Requisitoir Nachtegaalteam

advertisement
Requisitoir Nachtegaalteam
Terechtzitting 22 februari 2005
Arrondissementsrechtbank te Almelo
Requisitoir Nachtegaalteam
Verdachten:
08-00013 8-04
08-000139-04
Johannes Gerhardus Petrus OLDE DAALHUIS
Harm Jan KOLKMAN
I
Inleiding
11
Kern van de zaak
Vermeende meineden in een civiele procedure om de verkoop van een huis in Haaksbergen.
Ruim 7 jaar geleden begon het.
Martin Nijhuis verkocht 864 vierkante meter grond aan de Laakmorsweg 10 te Haaksbergen
aan Johan Veldhuis. De akte van levering (blz. 80-83) passeerde op 16 december 1997 bij
notaris Derkman te Haaksbergen.
Martin Nijhuis verkocht later ook zijn huis met de resterende 677 vierkante meter grond aan
Johan Veldhuis. De akte van levering (blz. 85-89) passeerde op 13 maart 1998 bij notaris Van
Thiel te Haaksbergen.
Martin Nijhuis verleende aan Johan Veldhuis én aan diens neef Joop Veldhuis het recht van
eerste koop op zijn woning. Joop Veldhuis verkeerde in de veronderstelling dat zijn recht van
eerste koop, gedateerd 27 december 1997, door Martin Nijhuis werd geschonden toen deze
zijn huis aan Johan Veldhuis verkocht, waarop Joop Veldhuis beslag liet leggen en een civiele
procedure startte. Johan Veldhuis heeft echter een ouder recht van eerste koop dat hem op 16
december 1997 was verstrekt door Martin Nijhuis.
In de civiele procedure draait alles om de vraag:
"Is de akte met het recht van eerste koop van de woning van Martin Nijhuis aan Johan
Veldhuis (blz. 84) opgemaakt op 16 december 1997 of is deze na 27 december 1997
opgemaakt en geantedateerd naar 16 december 1997 ? "
Martin Nijhuis en Johan Veldhuis beweren dat zij de akte aan Johan Veldhuis opmaakten op 16
december 1997, na het passeren van het eerste deel van de grond bij notaris Derkman. Diverse
personen hadden die akte gezien op die dag en een aantal hebben dat ook bij de civiele rechter
als getuige verklaard.
De verdachte Olde Daalhuis was van mening dat de akte van Johan Veldhuis wel vals moest
zijn. Omdat Joop Veldhuis een akte van eerste koop had en Olde Daalhuis niet gehoord had
dat Johan Veldhuis een ouder recht had trok Olde Daalhuis de conclusie dat de akte van Johan
Veldhuis geantedateerd moest zijn. Op blz. 849 in zijn negende verklaring verklaarde Olde
Daalhuis:
"Omdat Johan op een gegeven moment op het recht van eerste koop van Joop de
datum 27 december zag staan, heeft hij een recht van eerste koop op 16 december
opgemaakt. Omdat hij toen zeker wist dat hij daarmee voor de 27-ste december lag.
pag. 1
Requisitoir Nachtegaalteam
Dit wordt voor mij duidelijk onderbouwd vanwege het feit dat Johan op dat moment
zijn recht van eerste koop niet liet zien. Ook na de beslaglegging kwam hij daar niet
mee. Volgens mij is het zo gegaan. "
De verdachte Olde Daalhuis verlangde van Martin Nijhuis op 12 en 14 april 1998 van Martin
Nijhuis om toe te geven dat hij de datum op de akte van Johan Veldhuis had vervalst. In een
gesprek op 16 april 1998 zou Nijhuis aan Olde Daalhuis hebben toegegeven te hebben
geantedateerd in het bijzijn van de getuige politieman Van Til. Dat heeft Olde Daalhuis ook
als getuige onder ede tot twee keer toe in de civiele zaak op de rechtbank en één maal op het
gerechtshof te Arnhem verklaard. De verdachte Kolkman verklaarde voor het gerechtshof dat
Van Til tegenover hem zou hebben bevestigd dat het toegeven van het antedateren door
Martin Nijhuis aan Olde Daalhuis zo gegaan was.
In deze strafzaak staat dan ook centraal: Het al of niet antedateren van de akte van recht van
eerste koop van de woning aan Johan Veldhuis door Martin Nijhuis en met name het toegeven
daarvan door Martin Nijhuis aan Olde Daalhuis ten overstaan van getuige Van Til en het
beamen daarvan door Van Til in aanwezigheid van verdachte Kolkman.
Joop Veldhuis voelde zich door de verkoop aan Johan Veldhuis en derhalve door het niet
inlossen van zijn "recht van eerste koop op het huis en de grond benadeeld en liet op 1 april
1998 beslag leggen op het huis van Johan Veldhuis en op de bankrekening en een motorfiets
van Martin Nijhuis.
En zo begon een langdurig nog steeds lopend civiel proces en een bittere strijd om het huis aan
de Laakmorsweg 10 te Haaksbergen tussen de neven Johan en Joop Veldhuis.
De uitkomst van het civiele proces valt of staat bij het antwoord op de vraag of
Johan Veldhuis wel of geen ouder recht heeft dan Joop Veldhuis op de koop van het huis.
Welk recht van eerste koop is het eerste afgegeven ?
Olde Daalhuis verklaarde op 1 juli 1999 als getuige onder ede bij de rechtbank te Almelo (feit
1 op diens telastelegging, PV blz. 121) dat Joop Veldhuis een ouder recht heeft dan Johan
Veldhuis, omdat Martin Nijhuis aan hem Olde Daalhuis gezegd zou hebben, in het bijzijn van
de politieambtenaar van Til, dat Martin Nijhuis de akte van recht op eerste koop van Johan
Veldhuis geantedateerd zou hebben. Deze "bekentenis" zou volgens Olde Daalhuis op 16
april 1998 door Martin Nijhuis zijn afgelegd op het politiebureau te Haaksbergen.
Op 6 april 2000 werd opnieuw Olde Daalhuis als getuige onder ede bij de rechtbank te
Almelo (feit 2 op diens telastelegging, PV blz. 136) gehoord. Ook Van Til legde toen een
verklaring af.
De rechtbank te Almelo besliste op 12 september 2001 in het voordeel van Joop Veldhuis.
Zowel Martin Nijhuis als Johan Veldhuis werden in het ongelijk gesteld.
Martin Nijhuis en Johan Veldhuis gingen in hoger beroep bij het gerechtshof te Arnhem. In
Arnhem vonden eveneens getuigenverhoren plaats. Op 21 oktober 2003 verklaarde Olde
Daalhuis opnieuw als getuige onder ede (feit 3 op diens telastelegging, PV blz. 270). Ook
verscheen verdachte Kolkman als nieuwe getuige op 21 oktober 2003 bij het gerechtshof te
Arnhem en legde onder de belofte een verklaring af (het feit op diens telastelegging, PV blz.
280).
Uit het onderzoek van de Rijksrecherche nummer 2003 0136, dat werd gesloten op 25
augustus 2004, blijkt dat tweemaal bij de rechtbank te Almelo op 1 juli 1999 en op 6 april 2000
en eenmaal bij het gerechtshof te Arnhem op 21 oktober 2003 door verdachte Olde Daalhuis
afgelegde verklaringen onder het verband van de eed onwaarheden bevatten en hij
pag. 2
Requisitoir Nachtegaalteam
Olde Daalhuis derhalve drie maal meineed heeft gepleegd. Ook de verklaring onder het
verband van de belofte van verdachte Kolkman bij het gerechtshof te Arnhem op 21 oktober
2003 bevat onwaarheden en Kolkman heeft derhalve meineed gepleegd.
In dit onderzoek is komen vast te staan dat de akte van het recht van eerste koop van Johan
Veldhuis niet werd geantedateerd en op 16 december 1997 bestond en daardoor een ouder
recht was dan het recht van eerste koop van Joop Veldhuis, gedateerd 27 december 1997. Niet
aannemelijk is geworden dat Martin Nijhuis op 16 april 1998 aan Olde Daalhuis en aan Van Til
toegegeven zou hebben dat de akte van eerste koop van Johan Veldhuis na 27 december 1997
was opgesteld en naar 16 december 1997 was geantedateerd. Niet aannemelijk is geworden dat
de "bekentenis" van Martin Nijhuis in de koffiekamer van het politiebureau in Haaksbergen op
16 april 1998 zou zijn herhaald en dat de verdachte Kolkman daarbij aanwezig was.
12 Is het leveren van bewijs in civiele zaken een taak voor politie
en OM?
Strijdende partijen in een civiele procedure, of het nu gaat om schadevergoeding uit
wanprestatie of onrechtmatige daad dan wel om enig ander twistpunt naar burgerlijk recht,
hebben vaak totaal verschillende en vooral tegenstrijdige lezingen van hun belevingen of
(veronder)stellingen van wat zij voor zich zelf voor waar aannemen. Soms is een van de twee
waar waardoor dan wel omdat de andere onwaar is. Vaak ligt de waarheid in het midden,
maar is het onmogelijk om de werkelijkheid te reconstueren. "Reality does not exist; only
perception" is een waar woord van de bekende amerikaanse relatiedeskundige Dr Phil
McGraw. Een ieder beleeft de werkelijkheid op zijn eigen manier.
In het civiele recht krijgen partijen de mogelijkheid om hun gelijk aan te tonen dan wel
aannemelijk te maken. De rechter in civilibus is niet zoals in het strafrecht actief op zoek naar
de materiële waarheid, maar neemt voor waar aan wat partijen voor waar aan willen aannemen
of niet betwisten. Bij verschil van mening beslist de rechter ten voordele van de partij die het
gestelde aannemelijk heeft kunnen maken, danwei ten nadele van hem die dat niet heeft
kunnen doen. Een middel daartoe is het getuigenverhoor. Een onder ede afgelegde verklaring
heeft bewijskracht.
Onwaarheid spreken onder ede voor een rechter, levert het misdrijf meineed van art 207 van
het wetboek van strafrecht op. Niet zelden doet de partij, die de ander van meineed
beschuldigt, daarvan aangifte en doet zo een beroep op de overheid om als het ware voor hem
bewijs te leveren van zijn gelijk door in een strafrechtelijk onderzoek door politie en justitie te
laten aantonen dat de andere partij onwaarheid gesproken heeft.
Het misdrijf van meineed staat in de afzonderlijke titel IX van boek U van het wetboek van
strafrecht. Het is geplaatst na de titel van de misdrijven tegen het openbare gezag en voor de
titels over de valsheid van geld, zegels en geschriften. Meineed wordt gezien als een delict dat
gericht is tegen de rechtspleging. Bij meineed is de openbare trouw geschonden, omdat de eed
een waarborg moet zijn dat partijen erop moeten kunnen vertrouwen dat dan de waarheid
wordt gesproken. Meineed wordt zo de bijl aan de wortel van de rechtspleging genoemd. Een
ernstig misdrijf dus; er staat dan ook maximaal 6 jaar gevangenisstraf op.
pag. 3
Requisitoir Nachtegaalteam
Is het nu de taak van de politie om alle vermeende meineden op te sporen en van het openbaar
ministerie om deze strafrechtelijk te vervolgen?
Welke prioriteit moeten de opsporing en de vervolging van deze misdrijven dan krijgen ten
opzichte van al die misdrijven op het gebied van de bestrijding van vermogenscriminaliteit,
geweld, terrorisme, drugs, wapens, zeden, fraude, milieu, verkeer, mensenhandel,
mensensmokkel, bedreigingen, beledigingen, belaging, smaad, corruptie etc. etc? Het is aan
het openbaar ministerie om af te zien van een vervolging op gronden aan het algemeen belang
ontleend door toepassing van het opportuniteitsbeginsel. Als het in het algemeen belang is,
kan de officier van justitie - en dus niet de politie - een vervolging achterwege laten. De
officier heeft die beleidsvrijheid uit de wet (art 167 SV) en die beleidsvrijheid moet door een
ieder gerespecteerd worden. Toetsing van de toepassing van die beleidsvrijheid kan alleen
door de rechter gedaan worden en bestaat in de mogelijkheid (art 12 ev Sv) voor een
rechtstreeks belanghebbende om beklag te doen bij het gerechtshof. Het hof kan de officier
van justitie bevelen alsnog (verder) te vervolgen.
Geldt nu het omgekeerde ook? Ofwel moet het bij een vervolging altijd gaan om het algemeen
belang? Een simpel ja of nee is niet altijd vol te houden, omdat vaak wel een persoonlijk
belang en niet het algemene belang zichtbaar is. De officier mag niet vervolgen in zijn eigen
belang. Dat is wel duidelijk. Zijn vervolging moet de samenleving dienen. Ter vergelijking: De
vervolging van de mishandelaar van een kind, dient dat kind, maar als iedereen weet dat
mishandelaars van kinderen vervolgd worden, dan dient deze alle kinderen en alle opvoeders
van kinderen, etc. En dus het algemeen belang. Dat heeft tot gevolg dat iedereen die aangifte
van de mishandeling van een kind doet, mag verwachten dat steeds een vervolging zal worden
ingesteld.
De vervolging van een persoon die zich financieel bevoordeelt door te liegen in een civiele
procedure dient de belangen van de door hem benadeelde persoon. Je kan stellen dat als
iedereen weet dat als mensen, die geldelijk gewin halen door te liegen in civiele procedures,
strafrechtelijk worden vervolgd, dat een aantal van hen er toe zal bewegen van dat liegen af te
zien. Dan is het nog maar de vraag of daarmee het algemeen belang is gediend. En moet dat tot
gevolg hebben dat iedereen mag verwachten dat steeds in dergelijke gevallen een vervolging
zal worden ingesteld? Dat lijkt me van niet. Daar is ook helemaal geen capaciteit voor.
Partijen kunnen zo achterover leunen en het bewijs in hun persoonlijk geschil door politie en
justitie laten leveren. Het belang is hier te persoonlijk.
Menig officier van justitie heeft in zijn loopbaan dergelijke zaken geseponeerd, omdat het
belang slechts civiel was en hij zich niet wilde laten gebruiken door civiele partijen om voor
hen bewijs te leveren in hun persoonlijk belang. De politie denkt daar precies zo over en zij
heeft het aan het openbaar ministerie toekomende recht om bepaalde zaken in het algemeen
belang niet te vervolgen overgenomen, door ten onrechte in strijd met art 163 lid 5 Sv {Tot het
ontvangen van de aangiften ... zijn de opsporingsambtenaren... verplicht), dergelijke
aangiften te weigeren.
Kortom politie en justitie zijn niet erg genegen om een welwillend oor te openen voor
dergelijke verzoeken en zij stellen onvoldoende capaciteit beschikbaar om onderzoek te doen
in zaken van een civiele aard.
Tegen deze heersende opvatting in heeft Johan Veldhuis in deze zaak moeten opboksen om bij
politie en justitie gehoor te vinden voor zijn probleem.
Pag 4
.Requisitoir Nachtegaalteam
13 Politie en justitie gaan er van uit dat een politieman de
waarheid spreekt.
In het strafrechtelijke bewijsrecht neemt de opsporingsambtenaar een bijzondere positie in. Het
bewijs dat de verdachte het telastegelegde feit heeft gepleegd, kan door de rechter worden
aangenomen op het proces-verbaal van een opsporingsambtenaar (art 344-2 Sv). Het procesverbaal (als bedoeld in art 344-1-2 Sv) is als een schriftelijk bescheid een bewijsmiddel (art
339-1-5 Sv). Niet de verklaring van de verdachte alleen noch de verklaring van een getuige
alleen kan tot veroordeling leiden, maar wel een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar.
Een proces-verbaal met deze bewijskracht moet volgens de eisen van de wet (art 152, 153 Sv)
opgemaakt worden onder ede. In het proces-verbaal neemt hij het opgespoorde strafbare feit
op en al hetgeen door hem tot opsporing is verricht of bevonden en zoveel mogelijk
uitdrukkelijk de redenen van wetenschap. Het opnemen van onwaarheden levert eveneens
meineed op.
De rechters bij de berechting en de officieren van justitie bij de vervolging gaan er in het
strafgeding van uit dat opsporingsambtenaren in hun processen-verbaal en in hun verklaringen
ter zitting de waarheid spreken. Als er altijd hieromtrent twijfel zou heersen komt er van een
goede rechtspleging in strafzaken niets terecht. In Nederland kan men er van uitgaan dat de bij
de opsporing, vervolging en berechting van strafzaken betrokken opsporingsambtenaren,
officieren van justitie en rechters zonder aansziens des persoons en eerlijk optreden. De
gevallen waarin blijkt dat dat niet zo is, zijn uitzonderingen. In al die uitzonderlijke gevallen
moet een nader onderzoek worden ingesteld.
Kortom politie en justitie gaan er niet van uit en vinden het moeilijk te geloven dat
politiemensen liegen. Ze zijn niet erg genegen om een welwillend oor te openen voor personen
die dat komen beweren. Alleen al het beschuldigen van een opsporingsambtenaar kan ernstige
gevolgen hebben voor de bewuste persoon. Zij moeten zich er echter steeds van bewust zijn dat
er sprake kan zijn van een uitzonderlijk geval en dat een keer de aangever wel eens gelijk kan
hebben.
Aangiften die in deze zaak zijn gedaan, zijn echter ten onrechte en in strijd met art 163 lid 5 Sv
(Tot het ontvangen van de aangiften... zijn de opsporingsambtenaren... verplicht) geweigerd.
Als ze niet worden opgenomen kan niet onderzocht worden of er sprake is van zo'n
uitzonderlijk geval.
Ook tegen deze heersende opvatting in heeft Johan Veldhuis moeten opboksen om bij politie en
justitie gehoor te vinden voor zijn probleem nu het een politieman is die meineed zou hebben
gepleegd.
14
Johan Veldhuis probeert zijn gelijk te halen
Omdat het om een civiele zaak ging en nog wel gericht tegen een politieman ondervond Johan
Veldhuis het hiervoor omschreven onbegrip en de onwilligheid om bij de politie en later bij
justitie gehoor te vinden voor zijn probleem. Hij heeft allerlei wegen bewandeld en autoriteiten
aangesproken en aangeschreven en hen later zelfs beschuldigd om zijn gelijk te krijgen.
Goed gedocumenteerd hield Johan Veldhuis bij wat er allemaal gebeurde vanaf december 1997.
Hij hield de feitelijke gebeurtenissen goed bij. Wat er door personen gezegd werd, kreeg van
hem wel een persoonlijke inkleuring. Ook was Johan Veldhuis snel met het trekken van
conclusies; zo interpreteerde hij de algemene onwilligheid al snel tot bewuste
pag.
5
Requisitoir Nachtegaalteam
tegenwerking vanuit een persoonlijk belang. Hij heeft zich daarbij niet populair gemaakt. De
verschillende medewerkers bij politie en justitie waren steeds minder bereid om naar hem te
luisteren, laat staan iets voor hem te doen. Telkens liep hij tegen muren op, kreeg hij geen
gehoor, geen medewerking en geen gelijk. Dit onbegrip, dit gebrek aan medewerking werd
door hem zelf gezien als een opzettelijk persoonlijk dwarsbomen en zelfs als corruptie bij
politie en justitie.
Op bladzijden 914 tot en met 917 in het verhoor van de rijksrecherche op 3 juni 2004, van de
inspecteur Ooink, teamchef van Olde Daalhuis lees ik dat Olde Daalhuis vermeende valsheid
van Nijhuis had gemeld, maar dhr Ooink vond het civiel en wilde geen onderzoek. Mutaties
werden ook niet gemaakt door Olde Daalhuis of Ooink. Later werd het zelfs Olde Daalhuis
verboden zich met zaak te bemoeien.
Kort samengevat zijn door Johan Veldhuis de volgende procedures doorlopen en onderzoeken
aangevraagd.
1
Civiele procedure voor de rechtbank te Almelo
Johan Veldhuis en Martin Nijhuis werden door Joop Veldhuis betrokken bij een civiele
procedure die begon met de beslaglegging op huis, grond, bankrekening en motorfiets op 1
april 1998. Diverse getuigen werden door de rechtbank gehoord. Op 12 september 2001 werd
vonnis gewezen, waarin Johan Veldhuis en Martin Nijhuis in het ongelijk werden gesteld.
2
Beklag bij bureau interne zaken van de politie.
Op 20 april 1998 deed Johan Veldhuis zijn beklag over het optreden van Olde Daalhuis. Door
Heemstra en Lodder werden getuigen gehoord. De klacht werd ongegrond verklaard op 24
september 1998. Na de sluiting werden diverse aanvragen voor nadere gesprekken afgewezen,
(verklaring hoofdinspecteur Lodder blz.733, hij hoorde Nijhuis en Siemerink; na het horen van
Olde Daalhuis heeft Lodder het klachtonderzoek gestopt omdat het verder ging dan een
klachtonderzoek. Hij sloot niet uit dat Olde Daalhuis misbruik van zijn positie als
politieambtenaar had gemaakt. Lodder heeft ook ad interim in Haaksbergen gewerkt en noemt
daar valkuilen dat er te veel mensen te lang in Haaksbergen zitten, met gevolg een te grote
verwevenheid met de bevolking en mogelijke problemen met de objectiviteit.)
3
Pogingen tot het doen van aangiftes bij de politie
Op 9 juli 1999 n.a.v. vermeende meineed op 1 juli 1999 bij Beute, met een vervolggesprek op
14 juli met dhr Zinger en de OvJ mevrouw van der Valk.
Op 8 mei 2000 n.a.v. vermeende meineed van 6 april 2000 bij Groen, gevolgd door een
gesprek met Heemstra.
Op 16 april 2003 n.a.v. nieuwe feiten uit stukken verkregen van het college van PGs.
Deze hebben niet geleid tot het opnemen van enige aangifte.
Op 5 november 2003 n.a.v. vermeende meineed op 21 oktober 2003 werd door Schunselaar
aangifte opgenomen; deze aangifte mondde uit in het onderhavige dossier.
Op 24 november 2003 n.a.v. vermeende meineed Joop Veldhuis op 21 oktober 2003 bij
Luttikholt werd geen aangifte opgenomen.
pag.
6
Requisitoir Nachtegaalteam
4
Aangifte bij het parket van de officier van justitie.
De eerste aangifte van 18 juli 1999 kreeg geen vervolg. Pas na de aangifte van een tweede feit
op 19 juni 2000 volgde een onderzoek door de officier van justitie. Op 13 november 2000
kwam bericht dat geen vervolging zou worden ingesteld.
5
Artikel 12 procedure bij het gerechtshof te Arnhem
Het instellen gebeurde op 28 april 2001. Op 9 april 2002 verklaarde het gerechtshof het
klaagschrift ongegrond.
6
Civiele procedure voor het gerechtshof te Arnhem
Johan Veldhuis en Martin Nijhuis gingen tegen het vonnis van de rechtbank in Almelo in
beroep. Diverse getuigen werden door de gerechtshof gehoord. Het onderzoek bij het
gerechtshof werd stil gelegd, mogelijk mede op mijn advies aan de hoofdofficier van justitie te
Almelo. De president van het gerechtshof, die de zaak in hoger beroep behandelt, werd in
overweging gegeven de civiele zaak tijdelijk te stoppen in afwachting van dit onderzoek,
waaruit zou kunnen blijken dat zowel bij de rechtbank als bij het gerechtshof meineed was
gepleegd.
7
Rijksrecherche onderzoek
Een gesprek bij de hoofdofficier van justitie te Almelo op 2 december 2003 leidde tot een
onderzoek van de rijksrecherche naar aanleiding van de voornoemde aangifte van Johan
Veldhuis van meineed door Olde Daalhuis en Kolkman op 21 oktober 2003 bij het
gerechtshof te Arnhem. Het onderzoek liep van 20 februari 2004 tot 25 augustus 2004. De
uitkomst van dit onderzoek heeft tot meer feiten en omstandigheden geleid dan bekend waren
geworden in de hieraan voorafgaande onderzoeken en procedures. Er is een gerede verdenking
komen te liggen op de beide verdachten.
15
Is deze strafvervolging terecht ingesteld?
Gelet op wat hiervoor is opgemerkt, ben ik van mening dat het strafrechtelijk onderzoek van de
afgelopen maanden door de rijksrecherche en het parket te Almelo terecht werd ondernomen.
Er is hier sprake van een situatie waarin de aangever gelijk heeft en er bewijs is dat
politiemannen onwaarheid hebben gesproken.
Dit is zo'n uitzonderingssituatie, waarbij de integriteit van politie in het geding is en ook het
algemeen belang. Als een dergelijk onderzoek tegengehouden wordt, dan zal dat de indruk
wekken dat oneerlijk wordt gehandeld en het aanzien van de betrokken personen wel van
belang is. Om verwijten van doofpotaffaires en corruptie te voorkomen, moet men er juist op
gebeten zijn om door middel van onderzoek de waarheid boven tafel te krijgen, ook nu het
zich afspeelt in een civiele setting.
Was die verdenking in deze omvang bekend geweest bij de officier van justitie in zijn OMaangifte-onderzoek als bedoeld hiervoor onder 4 of bij de 12 Sv procedure bij het gerechtshof
als hiervoor bedoeld onder 5, dan had dit tot een vervolging respectievelijk een last tot
pag.
7
Requisitoir Nachtegaalteam
vervolging geleid. De strafvervolging, die thans in deze zaak loopt en is gebasseerd op de
thans aanwezige opsporingsinformatie, is naar mijn oordeel ontvankelijk.
2 Chronologie van gebeurtenissen.
Zie hiertoe ook het chronologisch verslag van dhr Johan Veldhuis van 9-12-2001 (blz 492 t/m
518), zijn beknopte weergave van de feiten (blz 519 t/m 523) en zijn verklaring afgelegd bij de
rijksrecherche op 27 april 2004 (blz 558 t/m 564), waarnaar ik verwijs. In het kader van dit
onderzoek zijn belangrijke data:
16 december 1997
27 december 1997
13 maart 1998
1 april 1998
1 april - 10 april 1998
10 april - 16 april 1998
16 april 1998
16, 19 april 1998
18 april 1998
20 april - 24 sept 1998
verkrijgen akte van eerste koop door Johan
verkrijgen akte van eerste koop door Joop
verkoop van huis aan Johan V
de beslaglegging
inschakelen advocaten
jagen van Olde Daalhuis
gesprek Olde Daalhuis met Martin Nijhuis ('bekentenis')
poging Blanken om huis van Johan Veldhuis te kopen
verhoor door Michel
klacht onderzoek, zie hiertoe de stukken van het klacht
onderzoek op blz. 291 e.v. en de verklaring van Johan Veldhuis
afgelegd bij de rijksrecherche op 27 april 2004 (blz 558 t/m 564)
9 juli 1999 - 24 nov 2003
aangiftes bij politie
31 maart 99-12 sept 2001 verloop civiele zaak voor de rechtbank
18 juli 1999 - 13 nov 2001 aangiftes en gesprek OM
28 april 2001-9 april 2002 12 Sv procedure
15 juli 2003 - heden
civiele procedure bij het gerechtshof te Arnhem
2 december 2003
gesprek met Hovj Hendriks, instellen rijksrecherche onderzoek.
3
Het bewijs van de tenlastegelegde meineed
De verklaringen van de getuigen bij de civiele rechter, bij de rijksrecherche en bij de rechtercommissaris in de strafzaak, met betrekking tot de tenlaste gelegde meineden komen hier ter
sprake. De verklaringen afgelegd ter zitting, bij het maken van het requisitoir nog niet bekend,
moeten hierbij betrokken worden voor zover relevant. Dat betreffen de verdachten Olde
Daalhuis en Kolkman, alsmede de getuigen Van Til, Nijhuis, Joop Veldhuis en Johan Veldhuis.
/.
De "meinedige" verklaringen van Olde Daalhuis:
De drie afgelegde verklaringen van Olde Daalhuis afgelegd op de civiele zittingen zijn
integraal ten laste gelegd. Onderstaande onderdelen zijn eruit gelicht. Die behoeven nadere
beoordeling om te komen tot het bewijs van meineed.
1-1.
Bij de civiele rechter (1e aanleg) als getuige
Op 1-7-99 (blz 121) verklaarde Olde Daalhuis onder ede voor de civiele rechter: A.
Nijhuis zou net doen alsof de akte aan Joop afgedwongen zou zijn.
pag. 8
Requisitoir Nachtegaalteam
"Op een gegeven moment is Nijhuis bij mij geweest om te vragen of hij niet op papier kon krijgen dat
hij defl 500,- reeds had betaald. Hij vertelde mij toen dat hij met J.A.M. Veldhuis en zijn advocaat had
afgesproken dat hij net zou doen alsof hij het recht van eerste koop aan J.L.J. Veldhuis onder dwang
had verleend." en
B. Nijhuis bekende aan Olde Daalhuis dat hij de akte van Johan had geantedateerd.
"April 1998 kwam Nijhuis weer bij mij en vertelde mij toen dat hij een tweede recht van eerste koop
had verleend aan J.A.M. Veldhuis en dat hij dit had geantedateerd. Dit zou enkele weken daarvoor zijn
gebeurd. Bij dit gesprek was ook een collega van mij aanwezig, Van Til. "
1-2.
Bij de civiele rechter (1e aanleg) als getuige
Op 6 april 2000 (blz 136 en 137) verklaarde Olde Daalhuis onder ede voor de civiele
rechter:
A. Olde Daalhuis handhaafde zijn verklaring van 1-7-99.
"Wat ik de vorige keer als getuige heb verklaard, klopt. " en
B. Nijhuis wilde huis aan Joop verkopen.
"In januari of februari 1998 heeft Nijhuis nog tegen mij gezegd dat hij Joop Veldhuis zocht omdat hij
hem het huis wilde verkopen. " en
C. Volgens de notaris stonk het zaakje.
"Ik heb daarna 2 notarissen gebeld. Een daarvan vertelde dat hij de zaak kende en dat hij er niets mee
te maken had willen hebben omdat het zaakje stonk." en
D. De auto van Nijhuis zou niet verzekerd zijn.
"Tijdens de paasdagen is de auto van Nijhuis, waarin Siemerink toen reed en Nijhuis als passagier zat,
door ons naar het bureau meegenomen omdat wij het vermoeden hadden dat de auto niet verzekerd
was." en
E. Nijhuis bekende ook aan Van Til dat de akte geantedateerd was.
"Op de donderdag na Pasen heb ik Nijhuis hierover gesproken. Bij die gelegenheid vroeg Nijhuis mij of
hij strafbaar was nu hij een tweede recht van koop had getekend dat was geantedateerd. Dit betrof een
recht van koop aan JA.M. Veldhuis. Ik heb Nijhuis toen verteld dat dit valsheid in geschrifte was en dat
hij meineed zou plegen als hij bij de rechter zou verklaren dat dat tweede recht van koop echt dateerde
van de datum die erop stond. Ik wist dat JA.M. Veldhuis een klacht tegen mij zou indienen en daarom
heb ik ook mijn collega Van Til erbij betrokken. Ook tegen hem heeft Nijhuis toen verklaard dat het
tweede recht van eerste koop was geantedateerd. Nijhuis zat er kennelijk mee dat hij dat gedaan had.
Hij heeft niet verklaard waarom hij het had gedaan. " en
F. In bijzijn van Nijhuis waarschuwde Olde Daalhuis Johan Veldhuis dat er een recht van
eerste koop was.
"In januari of februari 1998 had ik Nijhuis ambtshalve nodig. Hij was toen niet thuis maar in de woning
van Klein Kieskamp, bij wie Siemerink inwoont. JA.M. Veldhuis was daar ook aanwezig. Die vroeg toen
of ik het huis van Nijhuis wilde kopen. Toen ik aangaf dat dat niet het geval was zei JA.M. Veldhuis dat
hij het wel wilde kopen. Ik heb toen tegen hem gezegd: 'Pas op, er is een recht van eerste koop'." en
G. 1 maal gesproken met Nijhuis over recht van eerste koop.
"Ik heb Nijhuis eenmaal gesproken over het recht van eerste koop " en
H. Olde Daalhuis in de auto bij Nijhuis en Siemerink over waarschuwing aan Johan Veldhuis.
"Over de keer dat de auto van Nijhuis naar het bureau werd gestuurd, kan ik nog het volgende
verklaren. Ik zat toen met Nijhuis en Siemerink in de auto. Nijhuis klaagde toen dat er bes lag was
gelegd op zijn geld en dat hij dat niet eerlijk vond. Ik zei toen dat hij toch een recht van eerste koop aan
Joop Veldhuis had verleend en dat dit de consequenties zouden kunnen zijn. Soemerink zei toen: 'Maar
dat kon Johan toch niet weten?' Met Johan bedoelde hij JA.M. Veldhuis. Ik zei toen tegen Siemerink
dat hij er zelf bij was geweest toen ik Johan had verteld van het recht van eerste koop van Joop
Veldhuis. Ik maakte toen nog gekscherend de opmerking dat Siemerink misschien wel als getuige werd
opgeroepen om dat te bevestigen. Siemerink zei toen dat hij nooit zou getuigen voor Joop. Ik wist dat
die twee wel eens trammelant hadden gehad. "
pag.
9
Requisitoir Nachtegaalteam
1-3.
Bij de civiele rechter (hoger beroep) als getuige
Op 21 oktober 2003 (blz 270) verklaarde Olde Daalhuis onder ede voor de civiele
rechter bij het gerechtshof:
A. Nijhuis bekende aan Olde Daalhuis dat hij geantedateerd had. Akte was al opgemaakt.
"Mij is verteld dat het recht van eerste koop van J.A.M. Veldhuis is opgemaakt na het recht van eerste
koop van J.L.J. Veldhuis. Het is mij verteld door Nijhuis, hier aanwezig. In april 1998 was Nijhuis bij
mij aan het bureau. Ik had zijn auto uit het verkeer genomen omdat die niet verzekerd was. Ik heb
Nijhuis op donderdag na Pasen daarover gehoord op het bureau in 1998. Hij heeft mij toen verteld dat
hij een tweede recht van eerste koop had gegeven en dat dat geantedateerd was. Hij had het opgemaakt
voor J.A.M. Veldhuis. Hij vroeg toen of hij strafbaar was omdat hij dat getekend had. Ik heb toen
gezegd dat hij zich schuldig maakte aan valsheid in geschrifte. En dat hij zich bij de rechtbank mogelijk
aan meineed schuldig zou kunnen maken. Dat stuk was toen al opgemaakt. " en
B. Prins had akte al gezien. Akte enkele dagen eerder opgemaakt.
"Een collega heeft dat toen al gezien. Dat is collega Prins. Nijhuis zei toen op mijn vraag dat hij dat
stuk enkele dazen daarvoor had opgemaakt." en
C. Waarschuwing aan Johan nu weer niet in het bijzijn van Nijhuis.
" Ik was een keer op zoek naar de heer Nijhuis. Omdat hij vaak vertoefde in het huis van Klein
Kieskamp ben ik Nijhuis daar gaan opzoeken. Ik trof hem daar niet aan, maar wel de heer Siemerink en
de heer J.A.M. Veldhuis. J.AM. Veldhuis vroeg mij of ik de woning van Nijhuis wilde kop en. Nijhuis
had mij de woning wel eens te koop aangeboden. Ik had daarvoor geen belangstelling. Toen zei J.A.M.
Veldhuis dat hij die woning wilde kopen. Ik heb hem toen gezegd om daarmee op te passen omdat zijn
neef Joop al een recht van eerste koop had. Als ik mij niet vergis waren bij dat gesprek ook aanwezig de
heer Klein Kieskamp en de heer Breukers. Siemerink was ook bij dat gesprek aanwezig. Dat gesprek
heeft plaatsgevonden in januari/februari 1998. " en
D. Prins akte gezien rond Pasen.
"Volgens mij heeft collega Prins het stuk van het tweede recht van eerste koop gezien rond Pasen in de
auto van Nijhuis. " en
E. Nijhuis bekende ook tegen van Til. Tegen van Til gezegd dat akte al was opgesteld.
"Op de vermelde donderdag na Pasen was ook collega van Til op ons bureau. Omdat ik een onheus
gevoel had bij het door Nijhuis gemelde antedateren van de verklaring wilde ik mij (bedoeld zal zijn:
mijn; JG) gevoelens delen met een collega; we kwamen van Til tegen. Door Nijhuis en mij is het toen
aan van Til uitgelegd. Ook zei van Til dat er sprake zou zijn van valsheid in geschrifte en mogelijk
meineed. Ik heb toen ook tegen van Til gezegd dat die verklaring al was opgesteld. " en
F. Van Til was erbij toen ik met Kolkman over kwestie sprak.
"Er is daarna door mij met collega Kolkman gesproken over deze kwestie. Van Til was daar ook bij. "
en
G. Eigen verklaring van 6-4-00 was niet juist. (I-2-F/I-3-C). Nijhuis was er niet bij.
"In de woning van Klein Kieskamp was Nijhuis niet aanwezig. Ik veronderstelde dat hij daar aanwezig
zou zijn, om die reden was ik daar naar toe gegaan. U houdt mij voor dat ik op 6 april 2000 bij de
rechtbank anders heb verklaard. Ik heb in die verklaring bedoeld te zeggen dat ik verwachtte dat
Nijhuis daar aanweizg zou zijn. "
II.
De "meinedige" verklaringen van Kolkman:
De afgelegde verklaring van Kolkman afgelegd op de civiele zitting is integraal ten
laste gelegd. Onderstaande onderdelen zijn eruit gelicht. Die behoeven nadere
beoordeling om te komen tot het bewijs van meineed.
■
11-1. Bij de civiele rechter (hoger beroep) als getuige
Op 21 oktober 2003 (blz 280) verklaarde Kolkman onder ede voor de civiele rechter voor
zover van belang:
A. In koffiekamer vertelde Olde Daalhuis dat Nijhuis had geantedateerd. Van Til bevestigde
dat.
pag. 10
Requisitoir Nachtegaalteam
"Er had beneden in het bureau een gesprek plaatsgevonden tussen collega Olde Daalhuis en Martin
Nijhuis. Na afloop van dat gesprek was er kennelijk ook gesproken met collega van Til. Daarna
kwamen Olde Daalhuis en van Til in de koffiekamer. Olde Daalhuis vertelde toen dat Nijhuis hem had
verteld dat hij een recht van eerste koop had geantedateerd. Het eerste recht van eerste koop zou
aanvankelijk gedaan zijn aan Joop Veldhuis. En daarna zou door Nijhuis, geantedateerd, een recht van
eerste koop zijn verstrekt aan Johan Veldhuis. Collega van Til bevestigde dat het gesprek dat Olde
Daalhuis had gehad met Nijhuis aldus was gelopen. " en
B. Geantedateerde recht was er al.
"Ik heb uit het vermelde gesprek begrepen dat het tweede geantedateerde recht van eerste koop er toen
al was."
III Onderdelen uit verklaringen van verdachten nader
geanalyseerd.
Uit de verklaringen van de verdachten bij drie civiele verhoren van Olde Daalhuis en één van
Kolkman komen tien onderdelen naar voren, die van belang zijn bij de beoordeling of wat onder
ede verklaard is meinedig is. Per onderdeel worden de verklaringen gezet die zij zelf en anderen
in het onderzoek daarover hebben afgelegd. De onderdelen zijn:
III-1
Nijhuis vertelde aan Olde Daalhuis dat hij de akte (van Johan) geantedateerd had.
(zie I-l-B, I-2-A, I-2-E, I-3-A) III-2 Nijhuis verklaarde ook aan Van Til dat hij de
akte (van Johan) geantedateerd had.
Toen Nijhuis gevraagd zou hebben of antedateren strafbaar was, zou de akte al
bestaan, (zie I-2-E, I-3-A, I-3-E en II-l-B) III-3 In de koffiekamer vertelde Olde
Daalhuis in aanwezigheid van Kolkman dat Nijhuis
had geantedateerd. Van Til was erbij en bevestigde dat. (zie I-3-F en II-l-A) III-4
Olde Daalhuis heeft maar lx met Nijhuis gesproken over recht van l e koop.
(zie I-2-G) III-5 Prins had akte al gezien. Was enkele dagen
ervoor opgemaakt.
(zie I-3-B en I-3-D) III-6 Nijhuis, Johan Veldhuis en diens advocaat zouden net
doen of de akte van Joop
Veldhuis was afgedwongen. (zie I-l-A en I-2-A) III-7 In jan/feb 98 had Nijhuis gezegd
dat hij zijn huis aan Joop Veldhuis wilde verkopen.
(zie I-2-B) III-8 Eén van de twee notarissen zei dat het
zaakje stonk.
(zie I-2-C) III-9 Olde Daalhuis nam de Nijhuis' auto mee naar kantoor omdat deze
onverzekerd was.
(zie I-2-D) III-10 In jan/feb 98 had Olde Daalhuis eerst wel en later niet in bijzijn van
Nijhuis in huis
van Klein Kieskamp Johan Veldhuis gewaarschuwd dat er al een ander recht van
eerste koop was. (zie I-2-F, I-2-H, I-3-C en I-3-G)
Per onderdeel worden de verklaringen gezet die zij zelf en anderen in het onderzoek daarover
hebben afgelegd. De personen die daarover verklaren zijn:
in de civiele zaak
bij de Rijksrecherche en/of RC
1
Lambert van Til
138,287
584-594
2
Martin Nijhuis
119,285
524-534
3
Joop Veldhuis
120,269
934-965
4
Johan Veldhuis
122
535-583
5
notaris Derkman
286
638-645
pag. 11
Requisitoir Nachtegaalteam
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
de heer Wijlens
Raymond Siemerink
Herman Lubbers
mevrouw Bokdam
Prins
René ten Donkelaar
Jan Voortman
Johannes Elferink
mevrouw Morssink
mevr. mr.Roeloffzen
mr.Severiens
Brig. Schreurs
Insp. Kockmann
Hoofdagent Michel
Hoofdagent Kara
130
132
133
289
_
-
623 - 630
630 - 636
636 - 638
652 - 656
730 en 827
595 - 597
645 - 646
656
575 (brief) en RC 24-1-05
705 - 708
976 - 979
660-661; 674-676; RC 26-1-05
703, 704 en RC 27-1-05
720 - 724 en RC 27 januari 2005
712-719
III—1 Nijhuis vertelde aan Olde Daalhuis dat hij de akte (van Johan)
geantedateerd had.
(zie I-l-B, I-2-A, I-2-E, I-3-A)
Uit de onderstaande verklaringen van Van Til en Nijhuis volgt dat de verdachte Olde Daalhuis
in deze onderdelen van zijn verklaringen onwaarheid heeft gesproken. Dat Nijhuis tegen Olde
Daalhuis én Van Til bekend heeft, wordt door hen weersproken.
Omdat Olde Daalhuis de getuige voor Joop Veldhuis is, zou je verwachten dat Olde Daalhuis
precies aan Joop Veldhuis zou hebben verteld wat Nijhuis aan Olde Daalhuis én aan Van Til
zou hebben gezegd in zijn bekentenis. Joop reproduceerde alleen maar dat Nijhuis de vraag
over de strafbaarheid van antedateren had gesteld aan Olde Daalhuis, die de vraag vervolgens
aan Van Til stelde. Joop komt niet verder dan een paar gedachtensprongen dat omdat Johan
Veldhuis niet zei of liet zien dat hij een ouder recht had, zijn recht wel niet zou hebben bestaan
op het moment en dus geantedateerd moest hebben.
Ook is de verklaring meinedig, omdat Olde Daalhuis in zijn pogingen om in zijn tweede
verklaring bij de rechtbank en zijn derde verklaring bij het hof de zaken te verduidelijken een
andere verklaring aan het afleggen is; hij geeft daarmee aan dat de vorige verklaring onwaar
is. Vergelijk:
I-l-B (van Til was er bij)
"April 1998 kwam Nijhuis weer bij mij en vertelde mij toen dat hij een tweede recht van eerste koop had
verleend aan J.A.M. Veldhuis en dat hij dit had geantedateerd. Dit zou enkele weken daarvoor zijn gebeurd. Bij
dit gesprek was ook een collega van mij aanwezig, Van Til. "
I-2-E (van Til was er eerst niet bij, hem erbij betrokken:)
"Op de donderdag na Pasen heb ik Nijhuis hierover gesproken. Bij die gelegenheid vroeg Nijhuis mij of hij
strafbaar was nu hij een tweede recht van koop had getekend dat was geantedateerd. Dit betrof een recht van
koop aan J.A.M. Veldhuis. Ik heb Nijhuis toen verteld dat dit valsheid in geschrifte was en dat hij meineed zou
plegen als hij bij de rechter zou verklaren dat dat tweede recht van koop echt dateerde van de datum die erop
stond. Ik wist dat J.A.M. Veldhuis een klacht tegen mij zou indienen en daarom heb ik ook mijn collega Van Til
erbij betrokken. Ook tegen hem heeft Nijhuis toen verklaard dat het tweede recht van eerste koop was
geantedateerd. Nijhuis zat er kennelijk mee dat hij dat gedaan had. Hij heeft niet verklaard w aarom hij het had
gedaan."
I-3-E (van Til was er niet bij, we kwamen hem tegen)
pag. 12
Requisitoir Nachtegaalteam
"Op de vermelde donderdag na Pasen was ook collega van Til op ons bureau. Omdat ik een onheus gevoel had
bij het door Nijhuis gemelde antedateren van de verklaring wilde ik mij (bedoeld zal zijn: mijn; JG) gevoelens
delen met een collega; we kwamen van Til tegen. Door Nijhuis en mij is het toen aan van Til uitgelegd._ Ook zei
van Til dat er sprake zou zijn van valsheid in geschrifte en mogelijk meineed. Ik heb toen ook tegen van Til
gezegd dat die verklaring al was opgesteld. "
Uit de verklaringen van Nijhuis, Johan Veldhuis, notaris Derkman, de heren Wijlers, Siemerink
en Lubbers, mevrouw Bokdam, René ten Donkelaar en mevrouw Morssink kan worden
afgeleid dat de akte van eerste koop van Johan Veldhuis was opgemaakt op 16 december en al
bestond vóór de akte van Joop Veldhuis van 27 december 1997. Er kan dan geen sprake zijn
van antedateren en is het niet aannemelijk dat Nijhuis een dergelijke bekentenis zou hebben
afgelegd. Waarom alleen toen, alleen bij Olde Daalhuis en bij geen enkele andere persoon of
gelegenheid? Velen hebben hem daarnaar gevraagd. Als Nijhuis het eenmaal zou hebben
toegegeven aan Olde Daalhuis, waarom heeft hij dat dan ook niet aan Michel hebben verklaard?
Of aan Joop of Johan of Siemerink.
III-l-l Getuige van Til:
a.
Bij de civiele rechter (le aanleg) als getuige op 6 april 2000 (blz 138) verklaarde Van
Til dat Olde Daalhuis en Nijhuis een gesprek hadden of er valsheid in geschrifte zou zijn
gepleegd als een recht van eerste koop zou worden geantedateerd. Het werd geopperd als
vraag. Uit de verklaring van Van Til blijkt niet dat Nijhuis dat ook verteld of bekend had
tegenover Olde Daalhuis. Als dat gebeurd was, waarom zou Olde Daalhuis dat dan niet
gezegd hebben en slechts een vraag opperen?
"Het was op een donderdagmorgen dat Nijhuis met Olde Daalhuis heeft gesproken in een
spreekkamertje. Wanneer dit precies was weet ik niet meer. Bij dat gesprek ben ik niet aanwezig
geweest. Op een gegeven moment kwamen Olde Daalhuis en Nijhuis uit dat kamertje en schoot Olde
Daalhuis mij aan. Hij vertelde toen dat hij een gesprek had gehad met Nijhuis en dat dat gesprek erover
ging of er valsheid in geschrift zou worden gepleegd als een recht van eerste koop zou worden
geantedateerd. Ik heb toen aan Nijhuis verteld dat dat inderdaad valsheid in geschrift zou opleveren als
je een verklaring opmaakt met het recht van eerste koop en die verklaring wordt geantedateerd. Bij mijn
weten was het opmaken van een dergelijke geantedateerde verklaring bij dit gesprek nog niet gebeurd. "
b.
Bij de civiele rechter (hoger beroep) als getuige op 6 februari 2004 (blz 287)
verklaarde Van Til dat Nijhuis niet meer dan de vraag van Olde Daalhuis en het antwoord van
Van Til had gehoord. Net als hiervoor onder a.: Het werd geopperd als vraag. Uit de
verklaring van Van Til bleek niet dat Nijhuis dat ook verteld of bekend had tegenover Olde
Daalhuis. Als dat gebeurd was, waarom zou Olde Daalhuis dat dan niet gezegd hebben en
slechts een dergelijke vraag stellen.?
"Olde Daalhuis en Nijhuis gingen daarop in een kamer praten. Ik zat in mijn eigen werkkamer. Op een
bepaald moment kwamen Nijhuis en Olde Daalhuis uit de kamer en toevalligerwijs kwam ik op dat
moment ook uit mijn werkkamer. We kwamen elkaar tegen in de publiekshal. Op dat moment vroeg
Olde Daalhuis mij: 'als je een verklaring van eerste koop antedateert, wat is dat dan? ' Ik heb daarop
geantwoord: 'het opmaken van een verklaring van eerste koop dat wordt geant edateerd, levert het
misdrijf van valsheid in geschrifte op.' Nijhuis was daarbij. Ik mag aannemen dat Nijhuis mijn
antwoord aan Olde Daalhuis heeft gehoord omdat Nijhuis daarbij aanwezig was. Hij stond hooguit op
een meter afstand van ons. "
c.
Bij de civiele rechter (hoger beroep) als getuige op 6 februari 2004 (blz 287)
verklaarde Van Til dat n.a.v. de verklaring van Olde Daalhuis bij de rechtbank op 6 april
2000 Van Til er niet bij was toen Nijhuis antedateren toegaf. Wat Olde Daalhuis toen (zie I-2E) verklaarde is dus niet waar.
"Het is zo, en ik heb dat ook al in die zin verklaard bij de rechtbank, dat ten tijde van de vermelde
bespreking in de ha! op dit bureau niet bekend was of er überhaupt al een verklaring was opgesteld. De
passage in de verklaring van Olde Daalhuis iets onder het midden aanvangend met de woorden: ik wist
dat etc, waar Olde Daalhuis verklaart dat hij mij betrokken heeft op het moment waar Nijhuis zou
hebben verklaard dat het tweede recht van eerste koop was geantedateerd, is onjuist in dier voege dat ik
daar niet bij ben geweest. "
pag. 13
Requisitoir Nachtegaalteam
d.
Bij de Rijksrecherche als getuige op 16 maart 2004 (blz 584 t/m 588) verklaarde Van
Til dat de verklaring van Olde Daalhuis afgelegd bij de civiele rechter op 1 juli 1999 (zie dit
hoofdstuk onder I-l-B) niet waar was (blz 585) en hij niet bij het gesprek tussen Nijhuis en
Olde Daalhuis aanwezig was. In de hal was hem slechts een vraag gesteld door Olde Daalhuis,
waarop hij antwoord had gegeven. Nijhuis zei toen niets. Wat Olde Daalhuis vervolgens op 6
april 2000 (zie dit hoofdstuk onder I-2-E) bij de civiele rechter had verklaard was volgens Van
Til ook niet waar (blz. 585 en 586). Nijhuis had niet tegen Van Til verklaard dat het tweede
recht van eerste koop was geantedateerd, Nijhuis had helemaal niets gezegd. Van Til had zich
op geen enkele wijze door Johan Veldhuis laten beïnvloeden (blz 588).
III-1-2 Getuige Martin Nijhuis:
a.
Bij de civiele rechter (hoger beroep) als getuige op 6 februari 2004 (blz 285)
verklaarde Martin Nijhuis, dat hij met Johan Veldhuis op 16 december 1997 een recht van
eerste koop had afgesloten en daarvan een akte had opgemaakt en getekend.
"Ik heb op 16 december 1997 een recht van eerste koop verleend aan J.A.M. Veldhuis. Dat was bi j
Veldhuis in huis. We waren daarvoor bij de notaris geweest, bij mr. Derkman voor het passeren van de
grond. Dat was op dezelfde dag 's morgens. Wij hadden het er al bij de notaris over gehad. Hij zei dat
we dat stuk bij hem konden opmaken of dat we dat ook zelf konden doen. We hebben toen dat stuk bij
Veldhuis thuis opgesteld. Veldhuis heeft het stuk geschreven. Ik heb getekend. Zijn vrouw was er ook
bij. De tekst hebben wij met elkaar bedacht. Dat stuk is toen bij Veldhuis gebleven."
b.
Bij de civiele rechter (hoger beroep) als getuige op 6 februari 2004 (blz 285)
verklaarde Martin Nijhuis, dat hij nooit had gesproken, toegegeven, bekend dat hij de akte van
Johan Veldhuis had geantedateerd. Niet aan Olde Daalhuis, niet aan Van Til. Hij wist niet
eens wat antedateren is.
"Ik heb nooit tegen Olde Daalhuis of tegen anderen gezegd laat staan bekend dat ik het recht van eerste
koop aan J.A.M. Veldhuis zou hebben geantedateerd. Ik had de fl. 500,- betaald aan Olde Daalhuis. Op
enig moment wilde mijn toenmalige advocaat een bewijsstuk daarvan hebben. Ik ben toen op een
donderdag op het bureau geweest om dat bewijsstuk te vragen aan Olde Daalhuis. Hij wilde er niet aan
meewerken. Ik heb op dat moment niet gesproken met Van Til, alleen met Olde Daalhuis. Het was de
eerste donderdag na Pasen. Ik heb ook helemaal niet aan Olde Daalhuis of aan Van Til gevraagd of het
antedateren van een recht van eerste koop strafbaar was. Het ging toen alleen om het bewijsstuk van de
betaling van die fl. 500,-. Ik weet helemaal niet wat antedateren is. U legt mij dat nu uit. Ik blijf erbij dat
ik niet wist wat dat was, laat staan dat ik dat toen aan de orde heb gesteld."
c.
Bij de Rijksrecherche als getuige op 4 maart 2004 (blz 524 t/m 528) verklaarde
Nijhuis dat hij alleen aan Johan Veldhuis zijn huis te koop had aangeboden. Eerst een deel
van de grond met recht van eerste koop op de woning, opgesteld na advies van notaris
Derkman en welke Nijhuis tekende op 16 december 1997. Nijhuis ontkende dat hij tegen Olde
Daalhuis had gezegd dat hij het recht van eerste koop van Johan Veldhuis had geantedateerd.
Hij had ook niet gevraagd of antedateren strafbaar was; hij wist niet eens wat dat woord
betekende. Hij was daar alleen om een betalingsbewijs van de betaalde fl 500 te krijgen, wat
Olde Daalhuis niet wilde geven.
d.
Bij de Rijksrecherche als getuige op 2 april 2004 (blz 529 t/m 534) verklaarde Nijhuis
gelijkluidend.
III-1-3 Getuige Joop Veldhuis:
a.
Bij de civiele rechter (hoger beroep) als getuige op 21 oktober 2003 (blz 269)
verklaarde Joop Veldhuis, dat het recht van eerste koop van Johan Veldhuis na Joops recht
geschreven moest zijn.
"Het is inderdaad zo dat het recht van eerste koop dat J.A.M. Veldhuis van Nijhuis kreeg is gegeven na
mijn recht van eerste koop van 27 december 1997. Ik heb beslag gelegd nadat het huis was verkocht aan
J.A.M. Veldhuis. Op dat moment is J.A.M. Veldhuis niet gekomen met zijn recht van eerste koop.
Kennelijk had hij toen nog geen recht van eerste koop."
Het is zijn gevoel en hij kan het niet onderbouwen.
pag. 14
Requisitoir Nachtegaalteam
b.
Bij de civiele rechter (hoger beroep) als getuige op 21 oktober 2003 (blz 269)
verklaarde Joop Veldhuis, dat hij van Olde Daalhuis wist van het antedateren van Johans
kooprecht.
"Ik heb gehoord van de heer Olde Daalhuis dat het eerste kooprecht van J.A.M. Veldhuis geantedateerd was."
De bron voor Joop is dus Olde Daalhuis.
c.
Bij de civiele rechter (hoger beroep) als getuige op 21 oktober 2003 (blz 269)
verklaarde Joop Veldhuis, dat Johan direct na de koop gezegd zou hebben niks te maken
hebben met Joops recht.
"Ik heb vlak na de koop in het bijzijn van Olde Daalhuis mijn akte van recht van eerste koop aan J. A.M.
Veldhuis laten lezen, hij zei toen: daar heb ik niks mee te maken. De zou niet weten wanneer precies h et recht
van eerste koop voor J.A.M. Veldhuis is opgemaakt. Het zal in ieder geval geweest zijn na 27 december 1997."
Joop 'jumps to the conclusion' dat Johan (nog) geen (ouder) recht heeft.
d.
Bij de Rijksrecherche als getuige op 17 mei 2004 (blz 750 t/m 755) volgde Joop
Veldhuis dezelfde redenering dat Johan Veldhuis geen ouder recht kon hebben gehad, omdat
Johan dat zelf niet gezegd had (blz 752/753). Alle informatie over de bekentenis van Nijhuis
bij Olde Daalhuis en later bij Van Til kreeg Joop Veldhuis alleen maar van Olde Daalhuis.
Om die reden vroeg Joop Veldhuis ook aan Olde Daalhuis om voor hem te getuigen.
Opvalt in deze verklaring (derde alinea op blz 752) dat Olde Daalhuis niet tegen Joop
Veldhuis had gezegd dat Nijhuis bij Olde Daalhuis en later bij Van Til had bekend dat
Nijhuis had geantedateerd. Nijhuis zou alleen maar de vraag gesteld hebben of het strafbaar
was en die vraag zou Olde Daalhuis vervolgens aan Van Til hebben gesteld. Dit komt dus
overeen met de beweringen van Nijhuis en Van Til en niet met die van Olde Daalhuis.
III-1-4 Getuige Johan Veldhuis:
a.
Bij de civiele rechter (le aanleg) als getuige op 1 juli 1999 (blz 120) verklaarde Johan
Veldhuis, dat hij alleen weet dat Olde Daalhuis bezig was met een schuld van Nijhuis aan
Joop.
"Ik weet wel dat Olde Daalhuis bezig is geweest met een schuld die Nijhuis nog aan J.L.J. Veldhuis had.
Hij is hiervoor wel eens bij mij aan huis geweest. Waarom is mij een raadsel."
b.
Bij de Rijksrecherche als getuige op 10 maart 2004 (blz 535 t/m 541) verklaarde Johan
Veldhuis uitgebreid (blz 535 t/m 537) hoe de aankoop van de grond en het verkrijgen van het
recht van eerste koop op het huis was verlopen. Hij wilde de grond kopen indien hij ook het
recht van eerste koop op de woning kon krijgen. Na adviesinwinning bij notaris Derkman, die
ook de verkoop van de grond zou transporteren, hadden Nijhuis en hij een akte opgemaakt en
op 16 december 1997 had Nijhuis die getekend. Naast hen beide waren de vrouw van Johan
Veldhuis en dhr Lubbers daarbij aanwezig. Die dag hebben ook de heren Siemerink en
Wijlens de akte gezien. Ook is hij die dag naar het gemeentehuis gegaan voor een
bouwvergunning en heeft hij later met de gemeenteambtenaar de getuige Ten Donkelaar over
dat recht van eerste koop gesproken.
Half februari 1998 wilde Nijhuis het huis aan hem verkopen (blz 538). Notaris Derkman wilde
niet meewerken aan een overdracht, notaris Van Thiel wel. Mevrouw Morssink was op de
hoogte dat hij een recht van eerste koop had. Op 13 maart 1998 werd het huis en de rest van de
grond overgedragen.
III-1-5 Getuige notaris Derkman:
a.
Bij de civiele rechter (hoger beroep) als getuige op 6 februari 2004 (blz 286)
verklaarde notaris Derkman dat hij op 16 december 1997 de grondoverdracht van Nijhuis aan
Johan Veldhuis had getransporteerd.
"Op een gegeven moment kwam Nijhuis samen met J.A.M. Veldhuis op kantoor voor een
grondtransactie. Het was in december 1997. Ik heb de stukken bij me. Ik zie in mijn stukken dat het
pag. 15
Requisitoir Nachtegaalteam
transport heeft plaatsgevonden op 16 december 1997. Het ging om een klein stukje grond van ca. 800
val. Verkoop van Nijhuis aan J.A.M. Veldhuis." en
b.
Bij de civiele rechter (hoger beroep) als getuige op 6 februari 2004 (blz 286)
verklaarde notaris Derkman dat hij Nijhuis en Johan Veldhuis in de week voor 16 december
1997 had geadviseerd over een akte van recht van koop.
"Een week voor het transport hadden Nijhuis en J.A.M. Veldhuis op mijn kantoor een voorbespreking.
Ik herinner mij vagelijk dat bij het verlaten van het kantoor na die bespreking de heer J.A.M. Veldhuis
aan mij vroeg: 'Is notariële tussenkomst vereist voor het vastleggen van het recht van koop van een
huis.' Ik heb daaropgeantwoord: 'Neen, dat kunt u zelfs mondeling afspreken, maar aan te bevelen is
om het schriftelijk te doen. Het hoeft niet via een notaris. Bovendien is het goedkoper.'."
c.
Bij de Rijksrecherche als getuige op 26 maart 2004 (blz 638 t/m 640, met bijlagen t/m
blz. 651) bevestigde Derkman dat de overdracht van de grond op 16 december 1997 was en
dat tijdens een voorgespreking een week daarvoor Johan Veldhuis vroeg of een recht van
koop notariële tussenkomst vereiste. Hij zei dat dat niet vereist was, dat het mondeling kon,
maar schriftelijk aan te bevelen was.
III-1-6 Getuige de heer Wijlens:
a.
Bij de civiele rechter (le aanleg) als getuige op 24 februari 2000 (blz 130) verklaarde
de heer Wijlens dat hij Johan Veldhuis geld had geleend voor de aankoop van de grond.
"J.A.M. Veldhuis kwam eind 1997, november 1997, bij mij en vroeg om een krediet. Hij kon namelijk
een stuk grond kopen met het recht van eerste koop op het woonhuis. Dit ging om Laakmorsweg 10 te
Haaksbergen. (...) Ik ben toen meegegaan om ter plaatse te gaan kijken en heb besloten het krediet te
verstrekken, maar met het perceel als onderpand. Dara is toen een akte van opgemaakt. hoor u zeggen dat
een kopie van die akte aan dit proces-verbaal wordt gehecht (Zie blz. 131, akte per 10-12-1997 t.b.v.
fl. 12.500,-)"
b.
Bij de civiele rechter (le aanleg) als getuige op 24 februari 2000 (blz 130) verklaarde
de heer Wijlens dat hij de akte van recht op koop van het huis had gezien op 16 december .
1997.
"J.A.M. Veldhuis vertelde mij dat hij op 16 december 1997 naar de notaris moest. Op de avond van die
dag ben ik bij hem geweest. (...) en ik heb toen ook het recht van eerste koop gezien. (...) Ik hoor nu dat
in een eerder getuigenverhoor door politieagent Olde Daalhuis, die ik wel ken, is verklaard dat Nijhuis
hem had verteld dat het recht van eerste koop was geantedateerd. Hierop verklaar ik dat ik zeker weet
dat ik het recht van eerste koop op 16 december heb gezien."
c.
Bij de Rijksrecherche als getuige op 22 maart 2004 (blz 623 t/m 625, met bijlagen t/m
blz. 627) bevestigde de heer Wijlens zijn verklaring, die hij als getuige in de civiele zaak had
afgelegd. Hij had Johan Veldhuis een krediet verstrekt voor de aankoop van grond. Op de dag
van de overdracht van de grond (op 16 december 1997) was hij bij Johan Veldhuis thuis, waar
hij zowel de (ontwerp)transportakte als de verklaring van recht van eerste koop had gezien.
Daarom was antedateren onmogelijk.
III-1-7 Getuige Raymond Siemerink:
a.
Bij de civiele rechter (le aanleg) als getuige op 24 februari 2000 (blz 132) verklaarde
Siemerink dat hij wist van de koop van de grond en het recht op koop van het huis in
november 1997.
"Eind november 1997 kwam J.A.M. Veldhuis bij mij langs omdat hij Nijhuis nodig had. Veldhuis wist
wel dat hij Nijhuis bij mij kon vinden. Ik ben toen aanwezig geweest bij een gesprek tussen Veldhuis en
Nijhuis. Nijhuis had geld nodig en wilde een stuk grond verkopen. Veldhuis had daar wel belangstelling
voor maar wilde ook het woonhuis. Nijhuis wilde het woonhuis echter niet verkopen, ook niet met het
recht van huur. Uiteindelijk zijn ze het toen eens geworden dat Veldhuis het recht van eerste koop zou
krijgen. (...) Ze zouden volgens mij beide dingen notarieel vastleggen, dus zowel de verkoop als het
recht van eerste koop."
b.
Bij de civiele rechter (le aanleg) als getuige op 24 februari 2000 (blz 132) verklaarde
Siemerink dat hij de akte van recht op koop had gezien op 16 december 1997.
"Veldhuis en Nijhuis vertelden mij dat de overdracht 16 december 1997 zou zijn. Op die dag zijn zij bij
mij geweest. Ik heb toen de ontwerpakte gezien en het recht van eerste koop. Dat ze met de papieren bij
pag. 16
Requisitoir Nachtegaalteam
mij kwamen was voor de middag. Ik heb Nijhuis nooit horen zeggen dat hij iemand anders het recht van
eerste koop had toegezegd."
c.
Bij de Rijksrecherche als getuige op 24 maart 2004 (blz 630 t/m 634) bevestigde
Raymond Siemerink dat Johan Veldhuis een stuk grond van Nijhuis zou kopen en het recht van
eerste koop wilde. (blz. 630) Op de dag dat ze naar de notaris moesten had hij de ontwerpakte
van de grondtransactie en de verklaring van recht van eerste koop gezien.
III-1-8 Getuige Herman Lubbers:
a.
Bij de civiele rechter (le aanleg) als getuige op 24 februari 2000 (blz 133) verklaarde
Herman Lubbers dat hij bij het tekenen van de akte van eerste koop aanwezig was.
"Ik ga regelmatig samen met J.A.M. Veldhuis naar de sauna. Daarom ging ik ook op 17 december 1997
naar hem toe. Zijn vrouw vertelde toen dat J.A.M. Veldhuis bij de notaris was en gauw zou komen. De
heb toen op hem gewacht. Even later kwam J. A.M. Veldhuis binnen samen met een meneer van wie hij
een stuk grond gekocht had. Veldhuis zei toen iets in de trant van zullen we dat andere ook in orde
maken. Tijdens het gesprek werd mij duidelijk dat het ging om een recht van eerste koop. Veldhuis had
een getypt formulier dat ter plaatsewerd getekend. " en
b.
Bij de civiele rechter (le aanleg) als getuige op 24 februari 2000 (blz 133) dat gelet op
de verklaring van Herman Lubbers dat dat op dinsdag 16 december 1997 moet zijn geweest.
"U vraagt mij hoe ik zo precies weet dat het op 17 december was. Daarop antwoord ik dat ik een agenda bijhoud.
We gingen altijd op dinsdag naar de sauna." Op het verhoor blad staat geschreven: "nb 16-12-'97 was
een dinsdag" met een paraaf.
c.
Bij de Rijksrecherche als getuige op 24 maart 2004 (blz 636, 637) bevestigde Herman
Lubbers dat hij altijd op dinsdag naar de sauna ging met Johan Veldhuis. Toen Johan van de
notaris kwam had hij net een stuk grond gekocht. Johan was samen met een beetje een
vreemde figuur. Johan ging dat andere ook in orde maken. Lubbers had het niet gelezen, maar
begreep dat dit het recht van eerste koop betrof. Hij zag dat die man zijn handtekening erop
zette.
III-1-9 Getuige mevrouw Bokdam e.v. Johan Veldhuis:
a.
Bij de civiele rechter (hoger beroep) als getuige op 6 februari 2004 (blz 289)
verklaarde mevrouw Bokdam dat op 16 december de akte van recht op koop werd getekend.
Ik ben de echtgenote van J.A.M. Veldhuis. Ik ben bekend met het stuk waarbij het recht van eerste koop
aan mijn echtgenoot is verleend door Nijhuis. Het stuk is opgemaakt bij mij thuis. Dat was op 16
december 1997. Aanwezig in de kamer op dat moment waren Nijhuis, mijn man, Herman Lubbers en
ikzelf. Het was na de overdracht van het stuk grond op diezelfde dag."
b.
Bij de civiele rechter (hoger beroep) als getuige op 6 februari 2004 (blz 289)
verklaarde mevrouw Bokdam dat mondeling de overeenkomst tot verkoop van de grond met
recht op koop van het huis in november al was gesloten. De notaris had toen al geadviseerd
over het opstellen van de akte van recht van koop.
"Half november had mijn man mij verteld dat hij een stuk grond had gekocht met het recht van eerste
koop op het aangrenzende woonhuis. De week voor het transport was mijn man met Nijhuis al bij de
notaris geweest en toen hebben zij de notaris gevraagd hoe dat moest."
c.
Bij de civiele rechter (hoger beroep) als getuige op 6 februari 2004 (blz 289)
verklaarde mevrouw Bokdam dat Johan Veldhuis de akte had opgesteld. Ze tekenden op 16
december 1997.
"Nijhuis heeft toen tegen mijn man gezegd dat hij het maar op papier moest zetten. Dat stuk had mijn
man op 16 decemeber al thuis klaar liggen. Nijhuis heeft dat toen gelezen en getekend. Ik heb dat zien
gebeuren."
d.
Bij de Rijksrecherche als getuige op 31 maart 2004 (blz 652 t/m 654, met bijlage t/m
blz. 655) bevestigde mevrouw Bokdam bovenstaande verklaringen. Haar man wilde wel een
stuk grond kopen, maar hij wilde dan ook gelijk het recht van eerste koop op de woning. De
notaris had geadviseerd zelf een akte op te stellen. Dat hadden haar man en Nijhuis gedaan.
pag. 17
Requisitoir Nachtegaalteam
Haar man had het later op de computer uitgewerkt. Op 16 december 1997 tekende Nijhuis.
Herman Lubbers was daarbij aanwezig.
III-l-l 1 Getuige René ten Donkelaar:
Bij de Rijksrecherche als getuige op 22 maart 2004 (blz 595 t/m 597, met bijlagen t/m blz.
622) verklaarde Ten Donkelaar van de gemeente Haaksbergen, dat hij op 23 december 1997
een afspraak had met Johan Veldhuis om op het perceel Laakmorsweg 10 te Haaksbergen een
opmeting te doen i.v.m. een bouwaanvraag voor een schuur. In de week daarvoor was Johan
Veldhuis bij hem geweest om het te bespreken en vertelde Johan Veldhuis dat hij het achterste
gedeelte van het perceel in eigendom had en mondeling het recht van eerste koop toegezegd
had gekregen van de eigenaar Nijhuis (blz 596).
(De werkdagen in de week voor 23 december 1997 liepen dan van maandag 13 tot en met
vrijdag 17 december 1997.) De vrijstelling heeft ter inzage gelegen van 13 tot 26 maart 1998.
Het is onwaarschijnlijk dat iemand, die in de visie van Olde Daalhuis en Joop Veldhuis nog
geen recht van eerste koop had, een dergelijke procedure was begonnen.
III-1-14 Getuige mevrouw Morssink:
Bij de rechter-commissaris als getuige op 24 januari 2005 bevestigde mevrouw Morssink de
inhoud van de brief (blz 575) die zij op 20 november 2000 schreef aan advocaat Lassche. Zij
schreef dat Johan Veldhuis haar omstreeks februari 1998 had medegedeeld dat hij van Nijhuis
grond had gekocht en daarbij het recht van eerste koop zou hebben bedongen m.b.t. het
aangrenzende woonhuis. Zij had de brief niet in opdracht of op verzoek van notaris Van Thiel
gezonden. Zij had er verder geen kennis van waarom notaris Van Thiel blijkbaar wel en notaris
Derkman niet het huis wilde transporteren.
Deze getuige was door ondergetekende officier van justitie opgegeven als getuige voor de
rechter-commissaris op de regiezitting op 9 november 2004, naar aanleiding van de verklaring
van Johan Veldhuis hierover afgelegd bij de rijksrecherche op 18 mei 2004 (blz 571 t/m 574)
De brief van mevr. Morssink is opgenomen in het dossier op blz 575.
-2 Nijhuis verklaarde ook aan Van Til dat hij de akte (van Johan)
geantedateerd had. Toen Nijhuis gevraagd zou hebben of antedateren
strafbaar was, zou de akte al bestaan.
(zie verklaringen onder I-2-E, 1-3-A, 1-3-E en II-l-B)
Net als bij onderdeel III-1 geldt hier :
Uit de onderstaande verklaringen van Van Til en Nijhuis volgt dat de verdachte Olde
Daalhuis en Kolkman in deze onderdelen van hun verklaringen onwaarheid hebben
gesproken. Dat Nijhuis tegen Olde Daalhuis én Van Til bekend heeft, wordt door hen
weersproken.
De bewering dat de akte van Johan al zou bestaan en dus al vervalst zou zijn, wordt ook
weersproken. Als dat zo was dan zou al het misdrijf van valsheid in geschrifte zijn gepleegd en
hadden de politieambtenaren aanhoudingen moeten plegen en proces-verbaal moeten opmaken
of op zijn minst een mutatie moeten vastleggen in BPS. Er is slechts een vraag gesteld, die Van
Til opvatte als een juridische vraag en niet als een echte situatie.
Omdat Olde Daalhuis de getuige voor Joop Veldhuis is, zou je verwachten dat Olde Daalhuis
precies aan Joop Veldhuis zou hebben verteld wat Nijhuis aan Olde Daalhuis én aan Van Til
pag. 18
Requisitoir Nachtegaalteam
zou hebben gezegd in zijn bekentenis. Joop reproduceerde alleen maar dat Nijhuis de vraag
over de strafbaarheid van antedateren had gesteld aan Olde Daalhuis, die de vraag vervolgens
aan Van Til stelde. Joop komt niet verder dan een paar gedachtensprongen dat omdat Johan
Veldhuis niet zei of liet zien dat hij een ouder recht had, zijn recht wel niet zou hebben bestaan
op het moment en dus geantedateerd moest hebben.
Ook is de verklaring meinedig, omdat Olde Daalhuis in zijn pogingen om in zijn tweede
verklaring bij de rechtbank en zijn derde verklaring bij het hof de zaken te verduidelijken een
andere verklaring aan het afleggen is; hij geeft daarmee aan dat de vorige verklaring onwaar
is. Vergelijk:
I-l-B (van Til was er bij)
"April 1998 kwam Nijhuis weer bij mij en vertelde mij toen dat hij een tweede recht van eerste koop had
verleend aan JAM. Veldhuis en dat hij dit had geantedateerd. Dit zou enkele weken daarvoor zijn gebeurd. Bij
dit gesprek was ook een collega van mij aanwezig, Van Til. "
I-2-E (van Til was er eerst niet bij, hem erbij betrokken:)
"Op de donderdag na Pasen heb ik Nijhuis hierover gesproken. Bij die gelegenheid vroeg Nijhuis mij of hij
strafbaar was nu hij een tweede recht van koop had getekend dat was geantedateerd. Dit betrof een recht van
koop aan J.A.M. Veldhuis. Ik heb Nijhuis toen verteld dat dit valsheid in geschrifte was en dat hij meineed zou
plegen als hij bij de rechter zou verklaren dat dat tweede recht van koop echt dateerde van de datum die erop
stond. Ik wist dat J.A.M. Veldhuis een klacht tegen mij zou indienen en daarom heb ik ook mij n collega Van Til
erbij betrokken. Ook tegen hem heeft Nijhuis toen verklaard dat het tweede recht van eerste koop was
geantedateerd. Nijhuis zat er kennelijk mee dat hij dat gedaan had. Hij heeft niet verklaard waarom hij het had
gedaan."
I-3-E (van Til was er niet bij, we kwamen hem tegen)
"Op de vermelde donderdag na Pasen was ook collega van Til op ons bureau. Omdat ik een onheus gevoel had
bij het door Nijhuis gemelde antedateren van de verklaring wilde ik mij (bedoeld za! zijn: mijn; JG) gevoelens
delen met een collega; we kwamen van Til tegen. Door Nijhuis en mij is het toen aan van Til uitgelegd. Ook zei
van Til dat er sprake zou zijn van valsheid in geschrifte en mogelijk meineed. Ik heb toen ook tegen van Til
gezegd dat die verklaring al was opgesteld."
III-2-1 Getuige van Til:
a.
Bij de civiele rechter (l e aanleg) als getuige op 6 april 2000 (blz 138) verklaarde Van
Til dat Olde Daalhuis en Nijhuis een gesprek hadden of er valsheid in geschrifte zou zijn
gepleegd als een recht van eerste koop zou worden geantedateerd. Het werd geopperd als
vraag. Uit de verklaring van Van Til blijkt niet dat Nijhuis dat ook verteld of bekend had
tegenover Olde Daalhuis. Als dat gebeurd was, waarom zou Olde Daalhuis dat dan niet
gezegd hebben en slechts een vraag opperen? Wat over het al opgemaakt zijn van de akte bij
dat gesprek werd gezegd door Olde Daalhuis (in I-3-A en 1-3-E) is volgens Van Til niet waar.
Ook de bewering van Kolkman in II-l-B kan niet door Van Til zijn bevestigd.
"Het was op een donderdagmorgen dat Nijhuis met Olde Dalhuis heeft gesproken in een
spreekkamertje. Wanneer dit precies was weet ik niet meer. Bij dat gesprek ben ik niet aanwezig
geweest. Op een gegeven moment kwamen Olde Daalhuis en Nijhuis uit dat kamertje en schoot Olde
Daalhuis mij aan. Hij vertelde toen dat hij een gesprek had gehad met Nijhuis en dat dat gesprek erover
ging of er valsheid in geschrift zou worden gepleegd als een recht van eerste koop zou worden
geantedateerd. Ik heb toen aan Nijhuis verteld dat dat inderdaad valsheid in geschrift zou opleveren als
je een verklaring opmaakt met het recht van eerste koop en die verklaring wordt geantedateerd. Bij mijn
weten was het opmaken van een dergelijke geantedateerde verklaring bij dit gesprek nog niet gebeurd. "
b.
Bij de civiele rechter (hoger beroep) als getuige op 6 februari 2004 (blz 287)
verklaarde Van Til dat Nijhuis niet meer dan de vraag van Olde Daalhuis en het antwoord van
Van Til had gehoord. Net als hiervoor onder a.: Het werd geopperd als vraag. Uit de
verklaring van Van Til bleek niet dat Nijhuis dat ook verteld of bekend had tegenover Olde
Daalhuis. Als dat gebeurd was, waarom zou Olde Daalhuis dat dan niet gezegd hebben en
slechts een dergelijke vraag stellen.?
"Olde Daalhuis en Nijhuis gingen daarop in een kamer praten. Ik zat in mijn eigen werkkamer. Op een
bepaald moment kwamen Nijhuis en Olde Daalhuis uit de kamer en toevalligerwijs kwam ik op dat
pag. 19
Requisitoir Nachtegaalteam
moment ook uit mijn werkkamer. We kwamen elkaar tegen in de publiekshal. Op dat moment vroeg
Olde Daalhuis mij: 'als je een verklaring van eerste koop antedateert, wat is dat dan? ' Ik heb daarop
geantwoord: 'het opmaken van een verklaring van eerste koop dat wordt geantedateerd, levert het
misdrijf van valsheid in geschrifte op.' Nijhuis was daarbij. Ik mag aannemen dat Ni/huis mijn
antwoord aan Olde Daalhuis heeft gehoord omdat Nijhuis daarbij aanwezig was. Hij stond hooguit op
een meter afstand van ons. "
c.
Bij de civiele rechter (hoger beroep) als getuige op 6 februari 2004 (blz 287)
verklaarde Van Til dat volgens hem Olde Daalhuis onwaarheid sprak in (I-l-B). Van Til was
niet bij het gesprek met Nijhuis.
"Ik ben anders dan door Olde Daalhuis verklaart niet aanwezig geweest bij een gesprek tussen Nijhuis
en Olde Daalhuis waarbij Nijhuis heeft verteld dat hij een tweede recht van eerste koop had verleend
aan de heer J.A.M. Veldhuis, dat hij dat had geantedateerd. " en
d.
Bij de civiele rechter (hoger beroep) als getuige op 6 februari 2004 (blz 287)
verklaarde Van Til dat n.a.v. de verklaring van Olde Daalhuis bij de rechtbank op 6 april
2000 Van Til er niet bij was toen Nijhuis antedateren toegaf. I-2-E en I-3-E zijn dus niet waar.
Wat over het al opgemaakt zijn van de akte bij dat gesprek werd gezegd door Olde Daalhuis
(in I-3-A en I-3-E) was volgens Van Til niet waar. Ook de bewering van Kolkman in II-l-B
kon niet door Van Til zijn bevestigd.
"Het is zo, en ik heb dat ook al in die zin verklaard bij de rechtbank, dat ten tijde van de vermelde
bespreking in de hal op dit bureau niet bekend was of er überhaupt al een verklaring was opgesteld. De
passage in de verklaring van Olde Daalhuis iets onder het midden aanvangend met de woorden: ik wist
dat etc, waar Olde Daalhuis verklaart dat hij mij betrokken heeft op het moment waar Nijhuis z ou
hebben verklaard dat het tweede recht van eerste koop was geantedateerd, is onjuist in dier voege dat ik
daar niet bij ben geweest. " en
e.
Bij de civiele rechter (hoger beroep) als getuige op 6 februari 2004 (blz 287)
verklaarde Van Til dat n.a.v. de verklaring van Olde Daalhuis bij het hof op 21 oktober 2003
het Van Til niet bekend was dat de akte al was opgesteld. Dat Olde Daalhuis dat (1-3-A en E)
tegen van Til gezegd had, was onwaar.
"Ik heb in mijn eerdere verklaring al aangegeven dat de vraag uit de mond kwam van Olde Daalhuis en
niet van Nijhuis. Het is mij niet bekend dat Olde Daalhuis op de bewuste donderdagochtend tegen mij
heeft gezegd, dat die verklaring al was opgesteld. " en
f.
Bij de civiele rechter (hoger beroep) als getuige op 6 februari 2004 (blz 287) bestreed
Van Til dat hij wist dat de akte al was opgemaakt. Wat daarover werd gezegd door Kolkman
in II-l-B kan niet door Van Til zijn bevestigd.
"Ik heb de kwestie nimmer besproken met Olde Daalhuis en Kolkman tezamen en ook niet apart me t
Kolkman. U houdt mij voor de verklaring als getuige van Kolkman, afgelegd bij uw hof. Hei kan
natuuurlijk zijn dat het gemelde gesprek in de hal is doorverteld aan Kolkman, maar dat het mij bekend
zou zijn als 'zou de verklaring reeds opgemaakt zijn, bestrijd ik. Ik heb niet tegen Kolkman gezegd, dat
er reeds sprake was van het antedateren van het recht van eerste koop."
g.
Bij de civiele rechter (hoger beroep) als getuige op 6 februari 2004 (blz 287)
verklaarde Van Til dat Nijhuis nimmer aan Van Til bekend had dat hij de akte had
geantedateerd. Wat Olde Daalhuis zei in 1-2-E en 1-3-E is dus niet waar.
"Ik verklaar dat Nijhuis nimmer aan mij heeft bekend dat hij reeds eerder een verklaring van eerste koop
had geantedateerd."
h.
Bij de Rijksrecherche als getuige op 16 maart 2004 (blz 584 t/m 588) verklaarde Van Til
dat de verklaring van Olde Daalhuis afgelegd bij de civiele rechter op 1 juli 1999 (zie dit
hoofdstuk onder I-l-B) niet waar was (blz 585) en hij niet bij het gesprek tussen Nijhuis en
Olde Daalhuis aanwezig was. In de hal was hem slechts een vraag gesteld door Olde Daalhuis,
waarop hij antwoord had gegeven. Nijhuis zei toen niets. Wat Olde Daalhuis vervolgens op 6
april 2000 (zie dit hoofdstuk onder 1-2-E) bij de civiele rechter had verklaard was volgens Van
Til ook niet waar (blz. 585 en 586). Nijhuis had niet tegen Van Til verklaard dat het tweede recht
van eerste koop was geantedateerd, Nijhuis zei helemaal niets. Eveneens was onwaar volgens
Van Til (blz 586) wat Olde Daalhuis vervolgens verklaarde op 21 oktober 2003 (zie dit
hoofdstuk onder 1-3-E) bij de civiele rechter in hoger beroep en wel dat
pag. 20
Requisitoir Nachtegaalteam
Nijhuis en Olde Daalhuis aan Van Til het antedateren zouden hebben uitgelegd. Van Til had
wel iets gezegd over valsheid in geschriften maar niet over meineed. Ook wist Van Til (blz
568) niet dat de verklaring al zou zijn opgesteld. Van Til had zich op geen enkele wijze door
Johan Veldhuis laten beïnvloeden (blz 588).
i.
Bij de Rijksrecherche als getuige op 21 juni 2004 (blz 589 t/m 594) verklaarde Van Til
dat de verklaring van Olde Daalhuis afgelegd bij de rijksrecherche op 2 juni 2004 () niet
klopte. Olde Daalhuis zou onder meer verklaard hebben:
- dat zij even Van Tils kamer waren ingelopen met zijn drieën (blz 590). Dit was volgens Van
Til in de hal'(blz 591).
- dat hij aan Van Til het verhaal had verteld dat Nijhuis hem om advies had gevraagd en dat
Nijhuis het recht van eerste koop van Johan Veldhuis had geantedateerd (blz. 590). Volgens
Van Til was hem slechts door Olde Daalhuis de vraag gesteld wat antedateren was. Daarop
had Van Til valsheid ingeschrifte geantwoord (blz. 591).
- dat hij aan Van Til had verteld dat het antedateren al gebeurd was (blz 590). Dit was Van Til
niet bekend (blz 591).
- dat hij aan Nijhuis gevraagd had of het klopte wat hij tegen Van Til vertelde en dat Nijhuis
dat beaamde en Nijhuis in het kort herhaalde wat hij tegen Olde Daalhuis had gezegd (blz
590). Meer dan dat het om het plegen van valsheid in geschrifte zou gaan bij antedateren had
Van Til niet gezegd. Nijhuis had toen niets tegen Van Til gezegd (blz 591).
- dat hij en Van Til tegen Nijhuis hadden gezegd dat Nijhuis het hele gebeuren rond het
tweede recht van eerste koop aan Johan Veldhuis moest terugdraaien (blz 590). Dat had Van
Til helemaal niet gezegd. Dat zou anders betekenen dat Van Til als opsporingsambtenaar zou
hebben gezegd dat een gepleegd misdrijf teruggedraaid zou moeten worden. Dat zou Van Til
nooit doen (blz 591). Olde Daalhuis blijkbaar wel.
III-2-2 Getuige Martin Nijhuis:
a.
Bij de civiele rechter (hoger beroep) als getuige op 6 februari 2004 (blz 285) verklaarde
Martin Nijhuis, dat hij nooit gesproken, toegegeven, bekend had dat hij de akte van Johan
Veldhuis had geantedateerd. Niet aan Olde Daalhuis en niet aan Van Til. Hij wist niet eens wat
antedateren was.
"Ik heb nooit tegen Olde Daalhuis of tegen anderen gezegd laat staan bekend dat ik het recht van eerste koop
aan J.A.M. Veldhuis zou hebben geantedateerd. Ik had de fl. 500,- betaald aan Olde Daalhuis. Op enig moment
wilde mijn toenmalige advocaat een bewijsstuk daarvan hebben. Ik ben toen op een donderdag op het bureau
geweest om dat bewijsstuk te vragen aan Olde Daalhuis. Hij wilde er niet aan meewerken. Ik heb op dat
moment niet gesproken met Van Til, alleen met Olde Daalhuis. Het was de eerste donderdag na Pasen. IK heb
ook helemaal niet aan Olde Daalhuis of aan Van Til gevraagd of het antedateren van een recht van eerste koop
strafbaar was. Het ging toen alleen om het bewijsstuk van de betaling van die fl. 500,-. Ik weet helemaal niet wat
antedateren is. U legt mij dat nu uit. Ik blijf erbij dat ik niet wist wat dat was, laat staan dat ik dat toen aan de
orde heb gesteld." b
Bij de Rijksrecherche als getuige op 4 maart 2004 (blz 524 t/m 528)
verklaarde Nijhuis dat Olde Daalhuis aan Van Til vroeg of hij het gehoord had. Volgens Nijhuis
had Van Til niets gezegd. Nijhuis had niets tegen Van Til gezegd. Nijhuis had niet aan Van Til
verklaard dat hij het recht van eerste koop had geantedateerd. Olde Daalhuis loog. c.
Bij
de Rijksrecherche als getuige op 2 april 2004 (blz 529 t/m 534) verklaarde Nijhuis
gelijkluidend.
III-2-3 Getuige Joop Veldhuis:
Zoals reeds eerder is opgemerkt onder III—1-3 onder d. valt op in de verklaring van Joop
Veldhuis bij de rijksrecherche als getuige op 17 mei 2004 (blz 750 t/m 755) in de derde alinea op
blz 752 dat Olde Daalhuis niet tegen Joop Veldhuis had gezegd dat Nijhuis bij Olde
Daalhuis en later bij Van Til had bekend dat Nijhuis had geantedateerd. Nijhuis zou
pag. 21
Requisitoir Nachtegaalteam
alleen maar de vraag gesteld hebben of het strafbaar was en die vraag zou Olde Daalhuis
vervolgens aan Van Til hebben gesteld.
111-3 In de koffiekamer vertelde Olde Daalhuis met Kolkman dat Nijhuis
had geantedateerd. Van Til was erbij en bevestigde dat.
(zie I-3-F en II-1-A)
Naar mijn oordeel hebben de verdachten Olde Daalhuis en Kolkman in deze onderdelen van
hun verklaringen onwaarheid gesproken. Dit volgt uit de onderstaande verklaringen van Van
Til, Elferink en Johan Veldhuis.
Uit onderzoek van de rijksrecherche is gebleken dat Kolkman toen daar helemaal niet
aanwezig was. Uit de dienststaten, en de verhoren van de getuigen Schreurs en Kockman leid
ik af dat Kolkman die dag dienst deed op het bureau in Hengelo. Olde Daalhuis had
ondersteuning van zijn verklaring nodig en vond Kolkman bereid voor hem te getuigen 5,5
jaar na een gewone ochtendkoffie, die normaliter geen mens zich meer kan herinneren na zo
lange tijd. De verklaring is door Kolkman gefabriceerd en afgelegd om het steeds
veranderende verhaal van zijn collega Olde Daalhuis te ondersteunen.
Wat vervolgens op 27 januari 2005 door Michel verklaard werd bij de rechter-commissaris is
ongelooflijk. Het is mijn opvatting dat als iemand na 7 jaar een dergelijke verklaring komt af
te leggen dan is het evident dat deze verklaring meinedig is en ingegeven is door een verkeerd
soort gevoel van solidariteit met enkele in het nauw gedreven collega's en de bezoedelde
naam van de politieafdeling Haaksbergen. En vermoedelijk ook of vooral door haat jegens
Johan Veldhuis c.s. die zich met alle middelen tegen hen heeft verzet. Dat een politieman dit
doet vind ik de politie onwaardig en een schande voor het korps. Er is aangifte van meineed
tegen de verklaring van Michel gedaan en er is inmiddels door de hoofdofficier van justitie
opdracht gegeven aan de rijksrecherche om deze aangifte te behandelen. Naar aanleiding
daarvan zal door het OM Almelo beslist worden of zal worden vervolgd. Als daartoe wordt
besloten, wordt de heer Michel derhalve een verdachte en het zou vanwege zijn van
toekomend verschoningsrecht als verdachte niet juist zijn om hem thans als getuige in deze
zaak nadere vragen te stellen. Ik verzoek de rechtbank thans deze verklaring als te zijn
volstrekt ongeloofwaardig terzijde te schuiven.
III-3-1 Getuige van Til:
a.
Bij de civiele rechter (hoger beroep) als getuige op 6 februari 2004 (blz 287)
verklaarde Van Til dat hij niet met Olde Daalhuis en Kolkman samen de kwestie had
besproken (I-3-F is onwaar). Ook niet met Kolkman apart (II-l-A is onwaar).
"Ik heb de kwestie nimmer besproken met Olde Daalhuis en Kolkman tezamen en ook niet apart met
Kolkman. U houdt mij voor de verklaring als getuige van Kolkman, afgelegd bij uw hof. Het kan
natuuurlijk zijn dat het gemelde gesprek in de hal is doorverteld aan Kolkman, maar dat het mij bekend
zou zijn ah zou de verklaring reeds opgemaakt zijn, bestrijd ik. Ik heb niet tegen Kolkman gezegd, dat
er reeds sprake was van het antedateren van het recht van eerste koop. "
b.
Bij de Rijksrecherche als getuige op 16 maart 2004 (blz 584 t/m 588) verklaarde Van
Til (blz 586) dat hij niets wist van een gesprek tussen Olde Daalhuis met collega Kolkman,
waar Van Til bij zou moeten zijn geweest, afgelegd bij de civiele rechter in hoger beroep op
21 oktober 2003 (zie dit hoofdstuk onder I-3-F).
c.
Bij de Rijksrecherche als getuige op 16 maart 2004 (blz 584 t/m 588) verklaarde Van
Til (blz 587) dat de verklaring van Kolkman, afgelegd bij de civiele rechter in hoger beroep
op 21 oktober 2003 (zie dit hoofdstuk onder II-l-A) niet waar is. Van Til was niet aanwezig
pag. 22
Requisitoir Nachtegaalteam
bij een gesprek tussen Olde Daalhuis en Nijhuis. Een gesprek tussen Olde Daalhuis en Kolkman
waar Van Til deelgenoot van was geweest heeft niet plaats gevonden. Van Til weet niet door
wie Kolkman pas bij de verhoren in Arnhem in de zaak werd getrokken. (blz. 587) Van Til had
het idee dat Jos Olde Daalhuis ondersteuning zocht bij een collega, omdat Van Tils verklaring
niet parallel liep met de verklaring van Olde Daalhuis in eerste aanleg. Van Til had zich op geen
enkele wijze door Johan Veldhuis laten beïnvloeden (blz 588). d.
Bij de Rijksrecherche als
getuige op 21 juni 2004 (blz 589 t/m 594) verklaarde Van Til dat het best mogelijk was dat ze
zoals Olde Daalhuis verklaard had bij de rijksrecherche op 2 juni 2004 waren gaan
koffiedrinken (blz 591). Volgens Olde Daalhuis had hij in de koffiekamer verteld wat Van Til
en hij van Nijhuis hadden gehoord. Van Til zou zijn verhaal bevestigd hebben, door al lurkend
aan zijn pijp: ja, ja, ja te hebben gezegd. Deze lezing van Olde Daalhuis was toch wel heel
anders dan wat hij op 21 oktober 2003 bij de civiele rechter in hoger beroep had verklaard: (zie
hierboven onder I-3-F: ) "Er is daarna door mij met collega Kolkman gesproken over deze kwestie. Van
Til was daar ook bij. " Dat de aanwezigen aan de koffietafel om de stunt van Nijhuis moesten lachen,
getuigde ook van een slechte smaak. Van Til kon het zich niet herinneren (blz. 592). Dat geeft
een extra indicatie dat het helemaal niet gebeurd is. Anders zouden de teamchefs wel
ingegrepen hebben. Van Til zou nooit ja, ja, ja zeggen als het niet waar was. Van Til gaf ook
aan (blz. 592) op een vermoeden van Olde Daalhuis, dat hij niet bang was voor Johan Veldhuis
of dat er iets was waarmee Johan Veldhuis hem op enigerlei wijze zou hebben beïnvloed. Ook
had Van Til niet gelogen bij de rechtbank of bij het hof onder druk van Johan Veldhuis.
III-3-13 Getuige Elferink:
Bij de Rijksrecherche als getuige op 2 april 2004 (blz 656) verklaarde Johannes Elferink dat een
aantal jaren geleden politieman Kolkman bij hem in huis was voor een zaak. Johan Veldhuis
was er toen ook. Johan Veldhuis wilde Kolkman oproepen in de civiele procedure. Kolkman zei
tegen Johan Veldhuis dat hij dat maar moest doen, maar dat hij niet bij de zaak betrokken was,
er niets van wist en er ook niets van wilde weten. Kolkman zei dat ook nog bij een andere
gelegenheid tegen Veldhuis bij hem in huis.
III-3-4 Getuige Johan Veldhuis:
Bij de Rijksrecherche als getuige op 31 maart 2004 (blz 551) verklaarde Johan Veldhuis over
een gesprek dat hij en zijn vrouw hadden op 29 januari 1999 met Kolkman. Johan Veldhuis
wees Kolkman er op dat het op 9 december 1998 (in de vierde alinea staat 1999, maar in de
derde staat 1998) n.a.v. de conclusie van repliek in conventie, Johan Veldhuis bekend was
geworden dat Van Til zou gaan getuigen in de civiele zaak. Kolkman kon het niet geloven en zei
tegen Johan Veldhuis dat Van Til niets met zijn zaak te maken had. In 2001 of 2002 trof Johan
Veldhuis Kolkman bij getuige Elferink. Johan wilde Kolkman als getuige laten oproepen,
waarop Kolkman zei dat hij dat niet wilde omdat hij niets met de zaak te maken wilde
hebben en ook niets van de zaak wist.
Onderzoek naar verblijfplaats Kolkman op 16 april 1998:
Door de rijksrecherche is nader onderzoek gedaan naar de verblijfplaats van Kolkman op 16
april 1998. Zie proces-verbaal op blz 657 t/m 659, met bijlagen t/m blz. 702. Hieruit blijkt dat hij
toen was ingedeeld in het vakantieteam te Hengelo en volgens het dienstrooster van 08:30 tot
17:00 uur aldaar had gewerkt (zie blz. 688). De uren waren gefiatteerd door de coördinator van
het team Kockmann. Kolkman en getuige Schreurs vormden een koppel en gebruikten samen
een auto. Om 10:36 en om 11:37 uur had hij samen met Schreurs een verdachte gehoord. 's
Middags had hij van het bureau in Hengelo een fax verstuurd om 13:49 uur.
pag. 23,
In de kop van de verhoren op 16 april 1998 om (aanvang) 10:36 en 11:37 uur op blz. 679 en
680 staan beider namen als verhorende verbalisanten genoemd.
III-3-17 Getuige Schreurs:
a.
Bij de Rijksrecherche als getuige op 30 maart 2004 (blz 660) verklaarde Schreurs dat
hij samen met Kolkman een koppel vormde in het vakantieonderzoek dat werkte vanuit de
recherchekamer van het bureau in Hengelo. Zij kwamen in dat onderzoek zelden in
Haaksbergen en daar werden ook geen verdachten ondergebracht.
b.
Bij de Rijksrecherche als getuige op 15 april 2004 (blz 674) verklaarde Schreurs dat
hij geen beeld meer had van die donderdag 16 april 1998. Gebruikelijk verhoorden ze samen
de verdachten. 's Morgens was er van 08:30 tot 09:00 uur briefing. Vaker haalde hij Kolkman
op met de auto dan Kolkman hem. Kolkman had niet met hem over deze zaak Veldhuis
gesproken.
c.
Bij de rechter-commissaris op 26 januari 2005 verklaarde Schreurs geen herinnering te
hebben of Kolkman wel eens later aan het bureau was gekomen. Of een verdachte door één of
twee verbalisanten wordt gehoord blijkt uit het proces-verbaal. Als je namelijk met het
verhoor begint in BPS dan moet je eerst de dienstnummers van de verbalisanten in tikken.
III-3-18 Getuige Kockmann:
a.
Bij de Rijksrecherche als getuige op 15 april 2004 (blz 703) verklaarde Kockmann dat
hij destijds het vakantieteam in Hengelo coördineerde, waar Kolkman en Schreurs deel van
uitmaakten. Kolkman vormde met Schreurs een verhoorkoppel en zij gebruikten samen één
auto. Om 08:30 uur begon de algemene briefing en om 08:45 uur de teambriefing. Hij had de
dienst op 16 april 1998 van Kolkman gefiatteerd. Kolkman draaide toen dagdienst van 08:30
tot 17:00 uur. Hij had een redelijk zicht op de gemaakte uren. Het onderzoek werd binnen de
normale uren gedraaid.
b.
Bij de rechter-commissaris als getuige op 27 januari 2005 verklaarde Kockmann dat in
de afbouw van het team er minder vaak briefings werden gehouden. Kockmann vertrouwde
Kolkman en als deze bijvoorbeeld van 9 tot 5 noteerde dan steekt Kockmann zijn handen in
het vuur dat dat zo was.
III-3-19 Getuige Michel:
a.
Bij de Rijksrecherche als getuige op 10 mei 2004 (blz 720 e.v) verklaarde Michel dat
hij Nijhuis had gehoord op 18 april 1998 over door Nijhuis gestolen gasflessen. Bij dat
verhoor had hij ook Nijhuis gevraagd toe te geven dat hij een recht van eerste koop had terug
gedateerd. Nijhuis twijfelde zodanig dat hij er uit kon opmaken dat Nijhuis dat gedaan had,
ook al had Nijhuis het niet erkend. Hij had van Olde Daalhuis al eerder gehoord dat Nijhuis
had toegegeven een recht van eerste koop te hebben terug gedateerd. Van Til was daarbij en
beaamde dat door te knikken, anders had Van Til het wel tegengesproken.
Vervolgens komt de verklaring van Michel bij de rechter-commissaris met een wel erg
onwaarschijnlijke duidelijke herinnering, die geheel lijkt afgestemd op de verklaringen van de
verdachten Olde Daalhuis en Kolkman. En dat terwijl Michel volgens de dienststaat op blz
686 die dag een late middag-avonddienst had en geen reden had om 's morgens bij de koffie
aanwezig te zijn.
b.
Bij de rechter-commisaris als getuige op 27 januari 2005, naar welke inhoud ik
verwijs.
Het is daarbij opvallend dat Michel wel met zijn naaste buurman Blanken had gesproken over
dat antedateren, maar niet met de afdelingschef of een andere leidinggevende. Het was immers
zijn zaak niet. Hier zou het misdrijf valsheid in geschriften zijn gepleegd, waarop een
pag. 24
Requisitoir Nachtegaalteam
hele civiele procedure werd gebaseerd en er al per 1 april beslag was gelegd door Joop
Veldhuis. Buurman Blanken zag een winstgevend zaakje door nog dezelfde dag het huis van
Johan Veldhuis te willen kopen met 'belangrijke en geheime informatie' (te weten de
zogenaamde bekentenis van Nijhuis dat het recht van Johan zou zijn geantedateerd).
III-4 Olde Daalhuis heeft maar 1x met Nijhuis gesproken over recht van 1e
koop.
(zie I-2-G)
De verdachte Olde Daalhuis heeft in dit onderdeel van zijn verklaring onwaarheid gesproken.
Uit het onderzoek volgt dat op tenminste drie tijdstippen Olde Daalhuis over de akte met het
recht van eerste koop van Johan Veldhuis met Nijhuis had gesproken. In dit verband wordt
verwezen naar het ambtelijk verslag in het proces-verbaal van de rijksrecherche onder de
kopjes:
3.5.3. Het jagen op Martin Nijhuis
pag 32 van 74
3.5.4. De controle van 12 april 1998
pag 32 t/m 35 van 74
3.5.5. De verhoren van Martin Nijhuis
pag 35 t/m 40 van 74
Daarnaast verwijs ik voor de gesprekken van Olde Daalhuis met Nijhuis op 12 april 1998 naar
hoofdstuk III-9.
Verder noem ik voor de gesprekken van Olde Daalhuis met Nijhuis op 14 april 1998 in het
bijzonder:
III-4-2 Getuige Martin Nijhuis:
Bij de Rijksrecherche als getuige op 2 april 2004 (blz 530 en 531) verklaarde Nijhuis
dat Olde Daalhuis hem kwam uitnodigen om naar het bureau te komen . Op het bureau begon
Olde Daalhuis weer over de onderhandse aktes met hem te praten.
III-4-7 Getuige Raymond Siemerink:
Bij de Rijksrecherche als getuige op 24 maart 2004 (blz 630 t/m 634) verklaarde Siemerink op
blz 633 dat Olde Daalhuis Martin Nijhuis kwam halen om een verklaring af te leggen.
Siemerink wilde Olde Daalhuis niet binnen laten, waarop Olde Daalhuis gezegd zou hebben
"Waarom doe je zo, want ik heb je van de week toch gematst." Voor Siemerink was het
duidelijk dat het over (het rijden onder invloed van) drank ging. Olde Daalhuis heeft Nijhuis
toen meegenomen naar het bureau. Toen Nijhuis later terug kwam vertelde hij dat Olde
Daalhuis hem weer had verhoord over die onderhandse aktes.
Ten slotte verwijs ik voor de gesprekken van Olde Daalhuis met Nijhuis op 16 april 1998 naar
III-1 en III-2.
Ill-5 Prins had akte al gezien. Was enkele dagen ervoor opgemaakt.
(zie I-3-B en I-3-D)
Olde Daalhuis kan niet op goede gronden de conclusie hebben getrokken dat het stuk enkele
dagen daarvoor was opgemaakt. In ieder geval niet op basis van wat Prins hem hierover heeft
verteld.
III-5-10 Getuige Prins:
Bij de Rijksrecherche als getuige op 11 mei 2004 (blz 730 e.v) verklaarde Prins dat hij op
enig moment (Hij was daarin nogal vaag: najaar van 1998 of een jaar eerder of in de buurt van
pag. 25
Requisitoir Nachtegaalteam
de kerstdagen 1998) de akte van recht van eerste koop van Nijhuis aan Johan Veldhuis had
gezien. Toen verkeerde Prins in de veronderstelling dat Joop Veldhuis het huis had gekocht of
ging kopen. Daarom had hij dat besproken met Olde Daalhuis.
Uit de tap (blz 827) van 4 mei 2004 blijkt dat Prins in een telefoongesprek met Olde Daalhuis
geen idee meer had wat er op dat briefje gestaan had. Olde Daalhuis legde hem dat verder
allemaal in de mond. Prins wilde wel erg graag Olde Daalhuis helpen door te verklaren wat
voor Olde Daalhuis gunstig zou zijn.
Bang dat ze mogelijk getapt werden, kwam Prins wel naar Olde Daalhuis toe.
Volgens de verklaring van Johan Veldhuis (rijksrecherche 12 maart 2004, blz 545) was dat op
15 april 1998.
III-6 Nijhuis, Johan Veldhuis en diens advocaat zouden net doen of de akte
van Joop Veldhuis was afgedwongen. (zie I-1 -A en I-2-A)
Naar mijn oordeel heeft de verdachte Olde Daalhuis in deze onderdelen van zijn verklaringen
onwaarheid gesproken. De getuigen Nijhuis, Johan Veldhuis en de advocaten Roeloffzen en
Severiens is er geen sprake van net doen als of, maar is het echt zo gebeurd. Uit de verklaring
van Joop Veldhuis kan Olde Daalhuis niet hebben afleiden dat Nijhuis, Johan Veldhuis en de
advocaat net zouden doen alsof de akte was afgedwongen. Olde Daalhuis heeft dit verzonnen.
III-6-2 Getuige Nijhuis:
a.
Bij de civiele rechter (le aanleg) als getuige op 1 juli 1999 (blz 119) verklaarde Martin
Nijhuis dat Nijhuis onder dwang van Joop Veldhuis op 27-12-97 ook (een akte) heeft
getekend.
"Op 27 december 1997 kwam J.L.J. Veldhuis om 7:30 uur 's morgens bij mij aan huis. Hij wilde geld
van mij hebben. Dit was omdat ik een kratje bier bij hem had gestolen. Hij wilde fl. 500, - hebben. Dit
had ik niet in huis. Hij dreigde mij in elkaar te slaan als ik niet betaalde en uiteindelijk heb ik da arom
een papiertje getekend, omdat hij mij anders in elkaar zou slaan."
b.
Bij de civiele rechter (le aanleg) als getuige op 1 juli 1999 (blz 119) verklaarde Martin
Nijhuis dat in plaats van aangifte opnemen Olde Daalhuis had bemiddeld.
"J.L.J. Veldhuis zei mij ook dat als ik die fl. 500,- zou betalen, dat hij dan geen aangifte zou doen van
diefstal van het kratje bier. Twee dagen later ben ik naar de politie gegaan, omdat ik aangifte wilde doen
van de bedreiging. Ik was er nog geen twee minuten toen J.L.J. Veldhuis ook verscheen. De heer Olde
Daalhuis van de politie heeft toen bemiddeld en er is toen uiteindelijk afgesproken dat ik het in twee
termijnen zou betalen. Dit is ook gebeurd."
c.
Bij de civiele rechter (hoger beroep) als getuige op 6 februari 2004 (blz 285)
verklaarde Martin Nijhuis dat de akte van Joop Veldhuis van 27 december 1997 Martin
Nijhuis was afgedwongen.
"U houdt mij voor dat ik op 27 december 1997 eveneens een reht van eerste koop heb gegeven, maar
dan aan J.L.J. Veldhuis. (...) Ik moest een papiertje schrijven. Hij wilde het recht van eerste koop van
het huis. Ik hadkratjes bier bij hem gestolen. (...) Ik wilde dat papiertje niet schrijven en toen heeft Joop
het zelf geschreven. Ik had een kladblokje op de tafel liggen waarop Joop de tekst schreef. Ik moest dat
toen tekenen en dat heb dat ook gedaan. (...) Joop bedreigde mij en daarom heb ik getekend."
d.
Bij de Rijksrecherche als getuige op 4 maart 2004 (blz 524 t/m 528) bevestigde
Nijhuis dat hij het recht van eerste koop aan Joop had afgegeven onder dwang (blz 525, 526).
Hij ontkende dat hij met Johan Veldhuis en zijn advocaat had afgesproken net te doen of het
onder dwang was afgegeven (blz 527).
pag. 26
Requisitoir Nachtegaalteam
III-6-3 Getuige Joop Veldhuis:
a.
Bij de civiele rechter (le aanleg) als getuige op 1 juli 1999 (blz 120) verklaarde Joop
Veldhuis dat hij zonder dreigementen zijn recht verkreeg.
"Het was een net gesprek en er is geen sprake van dreigementen geweest. Tijdens dat gesprek heb ik
met Nijhuisniet over het geld gesproken dat ik nog van hem tegoed had. ... Dit betrof fl. 500,- voor
drank die Nijhuis van mij had meegenomen. Nijhuis deelde mij desgevraagd nog mede dat hij aan
niemand verplichtingen had. Dit sloeg op het huis.... Tussen dat recht en de betaling bestaa t geen enkel
verband."
b.
Bij de civiele rechter (hoger beroep) als getuige op 21 oktober 2003 (blz 269)
verklaarde Joop Veldhuis, dat hij denkt dat zijn akte door Nijhuis was geschreven
"Ik denk dat de heer Nijhuis het briefje heeft geschreven van mijn recht van eerste koop van 27
december 1997. Ik hoor nu zeggen dat ik eerder heb verklaard dat het briefje door Nijhuis is
geschreven."
c.
Bij de Rijksrecherche als getuige op 17 mei 2004 (blz 750 t/m 755) bevestigde Joop
Veldhuis dat Nijhuis hem met bemiddeling van Olde Daalhuis geld had betaald voor de
gestolen drank. Nijhuis wilde niet het huis verkopen, maar Joop kon wel een recht van eerste
koop krijgen. Joop wist niet meer of hij of Nijhuis het briefje had geschreven. Joop ontkende
Nijhuis te hebben bedreigd. Ook had hij het recht van eerste koop niet als onderpand gekregen
voor de betaling van de fl. 500,- (751)
d.
Bij de Rijksrecherche als getuige op 14 juni 2004 (blz 934 t/m 964) daarop
doorgevraagd geeft Joop Veldhuis toe (blz 936) dat de betalingsregeling na het krijgen van zijn
recht tot eerste koop tot stand was gekomen. Dan twijfelt Joop Veldhuis en meende de helft
van de fl. 500 al daarvoor te hebben ontvangen (wat niet in overeenstemming is wat hij onder
ede bij de rechtbank had verklaard, wat dan weer volgens Joop Veldhuis verkeerd zou zijn
weergegeven (blz 937 onderaan).
In ieder geval verklaarde Joop Veldhuis in geen van deze verklaringen dat hij had gehoord dat
Nijhuis, Johan Veldhuis en diens advocaat net zouden doen of de akte onder dwang was
verkregen.
III-6-4 Getuige Johan Veldhuis;
a.
Bij de civiele rechter (le aanleg) als getuige op 1 juli 1999 (blz 120) verklaarde Johan
Veldhuis dat hij niets wist van een recht van eerste koop van Joop.
"Ik weet niets over een eventueel recht van eerste koop dat Nijhuis aan mijn neef J.L.J. Veldhuis zou
hebben verstrekt."
b.
Bij de Rijksrecherche als getuige op 10 maart 2004 (blz 535 t/m 541) verklaarde Johan
Veldhuis dat hij bij een ontmoeting op 30 maart 1998 met Olde Daalhuis een vodje
papier te zien kreeg waarop het recht van eerste koop van Joop Veldhuis geschreven
moest zijn Martin Nijhuis zou dat geschreven hebben maar het was duidelijk niet
diens handschrift.
c.
Bij de Rijksrecherche als getuige op 17 juni 2004 (blz 579 t/m 583) verklaarde Johan
Veldhuis dat hij van de passage, dat Nijhuis met hem en zijn advocaat hadden
afgesproken dat Nijhuis net zou doen alsof het recht van eerste koop aan Joop
Veldhuis onder dwang was verleend, helemaal niets begreep. Dat was door Olde
Daalhuis gewoon uit de lucht gegrepen. Olde Daalhuis verzon dat zelf. Hij had dat in
ieder geval niet met zijn advocaten (Speijdel en Lassche) besproken.
III-6-15 Getuige mevrouw Roeloffzen:
Bij de Rijksrecherche als getuige op 28 april 2004 (blz 705 t/m 708) verklaarde mevrouw
Roeloffzen, de advocate van Nijhuis (vanaf september 1998) dat zij wat Nijhuis aan haar
vertelde over het verkrijgen van de akte van Joop Veldhuis onder bedreiging geloofwaardig
vond. Ook vond zij geloofwaardig dat Johan Veldhuis van Nijhuis het recht van eerste koop
pag. 27
Requisitoir Nachtegaalteam
kreeg omdat die immers al een stuk grond van het perceel had gekocht. Het verhaal van Joop
Veldhuis vond zij ongeloofwaardig. Voor Nijhuis was er geen reden om Joop Veldhuis het
recht van eerste koop te gunnen. Zij had de indruk dat Nijhuis door de rechtbank niet werd
geloofd vanwege zijn reputatie. Olde Daalhuis werd onverkort op zijn woord als politieman
geloofd door de rechtbank. Ook zij gaat er in principe van uit dat politieambtenaren naar
waarheid verklaren als zij een verklaring afleggen.
III-6-16 Getuige Severiens:
Bij de Rijksrecherche als getuige op 15 juni 2004 (blz 976 t/m 979) verklaarde de heer
Severiens, de advocaat van Nijhuis (tot september 1998) dat Joop Veldhuis van Nijhuis een
akte had afgedwongen, vanwege een schuld van fl. 500,-. Van het ontvangen van de aangifte
daarvan en de kwitantie van het betalen van de fl. 500,- had hij geen aantekeningen in zijn
dossier. Hij had Nijhuis verschillende keren naar het politiebureau gestuurd om aangifte te
doen. Dat hij samen met Nijhuis het plan zou hebben gemaakt om te verklaren dat het recht
van eerste koop aan Joop Veldhuis was afgedwongen is absolute onzin, absurd en pertinent
onjuist. (Hij reageerde hier op de beschuldiging van Olde Daalhuis in het klachtonderzoek van
de Regiopolitie Twente; zie I-l-A, bevestigd in I-2-A)
III-7 In jan/feb 98 had Nijhuis gezegd dat hij zijn huis aan Joop Veldhuis
wilde verkopen.
(zie I-2-B)
De verdachte Olde Daalhuis heeft in dit onderdeel van zijn verklaring onwaarheid gesproken.
Dit volgt uit de onderstaande verklaringen van Nijhuis en Joop Veldhuis.
III-7-2 Getuige Martin Nijhuis
Bij de Rijksrecherche als getuige op 4 maart 2004 (blz 524 t/m 528) verklaarde Nijhuis dat hij
alleen aan Johan Veldhuis zijn huis te koop had aangeboden.
III-7-3 Getuige Joop Veldhuis zegt hierover:
a.
Bij de civiele rechter (l e aanleg) als getuige op 1 juli 1999 (blz 120) verklaarde Joop
Veldhuis dat hij de akte van eerste koop verkreeg van Nijhuis, blijkbaar zonder enige
tegenprestatie.
"Het briefje dat u mij toont... herken ik. Dit briefje is door Nijhuis geschreven. Dit ging zo: ik had
gehoord dat Nijhuis zijn huis te koop had aangeboden aan Olde Daalhuis, die er geen belangstelling
voor bleek te hebben. Ik ben toen naar Nijhuis gegaan en heb hem gezegd of hij het niet aan mij wilde
verkopen. Nijhuis antwoordde toen dat hij het huis nog niet kwijt wilde en ik heb hem toen gevraagd of
we het niet zo konden regelen dat ik het recht van eerste koop zou krijgen. Zo is het gebeur d."
Hij heeft niet verklaard dat Nijhuis in januari/februari 1998 hem zocht om hem het huis te
verkopen. Ook in de verklaring van Joop Veldhuis bij de rijksrecherche op 17 mei komt dit
niet aan de orde.
III-8 Eén van de twee notarissen zei dat het zaakje stonk.
(zie I-2-C)
De verdachte Olde Daalhuis heeft in dit onderdeel van zijn verklaring onwaarheid gesproken. Dit
volgt uit de onderstaande verklaringen van Derksen en Voortman.
pag. 28
Requisitoir Nachtegaalteam
III-8-5 Getuige notaris Derkman:
a.
Bij de Rijksrecherche als getuige op 26 maart 2004 (blz 638 t/m 640, met bijlage t/m
644) verklaarde Derkman (blz 639) dat hij zich niet kon herinneren Olde Daalhuis te hebben
gesproken. Mogelijk dat zijn medewerker Jan Voortman deze woorden had gebezigd tegen
Olde Daalhuis. Derkman wilde het huis niet transporteren omdat hij de prijs te laag vond en
Nijhuis wilde beschermen.
III-8-12 Getuige Jan Voortman hierover;
a.
Bij de Rijksrecherche als getuige op 29 maart 2004 (blz 645 t/m 647, met bijlage t/m
651) verklaarde Voortman (blz 646) dat hij zich niet kon herinneren Olde Daalhuis te hebben
gesproken. Voortman wilde Nijhuis in bescherming nemen omdat die anders zijn onderkomen
zou kwijt raken. Nijhuis was zeker in staat zijn wil kenbaar te maken.
III-9 Olde Daalhuis nam Nijhuis' auto mee naar kantoor omdat deze
onverzekerd was.
(zie I-2-D)
De verdachte Olde Daalhuis heeft in dit onderdeel van zijn verklaringen onwaarheid
gesproken. Dit volgt uit de onderstaande verklaringen van Nijhuis, Siemerink en Kara. Uit de
bevraging van de registers blijkt dat de auto gewoon verzekerd was.
Uit de RDW-uitdraai op blz. 989 blijkt dat de auto per 28 maart 1998 op naam van
Nijhuis stond en tot 12 mei 1998 gewoon verzekerd was.
III-9-2 Getuige Martin Nijhuis
Bij de Rijksrecherche als getuige op 2 april 2004 (blz 529 t/m 534) verklaarde Nijhuis dat hij op
le of 2e Paasdag 1998 door Olde Daalhuis en een Turkse politieman werd gecontroleerd.
Siemerink reed in de auto van Nijhuis. Siemerink en hij hadden beide gedronken (blz 530). Er
werd niet gezegd dat de auto onverzekerd was, want dat was hij niet. Wel moest hij mee naar
het bureau. Het gesprek ging er alleen maar over dat hij moest bekennen de datum in de akte
van Johan Veldhuis te hebben vervalst. Hij had dat niet toegegeven. Olde Daalhuis werd daar
kwaad om. Siemerink kreeg een bekeuring voor het rijden zonder rijbewijs, maar aan het feit
dat hij gedronken had werd geen aandacht besteed.
III-9-7 Getuige Raymond Siemerink
Bij de Rijksrecherche als getuige op 24 maart 2004 (blz 630 t/m 634) verklaarde Raymond
Siemerink dat in april (dat moet Pasen 12 april 1998 zijn geweest) hij en Nijhuis door Olde
Daalhuis en Kara mee naar het bureau werden genomen. Ze hadden gedronken, maar hoefden
niet te blazen en Olde Daalhuis vond het jammer dat Siemerink reed want hij wilde eigenlijk
Nijhuis hebben. Op het bureau ging het gesprek van Olde Daalhuis met Nijhuis over de
onderhandse aktes die Nijhuis aan Johan en Joop Veldhuis had verstrekt. Olde Daalhuis wilde
weten wie het eerste recht had. Nijhuis zei dat hem dat niets aanging. Olde Daalhuis haalde uit
het dashboardkastje bankpapieren van Nijhuis waaruit bleek dat Nijhuis in 14 dagen fl. 100.000
had opgemaakt. Na afloop onderweg naar huis begon Olde Daalhuis weer over die aktes.
Nijhuis ging er niet op in want Olde Daalhuis had er niets mee te maken. Olde Daalhuis zei dat
hij het uit pure sensatie deed.
III-9-20 Getuige Kara
Bij de Rijksrecherche als getuige op 10 mei 2004 (blz 712 t/m 719) verklaarde Kara dat hij als
politieambtenaar dienst deed met Olde Daalhuis. Hij ging met Pasen op 12 april met Olde
pag. 29
Requisitoir Nachtegaalteam
Daalhuis posten vanaf 7 uur. Kara voelde daar niet veel voor maar hij deed het in opdracht van
Olde Daalhuis. Het was Olde Daalhuis om Nijhuis te doen, van wie Olde Daalhuis verwachtte
dat hij zou gaan rijden onder invloed van alcoholhoudende drank. Toen de auto wegreed
hebben zij deze gecontroleerd en toen bleek dat Siemerink reed. Na controle moest Siemerink
mee naar het bureau omdat hij geen rijbewijs had en Nijhuis, hoewel die niet reed, omdat hij te
veel gedronken had. Een blaasproef werd niet gehouden. Op het bureau praatte Olde Daalhuis
met Nijhuis en niet met Siemerink. Ook heeft hij in opdracht van Olde Daalhuis de auto
doorzocht, zonder enige bevoegdheid. De uit de auto afkomstige bankafschriften van Nijhuis
zijn door hen bekeken. Kara vond het vanaf het begin van het posten al niets. Olde Daalhuis
besteedde er veel tijd aan.
III-10 In jan/feb 98 had Olde Daalhuis eerst wel, later niet in bijzijn van
Nijhuis in huis van Klein Kieskamp Johan Veldhuis gewaarschuwd dat er
al een ander recht van eerste koop was.
(zie I-2-F, I-2-H, I-3-C en I-3-G)
Dat gesprek heeft blijkbaar plaats gevonden, maar daarbij was Nijhuis niet aanwezig. Olde
Daalhuis verklaarde in zijn eerste getuigeverklaring voor de rechtbank dat Nijhuis wel
aanwezig was. Later verklaarde hij dat Nijhuis niet aanwezig was. Onderstaande getuigen Johan
Veldhuis en Raymond Siemerink verklaren dat Nijhuis niet aanwezig was..
III-10-3 Getuige Joop Veldhuis:
a.
Bij de civiele rechter (hoger beroep) als getuige op 21 oktober 2003 (blz 269)
verklaarde Joop Veldhuis, dat Johan al in december 1997 afwist van Joops recht.
"Ten tijde van de koop wist J.A.M. Veldhuis van mijn eerdere recht van eerste koop. Olde Daalhuis was
bij Siemerink in huis geweest en daar was ter sprake gekomen dat het huis te koop zou komen. Olde
Daalhuis heeft toen gezegd tegen Johan en Siemerink dat er een recht van eerste koop op het huis rustte.
... Ik denk dat het in december is geweest in 1997. Het moet kort geweest zijn na het aan mij verlenen
van het recht van 27 december."
b.
Bij de Rijksrecherche als getuige op 17 mei 2004 (blz 750 t/m 755) verklaarde Joop
Veldhuis van Olde Daalhuis te hebben vernomen dat Olde Daalhuis tegen Johan Veldhuis had
gezegd dat Joop Vedhuis een ouder recht had. De rijksrechercheur merkt op dat Johan
Veldhuis, als hij slecht had gewild, toen ook al een recht van eerste koop had kunnen regelen.
Volgens Joop Veldhuis had Johan Veldhuis dat kunnen doen, maar toen niet gedaan.
III-10-4 Getuige Johan Veldhuis
Bij de Rijksrecherche als getuige op 10 maart 2004 (blz 535 t/m 541) verklaarde Johan
Veldhuis hierover (blz 538). Toen Olde Daalhuis binnen kwam waren alleen hij en Siemerink
aanwezig. Olde Daalhuis zei dat Blanken het huis wilde kopen en dat hij van horen zeggen had
dat Joop Veldhuis het recht van eerste koop op de woning van Nijhuis had. Johan Veldhuis
vertelde dat hem daarvan niets bekend was. Hij heeft Olde Daalhuis niet gezegd dat hij zelf dat
recht had om reden dat Olde Daalhuis daar niets mee te maken had.
III-10-7 Getuige Siemerink zegt hierover:
a.
Bij de civiele rechter (l e aanleg) als getuige op 24 februari 2000 (blz 132) verklaarde
Siemerink, dat Olde Daalhuis had gezegd dat er nog een ander recht was. Johan had niets van
zijn recht gezegd.
"In januari 1998 kwam Olde Daalhuis bij mij in de flat. Hij zei toen dat iemand anders het recht van
eerste koop had gekregen. J.A.M. Veldhuis zei toen dat hem daarniets van bekend was. H ij
heeft toen niet gezegd dat hijzelf een recht van eerste koop had."
pag. 30
Requisitoir Nachtegaalteam
b.
Bij de Rijksrecherche als getuige op 24 maart 2004 (blz 630 t/m 634) bevestigde
Raymond Siemerink dat gesprek (blz. 631). Het was een tijdje later dan kerstavond 1997.
Nijhuis was er niet en Olde Daalhuis zei tegen Johan Veldhuis dat Joop Veldhuis het recht van
eerste koop op de woning van Nijhuis had. Johan zei dat hij daar niets van wist. Olde Daalhuis
zei ook dat Blanken het huis wilde kopen (voor fl. 150.000 met en recreatiewoning). Johan
heeft niet tegen Olde Daalhuis verteld dat hij het recht van eerste koop had. Vermoedelijk
omdat Johan Veldhuis vond dat Olde Daalhuis te veel met die woning bezig was.
IV
Bewezenverklaring
De opzet moet gericht zijn op de valsheid. De bewustheid dat de verklaring vals of in strijd met
de waarheid moet bewezen worden. Naar geldend recht omvat de opzet ook het
voorwaardelijk opzet. Kan van Olde Daalhuis en Kolkman gezegd worden dat zij zich niet
bewust waren van het feit dat wat zij verklaarden onwaar was? Ik meen van niet. Hebben zij,
wat zij verklaard hebben, zelf waargenomen en daarbij als waar kunnen aannemen? Ik meen
van niet.
Kijkend naar de verklaringen die zij hebben afgelegd, gaat het om zeer specifieke voorvallen
waarover zij verklaren. Met name kan genoemd worden.
a.
Nijhuis heeft wel of niet een bekentenis afgelegd bij Olde Daalhuis op 16 april 1998.
Het is voor een politieambtenaar belast met recherchetaken zijn bestaansrecht om goed te
kunnen formuleren wat in een verhoor door een verdachte wordt verklaard. Bekennen of
ontkennen, daarover zijn geen misverstanden. Ook nu het hier niet gaat om een
verhoorsituatie in een strafrechtelijk onderzoek, moet het voor Olde Daalhuis helder zijn of
Nijhuis bekende de akte te hebben geantedateerd of niet. Een akte kan niet een beetje
geantedateerd worden en je kan ook niet menen dat het wel is gebeurd, terwijl het in
werkelijkheid niet is gebeurd.
Het stond voor Olde Daalhuis vast dat Nijhuis de akte had geantedateerd, een andere
mogelijkheid was niet bij hem opgekomen. Hij had alleen nog de bekentenis van Nijhuis nodig.
Gelet op het geanalyseerde onder III-1 is voor mij vast komen te staan dat het niet alleen
logisch was dat Johan Veldhuis een ouder recht had, maar dat dat ook zo was. Bewust heeft
Olde Daalhuis valselijk verklaard dat Nijhuis het antedateren had toegegeven.
b.
Beseffend dat Olde Daalhuis bij een één op één gesprek onvoldoende bewijs van het
antedateren zou hebben, heeft hij bewust naar steun gezocht en deze gevonden in het gesprek
op de gang met Van Til. Zowel Nijhuis als Van Til beweren dat daarbij niet door Nijhuis zijn
bekentenis is herhaald. Olde Daalhuis kan niet anders dan bewust de feiten anders hebben
voorgesteld dan ze waren. Hij kan niet gedwaald hebben en gemeend dat Nijhuis in
aanwezigheid van Van Til wel zou hebben toegegeven.
c.
Omdat Van Til anders verklaarde kwam Olde Daalhuis in en nog lastige positie om
zijn gelijk vol te houden en ging op zoek naar steun. Kolkman die bij eerdere gelegenheden
had gezegd niets van die zaak te weten, had na 5 jaar een hele specifieke herinnering van iets
wat je normaliter na een dag al vergeten bent, terwijl hij toen niet op het bureau
inhaaksbergen was. Deze manoeuvre kan niet anders dan bewust vals zijn.
De andere zeven punten zijn wellicht wat minder pregnant, maar passen mijns inziens helemaal
in de leugenachtige opzet van de afgelegde verklaringen. Van politieagenten mag op dit terrein
hoge eisen aan hun vakmanschap getseld worden en is er hier sprake van een '
Garantenstellung'. De opzet op de verklaringen in strijd met de waarheid is naar mijn oordeel
bewezen.
pag. 31
Requisitoir Nachtegaalteam
De door mij aangegeven delen van de verklaringen zijn naar mijn oordeel vals en naar vaste
jurisprudentie is een gedeeltelijk valse verklaring een valse verklaring. Partiële vrijspraak van
de overige onderdelen bij het tenlasteleggen van de integrale verklaring is niet nodig (NJ 1938,
1097 en NJ 1957, 147).
4
Overige zaken die van belang zijn bij de beoordeling
Motief ?
Niet blijkt dat Olde Daalhuis enig financieel belang had. In het verleden had hij wel
belangstelling getoond, maar nu niet meer. Misschien handelde hij uit bemoeizucht, omdat hij
zichzelf blijkbaar had opgeworpen als een vertrouwenspersoon van Martin Nijhuis. Sensatie
volgens Raymond Siemerink. Of was het arrogantie?
Olde Daalhuis hoorde van Joop Veldhuis dat hij het recht van eerste koop had. Olde Daalhuis
ging er van uit dat alleen Joop Veldhuis dat recht had:
blz. 781 Olde Daalhuis: "omdat je dat maar één keer kunt verlenen. Je gaat er dan vanuit dat
zo 'n recht van eerste koop ook maar één keer verleend wordt. Het is natuurlijk mogelijk dat
er nog een tweede of derde recht van eerste koop door Martin Nijhuis was verleend, maar
daar heb ik toen nooit over nagedacht en ik ben daar ook niet vanuit gegaan. Dat doe je toch
niet."
Olde Daalhuis noemt zich op blz. 756 "een all round politieman met als taakaccent het
groene milieu. Dat houdt in vuurwapens, milieu en recherche. " Een ervaren politieman mag
niet zo naief zijn te denken dat het recht van Joop Veldhuis echt is, omdat Joop Veldhuis zegt
dat hij dat recht heeft. Noch Johan Veldhuis noch Martin Nijhuis hadden hem gezegd dat zij
een ouder recht overeengekomen waren. Dat moest de zichzelf opgeworpen
vertrouwenspersoon van Martin Nijhuis toch zijn tegengevallen. Als het er was, dan had
Martin Nijhuis dat toch wel tegen hem gezegd en anders Johan Veldhuis wel. Dan kan het niet
anders of dat recht moest vals zijn. Als daar een oudere datum dan 27 december op stond, dan
moest het geantedateerd zijn.
In plaats van het te onderzoeken, zocht Olde Daalhuis Martin Nijhuis op om hem te laten
bekennen, maar Nijhuis bekende niet. Op 16 april 1998 bekende Nijhuis dat hij de akte van
Johan Veldhuis had geantedateerd. Om het verhaal te versterken had Olde Daalhuis een
getuige nodig. Van Til was erbij geweest. Olde Daalhuis had dat verteld aan Blanken en aan zijn
chef. Het woord was er uit en hij kon niet meer terug. De beleving van Van Til was anders.
Van Til was er niet bij geweest, maar wel vlak daarna en Nijhuis had het ook tegen Van Til
gezegd. Ook dat klopte volgens Van Til niet.
Olde Daalhuis stond er alleen voor. Hij ging op zoek naar steun. Dan komt ruim 5 jaar na de
gebeurtenis collega Kolkman op de proppen, die een prima herinnering had aan een gesprek in
de koffiekamer van het politiebureau in Haaksbergen op 16 april 1998 vlak na de vermeende
bekentenis. Op 21 oktober 2003 verklaarden Olde Daalhuis en Kolkman daarover bij het
gerechtshof te Arnhem. Ook die verklaringen klopten volgens Van Til niet. Onderzoek toonde
aan dat Kolkman die dag niet eens in Haaksbergen was.
Olde Daalhuis kon niet verkroppen dat Nijhuis en Johan Veldhuis hem niet hadden gezegd dat
er een ouder recht was. Hij wist toch alles. Goede politieman. Geen idee van dat er een
pag. 32
Requisitoir Nachtegaalteam
tweede was, nu dat bleek moest die wel vals zijn. Geen onderzoek, geen proces-verbaal, geen
aanhouding, geen mutatie.
Olde Daalhuis is een tunnel in gelopen, na jaren kwam Kolkman hem gezelschap houden. Na
hen vielen de deuren dicht. Zij konden niet meer terug. Niemand twijfelt toch aan de woorden
van Old Daalhuis en Kolkman; zelfs hun collega's en bazen niet.
Nu met alle druk die Johan Veldhuis uitoefent en alle publiciteit is er helemaal geen weg
terug meer. •
Diversen.
Blanken wilde huis kopen
a.
Bij de Rijksrecherche als getuige op 31 maart 2004 (blz 652 t/m 654, met bijlage t/m
blz. 655) verklaarde mevr Bokdam e.v. Johan Veldhuis, dat Blanken in april 1998 aan huis
kwam (blz 653) hij wilde de woning kopen. Hij had van Olde Daalhuis gehoord dat zij en
haar man wilden verkopen.
Een aantal dagen later kwam hij weer. Hij had belangrijke en geheime informatie van iemand
(later heeft Blanken toegegeven dat hij dat van Olde Daalhuis had gekregen). Blanken zei ook
dat er nog een getuige bij was gehaald en dat Nijhuis zijn bekentenis daarbij herhaald had. Haar
man had gezegd dat hij aan dit soort smerige praktijken niet mee zou werken. Op 24 april
1998 kwam Blanken weer en zei dat hij de naam van wie hij de informatie had niet mocht
noemen omdat die nog moest getuigen.
b.
Bij de rijksrecherche als getuige op 14 mei 2004 (blz 736 t/m 744) bevestigde Blanken
dat hij het huis van Johan Veldhuis wilde kopen met de informatie van Olde Daalhuis dat
Nijhuis bij Olde Daalhuis had bekend de akte van Johan Veldhuis te hebben geantedateerd.
Ook had Olde Daalhuis aan Blanken verteld dat Nijhuis het ook aan een andere collega van
Olde Daalhuis had verteld. Johan wilde niet verkopen. Johan Veldhuis beschuldigde Blanken
dat hij over politie-informatie beschikte. Blanken mocht de naam van Olde Daalhuis niet
noemen bij Johan Veldhuis. Hij gaf ook toe de informatie over de geantedateerde akten en
over Van Til van zijn buurman Michel (en/of Leppink) te hebben gehoord.
c.
Bij de Rijksrecherche als getuige op 17 mei 2004 (blz 750 t/m 755) verklaarde Joop
Veldhuis dat Blanken hem geld had geboden als Joop van zijn aanspraken afzag. Als Blanken
genoeg zou hebben geboden dan had Joop Veldhuis het beslag hebben opgeheven, zodat
Blanken het huis van Johan Veldhuis kon kopen.
d.
Bij de Rijksrecherche als getuige op 12 maart 2004 (blz 544 t/m 549) verklaarde Johan
Veldhuis net als zijn echtgenote dat Blanken eerst op 16 april 1998 (blz 546) kwam en daarna
op 19 april 1998 (blz 547) met de belangrijke en geheime informatie. Later vertelde Blanken
dat de informatie van Olde Daalhuis kwam.
Cattier (verhoor rijksrecherche 17 mei 2004 (blz 745 t/m 749) verklaarde dat hij de civiele
rechtszaak van Joop Veldhuis financieel ondersteunt. Het ging hun beide om de winst. Volgens
Cattier was het recht van eerste koop van Johan Veldhuis vals omdat het er bij de
beslaglegging nog niet was en hij daarmee niet op de proppen kwam. Ook aan het veranderen
van advocaat door Johan veldhuis trok Cattier dezelfde ongefundeerde conclusie. Joop
bevestigde de verklaring van Cattier over zijn financiële sponsorschap bij de rijksrecherche
(verklaring vanl7 mei 2004, blz 754.)
pag. 33
Requisitoir Nachtegaalteam
Bierincident oktober 2003
Zelfs het geven van wat bier aan Nijhus deed hem niet anders verklaren. Op de bladzijden 965
- 975 in het onderzoek van de rijksrecherche verklaarde Jan Wijgman op 14 juni 2004, dat hij
met Kolkman dienst deed (blz. 969/970) in de nacht van 17 op 18 oktober 2003. Door
Kolkman is bier bij Nijhuis neer gezet. Het was gevonden bij een rolcontainer. Op de
bladzijden 727 - 729 in het proces-verbaal van de rijksrecherche verklaarde op 11 mei 2004 de
heer Yilmaz: Als mensen te lang op dezelfde werkplek werken worden zaken die niet goed zijn
als normaal beschouwd. Als je dan ook nog teamchefs hebt die geen toezicht houden, dan is
één en één twee. Dan kunnen er dingen verkeerd gaan. Hij wist dat Kolkman bier bij het huis
van Nijhuis had gebracht. Hij wist niet waarom. Hij wist niet of er plannen waren om Nijhuis
te bewerken, zodat hij in de civiele zaak een bepaalde verklaring zou afleggen. Het zou
kunnen want Nijhuis was gemakkelijk met bier te beïnvloeden.
5
De persoon OD
6
De persoon HK
7
De straftoemeting
Op te leggen straffen, zie vordering ter terechtzitting.
Almelo, 22 februari 2005, J.C.
Gras Officier van justitie
pag. 34
Download