ONDERHANDELINGEN VAN GEMEENSCHAP TOT GEMEENSCHAP WAAROM BETER ANDERS ? STEENOKKERZEEL BIS ? I. HISTORISCHE AANKNOPING Bij de regeringvorming in 1974 (regering Tindemans I) gebeurde er iets bijzonders. Wat nog nooit zich had voorgedaan gebeurde1 : liberalen, w.o. Frans Grootjans, zetten Leo Tindemans onder druk om de federalistische bij een communautair beraad te betrekken. Voor de eerste keer werd, als gevolg daarvan, er onderhandeld ‘van gemeenschap tot gemeenschap’. De onderhandelingen werden gevoerd op het Hamkasteel te Steenokkerzeel en eindigden zonder concreet resultaat op 20 april 1974. Door het uiteengroeien van de gemeenschappen, de polarisatie van wat toen genoemd werden ‘de traditionele partijen’ en het betrekken van de federalistische partijen bij een communautair beraad werd voor het eerst vergaderd en overleg gepleegd gemeenschap per gemeenschap. De taalgroepen vroegen regelmatig een schorsing aan om onderling, per taalgroep dus, overleg te plegen. Het begrip ‘gemeenschap’ is door ‘Steenokkerzeel’ de basis geworden van het latere begrip ‘de Gemeenschappen’. II. ACTUALITEIT – GELIJKENISSEN - VERSCHILLEN De actualiteit schijnt naadloos aan te knopen bij ‘Steenokkerzeel’. Toch zijn er belangrijke verschilpunten die nopen tot een andere aanpak. Vandaar de twee subtitels hiervoor met vraagtekens. De gelijkenissen en de verschillen op een rij zetten werkt immers verhelderend Niet altijd echter kan men gelijkenissen en verschillen zonder meer uit elkaar halen. De scheiding is dan ook niet volkomen doorgetrokken om de uiteenzetting beknopter te houden. (1) Zie WITTE, Els, (ed.) Brusselse Thema’s, De Brusselse Rand, VUBPress, Brussel, 1993, 220, waaraan de uiteenzetting over de 23 uur van Steenokkerzeel deels ontleend is. 1 A. Gelijkenissen Het lijkt wel of de politieke erfgenamen aan tafel zitten. CD&V is duidelijk de politieke erfgenaam van de vroegere CVP. Dat is duidelijk ook het geval voor Open Vld tegenover de vroegere PVV. Met enige moeite kan men zelfs N-VA beschouwen als de politieke erfgenaam van de VU2. Moeilijker is de vergelijking PLP/MR en PSC/Cdh. Identiek is wel het FDF. Ook ontbreekt er een gesprekspartner die langs Waalse zijde de plaats zou kunnen innemen van het RW. Dat er thans kartels bestaan en in 1974 niet heeft meer te maken met de kieswetgeving en met de verkiezingsuitslag dan met de onderlinge positie van de partijen aan de onderhandelingstafel. De federalistische partijen werden toen bij het beraad betrokken om redenen die historici proberen te verklaren; echter is het wel zo dat de lat toen en nu werd en wordt gelegd door een referentiepartij. Ook is het zo dat toen (en vooral, later) aan Vlaamse kant de Volksunie de referentiepartij was waar de andere Vlaamse partijen zich op beriepen om hun houding te wettigen. Een dergelijke duidelijke referentie schijnt zich thans niet echt aan te dienen en zou thans dus kunnen verschuiven van de éne partij naar de andere. Belangrijkste punt van gelijkenis vormt de belangrijkste materie waarover onderhandeld wordt : de grenzen van Brussel. Waar ‘Steenokkerzeel’ nog een mogelijkheid scheen te bieden tot grenscorrecties (‘beperkt – ‘evenwichtig’ – wederkerig’) schijnt het debat zich ondertussen toe te spitsen op meer verfijnde (2) 2 Met enige moeite, omdat daaraan onmiddellijk moet worden toegevoegd dat N-VA geen patent heeft op de Vlaams-Nationale erfenis: de vroegere VU-ers zitten verspreid over verscheidene Vlaamse politieke partijen zodat men kan stellen dat de erfenis eigenlijk werd verdeeld. Wat goede en slechte kanten heeft. Maar dus niet alleen negatieve gevolgen, zoals onvermijdelijk versnippering der krachten ook met zich brengt, maar ook het omgekeerde is mogelijk zoals soms blijkt op een heel onverwacht moment. Bijvoorbeeld bij regeeronderhandelingen. Waar de vroegere VU-ers niet meer als partijgenoten tegenover elkaar staan inzake ideologische of sociaaleconomische thema’s verstaan zij elkaar immers wonderwel inzake communautaire dossiers. Sociaaleconomisch of ideologisch zijn zij daarenboven ook niet meer verplicht elkaar vliegen af te vangen vermits zij moeiteloos zich geïntegreerd hebben in een partij die ideologisch of sociaal-economisch aansluit op de standpunten die flaminganten inderdaad kunnen verdelen, maar die – hoe eerbaar het discours dienaangaande ook moge wezen als onderdeel van een breder maatschappelijk debat - niet wezenlijk behoren tot het VlaamsNationale gedachtegoed. De communautaire verstandhouding komt echter dadelijk bovendrijven in communautaire dossiers waarin de oud-partijgenoten, als specialisten ter zake, natuurlijk sterk staan en waarin zij elkaar gemakkelijk vinden aan de onderhandelingstafel en er zelfs bijna zonder moete in slagen de agenda te bepalen. Wie dus beweert dat de oud-VU-ers thans nog slechts opereren in verdeelde slagorde vergist zich. De huidige situatie maakt zelfs dat de Vlaams-Nationale invloed, althans bij onderhandelingen (en daar staan Vlamingen traditioneel zwakker in dan Franstaligen), aanzienlijk vergroot. De stelling dat verdeelde VlaamsNationalisten verzwakte Vlaams-Nationalisten zijn moet dus worden bijgesteld. Waarmee indirect nog maar eens de stelling ontkracht wordt die wil dat Vlaams-Nationalisme van nature uit rechts zou zijn, wat evident een diabolisering is vermits enig historisch perspectief duidelijk maakt dat de wieg van de Vlaamse Beweging eerder liberaal en vrijzinnig was, een historisch aspect dat al te veel onder de mat wordt gevaagd, zowel in de Vlaamse als in de Liberale Beweging, zowel door gelovigen als door belgicisten. methoden via het personaliteits beginsel (zie bvb. de aanspraak van mw. Milquet op een Franstalige rechtbank met bevoegdheid in geheel Halle-Vilvoorde ‘pour les francophones’ wat er lijkt op neer te komen het ‘comprend pas’ te verheffen tot enige rechtsregel; een dergelijke doorbraak van het personaliteitsbeginsel kan niet zonder territoriale repercussies en aanspraken blijven). De Vlaamse opstelling onder meer daartegenover is zo verschillend dat zij hierna als verschilpunt wordt behandeld. De Franstalige opstelling tegenover een staatshervorming was in 1974 heel wat meer genuanceerd dan vandaag. De Franstalige onderhandelingcultuur is wezenlijk dezelfde gebleven. B. Verschilpunten De verkiezingsuitslagen van 1977 en 2007 zijn onmogelijk met elkaar te vergelijken. Zelfs indien men hier en daar winst en verlies met elkaar zou kunnen vergelijken, dan nog blijft het een feit dat de context waarin de verkiezingen verliepen zowel in binnenals in buitenland sterk divergent zijn. Enig echt relevant punt van gelijkenis is wel de personalisering van de verkiezingen. Uit het tijdperk omheen 1974 lijkt deze wel geboren. Belangrijk verschilpunt is het gezag dat de leidende figuur van de grootste partij uitstraalt : hoewel de CVP haar eigen tegenstellingen kende, toch was de figuur van Leo Tindemans toen op het eigenlijke hoogtepunt van zijn invloed; later, bij de onderhandeling van het Egmontpact, kwamen veel meer de partijvoorzitters op de voorgrond. Vandaag is het helemaal anders : waar Yves Leterme als Minister-president had kunnen onderhandelen als een 100 procentig vertegenwoordiger van Vlaanderen is hij door zijn deelname aan de Senaatsverkiezingen teruggevallen op een vertegenwoordiger van 30 % van de kiezers van 60 % procent van de bevolking. Van 100 % namens een gemeenschap terugvallen op zowat 15 % van een confederatie is een aanzienlijk gezagverlies, en dat laat zich voelen. De Vlaamse opstelling aangaande de grenzen van Brussel is sedert 1974 – 1977 – 1978 compleet gewijzigd : inmiddels immers heeft de rechtspraak haar werk gedaan en werd in talloze gerechtelijke uitspraken steeds opnieuw de homogeniteit van de taalgebieden onderstreept. Dit heeft ertoe geleid dat er aan Vlaamse zijde geen ruimte meer is voor enige toegeving, niet inzake territorium, niet inzake rechten ontleend aan het personaliteitsbeginsel. Voor de Vlamingen is het duidelijk : de grens is institutioneel bepaald en daarmee uit. De splitsing BHV is daarvan het logische gevolg (3) . De Franstalige opstelling tegenover een staatshervorming is veel behoudsgezinder geworden dan in 1974. Dit heeft wellicht niet alleen binnenlandse achtergronden. Wellicht mag men stellen dat ‘le rattachement’ verder weg is dan ooit. Dertig jaar geleden werd daarmee nog wel eens gedreigd maar vandaag klampen de Franstaligen zich wanhopig vast aan België als een drenkeling aan wrakhout. Het non-non-non verhaal heeft anderzijds uiteraard ook tactische oorzaken, die een zekere nuance niet uitsluiten. De onderhandelingcultuur is op dertig-veertig jaar niet wezenlijk veranderd aan Franstalige kant : de kleinste partner verplaatst nog altijd het meeste lucht en rekent nog altijd op de klassieke Vlaamse verdeeldheid. Aan Vlaamse kant is er echter wezenlijk wel iets veranderd (deze veranderingen werden onlangs goed samengevat door Hugo de Ridder ter gelegenheid van een we-intevieuw in ‘de Standaard’ waarbij deze nestor-auteur zich pessimistisch uitliet en een diepe crisis niet uitsloot) : samengevat komt het erop neer dat België geen heilige koe meer is; in wezen onderschrijven alle Vlaamse partijen minimaal de leuze ‘met België als het kan, zonder als het moet’. Dat de Franstaligen dit niet zouden weten is natuurlijk nonsens maar zij weten ook dat de Belgische constructie taai is en zij rekenen allicht op hun tactisch vernuft dat inderdaad een onschatbare voorsprong biedt die de Vlamingen klassiek slechts mondjesmaat bijbenen. Klassiek is ook dat de Vlamingen nog steeds niet het Franstalige lange-termijndenken zich voldoende hebben eigen gemaakt. Waarmee we dus terug bij het uitgangspunt zijn beland van zo-even : het cultuurverschil speelt de Vlamingen nog altijd parten Opmerkelijkste gelijkenis, zelfs een constante, lijkt wel te zijn de permanente bekommernis van het FDF de kiezers uit De Rand niet te verliezen. Dat was zo in 1974, dat was zo bij het Egmontpact en het daarin opgenomen inschrijvingrecht. Inmiddels is (en dat is geen verschil maar een evolutie) de honger van het FDF dermate toegenomen dat het zijn aanspraken niet alleen op De Rand richt maar zelfs op geheel Vlaanderen. Sommige FDF-voorstellen om het beginsel streektaal = rechtstaal ter zijde te schuiven, doen daaraan denken. Ook het zogenaamde minderhedenverdrag moet beschouwd worden als een evolutie die gelijkt op een uitvergrote situatie van 1974. In 1974 was er geen Constituante, thans wel. (4) C. Conclusie Enige verbeeldingskracht is zelfs niet nodig om te stellen dat de verschillen tussen de gemeenschappen sedert 30-40 jaar eerder zijn toe- dan afgenomen. Dit heeft op dit ogenblik een belangrijk gevolg : als de kleinste partner voortdurend alles-of-niets speelt en steeds ‘alles’ verwacht, en de partners steeds verder uit elkaar groeien, door allerlei factoren, dan komt er op een bepaald punt voor de grootste partner een moment waarop voor hem ‘niets’ meer waard is dan het partnerschap en laat hij opzeg-geluiden horen (heel de CD&V – N-VA verkiezingscampagne kan worden beschouwd als een soort opzegbrief die erop neerkomt dat het partnerschap enkel nog kan worden voortgezet indien de kleinste partner eindelijk aanvaardt dat zijn medezeggenschap in verhouding moet staan tot zijn inbreng : met ander woorden, in vennootschaprechtelijke termen ((want mentaal is de Belgische constructie te vergelijken met een vennootschap in een crisis-situatie waarvan de leiding slechts voor een deel deze situatie wil onderkennen)) : als inbreng en winst met elkaar in wanverhouding staan dan krijgt de grootste partner zin om zijn aandelen te verzilveren en zelfs de boeken neer te leggen als er op zijn minst op korte termijn geen doortastende maatregelen worden voorgesteld; de lectuur van artikel 633 der vennootschappenwet is in dit opzicht verhelderend. De toestand is dus ernstig. Een blokkering der onderhandelingen ligt niet ver meer buiten handbereik. Aangezien de blokkering communautair is lijkt een herhaling van die mogelijkheid eerder waarschijnlijk vermits door het spel der grondwettelijke bijzondere meerderheden de alternatieven schaars en de mogelijkheden tot ontspanning nog schaarser zijn. Op dit punt aangekomen van een bijna-institutionele-crisis lijkt institutioneel knutselwerk gevaarlijker dan ooit voor het voortbestaan der instellingen. III. MOGELIJKE REMEDIES Ten einde het mogelijke verwijt te ontzenuwen dat er alleen naar ‘Belgische’ oplossingen wordt gestreefd en het niet aangedurfd wordt ‘le divorce Belge’ als mogelijkheid te overwegen volgen hierna twee scenario’s. (5) In het eerste scenario wordt duidelijk afgestevend op een koele nuchtere afscheiding. In het tweede scenario wordt de deur naar confederalisme opengehouden. Misschien moet er nog een derde scenario komen waarin de wens van de Vlaamse kiezer rechtstreeks is terug te vinden is vermits er hier en daar ook al een echo te horen valt die wil dat Vlaamse onafhankelijkheid zaak is van zes miljoen Vlamingen alleen. Koel, nuchter en zakelijk valt daarvoor wat te zeggen maar misschien is het vooralsnog toch beter de zich aandienende Belgische crisis te kanaliseren via paden waar we min of meer een traditie in hebben. Mogelijk is dat niet de juiste tactiek en verdient het eerste scenario de voorkeur maar de maatschappelijke meerwaarde van een crisis-dialoog kan niet worden weerlegd. Let wel : de hierna uitgedrukte dialoog-methode gaat ervan uit dat er een crisissituatie bestaat, crisis-situatie die men tracht benaderen met louter binnenlandse inbereng. Eerste scenario : De confrontatiemethode Er wordt vanuit gegaan dat het Franstalige NON blijft aanhouden; het Vlaamse ongeduld wordt daarom, frontaal, omgezet in een tactiek der verschroeide aarde die doelbewust een confrontatie uitlokt die een internationale tussenkomst welhaast rechtstreeks uitlokt. Zonder omzien wordt de Franstalige tegenpartij in dit scenario gelokt dat economisch wel vragen oproept. In de mate dat men het zich economisch kan verantwoorden en de economische terugverdieneffecten op enkele jaren tijd tot een compensatie leiden kan dit scenario zelfs ernstig in overweging worden genomen. Economisten zullen uitmaken of dit het geval is dan niet. oOo De Franstalige tactiek is doorzichtig : lang genoeg NON zeggen (afgewisseld met af en toe een schijn-aengström oui) tot op de lange duur aan Vlaamse kant het opportunisme ('het land moet geregeerd worden') en dus de portefeuilles de bovenhand halen. Want ministers nemen niet graag ontslag, en eens er Vlaamse (federale) ministers zijn, zo hoopt de NON-kant, dan regelen we BHV wel en is de lont uit het kruitvat. (6) Maar dat laatste is, vooralsnog, wel een verschil met vroeger waar de uitweg naar nieuwe verkiezingen wel bestond, nu echter - zonder nieuwe wetgeving - niet. Want de bestaande is vernietigd op sommige punten en dus is er een vacuum (over de aanvang daarvan is er discussie maar niet over het actuele bestaan ervan). En nieuwe verkiezingen uitschrijven voor een deel van de Kamer van Volksvertegenwoordigers is te gek om los te lopen (deze bewering kan juridisch gemakkelijk onderbouwd worden). En wat zou er gebeuren mocht men het toch durven, met name : nieuwe verkiezingen zonder BHV-oplossing ? Een internationale veroordeling ligt dan achter de hoek te gluren, meer nog : kan een dergelijke Kamer (stel dat ze zichzelf toch samenstelt) nog wel werken ? Zal het geen beroepen bij het Grondwettelijk Hof regenen ? En wat zal het Hof daarmee doen ? Absurdistan komt dan naderbij. 't Kan verkeren (zei Bredero), maar de Vlamingen kunnen het zich thans veroorloven rustig af te wachten : zelfs wanneer de Franstalige onderhandelaars zouden bijdraaien en zelfs zouden inzien dat een diepgaande staatshervorming (met S en met HER) HUN enige (zelfs misschien wel persoonlijke) kans op politiek overleven uitmaakt, dan nog kan men langs Vlaamse zijde rustig blijven afwachten tot de tijd rijp is voor Vlaamse staatvorming (graag zonder S en zonder HER): met 44 tot 51 Vlaamse (federale)volksvertegenwoordigers (hangt ervan af welke bijzondere meerderheid wordt nagestreefd - wij laten het over aan de creativiteit van de lezer te bedenken welke mogelijkheden dit cre-eert) kan men op het gepaste ogenblik rustig de bekende vijf Vlaamse resoluties op tafel leggen (we zullen wel zien wat dat geeft, want het gaat eigenlijk nog maar om een minimum minimorum). Let wel : een dergelijke tactiek is de evidentie zelf en vanuit internationaalrechtelijk oogpunt zie wij niet in welke kritiek men daar zou kunnen op hebben, redenerend vanuit welk rechtsprincipe dan ook. Tegenover vuistdikke Franstalige dossiers past een ijzeren Vlaamse logica : -Vlamingen hebben altijd de kar getrokken ... en betaald. -het kan echter ook omgekeerd. En dan is er geen enkele gewone of bijzondere meerderheid die dat zal beletten, op voorwaarde dat de Vlamingen eindelijk het afleren elkaar vliegen af te vangen (of waar zouden die vuistdikke dossiers aan de overkant vandaan komen ?). (7) Tweede scenario : De confederale methode De voorzitters van het Vlaams Parlement, van de Franse Gemeenschapsraad en van het Parlement der Duitstalige Gemeenschap roepen op tot confederale grondwetgevende besprekingen tussen de Gemeenschappen. Zij geven een plechtige verklaring uit waarbij zij aanbieden, om de Belgische confederatie uit een noodsituatie te bevrijden, over te gaan tot confederale grondwetgevende besprekingen onder verantwoordelijkheid der drie Gemeenschappen zodat de alsnog federale formateur tegen einde september e.k. een confederale regering kan vormen gesteund op een confederaal regeerakkoord met een louter sociaal-economisch programma. Zij roepen de alsnog federale formateur en het alsnog federaal Staatshoofd op zich uitdrukkelijk in te schrijven in de zich aandienende confederale logica die de komende dagen en weken gestalte moet krijgen door het grondwetgevend gesprek van en tussen de Gemeenschappen, met name door afvaardigingen van alle in de drie parlementen vertegenwoordigde politieke partijen die, zonder enige uitzondering, door hun uitverkiezing in werkelijkheid grondwetgevende verantwoordelijkheid dragen. Zij roepen de parlementen der Gemeenschappen op hun afvaardigingen samen te stellen met het oog op de vergaderingen van de Confederale Vergadering van Afgevaardigden die belast wordt met het opstellen van een confederale Grondwet die in de eerste plaats gericht is op het behoud van de rechtstaat en op het streng de hand houden aan de handhaving van alle fundamentele rechten en vrijheden. Noot : de confederale methode mag dan al revolutionair lijken, wanneer de onderhandelingen op Hertoginnendal vastlopen of vastgelopen zijn, dan zal men niet kunnen volstaan met het optrommelen van enkele afgevaardigden om een zekere legitimiteit te verschaffen aan een eventuele communautaire ontspanning : begrijpelijk is alsdan dat de afgevaardigden zullen willen gerespecteerd worden als zijnde de behoeders van de democratische rechtstaat en de fundamentele rechten en vrijheden, dé belangrijkste hoeksteen van de confederale staat in wording. Wat begrijpelijk is vermits overal ter wereld zelfs de brandweer zeer gerespecteerd wordt. (7) Kraainem, 13 oogst 2007 Luk van Biesen Volksvertegenwoordiger (8)