- Gerhard Jan Haesebroeck, 1732-1803, zie voor hem Oud-Zutphen, maart 1983, p. 5. - Mr. Barthold van Hasselt, 1742-1818, zie voor hem Oud-Zutphen, maart 1983, p. 5. - Ludolph baron (1814) van Heeckeren, heer van de Wiersse, 1755-1841, ingeschreven Latijnse School Zutphen 1769, burgemeester van Lochem 1787 (als Prinsgezinde afgezet 1795), lid Constitutionele Magistraat (raadsvriend) Zutphen 1802, burgemeester 1808, maire 1811, lid Provinciale Statenvan Gelderland 1814-1837 (bewoont en overlijdt huize de Wiersse, Vorden). Zie Nederland's Adelsboek 1942, p. 354, en Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek IX, p. 331. - Mr. Jan Care1 van der Muelen, heer van Blijenburg, 1732-1828, zie voor hem Oud-Zutphen, maart 1983, p. 6. - Mr. Arnold Op ten Noort, 1766-1838, zoon van oud-burgemeester van Kampen, student Harderwijk 1785, promotie Leiden 1788, groot burgerrecht Zutphen 1789, stadhouder scholtambt Zutphen 1789-1796, provisioneel officier, later lid en tenslotte president Rechtbank Eerste Aanleg Zutphen 1796-1797, lid Constitutionele Magistraat (raadsvriend) 1802, lid van de vroedschap 1808-18 11, raadslid 1811-1813 (bewoont en overlijdt huize Ross, Laren). Zie J. W. Wijndelts, Het geslacht op ten Noort, Groningen 1913, p. 117. - Mr. Hendrik Jan Op ten Noort, 1769-1857, neef van voorgaande en zoon van oud-raad van Zutphen, student Leiden 1786, promotie aldaar 1790, lid Constitutionele Magistraat (raadsvriend) 1802, plv. wethouder 1808-1811, griffier Vredegerecht 1813, controleur der belastingen 1817-1823, lid gemeenteraad 1825-1851, lid Provinciale Staten van Gelderland 1825-1857, provisor van het Bornhof, curator der Latijnse School. Zie J. W. Wijndelts, Het geslacht op ten Noort, Groningen 1913, p. 107; Nederland's Adelsboek 1949, p. 285, en Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek VII, p. 926. - Mr. Govert Anne Verstege, 1768-1831, zie voor hem Oud-Zutphen, maart 1983, p. 7. VAN ZEBEN'S WONINGINRICHTING B .V. Vijf generaties * Binnenhukarchitectuur sinds 1842 Laarstraat 12 - 20 Zutphen P . BITTER ARCHEOLOGISCHE VONDSTEN OOYERHOEK SLOT De middeleeuwse vondsten D e collectie omvat een grote hoeveelheid middeleeuws en later aardewerk. In het nu volgende stuk zal ik de vroeg-Middeleeuwse scherven beschrijven, met name omdat vergelijkingen met Zutphense vondsten mogelijk zijn. Het laat-Middeleeuwse en latere materiaal behoort tot algemeen voorkomende vormen en zal hier niet verder aan de orde komen. Het vroeg-Middeleeuwse materiaal valt in twee categorieën in te delen: l e . het handgevormde, lokaal gemaakte aardewerk: zgn. "kogelpot-aardewerk",6 waarvan voornamelijk kookpotten en voorraadpotten werden gemaakt, 2e. het gedraaide, uit diverse aardewerkproduktiecentra ingevoerde aardewerk: beter en fraaier afgewerkt aardewerk, dat ook als tafelgerei kon dienen. Van de laatste categorie aardewerk zijn in de Ooyerhoek gevonden: Badorftype aardewerk (eind 8ste tot begin 10de eeuw), Pingsdorf-type aardewerk (midden 10de tot tweede kwart 13de eeuw) en Paffrath-aardewerk (10deI l l d e tot eind 14de eeuw). Beide eerstgenoemde aardewerksoorten, Badorf- en Pingsdorf-type, elk met een eigen karakteristieke versiering, zijn genoemd naar de plaatsen waar grote pottenbakkersovens ervan zijn ontdekt, ten zuidwesten van Keulen. In deze streek, aan de voet van de Eifel, werd al vanaf de Romeinse tijd op grote schaal kwaliteitsaardewerk geproduceerd. In de vroege Middeleeuwen werd Badorf- en Pingsdorf-type aardewerk hiervandaan over heel West-Europa verhandeld. Toch zijn er ook elders ovens van deze typen aardewerk gevonden; het meest nabij Zutphen in Westmunsterland: Pingsdorf-type aardewerk uit Raesfeld en D ~ i n g e n . ~ Het Badorf-type aardewerk uit de Ooyerhoek (afb. 4), versierd met radstempelindrukken, is geelwit tot geelrose, meestal zacht gebakken en gemagerd met fijn zand, vaak met hier en daar een klein rood stukje grind (of chamotte) erin. Het oppervlak voelt vaak wat vettig aan, zoals krijt. Nauw verwant hiermee is "Reliëfbandaardewerk" (begin 9de tot l0de eeuw), versierd met kleistrippen welke o.a. een versiering van radstempelindrukken kunnen hebben (afb. 4: 7).8 In het Pingsdorf-type aardewerk (afb. 5 en 6), versierd met oranje, rode of bruine verf (van ijzerhoudende kleislib), valt in het vondstmateriaal een tweetal soorten baksel te onderscheiden: - l i i i . i . . , , . Afb. 4 Scherven van (1-6, 8-18) Badorf-type en (7) Relzej3andaardewerk. -- L . . . . -- -- 1 1 Afb. 5 Scherven van het Pingsdorf-type, bakselsoort A. baksel A heeft een zeer fijne zandmagering, is middelhard gebakken en heeft een gele (soms bruinige) kleur, soms een grijze kern. Het oppervlak voelt krijt-achtig aan: het baksel lijkt erg veel op Badorf-type aardewerk; baksel B heeft een iets minder fijne magering (zand tot 1 mm), is harder gebakken en heeft een grijsgele tot geelwitte kleur, soms met een grijze kern. Veel scherven zijn klinkend hard gebakken en hebben een donkere geelgrijze kleur. Het oppervlak van baksel B is ruwer (als fijn schuurpapier). Vermoedelijk hangt het verschil in baksels samen met een verschil in plaats van herkomst of een verschil in ouderdom. Opvallend is dat de versiering haast uitsluitend "komma-versiering" is.I0 Het Paffrath aardewerk (afb. 7), afkomstig uit Paffrath (een plaats ten oosten van Keulen), is hard gebakken en heeft een magering van zand en fijn grind. De scherf is wit met een vliesdun grijs buitenlaagje (gesmoord aardewerk). Op de breuk heeft het een merkwaardige gelaagde structuur (zgn. "bladerdeeg-structuur"). De Paffrather waar bestaat vooral uit kogelpotten, maar ook zijn er kannen, braadsleden e.d. van bekend.ll De eerste categorie middeleeuws aardewerk, het kogelpotaardewerk, is in de Ooyerhoek rijk vertegenwoordigd met een grote variatie aan vormen en baksels. De randscherven zijn alle afkomstig van kogelpotten. Er vallen in de randscherven twee hoofdtypen te onderscheiden: I: randen met een S-vormig profiel, flauw tot sterk naar buiten gebogen (afb. 8).12 De afwerking van de rand heeft vier varianten: - type IA: simpel afgerond, - type IB: simpel recht afgesneden, - type IC: verdikte rand, vaak aan de buitenzijde afgeschuind (driehoekig randprofiel), type ID: verdikte rand met een groef er bovenin. - type I . . . . ) Afb. 6 Scherven van het Pingsdorf-type aardewerk, bakselsoort B. - l . , , . / . . I Afb. 7 Randscherven van Paffrath aardewerk. type 11: randen met een in een scherpe knik naar buiten gebogen profiel (afb. 9). Hier zijn er vier varianten: - type IIA: simpel recht afgesneden, - type IIB: afgerond, met een klein opstaand lipje, - type IIC: recht afgesneden, met een klein opstaand lipje, - type IID: recht afgesneden, met een hol profiel. / 123 1 \ Afb. 8 Kogelpotranden van: (1-5) type IA, (6-14) type IB, (15-23) type IC en (24-25) type ID. D e overgang tussen de verschillende typen is niet erg scherp - het gaat immers om handwerk, waarvan niet elk produkt gelijk uitvalt. Alle randen, uitgezonderd enkele van type I A (afb. 8: 1-3), zijn nagedraaid. Kogelpotaardewerk dateert men tussen de late 8ste en de late 13de eeuw. In het algemeen onderscheidt men een vroege en een late groep: de vroege bevat kogelpotten met een flauw S-vormig randprofiel en een simpele randvorm, de late groep bevat kogelpotten met een hoekiger profiel en een meer bewerkte randvorm ("dek~elgeul").~3D e late groep dateert van de 10deI l l d e tot de 13de eeuw. D e overgang is niet scherp aan te geven. In het algemeen is de late groep van een harder baksel met een fijnere grindmagering. Dit alles gaat ook op voor het kogelpotmateriaal uit de Ooyerhoek, zij het dat één groep scherven uit de toon valt. Randtypen IA-B schrijf ik derhalve toe aan de vroege periode, randtypen IIA-D aan de late periode. Randtypen IC en ID zijn moeilijk te plaatsen. Randtype I I B f C heeft een afwijkende mageringsgrootte. D e randvorm behoort bij de late periode, het baksel is nog vaker (erg) hard dan middelhard, maar de magering is veelal zeer grof. Deze scherven zijn vaak ook voorzien van een erg grote hoeveelheid magering. Wellicht valt hier een lokale pottenbakkerij te onderscheiden: bij de Zutphense late kogelpotscherven komt een dergelijk baksel niet v 0 0 r . l ~ Een ander punt dat bij vergelijking met Zutphen opvalt, is de verhoudingsgewijs zeer grote hoeveelheid kogelpotscherven ten opzichte van het importmateriaal (kogelpotaardewerk 468, Badorf- en Pingsdorf-type aardewerk 193, Paffrath aardewerk 5, vroeg steengoed 21).15 Het vroeg-Middeleeuwse materiaal uit de Ooyerhoek heeft ons al met al een beeld kunnen geven van de variatie aan gebruiksaardewerk van de late 8ste tot eind 13de eeuw. We kunnen uit bepaalde kogelpotsoorten zelfs een lokale pottenbakker afleiden (met enig voorbehoud) en bij vergelijking met Zutphense vondsten blijken opvallende verschillen.16 Noten Afb. 9 Kogelpotranden van: (1-6) type ZZA, (15-20) type ZZB, (7-14, 21-22) type ZZC en (23-26) type IZD. 6 In de vroege Middeleeuwen bestaat het handgevormde, lokale aardewerk vrijwel uitsluitend uit kogelronde potten, vandaar de naam: kogelpotaardewerk. Met name in het late kogelpotaardewerk komen ook wel eens andere vormen voor, b.v. kookpotten op pootjes of met een standring, kommen, bakpannen e.d. Van deze vormen is in Ooyerhoek (nog?) niets gevonden, uit Zutphen zijn er enkele voorbeelden van bekend. 7 Zie U. Lobbedey, Untersuchungen mittelalterlicher Keramil, Berlin 1968, blz. 23-25, 40-43, 73-77; H. Stephan, Mittelalterliche Töpferei-Bezirk,in Duingen, Kr. Alfeld; Grabungsbericht Notuntersuchung 1976, verslag Universiteit Göttingen. 8 Zie W. A.van Es en W. J. H. Verwers, Excavations at Dorestad I , The Harbour: Hoogstraat I, Amersfoort 1980, hoofdstuk V-VI. 9 Zie noot 4. 10 Van het Pingsdorf-type aardewerk zijn vele versieringspatronen bekend, o.a. stippen, gekruiste lijnen, gearceerde driehoeken en ruiten, boogjes, golflijnen enz. Zie A. Bruyn, Zur Zeitbestimmung mittelalterlicher bemalter Keramik, Chateau Gaillard 1968, blz. 45-47. Wat betreft de aantallen scherven per bakselsoort: Pingsdorf-baksel A óf Badorf 78 scherven, Pingsdorf-baksel B 115 scherven. 11 W. Lung, Die Ausgrabung nachkarolingischer Töpferöfen in Paffrath ( . . . ) Bonner Jahrbucher 1955-1956, blz. 355-371. De Ooyerhoekse randscherven zijn van kogelpot-type l b . 12 Potten met sterk uitgebogen randvormen hadden als voordeel dat ze goed konden worden afgesloten met een lap huid of zo, die werd vastgesnoerd met een touw onderlangs de rand. 13 Zie b.v. R. van Beek en V. T. van Vilsteren, Van Karel de Grote tot Karel de Vijfde; een archeologisch onderzoek in het oudste gedeelte van Zwolle, in Zwolle in de Middeleeuwen, Zwolle 1980, blz. 33-43. 14 Vondsten archeologische werkgroep in de Bakkerstraat en Waterstraat te Zutphen, 1982 (nog in bewerking). D e late kogelpotscherven zijn hier meestal gemagerd met fijn grind, randtype IIB + C is zeldzaam. 15 In Zutphen benadert dit ongeveer 1: 1. Zie P. Bitter, D e vondsten van het 's-Gravenhof opnieuw bekeken, in Oud-Zutphen 1983, blz. 17-20, 39-46. 16 D e kogelpotaardewerk-import verhouding zou wellicht een aanwijzing kunnen zijn voor verschil in rijkdom (importaardewerk was kostbaarder dan kogelpotten) of verschil in levensstijl (boeren t.o.v. kooplui). PUBLICATIES EN ONDERZOEKSRESULTATEN O o k buiten "Oud-Zutphen" wordt er regelmatig geschreven over onderwerpen die te maken hebben met de geschiedenis van Zutphen en omgeving. Veel daarvan zal ontsnappen aan de aandacht van de lezers van ons blad. Dit geldt met name voor kleinere publicaties in tijdschriften en voor scripties van studenten die op het gemeentearchief onderzoek hebben gedaan. In deze nieuwe rubriek zal op de bedoelde publicaties en scripties de aandacht worden gevestigd. Alle genoemde titels zijn op het gemeentearchief te raadplegen. Th. ten Anscher, De patrocinia van de Nieuwstadskerk te Zutphen voor de Reformatie. Kandidaatsscriptie Nijmegen 1983 (50 blz.). Resultaten van een onderzoek naar de verschillende patroonheiligen. Verena de Bont, Ik druk voor het laatst uw hand in het oude vaderland. Emigratie uit de Gelderse Achterhoek naar Noord-Amerika in de periode 1848-1877. Doctoraalscriptie Tilburg 1983 (192 blz.). Ontwikkeling van de jaarlijkse aantallen emigranten en hun hoedanigheid (gezinshoofden-alleenstaanden, beroep, godsdienst); reacties van de kranten; alfabetische lijst van emigranten. J. W. ten Doesschate en R. J. C. M. Vlems, Het boekenbezit der Zutphense kloosters. Aanzet tot een reconstructie. In: Ons Geesterlijk Erf. Driemaandelijks tijdschrift voor de geschiedenis van de vroomheid in de Nederlanden, deel 57, afl. 4, blz. 357-395. Betreft de kloosters Galilea, Isendoorn, Heer Hendrikshuis, Spittaal en het Broederenklooster. Voor een boek of een boekje Dokter Jan van der Kluit, direkteur-geneesheer Verenigde Ziekenhuizen Zutphen, Het Nieuwe Spittaal - Warnsveld, I januari 1968-1februari 1983. Ter gelegenheid van het afscheid van onze voorzitter als directeur-geneesheer. BOEKHANDEL DE IJSSEL M. M. Doornink-Hoogenraad, Adamanshuis, een zusterhuis van de moderne devotie in Zutphen. Zutphen 1983 (112 blz.). Geschiedenis van gebouwen en bewoners vanaf de stichting (ca. 1397) tot heden. Korte Hofstraat l a - Zutphen Telefoon 05750 - 11973 M. M. Doornink-Hoogenraad en M. W. C. de Jonge, De Hofjes van Zutphen. Zutphen 1983 (32 blz.). Korte geschiedenis van de vijf Zutphense hofjes (Ruitershofje, Luthers Hofje, Sarepta Hofje, Bornhof, Agnietenhof). M. M. Doornink-Hoogenraad (tekst) en Th. Rothfusz (kaarten), Historische stedenatlas van Nederland, aflevering 3: Zutfen. Delft 1983 (32 blz. tekst, 2 losse kaarten). Ruimtelijke ontwikkeling van Zutphen van de vroegste tijden tot het begin van de negentiende eeuw.