ook voor langere tijd hebben gewoond. doorsnede van een vuursteenmijn Het is niet alleen de vuursteenindustrie die wijst op prehistorische activiteiten in het Savelsbos. In het Gronsvelderbos, in de buurt van de Saovelswëg en de Veer Sjtejn (vier stenen), zijn in 1926 door de dr. H.J. Beckers uit Beek zeven grafheuvels met steenzetting uit de bronstijd (2100 – 700 v. Chr.) ontdekt. Bij de aanleg in 2007 van een waterbuffer in de Duijsterstraat te Gronsveld werden een crematiegraf en andere sporen (greppel, paalkuilen, leemwinningskuil of silo, grote afvalkuil, huttenleem en aardewerk) aangetroffen die wijzen op een prehistorische nederzetting uit de Midden tot Late IJzertijd (700 – 0 v Chr). Uit deze tijd stamt ook de vondst in 1938 door de heer J. Janssen op zijn terrein naast het klooster te Rijckholt, van een aantal voorwerpen (scherven aardewerk, zogenaamde verzwaringen enz.), een kuil en sporen, die duidden op de resten van een prehistorische pottenbakkersoven aldaar. De Romeinse tijd (50 v. Chr. – 400 n. Chr.) In de eerste eeuw voor Christus leefden in deze streek de Eburonen. Vanaf 58 v. Chr. trokken de Romeinen onder leiding van Caesar onder meer naar het noorden. In 54 v. Chr. kwamen de Eburonen in opstand tegen de Romeinen. Onder aanvoering van Ambiorix lokten ze een Romeins leger van circa 5.000 man uit hun winterkwartier en vernietigden het totaal. Sommigen menen dat dit slagveld in de buurt van Honthem heeft gelegen. Casimir Ubaghs bracht het verhaal van Caesar over Ambiorix en de Eburonen zelfs in verband met de vuursteenwinning en bewerking in Rijckholt – St. Geertruid. Dit niet te bewijzen verhaal is echter van het begin af aan door niemand serieus genomen. De Eburonen werden hierna door de Romeinen opgejaagd en nagenoeg geheel uitgemoord. De Romeinen verbleven tot ongeveer 400 jaar na Christus in onze streken. Zowel in Gronsveld als in Rijckholt zijn ontdekkingen gedaan die wijzen op bewoning door de Romeinen. In de buurt van de Voerenweg nabij het Savelsbos te Rijckholt werd een grote hoeveelheid Romeins aardewerk en een bronzen ornamentje gevonden Uit het gevonden steenmateriaal kan wor- den afgeleid dat er een Romeinse villa moet hebben gestaan. In de Eenkepöt (Henkeput) in het Rijckholterbos werd eveneens Romeins materiaal gevonden. In Gronsveld zijn zelfs een aantal uitzonderlijke vondsten gedaan. Op de Panhof (gebied op de hoek van de Kampweg en de Dor) en het Prieel (perceel ligt nu in grintgat) werden sporen gevonden van een Romeinse villa. In een wei nabij het kasteel werden eind 19e eeuw zelfs een tweetal graven ontdekt, waarin zich naast een hoeveelheid aardewerk en metalen voorwerpen een uniek bronzen saterkopje bevond. Deze vondsten worden toegeschreven aan welgestelde Romeinse villabewoners. De hiervoor vermelde archeologische vondsten en sporen zijn niet volledig en er zullen er ook in de toekomst ongetwijfeld nog heel wat volgen. Op grond van de resultaten tot nu toe kan zonder meer worden geconcludeerd dat de prehistorische mens en ook de Romeinen in onze contreien hebben rondgezworven en er zelfs (tijdelijk) hebben gewoond. Het ontstaan van de dorpen Gronsveld en Rijckholt Doordat vanaf 650 na Christus de bevolking weer langzaam groeide en bovendien in de eeuwen daarna de gemiddelde temperatuur iets hoger werd, nam de landbouw steeds verder toe en kwam er ook steeds meer behoefte aan goede landbouwgrond. Door een tweetal technische verbeteringen (paard als trekdier en het gebruik van de ploeg) was men inmiddels in staat om woeste gronden gemakkelijker en sneller te ontginnen. De landbouwgronden in de dalen werden daardoor steeds schaarser. Een aantal ondernemende boeren trok in deze streek daarom naar hoger gelegen gebieden en begon daar met de ontbossing en de ontginning van de woeste gronden. De grootgrondbezitters, adellijke families en kloosters, maakten eveneens van de gelegenheid gebruik om hun bezittingen uit te breiden. Het ontstaan van de dorpen Gronsveld en Rijckholt heeft ongetwijfeld te maken gehad met het feit dat hier goede landbouwgronden lagen, die vanwege hun hogere ligging niet steeds onderliepen als de Maas weer eens buiten haar oevers trad. Eerst nadat deze gronden waren ontgonnen, zodat ze geschikt waren voor de verbouw van de voor mens en dier noodzakelijke gewassen, vestigden zich hier de eerste permanente bewoners en ontstonden de dorpen. Vermoedelijk liep er, op de rand van het middenterras (de scheiding tussen de natte en droge gronden) al een bestaande oudere weg, een voorloper van onze huidige Riékswëg (Rijksweg). Wanneer, door wie en van waaruit de ontginning van de gronden en het ontstaan van de dorpen Gronsveld en Rijckholt hebben plaatsgevonden, is (nog) niet bekend. De naam Gronsveld wordt, voor zover thans bekend, voor het eerst in 1063 en de naam Rijckholt vermoedelijk enkele decennia later in 1108 vermeld. Vast staat dat vanuit Gronsveld reeds in de 12e eeuw en vanuit Rijckholt begin 13e eeuw ontginningen hebben plaatsgevonden op het hoger gelegen plateau boven het Savelsbos. De ontginningen en het ontstaan van beide dorpen zelf moeten dus daarvoor, misschien zelfs al in de vroege middeleeuwen (500 – 1000 n. Chr.), hebben plaatsgevonden. De ontginning van de gronden rond beide dorpen zou vanuit het in de vroege middeleeuwen reeds bewoonde Maasdal plaatsgevonden kunnen hebben. Het lijkt echter meer voor de hand te liggen dat de gronden vanuit een reeds ter plaatse staande grote hof/boerderij zijn ontgonnen. Gronsveld De ontginning van (de gronden in) Gronsveld zelf zou vanuit een van de grote hoven, gelegen langs een van de aanwezige droogdalen, die daarbij als verbindingsweg dienst deden, plaatsgevonden kunnen hebben. Met name de Velthof en/of de Wijngaertshof komen hiervoor in aanmerking. Vooral omdat vanaf de plaats waar deze hoven lagen tot ver in de Daor (Dor) een natuurlijk insnijding, de Gröb (Grub), liep. Via de Gröb werd bij overvloedige regenval en in de wintermaanden het overtollige water afgevoerd naar ‘t Brook (Broek). In de droge perioden lag de Gröb droog en deed ze ongetwijfeld dienst als een natuurlijke verbindingsweg. Bovendien zijn de oudste ontginningen langs deze Gröb gelegen. Het toponiem op de Véldhoëf heeft betrekking op een perceel dat noord-west van het dorp, in de hoek van het Wiégerswègske en de Gröb, ligt. De Velthof wordt in 1581 vermeld en de naam herinnert waarschijnlijk aan een grote hof die daar vóór die tijd heeft gestaan. Kort daarbij ligt een perceel met het toponiem aent Muerken (aan het muurtje). Dit perceel werd reeds in 1444 zo genoemd en verwijst wellicht eveneens naar een restant van genoemde grote hof. Het is niet duidelijk of de naam Wijngaertshof naar een gebouw verwijst, of enkel betrekking heeft op een verzameling percelen land. Langs de Gröb en in de Daor lag een aantal percelen akkerland dat verwees naar de Wijngaertshof. Deze percelen behoorden tot de 13e eeuwse ontginningen van Gronsveld. Ze waren in de 14e eeuw eigendom van het Convent van Sinnich en werden destijds verpacht aan Godtvreude vanden Wijngart, vandaar de naam. Ten westen van “Tuincentrum Gronsveld” lag in de 18e eeuw een perceel met het toponiem op den Wijngaert. Bovendien loopt daar in de buurt nu nog een voetpad met de naam Wiégerswègske, in de 18e eeuw het Wijngaertsweegsken genoemd. Het zou dus best mogelijk kunnen zijn dat Godtvreude vanden Wijngart niet alleen een verzameling percelen land had gepacht, maar dat hij op genoemd perceel tevens een grote hof had staan: de Wijngaertshof , die vermoedelijk in 1579 is afgebrand. Het is zelfs niet ondenkbaar dat de Velthof en de Wijngaertshof dezelfde hof is geweest. De oude kern van Gronsveld ligt langs de huidige Rijksweg in de buurt van de kerk. Op deze plaats, die vanwege haar hoogte gevrijwaard was van de overstromingen van de Maas, werden eeuwen geleden de eerste huizen/boerderijen, de kerk en het kasteel gebouwd. De eerste huizen werden aanvankelijk enkel aan de oostzijde van de huidige Rijksweg gebouwd. Het kerkplein met zijn waterpoel, de hoge lindebomen, de vogelstang, het ommuurde kerkhof, de pastorie, de kapelanie, de school en (vroeger) het gemeentehuis om de hoek, hebben altijd een belangrijke rol gespeeld in het leven van de Groéseldenaren. Hier vonden ook de (jaarlijkse) markten plaats. Rijckholt Voor het ontstaan van het dorp Rijckholt geldt hetzelfde. De ontginning van de gronden in en rond Rijckholt zou dus, evenals in Gronsveld, vanuit een grote hof plaatsgevonden kunnen hebben. De eerste bewoners van het dorp hebben zich ongetwijfeld ook op het hoger gelegen gedeelte, langs de bestaande weg, gevestigd. In een specificatie van de goederen van de heer van Rijckholt van 1685 wordt melding gemaakt van een wei genoemd den Gebranden hoff en een wei genoemd den Luysterhoff. De Gebranden hoff grensde in het oosten aan de Triechterwech (Voerenweg), in het zuiden aan de Stege ten velde gaende nae Sint Rombouts (Steenstraat), in het westen aan de Dorpstraet (Rijksweg) en in het noorden aan de Steech (Brandwegske). Op een kaart van 1780 wordt deze plaats nog steeds de Brandthoff genoemd. Op de plaats van die wei heeft dus vroeger waarschijnlijk een grote hof gestaan die is afgebrand. De huidige straatnaam Brandwegske en het door de oudere mensen van Rijckholt thans nog steeds gebruikte toponiem de Braandwej (ook wel Broontwej) verwijzen tot op de dag van vandaag naar die hof. Een wei genoemd den Luysterhoff lag ten zuiden van het kasteel. Deze vermelding kan eveneens naar een grote hof verwijzen die daar voorheen heeft gestaan. De kern van Rijckholt ligt in het midden van het dorp, langs de huidige Riékswëg (Rijksweg) en ’t Sjtrëutsje (Steenstraat). De plaats waar deze straten samenkomen, vormde eeuwenlang voor de Riékeltenaren de centrale plek van het dorp. Er lag een pleintje, de pléj genoemd. Bij dit pleintje stond eeuwenlang een grote lindeboom, waaraan bekendmakingen en afkondigingen werden opgehangen en waaronder waarschijnlijk ook recht werd gesproken. Bij de aanleg van een nieuwe kiezelweg in 1830 werd de tolboom er geplaatst en een brug gemaakt. Verder werd er tot begin vorige eeuw de meiboom geplant, er stond lange tijd een gemeentelijke waterput, tijdens de kermisdagen stond er een draaimolen en bij de aanleg van de elektriciteit werd er de bûis (elektriciteitszuil) geplaatst. De pléj en de brök waren vroeger dé verzamelplaats van de Rijckholtse jeugd. Uitbreiding richting Plateau Nadat rond Gronsveld en Rijckholt de goede landbouwgronden steeds schaarser werden, zocht men het hogerop. Vanuit Gronsveld werd in de 12e eeuw een gedeelte van Eckelrade ontgonnen. Vanuit Heugem, dat tot 1920 bij Gronsveld hoorde, trok men via een ontginningsweg langs de molen “naar boven” en werden Cadier en Honthem ontgonnen. Iets later, begin 13e eeuw, trok men vanuit Rijckholt via de Sjoen gröb (Schone grub) het plateau op. Op oude kaarten is te zien hoe tussen Sint-Geertruid, Eckelrade en Herkenrade, als een soort wig, een aaneengesloten strook Rijckholts gebied lag. De plaatsnamen Voor de verklaring van de naam Gronsveld, in het dialekt Groéselt, wordt teruggevallen op de oudste vermelding van Gronsveld van 1063, waarbij sprake is van een zekere ridder Herman van Grueles. De vraag is of het dorp zijn naam aan de heer te danken heeft, of dat de naam van de heer is afgeleid van het dorp. Waarschijnlijk is het laatste het geval. De naam Grueles is de Waalse (Romaanse) benaming van de Nederlandse vorm Groésele, welke vorm samenhangt met ‘groes’, ‘groos’: niet omheind grasland, gewoonlijk hooiweide. Groésele wordt in de 13e eeuw Groéselt, de benaming die tot op heden door de dorpsgenoten wordt gebruikt. De schrijfwijze is, waarschijnlijk als gevolg van een foutieve lezing (sf in plaats van ss), uiteindelijk veranderd in Gronsveld. De naam Rijckholt, in het dialect Riékelt genoemd, vindt zijn oorsprong naar alle waarschijnlijkheid in de aanwezigheid van de rijkelijk voorhanden zijnde houtvoorraad in het nabij gelegen bos. De heerlijkheden Gronsveld en Rijckholt Nadat in de 10e eeuw een einde was gekomen aan het Frankische Rijk, slaagden de hoge edelen er in hun macht en bezittingen uit te breiden. In Zuid-Limburg bleven de bestuurlijke eenheden tot het einde van de achttiende eeuw veelal klein van omvang. Er ontstonden allerlei zelfstandige staatjes en “heerlijkheden”, die toebehoorden aan adellijke en rijke families. Gronsveld en Rijckholt vormden aanvankelijk één geheel, zij behoorden tot dezelfde heer. Midden 12e eeuw werden zij bestuurlijk van elkaar afgesplitst en vanaf dat moment vormden zij ieder een aparte heerlijkheid. Gronsveld In een akte van 1063 werden Herman de Grueles (van Gronsveld) en zijn broer Conon opgeroepen als getuigen. Er wordt aangenomen dat genoemde Herman daadwerkelijk “heer van Gronsveld” was, zekerheid daarover bestaat echter niet. Er is ook niet veel bekend over zijn opvolgers in de twee eeuwen daarna. Eerst vanaf eind 13e eeuw zijn er meer bronnen met gegevens over de heren van Gronsveld. Een akte van 1282 handelde over de voogdijschap van een heerlijkheid en de opbrengst van de tienden van o.a. Gronsveld, die toebehoorden aan de minderjarige Jean van Gronsveld. Het zegel dat hij gebruikte bestond uit een driehoekig schild versierd met drie ballen, met als opschrift ” S.S. Ioannes Domini do Gro”. De leden van de familie van Gronsveld waren door huwelijken, erfenissen en de opbrengsten van hun aanzienlijke eigendommen zeer vermogend. Ze vervulden daarnaast hoge bestuurlijke en/of militaire functies en hadden goede relaties met machtige personen zoals de koning van het Heilige Roomse Rijk en de hertogen van Brabant Zo waren vanaf 1370 Jan van Gronsveld en na zijn overlijden zijn opvolger Henri van Gronsveld, eveneens enkele decennia eigenaar van Eijsden en Cadier. De familie van Gronsveld behoorde in die tijd tot een van de meest invloedrijkste en machtigste adellijke families in onze streken. De heerlijkheid Gronsveld was destijds bijna 1.500 hectare groot en bestond uit vier dorpen: Gronsveld, Heugem, Eckelrade (gedeeltelijk) en Honthem. De dorpen Heugem en Honthem waren aanvankelijk aparte eenheden, zij zijn eerst later bij Gronsveld gevoegd. In het tweede kwart van de 15e eeuw ging de heerlijkheid Gronsveld door huwelijk van erfgename Catharina van Gronsveld met Thierri van Bronckhorst, heer van Batenburg, over in handen van laatstgenoemde. De familie van Bronckhorst (Batenburg) was een voornaam en machtig adellijk Gelders geslacht met aanzienlijke bezittingen. In 1498 werd de heerlijkheid Gronsveld onder hun bewind door de keizer van het Duitse Rijk tot een vrije rijksheerlijkheid en in 1586 zelfs tot een graafschap verheven. De heerlijkheid/graafschap omvatte naast het dorp Gronsveld tevens de dorpen Heugem, inclusief Vogelzang, een gedeelte van Eckelrade en Honthem. de staatkundige indeling in onze contreien in 1543 De opvolger Henri van Bronckhorst droeg in 1451 tevens de titel van heer van Slenaken. Deze heerlijkheid bleef tot in 1728 in bezit van deze familie. Willem van Bronckhorst was het eerste familielid dat na zijn overlijden in 1563 in de grafkelder in de kerk van Gronsveld werd bijgezet. Als aandenken aan het overlijden van hem en zijn vrouw werd tevens een prachtige marmeren grafsteen op het kerkkoor geplaatst. Deze monumentale grafsteen werd eind vorige eeuw verplaatst naar een gat onder de oude kerktoren, doch in 2011 op initiatief van de stichting Grueles weer in de kerk teruggeplaatst. Na Willem zouden nog vele familieleden in deze grafkelder worden bijgezet. Een van de bekendste leden van deze familie was ongetwijfeld Justus Maximiliaan van Bronckhorst. Hij onderscheidde zich in de 30-jarige oorlog als legeraanvoerder, stond in 1619 mede aan de wieg van de oprichting van de voor de Gronsveldse en Rijckholtse gemeenschap nog steeds van groot belang zijnde schutterij St. Sebastianus en was in 1622 de oprichter van de windmolen. Toen hij op eigen kosten een nieuw leger op de been moest brengen en hij daarvoor niet genoeg geld had, schoot de schutterij hem te hulp door hem een groot stuk land terug te geven. De vele expedities kostten hem veel geld, hij was daarom gedwongen veel van zijn bezittingen, waaronder de heerlijkheid St. Maar- tensvoeren, te verkopen. De vernieling van het kasteel van Gronsveld in 1643 en de vele expedities verhinderden hem het graafschap vaak te bezoeken, doch na zijn overlijden in 1662 werd hij wél in de kerk van Gronsveld begraven en bijgezet. Zijn drie kinderen hebben een grote rol gespeeld bij de bouw en de aankleding van de kerk. Een daarvan, Jan Frans van Bronckhorst, was rond 1700 verantwoordelijk voor de bouw van het schip en de beide dwarsarmen van de huidige kerk. Daarnaast schonk hij de kerk het hoofdaltaar, een grote monstrans en het unieke orgel van de Luikse orgelbouwer Philippe Le Picard. Jan Frans stierf in 1719 en was de laatste heer van Gronsveld van de familie Bronckhorst. Door het ontbreken van nakomelingen, erfde zijn weduwe uit zijn tweede huwelijk, Maria Anna van Törring – Jettenbach, het graafschap Gronsveld. Zij hertrouwde in 1721 met Claude Nicolaas, graaf van Arberg van Valengin, waardoor laatstgenoemde tot zijn overlijden in 1731 heer van Gronsveld was. Na zijn overlijden kwam het graafschap weer in handen van zijn weduwe Maria Anna van Törring – Jettenbach en na haar overlijden in 1738 volgde hun dochter Maria Josephina van Arberg haar op. Zij trouwde met haar neef Maximiliaan Emmanuel van Törring – Jettenbach, die daardoor de nieuwe graaf van Gronsveld werd. Laatstgenoemde was lid van een roemrijke adellijke familie uit Beieren. Zijn broer Auguste Joseph Laurent van Törring – Jettenbach was de laatste graaf van Gronsveld. De komst van de Fransen eind 1794, maakte een einde aan de eeuwenlange heerschappij van de “heren van Gronsveld” en aan het graafschap Gronsveld. Als schadevergoeding voor het verlies van het graafschap Gronsveld kreeg de familie Törring – Jettenbach de abdij van Gutenzell, op de linkerzijoever van Iller, in Beieren toegewezen. Rijckholt In een akte van 1108 is sprake is van een zekere Alluenda, wonende in Richelle. Er wordt van uitgegaan dat hier Rijckholt mee wordt bedoeld. De eerste heer van Rijckholt was Winand van Gronsveld. In een akte van 1147 werd Winand als heer van Rijckholt en zijn broer Philip als heer van Gronsveld vermeld. Rijckholt zou als gevolg van een erfeniskwestie voor Winand als zelfstandige heerlijkheid van Gronsveld zijn afgesplitst. De heerlijkheid Rijckholt bleef echter wél verplicht de heer van Gronsveld bij te staan wanneer deze in een oorlog verwikkeld zou raken. Deze bestuurlijke scheiding zou ongeveer 800 jaar gaan duren: op 1 januari 1943 werden Gronsveld en Rijckholt bestuurlijk weer samengevoegd. Rijckholt was, evenals Gronsveld, een vrije rijksheerlijkheid. In een tweetal cleernissen van 1469 en 1726 werd dit door de schepenbank van Rijckholt nog eens benadrukt en bevestigd. De heerlijkheid bestaande uit het dorp, het veld en het bos, was slechts 122 hectare groot, waarvan ongeveer 20 hectare akkerland op het plateau lag. Het was een van de kleinste, zo niet de kleinste, heerlijkheid in deze streek. In 1330 kwam de heerlijkheid Rijckholt in handen van de familie van Bolland, nakomelingen van voornoemde Winand van Gronsveld. Door huwelijk van een van de erfgenamen met Paul van de Weyer, heerste laatstgenoemde eind 14e eeuw over de heerlijkheid. Rond 1434 kwam Rijckholt in handen van een erfgename die getrouwd was met Willem van Vlodrop, waardoor de heerlijkheid/baronie voor langere tijd in bezit kwam van laatstgenoemde familie. In 1562 was (kleinzoon) Willlem van Vlodrop eigenaar. Hij was getrouwd met een rijke Luxemburgse erfdochter Anna van der Fels. Aan het begin van de tachtigjarige oorlog (1568 – 1648) koos hij de zijde van Willem van Oranje. Dit had grote gevolgen. De Spanjaarden namen, onder aanvoering van Alva, al zijn goederen in beslag, waardoor Rijckholt onder gezag van de Spaanse koning kwam te staan. Willem moest daarna zelfs een persoonlijk beroep doen op de keizer om in 1590 de heerlijkheid/baronie weer terug te krijgen. Enkele jaren later, in 1596, verkocht Willem de heerlijkheid/baronie Rijckholt aan baron Herman van Lynden, wiens zoon deze in 1611 weer afstond aan zijn halfbroer Willem van Scharenberg. Doch kort daarop in 1615 werd de baronie Rijckholt voor een bedrag van 33.000 gulden Brabantse koers en een gouden ketting weer terugverkocht aan Otto Hendrik van Vlodrop,een zoon van voornoemde Willem. Otto Henrik van Vlodrop was niet getrouwd en had zijn neef Willem van den Bongart tot zijn enige erfgenaam benoemd. Nadat in 1619 het gerucht de ronde deed dat Otto Hendrik op zee of elders in het buitenland zou zijn omgekomen, meldde naast Willem van den Bongart ook Adriaan Balthasar van Vlodrop, een broer van Otto Hendrik, zich bij de schepenbank als heer van Rijckholt. De baronie Rijckholt werd uiteindelijk in 1621 aan Willem van den Bongart toegewezen Nadat Willem van den Bongart in 1631 in de slag van Leipzig sneuvelde, kwam de baronie aanvankelijk in handen van zijn vader Werner, doch in 1642 stond laatstgenoemde deze af aan van Theodoor van Wyllich, die met Odiliana van den Bongart, een zuster van Willem, was getrouwd. Na het kinderloos overlijden van diens opvolger Adolf Herman van Wyllich en zijn vrouw, werd de baronie in 1683 verkocht aan Jan Maximiliaan Bonhomme, een telg uit een voornaam industrieel gezin uit het Luikse. Hijzelf had samen met zijn broer in Wijck een glasfabriek. In 1691 werd hij door de keizer in de adelstand verheven, zonder dat hij een titel verkreeg. Vanaf dat moment noemde hij zich de Bounam, vrijheer van Rijckholt. De nieuwe heer was vanwege zijn onpopulaire maatregelen niet erg geliefd bij de Rijckholtse bevolking en zij maakten hem dan ook het leven zuur. Reden voor Jan Maximiliaan om in 1703 de baronie over te dragen aan zijn zoon Jean Baptiste. Laatstgenoemde liet het kasteel, dat aanvankelijk slechts uit een middeleeuwse burchttoren bestond, uitbreiden met een hoofd- en twee zijvleugels en ging er tevens permanent wonen. Met komst van Jean Baptiste werd de verhouding met de inwoners van de heerlijkheid er niet beter op. Ook met de heer van het aangrenzende Breust lag hij steeds overhoop. Hij maakte op grove wijze misbruik van zijn macht, waardoor hij zichzelf, ten nadele van de Rijckholtse bevolking en de grondbezitters aldaar, op grote schaal verrijkte. Het is dan ook niet verwonderlijk dat in 1713 door inwoners van Rijckholt en Gronsveld een moordaanslag op hem werd gepleegd. In 1724 werd uit het kasteel een aanzienlijke partij zilverwerk ontvreemd en nadat de Rijckholtenaar Peter van Oostenrijk en de uit de buurt van Luik afkomstige Jean Le Roy op de pijnbank de diefstal hadden bekend, werden zij, ondanks groot protest van de Rijckholtenaren, in 1725 opgehangen. Een van zijn opvolgers, Jean Baptiste Philippe Louis de Bounam, die in 1789 in bezit was gekomen van Rijckholt, was de laatste heer van Rijckholt. Door de komst van de Fransen in 1794, kwam een einde aan het feodale tijdperk en de macht van de “heer van Rijckholt”. Het is niet bekend of en zo ja welke goederen de familie de Bounam in 1801 als schadevergoeding voor het verlies van de baronie Rijckholt heeft gekregen. De schepenbank De heren van Gronsveld en Rijckholt hadden ook in andere plaatsen nog vele bezittingen en woonden daarom meestal niet hier. Het bestuur van de heerlijkheden werd uit hun naam uitgevoerd door een schepenbank. Zo een schepenbank bestond uit een schout, in Gronsveld ook drossaard genoemd, en zeven schepenen. Verder waren er nog een secretaris en een bode (de baoj). Ook komen we geregeld de functie van burgemeester tegen. Hij hield namens de heer toezicht op het financiële reilen en zeilen in zijn gebied. De schepenbank inde de belastingen voor haar heer, ze regelde allerlei administratieve zaken, zoals de overdracht van onroerende goederen, en ze stelde allerlei regels vast. Verder fungeerde de schepenbank als rechtbank. Zij was bevoegd, geld-, lijf- en gevangenisstraffen op te leggen. Zelfs de doodstraf behoorde tot haar competentie. De veroordeelden vonden hun einde aan de galg. In Gronsveld stond deze galg opgesteld in het grafelijke bos op ongeveer 500 meter ten noord-oosten van de Beuk. De galg van Rijckholt stond aent Vaensdael, het gebied ten noorden van het voormalig zusterklooster. De leden van de schepenbank waren vaak niet afkomstig uit het dorp zelf, omdat de toenmalige inwoners nauwelijks lezen noch schrijven konden. De families Lebens in Gronsveld en Blonden in Rijckholt vormden hierop een uitzondering. Leden van deze families vervulden generaties lang diverse belangrijke bestuurlijke functies in de schepenbanken. Enkele beroerde eeuwen De politieke situatie was tijdens de 16e tot en met de 18e eeuw in deze contreien onoverzichtelijk en de maatschappelijke en sociale toestanden waren erbarmelijk. Armoe en ellende waren troef. Onze beide dorpen hadden generatie na generatie veel last van doortrekkende troepen en belegeringen van Maastricht. De legers hadden immers voedsel nodig en roofden de vruchten van het velden of uit de schuren. Regelmatig confisqueerden ze materialen en paarden en karren. In de archieven zijn voorbeelden te over te vinden dat onze vroegere dorpsgenoten, na alweer een belegering van Maastricht, berooid achterbleven. Vooral de Tachtigjarige Oorlog (1568 –1648) was een ramp. De inwoners van Gronsveld en Rijckholt hadden part nog deel aan die oorlog, maar hun gebied was wel vaak strijdtoneel. Het begon in 1568 met de belegering van Maastricht door Willem van Oranje. Omdat de soldijkas leeg was, pakten de soldaten wat ze krijgen konden. De troepen van de “Vader des Vaderlands” hebben in deze contreien op een verschrikkelijke manier huisgehouden. Zijn broers Lodewijk en Hendrik van Nassau deden het enkele jaren later (1574) nog eens dunnetjes over. Ook de Spanjaarden wisten van wanten. Tijdens de belegering en inname van Maastricht door de troepen van Parma in 1579 waren zij het die onze vroegere dorpsgenoten het leven zuur maakten. Zij plunderden en staken huizen, waaronder de pastorie, in brand. Gelukkig bleef de kerk gespaard, zodat de pastoor in de kerk kon gaan wonen. Nog een voorbeeld uit vele. Zo schrijft graaf Henri de Leegtenborg in 1634 dat het Staatse (Hollandse) garnizoen uit Maastricht de dorpjes in de omgeving plunderde, vermoedelijk als wraakoefening voor de collaboratie met de Spanjaarden. Ze namen gewassen, vee én de mooiste vrouwen uit het dorp mee. Volgens de schrijver is er niet één teruggekeerd, tenzij onteerd. Of er de inwoners in deze streek veel aan gelegen lag wie het voor het zeggen had, de Spanjaarden of de Hollanders, valt na alle ervaringen te betwijfelen. Toen begin 17e eeuw de leden van de schepenbank en de inwoners van Rijckholt de eed van trouw moesten afleggen aan de koning van Spanje, weigerden ze in eerste instantie. Toen daar echter twee tonnen bier tegenover werden gezet, veranderden ze direct van gedachten, aldus een verklaring van de toenmalige gerechtsbode Jan Claessen. Ten slotte nog een voorbeeld van ná de Tachtigjarige Oorlog. Op 3 juli 1747, vlak voor de oogsttijd, werd onder leiding van de hertog van Cumberland, zoon van de Engelse koning, een legerkamp ingericht dat zich uitstrekte van Amby tot Rijckholt. Drie maanden bleef het enorme leger hier bivakkeren. Toen ze vertrokken, was de plaatselijke bevolking niet alleen van hun oogst berooid, maar ook het zaaigoed voor het volgende jaar waren ze kwijt. Er was hier nauwelijks nog vee te vinden en alle bomen, ook in het Savelsbos, waren gerooid. De huurlingen hadden zich zelfs de landbouwwerktuigen en de huisraad van onze inwoners toegeëigend. Ontwikkeling van de dorpen in de 18e eeuw De meeste huizen en boerderijen in Gronsveld en Rijckholt stonden destijds langs de Dorpstraet, de huidige Rijksweg. In Gronsveld stonden daarnaast nog een aantal huizen/boerderijen in de Putsteeg (Stationsstraat) en in ’t Brook (het Broek) en in Rijckholt in de Stege (Steenstraat) en ’t Brook. In 1777 schreef Wolfgang Zollner, de gevolmachtigd commissaris van de graaf van Gronsveld, aan zijn baas in Duitsland dat door Gronsveld slechts één straat liep. Aan beide zijde daarvan lagen in een lange rij ongeveer 82 huizen. Er woonden geen echt rijke mensen, het grootste gedeelte had een middelmatig inkomen en de rest een armzalig loon. Zij leefden in hoofdzaak van graan en aardappelteelt. Er woonden verder enige metselaars, timmerlui, schoenmakers, kleermakers, twee brouwers, drie bier- tappers, een marskramer, twee smeden, een wever, een kuiper en een landmeter. De metselaars en timmerlieden moest men destijds, naast het dagloon, tevens zoveel gratis bier schenken als zij in staat waren op te drinken. De Franse tijd 1794 - 1814 De Franse Revolutie van 1789 luidde een nieuwe tijd in. Ook in onze dorpen was dit al vlug te merken. De Franse legers bezetten eind 1794 deze streek en een jaar later werden wij ingelijfd bij Frankrijk. De nieuwe machthebber ontnam de heren van de heerlijkheden Gronsveld en Rijckholt hun heerschappij en de schepenbanken werden opgeheven. Ondanks alle ellende in de voorafgaande tijdperken, waren veel dorpsgenoten niet blij met de komst van de Fransen, vooral omdat de Fransen fel anti-godsdienstig waren. Zij wilden van de kerk een soort staatsinstelling maken. Alle kerkelijke goederen werden in beslag genomen en verkocht. Over de Gronsveldenaren weten we dat ze hun ongenoegen jegens de bezetter lieten merken door de verplicht geplante vrijheidsboom meerdere malen af te zagen en de ruiten in te gooiden bij degenen die met de Fransen sympathiseerden. Zelfs de Franse ambtenaar Lambert werd het dorp uitgejaagd. De voorheen bestaande heerlijkheden werden in 1800 omgevormd tot zelfstandige gemeenten. Gronsveld vormde samen met Heugem, Vogelzang, Honthem en een gedeelte van Eckelrade, één gemeente. De gemeente had een oppervlakte van 1443 bunder/ha. Rijckholt werd een zelfstandige gemeente met een oppervlakte van 122 bunder/ha. Het bestuur werd aanvankelijk gevormd door een maire, een adjoint en een conseil municipal. Ze werden benoemd door de prefect van het departement. De eerste maire in Gronsveld was Servaes Bouchoms. Hij werd in 1807, zeven jaar na zijn benoeming, geschorst. Ook over de in 1800 benoemde Rijckholtse burgemeester J. Louis Jung beklaagden zich een aantal Rijckholtenaren bij de Franse prefect. Volgens hun petitie was hij “maar een werkman die overdag in Maastricht sloten graaft en huizen bouwt, geen enkele bezittingen heeft en in een schamel huisje woont”. Toen Louis twee jaar later ook nog voor diefstal werd veroordeeld, zette de prefect hem aan de kant. Charles de Brienen werd zijn opvolger en deze kreeg na de schorsing van Bouchoms tevens Gronsveld erbij. Charles woonde in het kasteel van Rijckholt, waardoor in Gronsveld én Rijckholt opnieuw een ‘kasteelheer’ de lakens uitdeelde. gemeente Rijckholt 1866 Door de invoering van de dienstplicht moesten Gronsveldse en Rijckholtse jongemannen in het Franse leger gaan dienen. Van twee Gronsveldenaren weten we daar iets meer over: de gebroeders Joannes en Lambèr Doyen. Hun ouderlijk huis was het tegenwoordige café Scheepers, onder in het dorp. Joannes, door zijn dorpsgenoten waarschijnlijk Zjeng of Zjang genoemd, schopte het in Napoleons leger zelfs tot kapitein van de cavalerie. Hij vocht in vele veldslagen mee, zelfs tot in Rusland toe. Zijn broer Lambèr diende in eerste instantie ook in het Franse leger, maar deserteerde en sloot zich bij het Hollandse leger aan. Die situatie had tot gevolg dat tijdens Napoleons laatste veldslag, bij Waterloo, Zjeng bij de Fransen en Lambèr bij de Hollanders meevocht. Beiden overleefden de veldslag en keerden terug naar hun geboortedorp. De paardendeken van kaptéinsje Doyen, heeft daarna nog jaren dienst gedaan op het paard van de majoor van de schutterij en is nog steeds in het bezit van de schutterij. Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815 – 1830) Nadat de Fransen hier twintig jaar de scepter hadden gezwaaid, werd in 1815 het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden gesticht, waartoe niet alleen Nederland, maar ook het huidige België behoorde. De eerste koning Willem I voerde een vrij autoritair bewind. Zijn doel was onder meer de economie weer op gang te brengen. Hij liet daarvoor in onze streek nieuwe wegen aanleggen, zoals de weg van Maastricht naar Aken. In 1830 werd de door onze dorpen lopende weg van Maastricht naar Battice/Verviers, onze huidige Riékswëg. geheel vernieuwd. Hij was tevens voorstander van goed onderwijs. In 1828/1829 werd ten zuiden van de kerk de eerste openbare school annex gemeentehuis van de gemeente Gronsveld gebouwd. De kinderen van Rijckholt gingen hier ook naar school. Het bewind van koning Willem I werd echter voor Limburg geen succes. Dit was vooral te wijten aan zijn negatieve opstelling ten opzichte van de katholieken en het feit dat hij de Nederlandse taal verplicht stelde. Bovendien waren Noord en Zuid te ver uit elkaar gegroeid en liepen de economische en politieke belangen niet parallel. Na het vertrek van de Fransen werd vanaf 1818 het bestuur van de gemeente gevormd door een schout (benoemd door de koning), twee schepenen (benoemd door gedeputeerde staten op voordracht van en uit de leden van de gemeenteraad) en de gemeenteraad (benoemd door gedeputeerde staten op voordracht van de gemeenteraad). Het aantal raadsleden was afhankelijk van het aantal inwoners. De gemeente Gronsveld telde 12 raadsleden, inclusief de schout en de twee schepenen, en de gemeente Rijckholt 6 raadsleden. In 1825 werd de naam schout veranderd in burgemeester en werd deze benoemd door de koning. De schepenen werden assessoren en ze werden uit naam van de koning benoemd door de districtscommissaris. De gemeenteraad, inclusief burgemeester en assessoren, bestond destijds in Gronsveld uit 9 leden. gemeente Gronsveld 1866 De Belgische tijd (1830 – 1839) In 1830 kwamen de Zuidelijke Nederlanden in opstand en Nederlands Limburg koos, met uitzondering van Maastricht en St. Pieter, voor aansluiting bij België en vormde samen met Belgisch Limburg één provincie Limburg. Deze situatie duurde tot 1839, in welk jaar Nederlands Limburg weer bij het Koninkrijk Nederland werd gevoegd. In de periode 1830 – 1836 werd het gemeentebestuur (burgemeester, schepenen/assessoren en raadsleden) gekozen door de “notabelen” van de gemeente. Tot de notabelen behoorden de inwoners die een vrij beroep uitoefenden. Vanaf 1836 werd de gemeente bestuurd door de gemeenteraad, bestaande uit de raadsleden, gekozen door de kiesgerechtigden, en de burgemeester en de schepenen, door de koning benoemd uit de raadsleden De afscheiding van België was ook hier niet zonder slag of stoot gegaan. In Gronsveld ging in mei 1838, op initiatief van Marie-Emanuel Coenegracht, de kasteelheer van kasteel Hoogenweerth te Heugem, een petitie rond die vermoedelijk door 137 inwoners werd ondertekend en verzonden werd naar Brussel. Hierin werd onze sympathie voor België en haar koning benadrukt. De separatisten In de jaren ná 1839 was er, ondanks de onvrede, in Gronsveld en Rijckholt sprake van een schijnbare rust. In 1843 groeide, als gevolg van een dreigende vermogensbelasting, de onrust in de hele provincie echter weer sterk. De separatisten speelden hier handig op in en begonnen zich te roeren, ook in Gronsveld. Hier was het vooral de jonge August Gauthier, woonachtig in de rentmeesterswoning van de graven van Gronsveld (nu Rijksweg 91) en zoon van de Gronsveldse Emerentiana Lebens, die met een petitie rondging. Hij beloofde de eenvoudige ingezetenen “tijdens het aanbieden van bier en jenever” onder meer dat de dienstplicht zou vervallen. In 1844 verloor de afscheidingsbeweging echter snel aanhang. In 1848 ontvlamde in Frankrijk (weer) een revolutie, die naar heel Europa oversloeg. Hierdoor kregen de separatisten weer hoop. Gronsveld was de eerste gemeente in Limburg die in beweging kwam. De bevolking kwam in opstand tegen de in 1841 door het ‘Hollandse” bewind tot burgemeester benoemde kasteelheer Andreas Gadiot, volgens velen een ongewenst en zelfs gehaat persoon. In een petitie, die door zeer veel inwoners van de gemeente Gronsveld, inclusief nagenoeg alle raadsleden en de pastoor van Heugem, was ondertekend, werd zijn ontslag geëist. Nadat ook de rijksontvanger in Gronsveld door een twintigtal vrouwen was opgewacht en uitgescholden, nam burgemeester Gadiot ontslag. Dit feit bracht meer dan 600 Gronsveldenaren op de been, men danste en sprong op straat en volgde het nationaal vaandel. De pesterijen tegen Gadiot bleven echter ook daarna nog geruime tijd aanhouden, de Gronsveldenaren bleven “enbas” maken. De marechaussee moest hier uiteindelijk orde op zaken komen stellen. Nadat aanvankelijk een pion van Gadiot tot burgemeester was benoemd, volgde twee jaar later Hendrik Bemelmans, een van de rebellen van 1848, hem op. In de jaren daarna verschenen de ex-separatisten een voor een weer in de raad en werden zij ook weer wethouder. In de Grondwet van 1848 stond dat de gemeenteraad het hoofd was van de gemeenten. In de Gemeentewet van 1851 werd bepaald dat de raadsleden door de inwoners van de gemeente werden gekozen, zij het dat het censuskiesrecht (stemrecht is voorbehouden aan personen die vermogend genoeg zijn om minimaal een bepaald bedrag aan belastingen te betalen) nog tot 1917 van kracht bleef. De wethouders werden uit en door de raadsleden en de burgemeester door de koning benoemd. Het feit dat de separatisten hun activiteiten hadden gestaakt, betekende niet zonder meer dat onze dorpsgenoten hun sympathie voor België hadden verloren. Limburg was in 1839 weliswaar weer bij Nederland gekomen, maar de provincie bleef ook daarna in een isolement verkeren. Vanuit het verleden hadden wij maar heel weinig binding met het noorden. Onze culturele en emotionele banden liepen naar Luik, Brussel, Parijs of het Rijnland. Er kon hier geen Nederlands gevoel gedijen. Ook onze dorpsgenoten waren veel meer op het Zuiden dan op het Noorden gericht. Heel wat jonge mannen en vrouwen trokken van oudsher naar België om daar als boerenknecht of dienstmeid te gaan werken of om daar een vak of de Franse taal te leren. Begin 20e eeuw stonden ‘s morgens om kwart over vijf wel 50 mannen en vrouwen op het station in Gronsveld om in Luik te gaan werken. Ontwikkeling van de dorpen in de 19e eeuw bebouwing Gronsveld omstreeks 1840 Op een kaart van begin 19e eeuw is te zien dat de woonsituatie in onze dorpen niet veel was veranderd. De meeste huizen lagen nog steeds langs de dorpsstraat, de huidige Rijksweg, slechts her en der verspreid lagen nog enkele huizen/boerderijen. In Gronsveld waren dat onder meer in ’t Groésselder Brook en de Hennemette steeg en in Rijckholt in het Riékelder Brook en ’t Sjtrëutsje (thans Steenstraat). In de loop van de 19e eeuw namen de dorpen Gronsveld en Rijckholt, ondanks het feit dat het aantal huizen en inwoners behoorlijk groeiden, nauwelijks in omvang toe. Er waren geen grote uitbreidingen. De nieuwe huizen werden in hoofdzaak op de open plekken langs de gebouwd. In 1836 telde het dorp Gronsveld 117 huizen en ongeveer 800 inwoners. In Rijckholt stonden 36 huizen en er woonden ongeveer 200 inwoners. Hierna werden er wel nogal wat huizen gebouwd, maar het inwoneraantal bleef in beide gemeenten tot het einde van de 19e eeuw nagenoeg gelijk. Het merendeel van de huizen bestond destijds uit eenvoudige boerderijtjes/huisjes, er waren slechts enkele grote boerderijen. Ook de inwoners die zelf geen boer (meer) waren en de kost verdienden als werk- c.q. vakman, hadden om in hun levensbehoeften te voorzien toch een klein landbouwbedrijf met een eigen bakkes (bakoven), vérkessjtaal (varkensstal), hoondersjtaal (kippenhok), moostem (moestuin) en meestal ook nog ’n hoéswej (huiswei). bebouwing Rijckholt omstreeks 1840 In 1848 zijn tijdens ‘t botte (= het verplicht verrichten van hand- en spandiensten) in de kiezelkuil van Gronsveld 8 personen (3 mannen en 5 vrouwen), waaronder een aantal kinderen, door instorting om het leven gekomen. In 1883 vestigden zich een orde van Franse paters Dominicanen in Rijckholt. Zij waren uit Frankrijk verdreven en hadden zich aanvankelijk in Zwitserland gevestigd. Omdat ze daar ook niet konden blijven, hadden ze in Rijckholt een stuk grond gekocht waarop ze een klooster met kapel bouwden. Nadat de bestaande openbare lagere school te klein was geworden, werd er in 1883/1884 aan het kerkplein een nieuwe school gebouwd. Na een grote brand oonder ién ‘t duerp in Gronsveld in augustus 1895, waarbij liefst vijftien huizen/boerderijen in de as werden gelegd, werd gebruik gemaakt van de gelegenheid de grote weg door het dorp te verbreden. Daarvoor werd een bouwverordening in het leven geroepen, waarin een rooilijn werd opgenomen. Hierdoor kwamen de nieuw te bouwen huizen/boerderijen op grotere afstand van de weg te liggen. Het aanzien van het dorp werd hierdoor aanzienlijk veranderd. In 1899 stonden in het dorp Gronsveld 147 huizen en woonden er 785 inwoners (390 mannen en 395 vrouwen). In Rijckholt stonden 44 huizen en een patersklooster. In de huizen woonden 213 personen (112 mannen en 101 vrouwen) en in het klooster 27 mannen, zodat de totale bevolking uit 240 inwoners bestond. In 1912 vestigden zich in Rijckholt eveneens een Franse orde zusters Dominicanessen. Zij waren in eerste instantie vanuit Frankrijk naar België gevlucht. Toen hun onderkomen daar niet meer voldeed, bouwden ze in Rijckholt een geheel nieuw zusterklooster. De dorpen Gronsveld en Rijckholt werden in 1914 aangesloten op het elektriciteitsnet van de “N.V. Maatschappij tot Verkoop van den Electrischen Stroom der Staatsmijnen Limburg” (naderhand PLEM). In tegenstelling tot Rijckholt exploiteerde Gronsveld de stroom enkele decennia zelf en riep hiervoor het “Gemeentelijk Electrisch Bedrijf” in het leven. De eerste wereldoorlog 1914 – 1918 Tijdens de Eerste Wereldoorlog bleef Nederland neutraal en werd, in tegenstelling tot onze zuiderburen, niet door de Duitsers ingenomen. Gronsveld en Rijckholt zijn daardoor weliswaar bespaard gebleven van de mogelijke gevolgen van een oorlog, maar de oorlog heeft hier toch zijn sporen achtergelaten. Veel eten ging naar de Duitsers, waardoor hier alles duurder werd. De bakkers uit Gronsveld moesten dagelijks karrenvrachten broden en beschuiten bakken voor de Duitsers in België. Hier kwam alles op de bon, doch doordat er nogal wat boeren waren en bijna iedereen een eigen moostem had, was er in het algemeen voldoende eten en behoefde niemand echt honger te lijden. Temeer daar de gemeenten van overheidswege verplicht werden om voor voldoende levensmiddelen en grondstoffen te zorgen. Door beide gemeenten werd daarvoor een eigen gemeentelijk Levensmiddelenbedrijf in het leven geroepen. De boeren werden verplicht hun granen, aardappelen enz. aan het Levensmiddelenbedrijf te verkopen en de inwoners konden er vervolgens met bonnen hun noodzakelijke levensmiddelen. kopen. Begin jaren twintig werd dit bedrijf weer opgeheven. Doordat de grenzen met België hermetisch werden gesloten, was het een periode waarin de smokkelarij van onder meer zeep, chocolade, zout enz. hoogtij vierde. Volgens Sjeng van Kleür (Wolfs) gebeurde dit smokkelen altijd in groepen. Voorop liepen twee of drie man, zij moesten de weg vrijmaken en zonodig de marechaussee afleiden. De echte smokkelaars volgden dan met hun vracht van ongeveer 50 kg. en probeerden deze ongeschonden naar Rijckholt of Gronsveld te brengen. Toen in 1915 een elektrische draad werd geplaatst, werden er door de smokkelaars houten tonnen tussen de elektrische draden geplaatst, waardoor ze ongedeerd de grens konden passeren. Ook werden er in België flessen met inhoud in de Voer gegooid, die dan verderop in Nederland werden opgevist. Toen in 1918 de Duitsers steeds verder werden teruggedrongen, kwam op een nacht een groep van ongeveer zeventien onbemande, maar wel nog bezadelde en met sabels behangen, paarden vanaf de Belgische grens over de Rijksweg in galop door Rijckholt en Gronsveld gelopen. Zij waren op de vlucht geslagen en in het nachtelijk duister was hun hoefgekletter van ver te horen. Dit voorval heeft op heel wat inwoners een onuitwisbare indruk achtergelaten. In onze dorpen werden tijdens de oorlog veel vluchtelingen uit België en Noord-Frankrijk ingekwartierd. Zij lagen in Gronsveld in de lagere school, het gemeentehuis en het kasteel en in Rijckholt in de kloosters van de Franse paters Dominicanen, de Franse zusters Dominicanessen en het kasteel. Naderhand werden ze ook bij particulieren ondergebracht. Aan het einde van de oorlog in oktober/november 1918 werd een stroom van vele honderden vluchtelingen, voornamelijk vrouwen en kinderen, uit Noord Frankrijk en België in onze dorpen opgevangen. De gemeente werd diverse malen verzocht met 40 á 50 karren naar de grens met België te gaan om deze vluchtelingen met hun bagage op te gaan halen. De zieke vluchtelingen werden met een auto opgehaald en naar een daarvoor in de lagere school ingerichte ziekenzaal gebracht. Hiervoor waren speciaal twee verpleegsters vanuit Frankrijk meegekomen. Veel vluchtelingen werden bij particulieren ondergebracht. Hiervoor werden deze huizen aangesloten op het elektriciteitsnet of werd de elektriciteitsvoorziening uitgebreid. Heel wat dorpsgenoten verdienden ook een aardige cent aan de vluchtelingen. Bijna iedere mannelijke dorpsgenoot verrichtte diverse vrachten, de veeboeren Houten en Reintjens leverden vele honderden liters melk en enkele tonnen stro, de heer Schrijnemakers leverde tonnen steenkolen enz. Niet alle vluchtelingen overleefden de tocht. Vier vrouwen overleden in de ziekenzaal. De schrijnwerker H. Mingels maakte hiervoor vier doodskisten en een kruis, waarna ze op het kerkhof bij de kerk van Gronsveld werden begraven. Volgens de moeder van Pierre Ubachs, die destijds in Luik woonachtig was en als 18 jarige in Gronsveld bij haar nicht Maria Pinckaers - Habets aan de Rijksweg werd ondergebracht, werden de vluchtelingen hier weliswaar vol medelijden opgevangen, maar werden zij door de Gronsveldenaren er tevens op gewezen dat zij al die oorlogsellende aan zichzelf te danken hadden. Dan hadden ze vóór de oorlog maar beter moeten leven, met andere woorden: beter Gods geboden moeten onderhouden. Tot haar dood in 1991 kon zij zich over dat vernederende oordeel nog altijd kwaad maken. Het verblijf van de vluchtelingen had voor een aantal dorpsgenoten, waaronder Zjëun Bouchoms, nog een positieve kant. De contacten met de vluchtelingen leidde voor hen tot een huwelijk met een van de vluchtelingen. Tijdens het verblijf van deze stroom vluchtelingen werden onze dorpen op 1 november 1918 onverwacht bezocht door koningin Wilhelmina. Zij bracht een bezoek aan het noodhospitaal in de lagere school en de gaarkeuken bij café de Keizer. Toen zij het huis van de heer Wackers passeerde, stond laatstgenoemde in uniform stram in de houding in zijn deuropening met op zijn revers zijn militaire Willemsorde. Toen de koningin dat zag, liet zij haar hofauto stoppen, stapte uit en gaf de heer Wackers een hand, waarna ze de iets verderop gelegen gaarkeuken bij café de Keizer bezocht. Daarna trok de stoet naar Rijckholt. De koningin bezocht daar het klooster van de Franse paters Dominicanen, waar het registratiebureau voor de vluchtelingen, de soepbereiding en de uitdeling waren gevestigd, en het klooster van de Franse zusters Dominicanessen, waar enkele zieken waren ondergebracht. Toen direct na de oorlog van verschillende zijden weer plannen werden gesmeed om Limburg van Nederland af te scheiden, werd in Gronsveld een Anti-Annexatie-Comité opgericht. In de krant van 27 december 1918 stond te lezen dat 200 mannen een adhesiebetuiging tegen inlijving bij Belgié hadden ondertekend. De gemeente Gronsveld zond op voorstel van burgemeester Spauwen een telegram van trouw en gehechtheid aan de koningin. Het onverwachte bezoek van de koningin zal ongetwijfeld mede ten grondslag hebben gelegen aan deze activiteiten. De Gronsveldenaar Pierre Pinckaers werd landelijk bekend toen hij aan het eind van de oorlog op 10 november 1918, als wachtcommandant aan de grens bij het Withuis, de Duitse keizer Wilhelm II en zijn gevolg de toegang tot Nederland weigerde. Een dag later kwam een definitief einde aan de Eerste Wereldoorlog. De oorlog had echter voor veel Gronsveldse en Rijckholtse gezinnen nog een vervelend staartje. De Amerikaanse soldaten, die in 1917 bij de oorlog werden betrokken, namen ongewild een griepvirus, de Spaanse griep, mee dat naar schatting twintig tot veertig miljoen levens zou eisen. Bij het einde van de oorlog in november 1918 bereikte de Spaanse griep haar hoogtepunt. Ook Gronsveld en Rijckholt ontkwamen er niet aan. Heel wat vluchtelingen en een aantal inwoners werden het slachtoffer van de Spaanse griep. De periode 1918 – 1940 De jaren na de eerste wereldoorlog waren voor de inwoners van Gronsveld en Rijckholt economisch gezien weliswaar geen vette jaren, maar voor de meesten waren de levensomstandigheden toch aanmerkelijk verbeterd. Ook kreeg men steeds meer behoefte aan andere zaken dan alleen maar werken en zwoegen. In het begin van de 20e eeuw werd de ene na de andere vrijetijds vereniging opgericht. Vanaf de jaren twintig van de vorige eeuw begon de gemeente Gronsveld steeds meer grond van het gemeentebroek te verkavelen en te verkopen voor de bouw van nieuwe huizen. In eerste instantie werden langs de Stationsweg een aantal bouwpercelen verkocht, daar werden in 1903 al de eerste woningen gebouwd. In 1922 werd besloten de Hennemettenstraat door te trekken tot aan de Hogeweg, daardoor ontstonden langs de nieuwe weg, de Harmonieweg, tien bouwpercelen die in de jaren daarna werden verkocht. In 1924 werd besloten dat de Putsteeg en de Schaapbroekweg aan het station het eerst in aanmerking kwamen voor bebouwing. In 1928 werd vervolgens het gemeentebroek ten zuiden van de Harmonieweg tot aan het verlengde van de Manssteeg verkaveld. Toen in 1920 het vrouwenkiesrecht werd ingevoerd, was het Elise Spauwen - Schrijnemakers uit Gronsveld, de echtgenote van de burgemeester die tevens voorzitter was van het stembureau, die tijdens de gemeenteraadsverkiezingen als eerste gebruik maakte van dat recht, door als eerste vrouw in Nederland haar stem uit te brengen. Vanaf 1930 brak er een slechte tijd aan. Heel wat dorpsgenoten werden werkloos, waardoor ze voor het onderhoud van hun gezin vaak aangewezen waren op de “werkverschaffing” van de gemeente. De kom van het dorp Gronsveld werd in 1932 aangesloten op het net van de N.V. Waterleiding Maatschappij Zuid-Limburg, waarna de gemeentelijke waterputten konden worden gedempt. In het belang van de volksgezondheid een grote vooruitgang. De gemeente Rijckholt vond de aansluiting aan de waterleiding echter te kostbaar en liet in 1934 zelfs nog een drietal nieuwe waterpompen plaatsen. De aansluiting van Rijckholt werd eerst in 1944 gerealiseerd. Gronsveld en Rijckholt bestuurlijk weer samen in 1943 Nadat door de komst van de Fransen in 1795 een einde was gekomen aan het graafschap Gronsveld en de baronie Rijckholt, werden beide dorpen begin 19e eeuw zelfstandige gemeenten. Vanaf die tijd zijn van hogerhand diverse pogingen ondernomen beide gemeenten samen te voegen. Het zou echter ruim 175 jaar duren eer dat lukte. Zowel in 1828 en 1888 ketsten voorstellen tot samenvoeging van beide dorpen af op de halsstarrigheid van de Rijckholtenaren. Heugem werd in 1920 nagenoeg geheel afgescheiden van de gemeente Gronsveld en bij de gemeente Maastricht gevoegd. Enkel kasteel de Hoogenweerth, de omliggende terreinen en de huizen aan de Vogelzang bleven vooralsnog deel uitmaken van de gemeente Gronsveld. Hierdoor werd de oppervlakte van de gemeente Gronsveld met 124 ha. verminderd. In 1921 werd Arnold Hubert Spauwen, die in 1914 al burgemeester van Gronsveld was geworden, tevens tot burgemeester van Rijckholt benoemd. Hij kreeg van de gouverneur de opdracht beide gemeenten samen te voegen. Na enige aarzeling gingen de Rijckholtse raadsleden akkoord met zijn voorstel een commissie te vormen om de samenwerking verder voor te bereiden. Nadat tijdens die overlegperiode burgemeester en wethouders van Gronsveld echter de gouverneur verzochten de gemeente Rijckholt op te heffen en bij Gronsveld te voegen, kreeg de zaak een andere wending, met als gevolg dat de samenvoeging weer niet doorging. Burgemeester Spauwen bedankte vervolgens in 1927 voor het Rijckholts burgemeestersambt. In Rijckholt dacht men toen dat een samenvoeging nog wel enige tijd zou duren, want in 1937 werd aan de Rijksweg nog een huis gekocht dat werd ingericht als raadhuis. Nadat in 1940 de Tweede Wereldoorlog uitbrak, was het lot van de zelfstandige gemeente Rijckholt echter snel bezegeld. Toen vanuit den Haag plannen werden gezonden om beide gemeenten samen te voegen met de gemeenten Eijsden en Mesch, kozen zowel Gronsveld als Rijckholt eieren voor hun geld. Zij maakten beiden bezwaar tegen de plannen en lieten tevens weten dat een samenwerking tussen Gronsveld en Rijckholt bevorderlijk was voor beide dorpen, temeer daar zij van oudsher al één parochie vormden en één lagere school hadden. Ze verzochten daarom beide dorpen samen te voegen. Op 1 januari 1943 was het dan zover, beide gemeenten werden opgeheven en er ontstond één nieuwe gemeente: de gemeente Gronsveld. Dorpsgenoot H.H. Bouchoms, die ingaande 1 september 1941 door de bezetter in de gemeenten Gronsveld en Rijckholt was benoemd tot burgemeester en tevens de taken van de colleges en de raden diende uit te voeren, werd de eerste burgemeester van de nieuwe gemeente Gronsveld. Tot die gemeente behoorden van oudsher tevens een gedeelte van het dorp Eckelrade, het gehucht Honthem en in Heugem de buurtschap Vogelzang en de Hoogenweerth. De nieuwe gemeente Gronsveld had een oppervlakte van 1.441 ha., 2.113 inwoners en 385 woningen. De inwoners van Rijckholt hadden het verlies van hun zelfstandigheid gelaten over zich heen laten komen. Een protest zou op de Duitse bezetter wellicht ook weinig indruk hebben gemaakt. De tweede wereldoorlog 1940 - 1944 Nadat de Duitsers begin mei 1940 Limburg waren binnengevallen, braken er voor onze dorpsgenoten enkele bange jaren aan. De inwoners waren vooral bang voor de bezetter, maar ook voor hetgeen uit de lucht kon vallen. Voor wat dit laatste betreft, botsten hier begin van de oorlog een zeppelin en een vliegtuig tegen elkaar en in 1942 stortte een Engels vliegtuig neer. Er vielen hierbij echter geen slachtoffers. Alles was op de bon en er ontstonden hier en daar tekorten, maar in de dorpen waren niet zo’n grote problemen als in de steden. Hier kon men, voor wat de voedselvoorziening betreft, zo nodig een beroep doen op de hulp van de boeren. Ook werden illegaal varkens gehouden en geslacht enz. Evenals in de eerste wereldoorlog werd ook nu weer veelvuldig gesmokkeld om aan de benodigde goederen te komen. Tijdens de oorlogsjaren ging het leven in Gronsveld en Rijckholt verder normaal zijn gangetje, grote rampen deden er zich niet voor. Nadat de Amerikanen ons te hulp kwamen en op 6 juni 1944 in Normandië waren geland, werd Europa stukje bij beetje bevrijd. Op 13 september 1994 werden Rijckholt en Gronsveld door de 113e Cavalerie groep (Red Horse) en het tweede bataljon van het 117e Infanterie regiment (Old Hickory) van het Amerikaanse leger van de Duitse bezetter bevrijd. Bij deze bevrijdingsacties sneuvelde aan geallieerde zijde, in Gronsveld onder aan de Eckelraderberg in de buurt van Vëus Houben, de jonge Amerikaanse sergeant Raymond F. Gargenes. Voor hem, zijn medecompanen en de als gevolg van de oorlog omgekomen dorpsgenoten is in 2007, op initiatief van de heemkundevereniging Grueles, onder in Gronsveld een monument geplaatst. De oorlog heeft het leven gekost aan de navolgende dorpsgenoten: Mathijs Roosen, Jean van Geleen en Bart Schrijnemaekers uit Rijckholt, en Bina Schaap – Canther en P. Bouchoms uit Gronsveld. Naast genoemde dorpsgenoten werd op 5 november 1944 in het Duitse Effeld Georges van den Boorn gefusilleerd. George was op 4 juni 1911 in Maastricht geboren. Hij was een kleinzoon van oudburgemeester Eugène van den Boorn uit Gronsveld. In feite was hij dus geen dorpsgenoot, maar in zijn jeugd bracht hij vele uren door bij zijn opa in Gronsveld en uit een gedicht van zijn hand over ‘nen awwe kestaanjeboum langs deen awwe Treechterweeg waaronder met de Broonk een rustaltaar stond, blijkt overduidelijk dat hij Groéselts blood bezat. In 1935 werd hij priester gewijd. Behalve priester was hij ook een voortreffelijk musicus en dichter. Ten tijde van de oorlog was hij rector in het klooster van de zusters Urselinen te Posterholt. Georges, ook wel “de aalmoezenier van het verzet” genoemd, speelde een centrale rol in de verzetsgroep Joosten, die was ondergedoken in zijn klooster. Eind oktober 1944 werd hij opgepakt en enkele dagen later zonder enige vorm van proces gefusilleerd. Naar hem en Mathijs Roosen is in Gronsveld een straat vernoemd. De periode 1944 - 1982 Na de Tweede Wereldoorlog hebben op maatschappelijk gebied grote veranderingen plaatsgevonden. Er vond een verschuiving plaats van agrarische naar niet-agrarische beroepen (1947: 562 agrariërs; 1960: 216 agrariërs). Veel dorpelingen gingen in Maastricht werken en er vestigden zich ook steeds meer mensen van de stad in het dorp. De materiële welvaart groeide, in 1956 was de gemeente Gronsveld een betrekkelijk welvarende gemeente. In vergelijking met de ons omringende gemeenten, woonden hier de meeste inwoners met een inkomen van f.10.000,- en meer. Voor de gemeente Gronsveld begon ook een periode van wederopbouw. Er werd driftig gemoderniseerd, de wegen die te lijden hadden gehad van oorlogsschade werden hersteld en andere wegen werden verbeterd of gereconstrueerd. De bevolking in de gemeente Gronsveld, waartoe inmiddels ook Rijckholt behoorde, nam daardoor sterk toe (1947: 2.306; 1960: 2.789). De verwachting bestond dat deze in 1986 zou zijn toegenomen tot ruim 4.000. Er bestond dan ook steeds meer behoefte aan nieuwe woningen in de gemeente Gronsveld. Om in die behoefte te voorzien, werden eind jaren veertig door de gemeente aan de Sjtäosie de eerste twee gemeentewoningen gebouwd. Daarna vonden er, vanaf begin jaren vijftig, zowel in Gronsveld als in Rijckholt, grote uitbreidingen plaats. Er werden nieuwe wegen aangelegd (in Gronsveld o.a.: Graaf van Bronckhorststraat, Pastoor Olivierstraat, Mr. Claessensstraat, Pius XII straat, Vroendalsweg, Mgr. Willigersstraat.; in Rijckholt o.a.: Dominicanenstraat, Vuursteenstraat, Slagsteenstraat enz.) en binnen enkele decennia werden er een paar honderd woningen gebouwd. Kortom, de dorpen Gronsveld en Rijckholt werden uit hun isolement gehaald en ontsloten. Inwoners zochten en vonden steeds meer een baan buiten het eigen dorp. Stilaan begonnen beide dorpen de trekken van een forensendorp te vertonen, de agrarische dorpen werden steeds meer woondorpen. Niettemin handhaafde het dorpsleven zich in belangrijke mate in vooroorlogse vorm. De katholieke religiebeleving bepaalde voor de meeste inwoners nog het ritme van de dag, de week en het jaar. De middenstand hield stand tegen de economische schaalvergroting. Het verenigingsleven floreerde als nooit tevoren en de schutterij en de harmonie verwierven zelfs het predicaat “Koninklijke”. Na een grenswijziging per 1 juli 1970 werden de Hoogenweerth en Vogelzang, samen met het gebied aan de noordzijde van de gemeente langs de Muülewëg (thans Rijksweg), inclusief de van oudsher tot Gronsveld behorende windmolen, bij de gemeente Maastricht gevoegd. De gemeente Gronsveld werd hierdoor 360 ha. kleiner en verloor 45 inwoners. In de jaren zeventig kreeg Gronsveld met een belangrijke verandering in de infrastructuur te maken. De autosnelweg E9/A2 werd aangelegd en hiermee verdween een groot gedeelte van het in de loop van de jaren drukker geworden zware vracht- en personenverkeer dat voorheen via de Rijksweg zijn weg zocht door de kernen Gronsveld en Rijckholt. Concluderend kan men zeggen dat de gemeente Gronsveld in de periode 1943-1981 letterlijk is opengebroken. De bevolking verdubbelde bijna, van 2113 inwoners bij het begin tot 3527 tegen het einde van de zelfstandige gemeente Gronsveld. Er werd riolering aangelegd in de diverse kernen en de huizen werden aangesloten op aardgas. Het opmerkelijke is dat ondanks al deze ingrijpende en vaak bruuske veranderingen nog heel wat oude structuren van het gemeenschapsleven intact zijn gebleven. Veel culturele activiteiten zijn doordrongen van traditioneel ritueel; ze hebben een rol die veel belangrijker is dan alleen maar vrijetijdsbesteding. De jaarlijkse broonk, met eenmaal in de vier jaar een apotheose in de groete broonk, behoren ongetwijfeld tot het hoogtepunt van het Gronsvelder en Rijckholter cultuurleven, In verband met de inwerkingtreding per 1 januari 1982 van de gemeentelijke herindeling van ZuidLimburg, werd het grootste gedeelte van de gemeente Gronsveld samengevoegd met de (oude) gemeente Eijsden. De nieuwe gemeente Eijsden had daardoor 10.680 inwoners en was 2.190 ha. groot. Het aantal inwoners dat van de voormalige gemeente Gronsveld werd toegevoegd aan Eijsden bedroeg 3056, waarvan 1481 van het mannelijk en 1575 van het vrouwelijk geslacht. Een deel van het grondgebied, met name de kernen Eckelrade en Honthem, werd toegevoegd aan de nieuw gevormde gemeente Margraten. In deze kernen woonden 471 inwoners, waarvan 242 van het mannelijk en 229 van het vrouwelijk geslacht. De gemeente Eijsden is uiteindelijk ingaande 1 januari 2011 samengegaan met de gemeente Margraten onder de naam: gemeente Eijsden – Margraten. Het totaal aantal inwoners van deze nieuwe gemeente bedroeg op die datum 24.839 en de oppervlakte was 78,46 vierkante km./7.846 ha. Léon Olislagers