Faseovergangen Modeloplossingen 1. Kennis stollen: vloeistof wordt vast -smelttemperatuur: de temperatuur waarbij een vaste stof smelt (of vloeibaar wordt), typisch voor de stof -koken: is de overgang van een vloeistof naar de damp- of gasfase, waarbij grote dampbellen aan de oppervlakte openbarsten. Koken gebeurt bij constante temperatuur -kookpunt: de temperatuur waarbij een vloeistof kookt, typisch voor de stof -condenseren: de overgang van gasfase of damp naar vloeistof -sublimeren: de overgang van vaste stof naar gasfase of damp p72 2. Kennis p72 3. Kennis Een plas zal sneller opdrogen invloedsfactor Op een warme dag dan op een koude dag temperatuur Bij droog weer dan bij vochtig weer (bij vochtig weer bevindt zich al veel waterdamp in de lucht) luchtverversing/ er is verzadiging Op en winderige dan op een windstille dag luchtverversing Als de plas groot is en ondiep dan als de plas klein in oppervlakte maar diep vrije oppervlak p72 4. Kennis Zeewater wordt verwarmd door de zon. Daardoor ontstaat waterdamp. De waterdamp koelt af en condenseert. Er ontstaan dan kleine waterdruppeltjes die wolken vormen. Daaruit valt regen. Het water stroomt weer terug naar de zee door rivieren. 5. Antwoord c 6. Inzicht Overeenkomst: de vast stof wordt vloeibaar. Verschil: de smelttemperatuur voor paraffine is verschillend van die van ijs. p72 7. Antwoord 2: eerst daalt de temperatuur van de vloeistof, daarna blijft de temperatuur constant tot alle vloeistof gestold is en dan daalt verder de temperatuur van de vaste stof. 8. Inzicht Antwoord a: het opwarmen van water. Gebied A is het opwarmen van het ijs tot 0 °C, gebied B is het smelten van ijs, de temperatuur blijft 0 °C tot alle ijs gesmolten is, C is het opwarmen van het water tot 100 °C en gebied D is het koken van water bij constante temperatuur p73 9. De waterleiding barst bij het vriezen omdat ijs een groter volume inneemt dan een even grote hoeveelheid water. Het ijs zet dus uit en de buizen barsten maar je merkt het pas bij het dooien, dan gaan de buizen lekken. Inzicht 10. c b a d 11. Tocht betekent luchtverversing zodat het vocht mee verdwijnt en het vocht uit de stoffen verder kan verdampen - zo worden ze droog 12. a vast c damp b damp Toepassen d vloeistof p73 13. De vloeistof begint te koken na 6 minuten. toepassen In de eerste minuut wordt de vaste stof verwarmd van kamertemperatuur tot 50 °C. Dat is het smeltpunt: de stof smelt en dat duurt 3 minuten. Op de 4e minuut is alles vloeibaar en de vloeistof wordt nu gedurende 2 minuten verwarmd tot aan het kookpunt, 300 °C. Het koken duurt 4 minuten. Op de 10e minuut is alles damp en de damp wordt 1 minuut verder verwarmd. De eindtemperatuur bedraagt nu 350 °C. p74 toepassen 14. De aarden pot is zeer poreus en heeft water opgenomen. In de open lucht gaat het water verdampen. Verdampen vergt energie: de warmte wordt onttrokken aan de pot zelf en alles erin. Zo blijft de temperatuur er laag en blijft de fles lekker koel. 15. Het bekertje zelf is gemaakt uit een isolator of een slechte warmtegeleider. Het deksel erop verhindert dat de koffie gaat verdampen en daardoor afkoelt. Verdampen kost immers warmte en die wordt dan aan de koffie zelf onttrokken p74 toepassen 16. Dat is zo gekozen door Celsius. 17. Vet kan een veel hogere temperatuur bereiken dan water. Water kookt al bij 100 °C. 18. Het water in de handdoek bevriest en wordt ijs. Bij droog vriesweer kan ijs sublimeren. De handdoek wordt droog. p74 toepassen 19. a. bij hogere temperatuur hebben alle deeltjes een hogere snelheid - ze ontsnappen gemakkelijker uit de vloeistof b. bij een groter oppervlak bevinden zich meer deeltjes aan het vrije oppervlak zodat ze gemakkelijk kunnen ontsnappen naar de lucht c. bij verdamping komen de deeltjes uit de vloeistof terecht in de lucht boven het vloeistofvat. Die lucht wordt verzadigd zodat er moeilijk nieuwe deeltjes bij kunnen. Bij luchtverversing is er weer verse lucht die wel de deeltjes uit de vloeistof kan opnemen p74 20. zelftest a. Traject A is het afkoelen van de stoom (damp of gasfase) tot 100 °C. Dan blijft de temperatuur constant 100 °C; dat is traject B. b. Dan daalt de temperatuur van 100 °C tot 0 °C, het water koelt af; dat is traject C. c. Dan stolt het water tot ijs bij 0 °C en de temperatuur blijft constant; dat is traject D. d. Daarna koelt het ijs af tot - 10 °C; dat is traject E. p75 21. zelftest Een deel van het water uit de poreuze kruik verdampt. Om te verdampen wordt warmte onttrokken aan de kruik en haar inhoud. Daardoor blijft de inhoud koel. Dergelijke kruik is niet geschikt als thermoskan: door de verdamping gaat immers de inhoud afkoelen en blijft de warme vloeistof dus niet warm p75 22. stof zelftest smelttemperatuur (°C) kooktemperatuur (°C) toestand Methanol -42 +78 vloeibaar Water 0 100 vloeibaar Koper 1083 2567 vast Zuurstof -219 -183 gasvormig Chloor -101 -35 gasvormig 23. antwoord a en c p75 24. zelftest p75 25. De fles zal barsten of de stop zal loskomen zelftest Het ijs heeft een groter volume nodig dan dezelfde hoeveelheid water uit de fles. p75