Bekwaamheden en indicatoren Om een beeld te kunnen vormen van het handelen van de student in het kerndeel en het profieldeel van de pabo zijn kennis en vaardigheden opgenomen in de vorm van bekwaamheden in onderstaand schema. De kennis en vaardigheden hebben betrekking op: 1. Visievorming 2. De creatieve ontwikkeling van de student . 3. Het creatief lesgeven 4. Het begeleiden van creatieve processen bij leerlingen 5. Het samenwerken Kerndeel Visievorming Profieldeel Visievorming De student herkent relevante aspecten van het stimuleren van de creatieve ontwikkeling bij kinderen in lessen van zichzelf en anderen en verantwoordt zijn visie in ontwikkeling aan de hand van theorieën. De student verwoordt zijn visie op het stimuleren van de creatieve ontwikkeling bij kinderen in zijn visie op onderwijs en toont aan hiernaar te handelen. De creatieve ontwikkeling van de student: De creatieve ontwikkeling van de student: De student is in staat met hulp van anderen een zelf doorlopen creatief proces te analyseren en heeft beginnend inzicht in zijn eigen creatieve kwaliteiten. De student ontwikkelt metacognitieve kennis van creatieve processen, kent zijn creatieve vaardigheden en werkt zelfsturend aan de ontwikkeling daarvan. Het creatief lesgeven: Het creatief lesgeven: De student geeft met hulp van anderen op creatieve wijze vorm aan losstaande onderwijsactiviteiten door zijn eigen creativiteit in te zetten waardoor de lesinhouden en de leefwereld van de leerlingen op elkaar aansluiten. De student geeft op creatieve wijze vorm aan onderwijs door zijn eigen creativiteit in te zetten waardoor de lesinhouden en de leefwereld van de leerlingen op elkaar aansluiten. Het begeleiden van creatieve processen bij leerlingen: Het begeleiden van creatieve processen bij leerlingen: De student stimuleert de creatieve processen van een kleine groep leerlingen door hiervoor met hulp van anderen onderwijsactiviteiten te bedenken, in te leiden, uit te voeren en te evalueren. De student stimuleert de creatieve ontwikkeling van de kinderen in zijn groep door onderwijsactiviteiten te bedenken, in te leiden, uit te voeren en te evalueren die hun creatieve processen stimuleren. Samenwerken met anderen: Samenwerken met anderen: De student weet welke hulp hij van anderen nodig heeft voor zijn creatieve ontwikkeling en het begeleiden van creatieve processen en vraagt hiernaar. De student werkt samen met collega’s, waaronder vakleerkrachten en culturele partners bij het stimuleren van creativiteit bij kinderen en zet daarbij zijn kwaliteiten in. 1 Profieldeel Visievorming De student verwoordt zijn visie op het stimuleren van de creatieve ontwikkeling bij kinderen in zijn visie op onderwijs en toont aan hiernaar te handelen. De creatieve ontwikkeling van de student: De student ontwikkelt metacognitieve kennis van creatieve processen, kent zijn creatieve vaardigheden en werkt zelfsturend aan de ontwikkeling daarvan. Het creatief lesgeven: De student geeft op creatieve wijze vorm aan onderwijs door zijn eigen creativiteit in te zetten waardoor de lesinhouden en de leefwereld van de leerlingen op elkaar aansluiten. Het begeleiden van creatieve processen bij leerlingen: De student stimuleert de creatieve ontwikkeling van de kinderen in zijn groep door onderwijsactiviteiten te bedenken, in te leiden, uit te voeren en te evalueren die hun creatieve processen stimuleren. Samenwerken met anderen: De student werkt samen met collega’s, waaronder vakleerkrachten en culturele partners bij het stimuleren van creativiteit bij kinderen en zet daarbij zijn kwaliteiten in. INDICATOREN De student benoemt en onderbouwt het belang van creativiteit in het basisonderwijs aan de hand van (wetenschappelijke) bronnen. benoemt en onderbouwt aan de hand van (wetenschappelijke) bronnen de eigen visie op het stimuleren van creativiteit bij kinderen. toont aan te kunnen handelen naar bovenstaande visie. De student geeft blijk van een nieuwsgierige en onderzoekende houding. schept voorwaarden voor zichzelf om een creatief proces te kunnen doorlopen. toont de verschillende fasen van een creatief proces toe te kunnen passen bij zijn eigen creatieve processen. reflecteert op zijn creatieve processen en ontwikkeling. werkt samen in creatieve processen De student is een rolmodel tijdens onderwijsactiviteiten door: een open houding te tonen en door niet bang te zijn om fouten te maken. flexibel te zijn en vanuit meerdere gezichtspunten in te spelen op situaties in de klas; alternatieven te zien en deze toe te passen. de autonomie en intrinsieke motivatie van kinderen te stimuleren. voor zichzelf voorwaarden te scheppen om creatief les te kunnen geven. rekening te houden met verschillen tussen leerlingen. te reflecteren op het op creatieve wijze vormgeven van onderwijsactiviteiten. De student organiseert een betekenisvolle leeromgeving die creatieve processen mogelijk maakt. herkent verschillende fasen van een creatief proces bij kinderen en stimuleert dit proces waarin ruimte is voor samenwerking, de creatieve dialoog, het uitstellen van een waardeoordeel, het divergeren en convergeren. past een procesgerichte didactiek toe (introduceren, informeren, instrueren, observeren, begeleiden en reflecteren/nabeschouwen). sluit aan bij de ontwikkeling van kinderen aangaande het creatief proces. stimuleert de ontwikkeling van vakspecifieke vaardigheden bij kinderen die het creatief uiten van kinderen ondersteunen. stimuleert de reflectie door de kinderen en tussen de kinderen onderling in creatieve processen. De student zet zijn kwaliteiten in bij het samenwerken, gebruikmakend van zijn kennis over hoe kinderen leren en de kennis over de individuele mogelijkheden van ieder kind. maakt een holistische onderwijsaanpak mogelijk door bij het samenwerken verbindingen te leggen tussen de leerervaringen van kinderen en de verschillende ontwikkelingsgebieden. maakt gebruik van de kwaliteiten van collega’s en andere samenwerkingspartners bij het stimuleren van de creativiteit van kinderen reflecteert op het samenwerken met collega’s.