Klimaatverandering en land- en tuinbouw -Enerzijds zal het waterbeheer bepalend zijn voor de effecten van klimaatverandering, anderzijds kan er met aanpassing van gewassen ingespeeld worden op de klimaatverandering, zodat negatieve effecten (deels) uitblijvenContext Land- en tuinbouw zijn afhankelijk van voldoende zoet water van goede kwaliteit. Regenwater kan in grote delen van Nederland voorzien in deze behoefte. Landbouw in de gebieden nabij de kust zijn daarnaast echter ook afhankelijk van de aanvoer van zoet water om verzilting terug te dringen. Verzilting in landbouwgebieden wordt veroorzaakt door zeewater dat in de grond omhoog komt. Probleem Klimaatverandering kan de regulatie van het watersysteem bemoeilijken. In alle scenario’s van het KNMI worden de winters gemiddeld natter. In het G+ en W+ scenario worden de zomers droger. Daarnaast zal de zeespiegelstijging de verzilting van grond- en oppervlaktewater doen toenemen (zie factsheet ‘brak water’ in de Handreiking Watertekorten). Lokaal wordt dit proces versterkt door bodemdaling. Veranderingen in het neerslagregime en in de neerslagintensiteit kunnen hogere rivierafvoeren en meer piekafvoeren veroorzaken. Dit kan leiden tot natschade voor landbouw langs de grote rivieren. Piekafvoeren in combinatie met zeespiegelstijging zal een verhoogde aanspraak betekenen op de waterbergende functies van de kustzonegebieden. Polders met een kleine bergingscapaciteit zullen daardoor vaker getroffen worden door wateroverlast. Een verhoogde neerslagintensiteit zal ook doorspelen in de agrarische bedrijfsvoering: de kans neemt toe dat de bewerkbaarheid en berijdbaarheid in het voorjaar om te zaaien en te poten en in het najaar voor de oogst van late gewassen zoals aardappelen en bieten minder wordt Het is echter moeilijk om de gevolgen van klimaatverandering op de land- en tuinbouw goed in te schatten. Enerzijds zal het waterbeheer bepalend zijn voor de exacte effecten, anderzijds kan er met aanpassing van gewassen ingespeeld worden op de klimaatverandering, zodat negatieve effecten (deels) uitblijven. Daarnaast moet worden opgemerkt dat de economische duurzaamheid van de Nederlandse landbouw voor het overgrote deel door landbouwpolitiek en economische variabelen wordt bepaald. Omgevingsfactoren hebben ten opzichte hiervan een relatief kleine invloed. Dat wil niet zeggen dat de schade in een droge periode klein is. Maatregelen en beleid In de factsheet Klimaatverandering en watertekorten wordt beschreven dat ingrepen in het hoofdwatersysteem niet kosteneffectief zijn. Op regionaal niveau zijn verschillende preventieve maatregelen mogelijk om de schade zoveel mogelijk tegen te gaan. Zo kunnen boeren hun beregeningsinstallaties uitbreiden, zodat ze meer kunnen beregenen in droge periodes. Dat is echter lang niet altijd kosteneffectief en het kan voorkomen dat er omwille van natuur niet beregend mag worden. Verder kan de waterbeheerder water vasthouden in gebieden waar aanvoer van water uit het oppervlaktewatersysteem niet mogelijk is. Ook kan de waterbeheerder het waterpeil in bepaalde gebieden verhogen, zodat een extra waterbuffer ontstaat. Op kleinere schaal kunnen ook individuele gebruikers dat doen (bijvoorbeeld tuinders met bassins). Tot slot is het van belang om in droge periodes zuinig om te gaan met water. Als er daadwerkelijk watertekorten optreden, zoals in 2003, dan wordt bij de waterverdeling rekening gehouden met de landbouw. De tijdelijke beregening van kapitaalintensieve en kwetsbare gewassen valt in categorie 3 (kleinschalig hoogwaardig gebruik) van de verdringingsreeks (zie de factsheet Verdringingsreeks in de Handreiking Watertekorten). De overige landbouw valt, net als alle andere economische gebruiksfuncties in Nederland, in categorie 4. Bij het verdelen van water vindt een financiële afweging van belangen plaats. De functie waar de meeste schade kan worden voorkomen, krijgt het meeste water. De toewijzing van extra water aan de landbouw hangt daarmee af van de verwachte oogstschade, en de mate waarin die kan worden voorkomen. Verantwoordelijkheden van betrokken actoren Voor de watervoorziening van de landbouw zijn primair de waterschappen en de boeren zelf verantwoordelijk. Bij de aanvoer van water is ook Rijkswaterstaat betrokken. Het ministerie van LNV praat mee over de beleidsmatige aspecten van perioden van droogte en eventuele schadevergoedingen. Landbouwschade ten gevolge van droogte wordt overigens als een bekend en normaal bedrijfrisico verondersteld. Naast het ministerie van LNV zijn ook sectorvertegenwoordigers, zoals LTO Nederland, gesprekspartner voor de waterbeheerders in tijden van watertekorten. Verantwoording en aanvullende informatie Websites • www.droogtestudie.nl Documentatie • Aard, ernst en omvang van watertekorten in Nederland (Rijkswaterstaat RIZA, 2005) • Watertekortopgave; eindrapport droogtestudie Nederland (Rijkswaterstaat RIZA, 2005) • Water waar het wezen moet (Rijkswaterstaat RIZA, 2005) Auteur • Ronald Rense (Rijkswaterstaat Waterdienst)