087 jg06 nr08 p25 22-11

advertisement
Angst
Langzaam ademde hij in. Daarbij zorgde hij ervoor dat hij zo inademde
dat de buik eerst naar buiten ging, gevolgd door het uitzetten van de
borstkas. Hij had geen keus, hij moest dat doen, want zijn lichaam leek
dat niet meer uit zichzelf te willen doen. Een beklemming was om hem
heen geslagen als een veel te strakke huid. Wat, als hij in slaap zou vallen
en zijn lichaam zou geen adem meer opnemen? Wat, als hij zou willen
schreeuwen en er kwam geen geluid en niemand die hem hoorde? De tijd
viel weg. Een zwarte ruimte in hem zoog zijn geschiedenis en zijn
toekomst naar binnen. Zelfs de ruimte verdween in dat zwart. Hij was
alleen met het donker om zich heen en het donker in hem. Dat was nog
het ergste, het donker in hem. Hij moest zijn bed uit. Hij moest het licht
aandoen. En nog was het donker. Vertwijfeld zocht hij steun bij de muur
van de slaapkamer; maar de muur kwam op hem af. Buiten stormde het;
maar die storm leek ver weg, gedempt, een storm van stilte.
Hij herinnerde zich vaag wat de avond ervoor gebeurde in het gezelschap
waarin hij verkeerde. In dat gezelschap stuwden de stemmen hard tegen
elkaar op. Plagend, wedijverend, botsend, als golven die door de wind in
een hoek van de haven werden gedreven en temidden van schuim en vuil
vergeefs tegen elkaar opklommen. Maar stilzwijgen klonk door alle
stemgeluiden heen. Iedereen in dit gezelschap leek al sprekende,
babbelende en grappende te zwijgen. Hijzelf nog het meest. Hij maakte
grapjes, ontweek behendig speelse aanvallen door de woorden van de
plaaggeest te vertekenen of deze opzettelijk een niet bedoelde betekenis
te geven. Dit spel, dat hij zo goed meester was, speelde hij al jaren. Hij
werd geestig gevonden en men zag hem graag op feestjes en partijen.
De muur bleef maar op hem afkomen; de grond leek hem onder de voeten
weg te vallen. Hij was zijn standpunt helemaal kwijt. ‘Ademen, houd je
ademhaling op gang, inademen, uitademen, volhouden, vecht tegen die
zuigkracht!’ Achteraf kon hij niet meer zeggen hoelang hij geprobeerd had
zich staande te houden; maar uiteindelijk was hij weer in bed
terechtgekomen en in een droomloze slaap weggezakt. Doodmoe,
bezweet en geradbraakt werd hij wakker.
De wind was gaan liggen. Hij luisterde intens. Ergens klonk de schreeuw
van een meeuw. Maar het was deze vreemde stilte die bijna aan te raken
was, die hem opzocht. Ruimte en tijd kwamen terug en boden hem
gastvrijheid. Hij luisterde nog dieper; het was alsof voor het eerst zijn
oren opengingen. Vreemd, er was niemand, hij sprak ook niet en toch had
hij het gevoel dat iemand naar hem luisterde.
Download