Forumgesprek “Beter door meer Vlaanderen”

advertisement
Forumgesprek “Beter door meer Vlaanderen”
21 december
Een tiental dagen geleden stond in De Standaard, naar aanleiding van de
publicatie van zijn jongste boek, een interview met Paul De Grauwe, hoogleraar
economie aan de eerbiedwaardige universiteit waarvan u eerbiedwaardige
emeriti bent. In dat interview zei De Grauwe: “Het doel van het economisch
beleid is mensen gelukkig te maken”. Professor De Grauwe heeft – uiteraard –
gelijk. Maar hij is onvolledig. Niet alleen het economisch beleid, elk beleid, het
beleid tout court beoogt mensen gelukkig te maken.
De uitspraak van professor De Grauwe deed mij onvermijdelijk denken aan een
van de fraaiste definities van politiek die ik ooit gelezen heb: ‘Politiek is de
kunst zoveel mogelijk mensen zo gelukkig mogelijk te maken’. Ik neem aan dat
professor Dewachter dat een allesbehalve wetenschappelijke bepaling vindt,
maar ze beantwoordt wel aan mijn opvatting van de politiek, aan de drijfveer
van mijn politiek handelen, aan het grondmotief van mijn politiek engagement.
Zoveel mogelijk mensen zo gelukkig mogelijk maken: het is de leidraad van het
akkoord dat de partijen van de Vlaamse regeringscoalitie sinds juli 2004 bindt
en verbindt. “Bouwen aan een beter Vlaanderen”: het staat niet zomaar, het staat
niet voor niets in de preambule van het regeerakkoord. En wat betekent ‘bouwen
aan een beter Vlaanderen’ anders dan: zoveel mogelijk Vlamingen zo gelukkig
mogelijk maken. Daar is de Vlaamse regering elke dag opnieuw mee bezig en,
indien u het mij vraagt, goed mee bezig – maar de eindbeoordeling laten wij,
zoals het hoort in een democratie, uiteraard aan de kiezer over.
Bij dat bezig zijn, bij dat goed bezig zijn, stoot de Vlaamse regering elke dag
weer op grenzen. Grenzen die haar verhinderen sneller en verder te gaan dan ze
zou willen, grenzen die haar beletten nóg meer mensen nóg gelukkiger te maken
dan mogelijk is. Er zijn nu eenmaal grenzen aan de maakbaarheid van de
samenleving. Er zijn nu eenmaal budgettaire grenzen. Elke regering in om het
even welk land wordt met die grenzen, met die beperkingen geconfronteerd.
De Vlaamse regering wordt daar bovenop geconfronteerd met constitutionele
grenzen, met beperkingen die het gevolg zijn van de “constitutie”, van de
Verfassung van het federale België zoals het vorm en gestalte heeft gekregen bij
de staatshervorming die sinds 1970 in vijf golven over het koninkrijk is gerold.
Door weeffouten in de structuur, de organisatie en de werking van de Belgische
bondsstaat kan de Vlaamse regering niet altijd doen wat ze zou willen doen, wat
ze zou moeten doen om niet alleen goed, maar om beter te besturen, om de
welvaart van de Vlamingen veilig te stellen en hun welzijn te verhogen.
Ik noem vijf van die hinderpalen, van die constructiefouten, zonder volledigheid
na te streven. Eén: de bevoegdheden zijn ondoeltreffend en ondoelmatig over de
beleidsniveaus verdeeld, met te veel overlappingen en te veel onduidelijkheden.
Twee: de deelstaten zijn onvoldoende in staat de fiscaliteit in te zetten als
beleidsinstrument, als middel om het gedrag van de burger in een bepaalde,
gewenste richting te sturen. Drie: de deelstaten dragen niet de financiële
verantwoordelijkheid voor hun beleid, noch in negatieve noch in positieve zin.
Met het ontbreken van een “negatieve” financiële verantwoordelijkheid bedoel
ik dat een deelstaat ongehinderd en ongestraft de financiële gevolgen van zijn
beleidsdaden kan afwentelen op de federale overheid en/of een andere deelstaat.
Onder het ontbreken van een “positieve” financiële verantwoordelijkheid versta
ik dat een deelstaat niet beloond wordt voor zijn beleid, niet kan delen in de
winst die de federale overheid maakt door een beleidsmaatregel van een
deelstaat. Vier: de overlegstructuren houden geen rekening met de incongruente
samenstelling van de verschillende regeringen, zoals we die sinds de
verkiezingen van 2004 kennen. Vijf en last but not least: de sociaal-economische
verschillen tussen Vlaanderen en Wallonië, maar ook de verschillen in politieke
benadering van, bijvoorbeeld, het huurbeleid, de jeugddelinquentie en tal van
andere maatschappelijke vraagstukken en ontwikkelingen – die verschillen zijn
dermate groot geworden, dat een federaal beleid niet langer adequaat kan
inspelen op de wensen, de verzuchtingen, de noden, de behoeften van elke
deelstaat.
Die hinderpalen moeten worden opgeruimd, die constructiefouten moeten
worden weggewerkt met een zesde staatshervorming. Een staatshervorming die
Vlaanderen én Wallonië meer beleidsautonomie, meer fiscale autonomie en
meer financiële verantwoordelijkheid moet geven. Een staatshervorming die,
met andere woorden, “meer Vlaanderen” en “meer Wallonië” moet tot stand
brengen, zodat beide deelstaten een beleid op eigen maat kunnen voeren dat per
definitie beter is voor de Vlamingen, maar ook – en daar ben ik ten zeerste van
overtuigd – voor de Walen.
Sta me toe hier een kleine, zij het niet onbelangrijke parenthesis te openen.
Tegenstanders van een verdergaande en verregaande staatshervorming verwijten
ons, “staatshervormers”, wel eens als wereldvreemde wezens bezig te zijn met
een zaak waar “de mensen” niet wakker van liggen. En inderdaad: de meeste
Vlamingen hebben andere besognes dan een zesde staatshervorming en lopen
niet warm lopen voor de herziening van deze of die grondwets- en wetsartikelen,
voor de structuur van de staatsinstellingen en de verdeling van de
beleidsbevoegdheden, voor intergewestelijke samenwerkingsakkoorden en
federale conflictpreventie. Maar is het ooit anders geweest? Hoeveel procent van
de Vlaamse bevolking voelde zich in 1970 betrokken bij de eerste
staatshervorming en kon zich vermeien in de finesses van de grondwetsartikelen
107quater en 59bis?
Waar de mensen wel wakker van liggen, waar ze wel bekommerd om zijn, is dat
de overheid zich inspant om de economische motor gesmeerd te laten draaien,
om bestaande arbeidsplaatsen te behouden en er nieuwe te scheppen, om
samenlevingsproblemen op te lossen, om hun belastinggeld doeltreffend en
zuinig te besteden. Kortom: om behoorlijk te besturen. En diezelfde mensen
voelen aan en stellen vast, dat er niet altijd bestuurd wordt zoals het hoort. De
DHL-historie was daar een – als ik het zo mag zeggen – “mooi” voorbeeld van.
De weigering van het Brusselse gewest zijn geluidsnormen gelijk te schakelen
met de Vlaamse, heeft mee tot de blokkering van het dossier en tot de
verhuizing van het koerierbedrijf van Zaventem naar Leipzig geleid. Een ander
voorbeeld: Vlaanderen zou een eigen jeugdstrafrecht willen ontwikkelen, maar
strafrecht is een federale bevoegdheid en op dat niveau komt men niet verder
dan een compromis dat noch de Vlamingen noch de Franstaligen echt tevreden
stelt, gewoon omdat beiden een andere visie hebben op de manier waarop de
samenleving met jeugddelinquentie moet omgaan. In het Warande-manifest
staan andere voorbeelden die illustreren dat en hoe de gebrekkige
bevoegdheidsverdeling goed bestuur in de weg staat.
Wij – en daarmee bedoel ik: de politici, de politieke partijen, maar ook de
media, de Vlaamse pressiegroepen, ja: ook de academici – wij moeten de
mensen duidelijk maken er een causaal verband bestaat tussen hun zorgen en
hun problemen enerzijds en de werking van de staatsinstellingen en de verdeling
van beleidsbevoegdheden anderzijds. Wij moeten de Vlamingen vertellen dat de
hoge kwaliteit van ons onderwijs veel mee te maken heeft met het eigen
onderwijsbeleid dat Vlaanderen sinds 1989 kan voeren. Heel de zorgsector –
zorgverzekering, thuiszorg, serviceflats en dergelijke meer – heel die sector is er
toch het levende bewijs van dat we met onze politieke autonomie een beter
beleid kunnen voeren, op maat van Vlaanderen, op maat van onze noden,
behoeften en inzichten.
We moeten de Vlamingen duidelijk maken dat er een verdere staatshervorming
nodig is om beter te kunnen besturen. De komende verkiezingscampagne zal
daar alvast de gelegenheid en het kader voor bieden.
Intussen kan ik alleen maar vaststellen dat, zeker in Vlaanderen, het draagvlak
voor een verdere staatshervorming vrij groot is en de jongste jaren almaar groter
is geworden. In een enquête van La Libre Belgique – een bron boven elke
verdenking– sprak zich begin vorig jaar 64% van de ondervraagde Vlamingen
uit voor meer autonomie voor Vlaanderen. U hebt eind augustus ongetwijfeld
gelezen of gehoord dat de top van Unizo geschrokken was van de resultaten van
een enquête, waaruit bleek dat driekwart van onze zelfstandige ondernemers
gewonnen is voor de regionalisering van de werkloosheidsverzekering, de
vennootschapsbelasting, de gezondheidszorg en de kinderbijslag. In september
hebt u ongetwijfeld met belangstelling kennis genomen van de resultaten van
een enquête van De Tijd, die leert dat 90 procent van de Vlaamse ondernemers
meer autonomie voor Vlaanderen wil. Nog in september, in een enquête van De
Huisarts, verklaarde twee derde van de Vlaamse huisartsen zich voorstander van
de splitsing van de gezondheidszorg. Ik kan me niet voorstellen dat men tien of
zelfs nog maar vijf jaar geleden dergelijk hoge cijfers zou hebben verkregen.
Volgens de Tijd-enquête zijn de Waalse ondernemers minder overtuigd van de
noodzaak van een verdere staatshervorming. Dat spoort met de resultaten van de
Libre-peiling waar ik zopas naar verwees: slechts 28% van de Walen en 39%
van de Brusselaars zei voorstander te zijn van meer autonomie voor de regio’s.
We kunnen daar alleen maar uit besluiten dat onze Franstalige landgenoten niet
– nog niet –voldoende inzien en beseffen, dat ze eigen antwoorden moeten
kunnen formuleren op hun eigen, specifieke problemen. Problemen die nu in
hoge mate ondergesneeuwd worden door de financiële transfers, waarvan niet
ten onrechte wordt gezegd dat ze Wallonië in slaap wiegen.
Misschien vrezen onze Waalse buren nadeel te ondervinden van een verdere
staatshervorming. Wellicht zijn ze bang een stuk welvaart en welzijn te moeten
inleveren, geldelijk verlies te lijden. We moeten hen ervan overtuigen dat die
vrees onterecht is en dat Wallonië enkel te winnen heeft bij een verruiming en
verdieping van de deelstatelijke autonomie. Dat een nieuwe staatshervorming
Vlaanderen en Wallonië naar een win-winsituatie leidt.
Het is de boodschap die ik tracht te brengen wanneer ik in Wallonië ga spreken.
Wat ik daar hoor, klinkt trouwens helemaal anders dan wat de Waalse politici op
het publieke forum en in de media verkondigen. Van Franstalige ondernemers
hoor ik dat ze willen dat er in hun gewest iets verandert. Van Franstalige
studenten hoor ik dat ze willen dat het vooruitgaat in Wallonië. Ze zeggen mij
dat de Vlamingen niet mogen denken dat ze in een afhankelijke positie willen
blijven. Hun discours ligt volledig in de lijn van wat Christian Dumolin, de
voorzitter van Koramic en een van de regenten van de Nationale Bank, drie
maanden geleden zei in De Tijd: “Ook in Wallonië groeit het besef dat de zaken
moeten veranderen”. En hij voegde daaraan toe: “Als er niets verandert, als de
Franstaligen ‘non’ blijven zeggen, wordt een splitsing van het land wel
onvermijdelijk”. Ook daarin heeft Christian Dumolin gelijk.
Ik sluit deze parenthesis en neem de draad van mijn betoog weer op. Beter door
meer Vlaanderen – en dus ook: beter door meer Wallonië – betekent dat we na
de verkiezingen van volgend jaar het federaliseringsproces dat in 1970
schoorvoetend begonnen is, moeten voortzetten. Sommigen zeggen: moeten
voltooien. Het woord ‘voltooien’ vind ik echter niet gepast, want zoals Jean-Luc
Dehaene ooit zei: de staatshervorming is nooit af. Men ziet dat ook in andere
federale landen. In Duitsland werden op 1 september de bevoegdheden tussen de
Bund en de Länder herschikt en begint binnenkort het debat over de herziening
van de financiële betrekkingen tussen de bond en de deelstaten. Ook Zwitserland
is volop bezig zijn financieringsregeling te herzien; de Neue Finanzausgleich
zou in 2008 ingaan. In Canada wordt gezocht naar wegen om de deelstaten meer
verantwoordelijkheid te geven over hun beleid, om hen meer rekenschap te laten
afleggen over de besteding van hun financiële middelen.
Het federaliseringsproces dat in 1970 is begonnen, moet worden voortgezet en
die voortzetting gaat onontkoombaar in de richting van een confederalisering
van België, van een Verfassung waarin het zwaartepunt bij de deelstaten ligt. In
die zin gaat de voortzetting van het federaliseringsproces onontkoombaar in de
richting van de verdere verzelfstandiging van Vlaanderen.
Sommigen willen van Vlaanderen in één klap en zo snel mogelijk een
onafhankelijke staat en een zelfstandige lidstaat van de Europese Unie maken. Ik
ben een koele minnaar van België, maar ik lijd evenmin aan het ‘België barst’syndroom. Wie – zoals blijkbaar de redactie van de RTBF – meent dat het
volstaat dat het Vlaams Parlement op een woensdagavond bijeenkomt en de
onafhankelijkheid uitroept, om van Vlaanderen de 26ste lidstaat van de Europese
Unie en het 193ste lid van de Verenigde Naties te maken – zo iemand vind ik,
eerlijk gezegd, nogal naïef. Als Vlaanderen en Wallonië ooit uit elkaar gaan, zal
het in een scheiding met onderlinge toestemming zijn. Die toestemming zie ik
Wallonië niet zo gauw geven – tenzij misschien Vlaanderen de volledige
Belgische staatsschuld overneemt, maar zo vrijgevig – of zo onnozel – wil ik nu
ook weer niet zijn.
Het is trouwens de vraag of het wenselijk is dat Vlaanderen een zelfstandige
staat wordt. Met anderen deel ik de vrees dat wij in voorkomend geval Brussel
verliezen. Want wie meent dat Brussel in het separatistische scenario eieren voor
zijn geld en dus de aanhechting bij Vlaanderen zal kiezen, zou zich wel eens
grondig kunnen vergissen. En ik wil Brussel niet kwijt, omdat Brussel de
hoofdstad is van Vlaanderen, een poort van Vlaanderen en een sterk
internationaal merk voor Vlaanderen – sterker nog dan het merk ‘België’.
Brussel verliezen zou Vlaanderen politiek, economisch en cultureel verarmen.
Net zomin als Vlaanderen Brussel kan annexeren, kan het Brussel ook niet
amputeren. Wij moeten de band met onze hoofdstad, met de Brusselse
Vlamingen en met alle Brusselaars die het Nederlands machtig zijn, niet alleen
behouden maar ook versterken.
De zesde staatshervorming zal dus, zoals de vijf voorgaande, het resultaat zijn
van onderhandelingen. Vlaanderen heeft zich op een democratische, vreedzame
wijze uit het unitaire keurslijf losgewrikt en tot deelstaat ontwikkeld – en dat
moet zo blijven. Ik herhaal het: ik behoor niet tot diegenen die vinden dat het
volstaat dat het Vlaams Parlement eenzijdig de onafhankelijkheid proclameert
om de republiek Vlaanderen geboren te zien worden. Zo eenvoudig is het niet.
Onderhandelen betekent de Franstaligen er met stevige en steekhoudende
argumenten van overtuigen, dat een verdere staatshervorming ook in hun belang
is. Laat mij een voorbeeld geven.
Het unitaire arbeidsmarktbeleid, de unitaire loonvorming is geen goede zaak, is
zelfs nefast voor Wallonië. Doordat de productiviteit er 11 procent lager ligt dan
in Vlaanderen, waar de lonen dan weer 8 procent hoger zijn, zijn de loonkosten
in Wallonië per geproduceerde eenheid ruim 3 procent hoger dan in Vlaanderen.
Die hogere loonkosten remmen binnenlandse en buitenlandse investeringen af.
Half juni evalueerde de OESO het werkgelegenheidsbeleid in 30 landen. In haar
rapport wees de organisatie op het grote verschil in werkloosheid tussen
Vlaanderen enerzijds en Wallonië en Brussel anderzijds. De OESO brak een
lans voor de regionalisering van de loonvorming. Ik citeer uit haar rapport: “Een
decentralisering van de loonvorming maakt het mogelijk de regionale lonen
meer in overeenstemming te brengen met de regionale productiviteit. Grotere
loonverschillen tussen regio’s kunnen de prikkels vergroten om te investeren in
zwakke regio’s en om jobcreatie te stimuleren”. Einde citaat.
In mei vorig jaar pleitte prof. Michel Mignolet (Namen) ervoor van Wallonië
een soort lagelonezone te maken ten opzichte van Vlaanderen.
Door de nationale loonnorm en nationale loonakkoorden loopt de
loonontwikkeling in Wallonië nagenoeg gelijk met die in Vlaanderen en blijven
de loonkosten per geproduceerde eenheid er te hoog. Het zou voor Wallonië een
zegen zijn indien we bij de volgende staatshervorming de loonnorm en de
algemeenverbindendverklaring van CAO’s zouden kunnen regionaliseren.
Welke partijen volgend jaar aan de onderhandelingstafel zullen zitten, is
koffiedik kijken. In elk geval hebben de vijf partijen die de Vlaamse regering
vormen, zich in het regeerakkoord van juli 2004 geëngageerd voor een
minimumprogramma. Ik som er de belangrijkste elementen van op:
- volledige bevoegdheid voor gezondheidszorg, gezinsbeleid,
ontwikkelingssamenwerking, telecommunicatie, wetenschaps- en
technologiebeleid;
- meer fiscale en financiële autonomie;
- overheveling van de spoorweginfrastructuur en de exploitatie ervan;
- een objectieve en doorzichtige solidariteit met de andere deelstaten.
Intussen is er onder de Vlaamse partijen een consensus gegroeid om ook het
arbeidsmarktbeleid, inclusief de werkloosheidsverzekering, en de gerechtelijke
organisatie naar de deelstaten over te hevelen.
Indien we de gezondheidszorg, de kinderbijslag en de werkloosheidsuitkeringen
‘verdeelstatelijken’, neemt het budget waarover de deelstaten beschikken en
waarvoor ze bevoegd zijn met meer dan de helft toe, tot ruim 65 miljard euro of
meer dan een vijfde van het bruto binnenlands product. De zesde
staatshervorming zou daarmee even belangrijk worden als de derde, die van
1988-1989.
Het CD&V/N-VA-kartel gaat in elk geval voor de splitsing van
gezondheidszorg, gezinsbeleid, werkgelegenheid, mobiliteit (inclusief de
NMBS), telecommunicatie en wetenschapsbeleid. Vlaanderen moet voorts een
eigen beleid kunnen voeren inzake personen- en vennootschapsbelasting. Ook in
de organisatie van de veiligheidsdiensten en justitie moeten de deelstaten meer
autonomie krijgen. Zonder verregaande staatshervorming stapt het kartel niet in
een federale regering.
Het uitblijven van een grondige staatshervorming kan resulteren in een
radicalisering van de publieke opinie in Vlaanderen. De Franstaligen moeten
daar de eventuele gevolgen van dragen. Ze moeten weten dat wie ‘non’ blijft
zeggen, met vuur speelt. Ik begrijp dat ze bang zijn voor het uiteenvallen van het
land, zoals we vorige week, naar aanleiding van het allesbehalve grappige extrajournaal van de Franstalige openbare omroep, hebben kunnen vaststellen. Als ze
willen vermijden dat België uiteenvalt, zullen ze aan onze verzuchtingen moeten
tegemoetkomen.
Gaan wij voor de verruiming en verdieping van onze autonomie een prijs
betalen? Als je onderhandelt, ga je per definitie voor een vergelijk. We weten
dat Brussel vragende partij is voor extra geld. Dat is alvast een hefboom om
maatregelen af te dwingen voor een beter bestuur en een versterking van het
tweetalige karakter van het Brusselse stadsgewest.
Behalve financiële middelen kunnen wij onze bereidheid aanbieden om met
Brussel samen te werken. De Brusselaars moeten er zich bewust van worden dat
Vlaanderen voor hen de gedroomde partner is, en een stuk toegevoegde waarde.
Ze moeten beseffen dat ook zij er voordeel bij hebben met Vlaanderen een
sociaal-economische en culturele belangengemeenschap te vormen.
De PS heeft nog niet zo lang geleden gedurende maanden de toepassing van het
intergewestelijk samenwerkingsakkoord over de uitwisseling van
werkaanbiedingen geblokkeerd, met het argument dat “Brussel geen stuk is van
Vlaanderen”. De Franstalige socialisten stelden zich – in ware RTBF-stijl – voor
dat de VDAB zich in Brussel zou vestigen, dat het samenwerkingsakkoord een
paard van Troje was om meer Vlamingen in Brussel te laten werken. Sinds het
akkoord in juni eindelijk van kracht is geworden, is het aantal werkaanbiedingen
voor de Brusselaars spectaculair toegenomen. In november heeft de Brusselse
dienst voor arbeidsbemiddeling 4.188 werkaanbiedingen ontvangen, drie keer zo
veel vorig jaar. Drie keer zoveel kansen voor het veel te grote leger Brusselse
werklozen. Als resultaat van de uitwisseling van vacatures kan dat tellen.
Waarom zou de samenwerking tussen de regionale arbeidsbemiddelingsdiensten
niet model kunnen staan voor samenwerking in andere domeinen, onder meer en
in de eerste plaats de mobiliteit?
De Walen kunnen wij onze solidariteit aanbieden. Want ook in een confederale
staat is er plaats, moet er plaats zijn voor een solidariteitsregeling. Maar dan wel
een solidariteit die transparant is en op objectieve criteria berust. Zoals u weet
heeft op mijn initiatief een commissie van Vlaamse en Franstalige academici,
onder leiding van Aloïs Vandevoorde, in alle onafhankelijkheid de
methodologie gevalideerd van de beroemd-beruchte transferstudie van de
administratie Financiën – een studie die gebaseerd was op de al even beroemdberuchte KBC-studie. De commissie is klaar met haar werkzaamheden;
eerstdaags ontvang ik haar rapport. Het kan de vertrekbasis vormen voor een
objectief debat over de herziening van de Bijzondere Financieringswet.
Overigens zou het goed zijn mocht een onafhankelijke instelling – ik denk aan
de Hoge Raad van Financiën – jaarlijks rapporteren over de omvang en de
ontwikkeling van de transfers.
Laat het echter duidelijk zijn: financiële transfers mogen niet dienen om
problemen te verdoezelen, maar moeten aangewend worden om ze op te lossen.
En laat het evenzeer duidelijk zijn dat, indien de solidariteit niet ophoudt aan de
taalgrens, ook de financiële verantwoordelijk niet mag en niet kan doodlopen op
de taalgrens. De financiële solidariteit die Vlaanderen ook morgen wil
opbrengen met Wallonië, moet hand in hand gaan met de financiële
responsabilisering van de deelstaten. Het is niet aanvaardbaar dat de deelstaten
geen financiële rekenschap moeten afleggen voor hun beleid, net zomin als het
aanvaardbaar is dat de deelstaten niet de financiële vruchten plukken van hun
beleid. Ik illustreer dat met enkele voorbeelden.
Uit het jongste PISA-onderzoek van de OESO weten wij dat voor wiskunde de
Vlaamse 15-jarigen internationaal de beste zijn; hun Franstalige leeftijdgenoten
staan op de 24ste plaats. Voor wetenschappen staan de Vlaamse leerlingen op 5,
onze zuiderburen op 32. Voor lezen halen de Vlaamse leerlingen brons, terwijl
de Franstalige 15-jarigen 31ste eindigen. Dat verschil in kwaliteit van het
onderwijs verklaart deels waarom de jeugdwerkloosheid in het zuidelijke
landsdeel hoger is dan in Vlaanderen. De factuur voor het tot op zekere hoogte
falende onderwijsbeleid van de Franse Gemeenschap wordt doorgeschoven naar
de federale overheid, die niet alleen jonge werklozen vergoedt, maar ook nog
eens allerlei jongerenbanenplannen financiert om de jeugdwerkloosheid in te
dijken. Waarom zouden de Franstaligen in die omstandigheden investeren in de
verbetering van hun onderwijskwaliteit?
Omgekeerd moeten, zoals ik al zei, de deelstaten kunnen delen in de vruchten
van hun beleid. De Vlaamse overheid doet ernstige inspanningen om de
werkgelegenheid te verhogen en mensen aan werk te helpen. Elke werkloze die
uit de statistieken van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling verdwijnt, is
voor de federale overheid een besparing van gemiddeld 650 euro per maand.
Tegelijk ziet de federale overheid de inkomsten van de sociale zekerheid en de
belastingopbrengst toenemen. Het zou toch maar logisch zijn dat de Vlaamse
regering voor haar inspanningen beloond wordt met een deel van de “winst” van
de federale overheid.
Ik geef een ander voorbeeld, en citeer hiervoor professor en senator Francis
Delpérée (UCL). In Le Soir van 25 februari zei hij het volgende: “De
preventieve geneeskunde is een gemeenschapsbevoegdheid. De curatieve
geneeskunde is een federale bevoegdheid. Dat werkt niet. Wanneer een
Gemeenschap inspanningen doet, zijn er minder zieken. Wie komt dat ten
goede? Het federale niveau. Wanneer een Gemeenschap niets onderneemt, draait
het federale niveau daar voor op. Dat verwekt spanningen. Preventie en curatie
moeten weer samengebracht worden: alles naar de Gemeenschappen of, mijns
inziens, alles weer naar het federale niveau”. Einde citaat. Ik ben het volledig
eens met prof. Delpérée, behalve met zijn voorkeur voor het federale niveau.
Vlaanderen en de Franse Gemeenschap zijn beter af met een eigen integraal
gezondheidsbeleid. Ze kunnen dan zowel in de preventie, in de care als voor de
behandeling, voor de cure eigen beleidsaccenten leggen en daar zelf de
financiële verantwoordelijkheid voor dragen. Verantwoordelijkheid die
aanspoort een doeltreffend en spaarzaam beleid te voeren.
Wat de “prijs” voor meer autonomie voor Vlaanderen betreft, wil ik nog zeggen
dat ik niet per definitie tegen de herfederalisering van bepaalde beleidsdomeinen
gekant ben. In het kader van het homogeniseren van de bevoegdheidspakketten
kan het nuttig zijn materies die naar de deelstaten werden overgedragen, weer
bij de federatie te leggen. Niet de buitenlandse handel, omdat die een onderdeel
is van ons economisch en ondernemingsbeleid, en omdat Vlaanderen als
exportgerichte natie een eigen afzet- en uitvoerbeleid moet kunnen voeren. Wat
wel in aanmerking komt voor herfederalisering zijn de normen voor de
geluidshinder van vliegtuigen. Die kunnen gerust en best dezelfde zijn voor
Vlamingen en Franstaligen, of ze nu in Vlaanderen, Brussel of Wallonië wonen.
Dames en heren, ik besluit. Sinds 1970, het jaar van de eerste staatshervorming
met haar bescheiden culturele autonomie, heeft Vlaanderen almaar meer
politieke zelfstandigheid verworven. De opeenvolgende regeringscoalities
hebben die almaar groeiende zelfstandigheid gebruikt om in de meest
uiteenlopende domeinen een eigen beleid te ontwikkelen. Vlaanderen heeft de
voorbije 36 jaar een niet onaardig parcours afgelegd. De Vlamingen zijn er
zonder meer en zonder uitzondering beter van geworden.
Om onze positie als Europese topregio te behouden, om ons sociaaleconomisch
draagvlak te versterken, om te blijven bouwen aan een zorgzame samenleving,
om de uitdagingen van de vergrijzing aan te kunnen, moeten wij morgen beter
doen dan vandaag. Vandaag hebben wij daar niet al het nodige gereedschap
voor. Essentiële instrumenten ontbreken ons: arbeidsmarktbeleid, loonvorming,
gezondheidszorg, fiscaliteit, … Daarom is een zesde staatshervorming nodig.
Om Vlaanderen én Wallonië bijkomende bevoegdheden te geven, zodat ze
morgen vanuit hun eigen inzichten en noodwendigheden maatregelen kunnen
nemen waarvan Vlamingen en Walen beter worden. Zodat ze morgen zoveel
mogelijk Vlamingen en zoveel mogelijk Walen zo gelukkig mogelijk kunnen
maken.
Download