voordracht in de rubriek symboliek over artikel 32

advertisement
VOORDRACHT IN DE RUBRIEK SYMBOLIEK OVER ARTIKEL 32 VAN DE
NEDERLANDSE GELOOFSBELIJDENIS
--------------------------------------------------------------------------------------------------------VAN DE ORDE EN DISCIPLINE OF TUCHT VAN DE KERK
Intussen geloven wij, hoewel het nuttig en goed is, dat zij die regeerders der kerk
zijn onder zich zekere ordinantie instellen en bevestigen tot onderhoud van het
lichaam der Kerk, dat zij nochtans zich wel
moeten wachten af te wijken van wat ons
Christus, onze enige Meester, geordineerd
heeft. En daarom verwerpen wij alle
menselijke vonden, en alle wetten, die men
zou willen invoeren, om God te dienen en
door deze de consciënties te binden en te
dwingen, op welke manier dat zou mogen
zijn. Zo nemen wij dan alleen aan wat
dienstig is om eendrachtigheid en enigheid te
voeden en te bewaren en alles te
onderhouden in de gehoorzaamheid van God,
waartoe geëist wordt de excommunicatie of de
ban, die er geschiedt naar het Woord, met
hetgeen daaraan hangt..
In de afbeelding hiernaast: Maarten Luther
die zijn collega’s en studenten bijeengeroepen
heeft en de pauselijke bul met enkele boeken in een groot vuur gooit, waarbij hij
ook de banvloek over Rome uitspreekt:
“Wie sie mich exkommunizieren nach ihren gotteslästerlichen Häresie, so
exkommuniziere ich sie nach der heiligen Wahrheit Gottes. Christus wird als der
Richter sehen, welche Exkommunikation bei Ihm gilt.”
Tekstverwijzingen: 1 Kor. 7 :57; Kol. 2 : 6, 7; Matth.15 : 9; Jes. 29 : 13; Gal.
5 : 1; Rom. 16 : 17, 18; Matth. 18 : 17; 1 Kor. 5 : 5; 1 Tim. 1 : 20.
UITLEG
10 december 1520. Het is nog vroeg in de morgen, als Maarten Luther,
vergezeld van enkele vrienden, professoren en studenten, zich naar de
kruiskapel begeeft, even buiten de stadspoort van Wittenberg. Er is een
stapel hout bijeengebracht, vlakbij het kerkje: een brandstapel. Maar niet
met de bedoeling om een martelaar daarop te verbranden.
Terwijl het kleine gezelschap naar de hoog oplaaiende vlammen staat te
kijken, stapt Luther naar voren en gooit een lijvig boek in het vuur. Er staan
prachtige woorden op de kaft van dat boek: Corpus juris canonici. Het is het
kerkelijk/ pauselijk wetboek met daarin een groot aantal geboden en
verboden, waaraan ieder kerklid zich heeft te houden. Het zijn evenwel
wetten waardoor Luther heeft verklaard, dat die het gebod Gods krachteloos
hebben gemaakt. Met een ruk wordt het de brandstapel op gegooid.
1
En nog iets gaat de brandstapel op: de bul van ‚de Antichrist’, zoals Luther
die noemt: de banvloek waarmee de paus Luther sommeerde zijn geloof te
herroepen. In 41 stellingen is in die bul Luther voor een ketter verklaard. En
o wee, als hij zijn dwaalleer niet zou herroepen. Maar Luther grijpt de bul en
smijt hem in het vuur, in hetzelfde vuur als waarin het boek van de
eigenwillige godsdienst van de Paus ligt te verbranden.
Biddend spreekt Luther dan deze woorden uit: ‚Omdat u de waarheid Gods
bedorven hebt, zo verderve u de Heere thans in dit vuur.’ ‚Amen’, klinkt het
uit aller mond. Allen gaan naar huis. En de volgende dag zegt Luther het
tegen de jonge studenten op de collegebanken, dat er voor hem nog maar
twee wegen open staan: de hel of het martelaarschap.
*
*
*
*
‚Alle menselijke vonden die men zou willen invoeren om God te dienen en
daardoor de gewetens te binden, op welke manier dan ook.’ Weg ermee.
‚Alleen wat Christus onze enige Meester ons geordineerd heeft.’ Zo staat het
in onze belijdenis, artikel 32 van de Ned.Gel. Bel.
Het boek van het canonieke recht dat Luther verbrandde in 1520 was vol
van gewetensdwang. Calvijn spreekt ook ergens over dat kerkelijke wetboek.
Hij noemt dan als voorbeeld, dat de mensen bezworen werden om volgens
dat recht aan het eind van ieder jaar te biechten. Hoewel men zich in de
praktijk van alledag heel het jaar weinig bekommerd had om Gods wet en
slecht leefde. Wee de mens die zijn tong op Vrijdag een vleessmaakje gunde.
Wee die mens die niet wilde meebouwen aan prachtige en weelderige kerken,
terwijl de zorg voor armen bijna geen aandacht kreeg. Men maakte het gebed
krachteloos door op vaste uren lange reeksen van woorden zinloos te
mompelen, zonder bedacht te zijn op een recht gebed van het hart. Men
moest natuurlijk de beelden groeten uit eerbied voor de heiligen, maar men
vergat met zijn medemensen recht christelijk om te gaan.
Luther en Calvijn wierpen deze dingen ver van zich. Ook het zg. coelibaat,
waardoor het de geestelijkheid verboden was om te trouwen, maar pastoors
zich onophoudelijk schuldig maakten aan overspel.
Intussen mag het duidelijk zijn, dat in het huis van God alles ordelijk en
betamelijk er naartoe dient te gaan (1 Kor.14 : 40). Er zijn in de gemeente,
Gods huisgezin regels die dienstig zijn voor een vreedzaam samenleven.
Daardoor wordt de eendracht en de eenheid gevoed en bewaard (art.32 NGB).
We noemen dat in het kerkelijk spraakgebruik: een kerkorde. Zo iets is
onmisbaar. Net zo goed als verkeersregels voor het verkeer op straat
onmisbaar zijn ter naleving. In een kerkorde wordt heel veel voorgeschreven
wat een geordend kerkelijk leven bevordert. Het gaat dan over ambtelijke
vergaderingen, over het dopen van kinderen, over een huwelijksbevestiging,
over wat men moet doen, als een lidmaat van de gemeente zich misdraagt en
zoveel meer.
2
Zeker, er is op dit punt ook wel een gevaar. Men kan met al die regels en
bepalingen de gewetens van de mensen zo binden, dat alles in een sluitend
systeem vastligt en niemand meer enige bewegingsvrijheid overhoudt. Dat is
altijd het gevaar in een godsdienst. Dat was het bijv. ook bij het Joodse volk
t.t.v. Jezus. Schriftgeleerden en Farizeeën hadden in 613 miswot (geboden/
verboden) een grote heining om de wet gezet, waardoor niemand meer een
kant op kon. Op sabbat bijv. mocht men wandelen, maar niet meer dan
2000/ el = 1200 meter (bijv. van de berg Sion naar de Olijfberg; Hand. 1
:12). Jezus heeft evenwel met al die voorschriften niet veel op. Hij noemt die
leringen van mensen. Blijkbaar leeft diep in het hart bij ons mensen de drift
om zich in te pakken in een harnas van wettische systemen en daardoor
bestand te zijn tegen kritiek van buiten.
Maar let dan goed op: art.32 NGB pleit niet voor een kerkorde die als een
dwangbuis ons omknelt, een geheel van kerkelijke verordeningen waardoor
de kerk zich zou kunnen profileren en presenteren aan de wereld. Maar de
Bijbel, c.q. Paulus wekt ons wel op om alle dingen met orde te laten
plaatsvinden (1 Kor. 14 : 40).
Laat alles in het huis van God ‚opgeruimd’ zijn. Vandaar een kerkorde. Die is
als een slagader die het kerkelijk leven reguleert. Maar een kerkorde behoort
niet alle finesses van het kerkelijk leven te willen bepalen. Als het leven in de
kerk zich maar kan afspelen naar wat de Bijbel belangrijk acht voor het
geloof en de dagelijkse levenswandel. Wat dat aangaat is wat mij betreft de
Dordtse Kerkorde (vastgesteld in 1618-1619 op de Dordtse Synode) nog
steeds in veel opzichten voor de ordening van het kerkelijk leven vandaag
richtinggevend.
Geen gewetensdwang, maar ook geen grenzenloze vrijheid. In de kerk kan
niet iedereen doen wat goed is in zijn ogen. Artikel 32 NGB zegt het zo:
‘Intussen geloven wij, hoewel het nuttig en goed is, dat zij die regeerders der
kerk zijn onder zich zekere ordinantie instellen en bevestigen tot onderhoud
van het lichaam der Kerk, dat zij nochtans zich wel moeten wachten af te
wijken van wat ons Christus, onze enige Meester, geordineerd heeft.’
Tegen de geest van grenzenloze vrijheid wordt ook in artikel 32 NGB de strijd
aangebonden. Naast wat hier gezegd wordt tegen het RK tyrannieke wettenstelsel, waardoor de gewetens gebonden worden, wordt duidelijk positie
gekozen tegen het doperse streven om alles in de samenkomsten van de
gemeente over te laten aan de directe leiding van de heilige Geest. Maar is
het niet veeleer zo, dat ook inzake een kerkorde aan het Woord van God het
eerste en laatste woord moet zijn. Opdat er in de kerk geen wanordelijkheid
ontstaat, maar ieder zich verplicht weet om de ‚eendracht en enigheid’ onder
elkaar te ‚voeden’. Wat de gelovigen door de jaren heen geleerd hebben als
het beste te zijn voor een samenleving als die van Christus’ gemeente, dat
kunnen wij niet zomaar naast ons neerleggen om vervolgens perzoonlijke
inzichten te volgen. In elk geval is de kerk ook hierin geen laboratorium waar
ieder naar hartelust kan experimenteren. Dat zal niets anders betekenen
dan dat op den duur ieder gaat doen wat goed is in zijn ogen.
3
Ik ga wat ik tot hiertoe gezegd heb tenslotte nog toespitsen op één punt. Dat
punt komt aan het slot van artikel 32 NGB aan de orde. Daar lezen we:
‚Waartoe geeist wordt de excommunicatie of de ban, die daar geschiedt naar
het Woord Gods, met wat daaraan hangt.’ In Gods gemeente heerst er, als
het goed is, geen absolute verdraagzaamheid. Niet elke leer, niet ieders
levenswandel kan of mag getolereerd worden,
ook niet van hooggeplaatsten 1. Wat dit
aangaat, lezen we in de Bijbel verregaande
bepalingen. Ik denk aan wat we lezen in Lev.
24 : 10vv over een godslasteraar die de Naam
des Heeren uitdrukkelijk gevloekt heeft, dat de
hele vergadering van Israël hem met stenen zal
stenigen.
Wat denkt u verder van wat er passseerde met
Achan de dief, van wie wij lezen, dat hij zich bij
de verovering van het land Kanaän een buit
verzamelde uit de puinhoop van Jericho. Toen
kon Israël niet verder het beloofde land in, of
eerst moest de ban die door Achan in het leger
was gekomen, worden verwijderd. Achan de
dief die zich onrechtmatig had toegeeigend wat
de Heere toekwam, moest gestenigd worden.
Zou het ook kunnen zijn, dat er heden ten dage
in een gemeente of kerk een ban in het leger
komt, als iedereen ongestraft zonden aan de
hand kan houden. Wilt u zich op dit punt nog
eens herinneren wat u bij uw geloofsbelijdenis beaamd hebt, nl. dat u zich
gewillig zou onderwerpen aan de kerkelijke vermaning of tucht, als u zich
zou misgaan in leer of leven.
De apostel Paulus schrijft in 1 Kor.5, dat een weinig zuurdesem het hele
deeg zuur maakt. In Korinthe houdt iemand het met zijn stiefmoeder. En wat
schrijft de apostel dan? Moet u dat gewoon laten voor wat het is, zonder in te
grijpen? En dan herinnert Paulus aan wat er in Israël t.g.v. het Paasfeest
gedaan werd met zuurdeeg. Het moest de deur uit. Zou dat ook niet in onze
gemeenten moeten gebeuren, als ons Paaslam (Jezus Christus) geslacht is?
Moeten hoereerders dan soms onder ons de vrije hand krijgen om te leven,
zoals ze leven?
Als de opgestane Christus in ons hart leeft, doen we toch zeker het zuurdeeg,
de zonde de deur uit? Ook zullen wij het kwade en de kwaaddoener niet
laten begaan, zonder de zonde en de zondaar aan te pakken. In Korinthe
Zelfs een keizer als Theodosius moest boetvaardig het hoofd buigen en boete doen
voor zijn zondig gedrag. In 390 riep nl. de kerkvader Ambrosius deze keizer op
boete te doen voor het bloedbad ven enige duizenden inwoners in Thessalonika dat
deze had laten aanrichten. Zie afbeelding van Ambrosius.
1
4
hield men liefdemaaltijden en daarmee gepaard het heilig avondmaal des
Heeren. ‚Beproeft uzelf’’, schrijft Paulus (1 Kor.11 : 28). Kijk het nog eens na,
of er in uw midden velen ziek zijn geworden en zelfs gestorven zijn, omdat u
het kwade gedoogt.
U en ik, wij kunnen wellicht een overspelige met de vinger aanwijzen (en
nawijzen). Maar vindt u het dan ook niet onverdraaglijk, dat deze overspelige
ongestoord, onvermaand en ongestraft door tucht vanwege een kerkregering
met het zondigen kan doorgaan? Jodocus van Lodenstein (6 februari 1620
tot 5 augustus 1677), de bekende predikant uit de begintijd van de Nadere
Reformatie wilde aan het eind van zijn leven het avondmaal niet meer
bedienen vanwege de slordige levenswandel van vele lidmaten. Dat wil wat
zeggen. Ik zou er aan willen toevoegen, dat wij dit voorbeeld niet zondermeer
moeten navolgen en het avondmaal vieren maar beter achterwege kunnen
laten, zolang er in onze kerk zoveel zonden ongestraft blijven.
Wel wil ik u allen opwekken om toe te zien op uw levenswandel en die van
uw medebroeders en –zusters en u en hen - zoveel in u is -, broederlijk te
vermanen, waar dat nodig is. Want u mag een ding niet vergeten. Wij
kunnen en mogen niet volstaan met te constateren, dat een broeder of zuster
in zonden leeft om dat dan vervolgens (in een anonieme brief?) aan de
kerkenraad te melden.
Ik wil graag pleiten voor een passende ‚hartbewaking’ in de gemeente. Zou u
niet de roeping hebben om zelf met die broeder of zuster te spreken over hun
leven. Ik weet, hoe moeilijk dat is. Men zou tegen u kunnen zeggen: ‚Mens,
bemoei je met jezelf a.u.b.’ Maar heeft onze Meester ons dan soms niet
geleerd, hoe wij handelen moeten, als onze broeder tegen ons gezondigd heeft
en mogen we daaruit ook niet concluderen, dat zo’n omgang met onze
naasten altijd het meest aan te bevelen is. Vgl. Matth.18 : 15vv (leest u deze
perikoop thuis nog eens goed door). En als u dan toch uw kerkboek al in
handen hebt, leest u dan ook nog eens wat daar achterin onder onze
aandacht wordt gebracht in twee formulieren: één voor ban of afsnijding en
één van wederopneming.
Overigens is het zeker goed, als in een week van voorbereiding op de viering
van het heilig avondmaal onze kerkenraad de gemeente uitnodigt voor een
korte voorbereidingssamenkomst waarin bijv. een gedeelte uit het formulier
voor de viering van het heilig avondmaal wordt behandeld en eventuele
vragen van gemeenteleden worden besproken. Ook dat mogen wij zien als
een vorm van tucht. Want tenslotte is het woord tucht afgeleid van tijgen/
trekken.’Grijp de tucht aan, laat niet af; bewaar ze, want zij is uw leven’ (Spr.
4:13). ‚De rechtvaardige sla mij, het zal weldadigheid zijn; en hij bestraffe
mij, het zal olie des hoofds zijn...’ (Pa.141:5).
En zijn we daarmee ook niet bezig, als wij elkaar voorhouden, hoe de Heere
wil, dat wij als berouwvolle zondaars aan Zijn tafel komen. Dat mag nooit
inhouden, dat we elkaar sparen, maar veeleer, dat we ontdekkend de
beletselen voor een rechte viering van het heilig avondmaal aan de orde
5
stellen. Dat willen we toch ook doen in een voorbereidingspreek op de
zondag, voorafgaand aan de viering van de tafel des Heeren? Niet voor niets
spreekt Gods Woord over twee sleutels van het Koninkrijk der hemelen: a) de
verkondiging van Gods Woord, waarin deuren open- en dichtgaan en b) de
kerkelijke tucht waarin deuren dichtgaan, maar ook weer opengaan. Calvijn
noemde ooit het Woord/de ware leer de ziel van de kerk en de tucht de
zenuw van de kerk.
Bij dit alles mogen wij wel waken tegen rigoreuze praktijken. Onder de
Dopersen waren er in de dagen van de Reformatie ook zg.’harde banners’.
Wanneer een vrouw uit de gemeenschap van gelovigen ‚gebannen was’ om
het een of ander vergrijp, was het de man van deze vrouw verboden om
voortaan met deze vrouw om te gaan. ’Echtmijding’ was dan geboden, geen
echtscheiding. Een huwelijk dat na toelating tot de gemeente der heiligen,
gesloten werd met iemand buiten de kring (‚buitentrouw’) moest op straffe
van excommunicatie ontbonden worden of onmiddellijk in echtmijding
overgaan. De Vlaamse leraar Jan van Ophoorn ging tenslotte zover, dat hij
alle gemeenteleden in de ban deed en met zijn vrouw als een heilige
gemeente overbleef. Dan heb ik liever wat Calvijn noemde: zachte strengheid
en strenge barmhartigheid.
Laat ons God om de genade van Zijn Geest vragen, opdat wij heilig voor Hem
leven mogen, staande onder de gezegende tucht en orde van Gods Woord.
Opdat de Naam van Christus om onzentwil niet gelasterd wordt. Ik wil
eindigen met alle jongeren onder ons te wijzen op Jozef in Egypte. Jullie
kennen het verhaal. Jozef, dertig jaar oud, leefde zomaar temidden van het
pure heidendom, vol verleidingen. Hij was wellicht aantrekkelijk genoeg voor
een vrouw als die van zijn heer Potifar, wier hart vol overspelige zinnelusten
was. Op een dag greep zij hem vast. Hij was tenslotte slaaf. Hij moest doen
wat zij wilde. Maar Jozef deed het niet. Hij zei: ‚Hoe zou ik dan dit een zo
groot kwaad doen en zondigen tegen God?’ (Gen. 39 : 9).
Jozef deed het niet. Ook al kostte hem dat tenslotte zijn vrijheid. Hij kwam in
de gevangenis terecht. Maar hij had vrede in zijn hart. Want ‚die de wet des
Heeren beminnen, hebben grote vrede’ (Ps. 119 : 165). Ook al worden ze
vertrapt en gesmaad. Dat is het goede deel van Gods kinderen, ook als zij
moeten lijden om wat de wereld hen aandoet.
Amen.
6
Download