Introductie op de vier evangelisten. A: De troon van God als inspiratiebron voor de vier evangelisten. Ezech.1: 5-6+10 In het midden van het vuur zag ik iets dat leek op een viertal wezens. Zo zagen ze eruit: ze leken op mensen maar ze hadden elk vier gezichten en vier vleugels. Hun gezichten leken van voren op het gezicht van een mens en van rechts op de muil van een leeuw, van links op de kop van een stier en van achteren op de bek van een adelaar. Openb.4:6-7 Midden voor de troon en eromheen waren vier wezens, die van voren en van achteren een en al oog waren. Het eerste wezen zag eruit als een leeuw en het tweede als een jonge stier; het derde had een gezicht als een mens en het vierde leek een vliegende adelaar. Al vanuit de vroegste kerkgeschiedenis worden de vier evangelisten Matteüs, Marcus, Lucas en Johannes uitgebeeld als een leeuw, een mens, een stier en een adelaar; deze profetische beelden zijn ontleend aan de vier levende wezens uit Ezech.1 en Openb.4. In deze visioenen wordt de troon van God omringd met een viertal wezens, maar er zijn twee verschillende groepen wezens in de hemel die in de Bijbel als levende wezens worden aangeduid, en dat zijn de serafs en de cherubs. Hoewel er nergens in de Bijbel direct verteld wordt dat deze serafs en cherubs behoren tot de rangorden van de engelen, behoren zij wel degelijk tot deze orde van geschapen wezens. Ps.18:11 vertelt ons in poëtische taal dat God een cherub besteeg en vloog, en Hij zweefde op de vleugels van de wind; maar het Hebreeuwse woord voor wind (ruach) kan ook vertaald worden met geest. Wanneer we deze tekst zo vertalen, blijkt dat een cherub inderdaad een geestelijk wezen is, die behoort tot de leefwereld van de engelen die allemaal geesten zijn (Hebr.1:14). Er is een duidelijk verschil tussen deze serafs en cherubs, zeker wat hun functie in de hemel betreft, maar zij weerspiegelen allemaal een bepaald aspect van de soevereine heerschappij van onze God. Zo verwoorden ook de vier evangelisten verschillende aspecten van het evangelie van God. A1: De serafs. Jes.6:1-4 In het sterfjaar van koning Uzzia zag ik de Heer, gezeten op een hoogverheven troon. De zoom van Zijn mantel vulde de hele tempel. Boven Hem stonden serafs. Elk van hen had zes vleugels, twee om het gezicht en twee om het onderlichaam te bedekken, en twee om mee te vliegen. Zij riepen elkaar toe: Heilig, heilig, heilig is de HEER van de hemelse machten. Heel de aarde is vervuld van Zijn majesteit. Door het luide roepen schudden de deurpinnen in de dorpels, en de tempel vulde zich met rook. In dit visioen worden de levende wezens boven de troon van God aangeduid met de naam seraf; dit is de enige plaats in de Bijbel waar zij zo genoemd worden. Het Hebreeuwse woord ‘saraph’ komt alleen nog in de volgende teksten voor: Num.21:6+8, Deut.8:15, Jes.14:29, 30:6. In deze teksten is het woord ‘saraph’ een aanduiding van giftige slangen; dit woord is namelijk afgeleid van het Hebreeuwse werkwoord ‘saraph’ dat de betekenis heeft van verbranden, in de brand steken, een vuur aansteken. De betekenis van het woord seraf zit hem vooral in de vurige betekenis. Er is een duidelijke overeenkomst met de vier levende wezens uit Openb.4:7-8. Openb.4:6b-8 Midden voor de troon en eromheen waren vier wezens, die van voren en van achteren een en al oog waren. Het eerste wezen zag eruit als een leeuw en het tweede als een jonge stier; het derde had een gezicht als een mens en het vierde leek een vliegende adelaar. Elk van de vier wezens had zes vleugels, met overal ogen langs de randen en aan de binnenkant. Dag en nacht herhalen ze: Heilig, heilig, heilig is God, de Heer, de Almachtige, die was, die is en die komt. De serafs uit Jes.6 en de levende wezens uit Openb.4 hebben een aantal zeer opvallende, gemeenschappelijke kenmerken waarin zij verschillen van de cherubs. 1) zowel in Jes.6 als in Openb.4 hebben de serafs elk maar één gezicht. 2) zowel in Jes.6 als in Openb.4 hebben de serafs elk zes vleugels. 3) in Jes.6 staan de serafs boven de troon, en in Openb.4 staan ze rondom de troon. 4) zowel in Jes.6 als in Openb.4 aanbidden de serafs God met een drievoudig ‘heilig’. 1 A2: De cherubs. Ezech.1: 5-6+10 In het midden van het vuur zag ik iets dat leek op een viertal wezens. Zo zagen ze eruit: ze leken op mensen maar ze hadden elk vier gezichten en vier vleugels. Hun gezichten leken van voren op het gezicht van een mens en van rechts op de muil van een leeuw, van links op de kop van een stier en van achteren op de bek van een adelaar. Het Hebreeuwse woord ‘keruwb’ komt 91 keer voor in het Oude Testament; de betekenis en de oorsprong is onzeker. In het Nieuwe Testament komt het woord niet voor. De cherubs vinden we in de Bijbel terug als bewakers van de ingang van het paradijs (Gen.3:24), als twee beelden op het deksel van de ark in de tabernakel (Ex.25:18-22), als versiering op de tentkleden van de tabernakel (Ex.26:1+31), als een soortgelijke versiering in de tempel van Salomo (1Kon:6-8), als drager van de glorie van God (Ps.18:11, Ezech.9:3+10:18), als de identiteit van Lucifer voordat hij in zonde viel (Ezech.28:14), en als versiering in de tempel van het boek Ezechiël (Ezech.41). 1) in Ezech.1:6 hebben de cherubs elk vier gezichten, hun afbeeldingen in de tabernakel en in de tempel hebben maar één gezicht. 2) in Ezech.1:6 hebben de cherubs elk vier vleugels, hun afbeeldingen in de tabernakel en in de tempel hebben maar twee vleugels. 3) in Ezech.1:22 staan de cherubs onder de glazen zee en onder de troon van God. 4) in Ezech.1:15 hebben de cherubs elk een wiel naast zich staan (Ezech.19:9-10, Dan.7:9). 5) de cherubs worden beschreven als dragers van de troon van God (2 Kon.19:15, Ps.80:2, Ps.99:1, Jes.37:16). A3: De vier vaandels van Israël in Numeri 2 + 10. De vier gezichten van leeuw, stier, mens en adelaar komen we echter al eerder in de Bijbel tegen zonder dat ze specifiek genoemd worden, namelijk in Numeri 2, waar de Heer aan Mozes de opdracht geeft om het volk Israël te groeperen rond hun eigen vaandel of banier. Num.2:1-2 De HEER zei tegen Mozes en Aäron: Wanneer de Israëlieten hun tenten opslaan, moeten ze dat doen rond de ontmoetingstent, op enige afstand ervan, ieder bij zijn eigen vaandel en bij de herkenningstekens van zijn familie. Er waren vier vaandels bij het volk Israël, en deze behoorden toe aan de stammen Juda, Ruben, Efraïm en Dan. Volgens de Joodse traditie zijn dit de vaandeltekens van deze vier stammen: het vaandelteken van een leeuw was voor de stam Juda, het vaandelteken van een mens was voor de stam Ruben, het vaandelteken van een rund was voor de stam Efraïm en het vaandelteken van een arend was voor de stam Dan. Deze vier vaandeltekens zijn dus een expressie van de troon van God temidden van Zijn volk op aarde; d.m.v. deze vier vaandels geeft God uitdrukking aan vier verschillende aspecten van Zijn heerschappij waarmee Hij Zijn volk Israël beschermt. Door de eeuwen heen heeft de christelijke kerk deze vier tekens gebruikt als symbolen van de vier evangeliën van Matteüs, Marcus, Lucas en Johannes. Matteüs heeft dan het symbool van de leeuw, Marcus heeft het symbool van de mens, Lucas heeft het symbool van de stier en Johannes heeft het symbool van de adelaar. Het eerste vaandel dat optrok was het vaandel van de stam Juda, daarna kwam de stam Ruben, daarna de stam Efraïm en als laatste kwam het vaandel van de stam Dan. De betekenis van deze vier vaandels heb ik verder uitgewerkt in mijn document van Numeri 2. B: Overzicht van de vier evangeliën. B1: Datering van de vier evangeliën. Marcus was degene die als eerste zijn evangelie schreef, Lucas was de tweede, daarna Matteüs als de derde, en Johannes schreef als laatste zijn evangelie. Matteüs en Lucas hebben waarschijnlijk het evangelie van Marcus als inspiratiebron gebruikt, terwijl Marcus zijn evangelie waarschijnlijk heeft opgeschreven met behulp van de apostel Petrus die hem uitvoerig inlichtte over het optreden van Jezus in Israël. 2 B2: Centrale boodschap van de vier evangeliën. Marcus schreef vooral over wat Jezus gedaan heeft, Matteüs en Lucas hebben daarnaast ook nog veel geschreven over wat Jezus onderwezen heeft, maar Johannes schreef vooral over wie Jezus werkelijk is. B3: Doelgroep van de evangelisten. Matteüs schreef aan jonge, vooral Joodse gelovigen om de weg van discipelschap aan hen te onderwijzen. Marcus schreef aan ongelovigen om hen in aanraking te brengen met het opwindende nieuws over Jezus Christus. Lucas schreef vooral met het oog op ongelovige heidenen om hen bekend te maken met Jezus. Johannes tenslotte schreef aan oudere gelovigen om hen te bemoedigen in hun geloof. Matteüs en Johannes hadden gelovigen als hun doelgroep, en Marcus en Lucas hadden ongelovigen als hun doelgroep. B4: Hoofdthema van de vier evangeliën. Matteüs schreef over Jezus als de Koning der Joden (leeuw), Marcus schreef over Jezus als de Mensenzoon (mens), Lucas schreef over Jezus als de Redder der wereld (stier), en als laatste schreef Johannes over Jezus als de Zoon van God (adelaar). C: De evangelist Matteüs. C1) Achtergrond van de evangelist Matteüs. De naam Matteüs komt 5 keer in het Nieuwe Testament voor, namelijk in Matt.9:9 bij het tolhuis in Kapernaum, in de lijst van apostelen in Matt.10:3, Marc.3:18, Luc.6:15 en in de bovenzaal in Jeruzalem in Hand.1:13. Zijn naam is afgeleid van de Hebreeuwse naam Mattitjah, wat ‘gave van Jehovah’ betekent; deze naam komt 8 keer in het Oude Testament voor. Matteüs werd in Matt.9:9 bij het tolhuis in Kapernaum door Jezus geroepen om de Heer te volgen op Zijn weg door Israël; in hetzelfde verhaal in Marc.2:14 en Luc.5:27-29 wordt Matteüs aangeduid als Levi de tollenaar. Vlak nadat hij zijn evangelie geschreven had, werden Messiaanse Joden uit alle Joodse synagogen verbannen, terwijl de christelijke kerk steeds meer uit gelovige heidenen bestond. Met zijn evangelie bemoedigde Matteüs de jonge Joodse gelovigen, zoals ook de schrijver van de Hebreeënbrief dat gedaan heeft, en ook Petrus deed dat met zijn beide brieven, evenals Jacobus en Judas. C2: Structuur van het evangelie van Matteüs. Matt.1-4: introductie op het leven van Jezus en Zijn eerste optreden in het openbaar. Matt.5-7: onderwijs over de levensstijl van het koninkrijk van God (Bergrede). Matt.8-9: optreden van Jezus in het openbaar. Matt.10: onderwijs over het mandaat van de apostelen. Matt.11-12: optreden van Jezus in het openbaar. Matt.13: onderwijs over geestelijke groei voor Zijn volgelingen. Matt.14-17: optreden van Jezus in het openbaar. Matt.18: onderwijs over onderlinge relaties. Matt.19-23: optreden van Jezus in het openbaar. Matt.24-25: onderwijs over waakzaamheid in de eindtijd. Matt.26-28: het lijden, sterven, opstanding en hemelvaart van Jezus. C3: De geslachtsregisters in Matteüs en Lucas. Matteüs beschrijft een geslachtsregister van drie keer 14 generaties, terwijl Lucas een geslachtsregister beschrijft van 77 generaties; de reden daarvoor is dat de geschiedenis volgens Joodse tradities opgedeeld wordt in weken van 7 generaties. In het evangelie van Matteüs luidt Jezus de 7e week van de Joodse geschiedenis in, in het evangelie van Lucas luidt Jezus de 12e week van de wereldgeschiedenis in. De lijst van Matteüs gaat daarom terug tot aan Abraham, terwijl de lijst van Lucas teruggaat tot aan Adam; Matteüs beschrijft een vooruitgaande lijn vanaf Abraham tot aan Jezus, en Lucas beschrijft een teruglopende lijn vanaf Jezus. Matteüs geeft de lijst van erfgenamen van de troon van David, terwijl Lucas 3 mogelijk de echte lijst geeft. Jozef, de man van Maria, was de zoon van Jakob (Matt.1:16), maar door een zwagerhuwelijk was hij mogelijk een “zoon” van Eli (Luc.3:23). De lijst van Matteüs loopt via Salomo naar de troon van David, en de lijst van Lucas loopt via Natan naar de troon van David. Salomo was de vierde zoon van Batseba, en Natan was de derde zoon van Batseba (1Kron.3:5). Het kan ook zijn dat de lijst van Lucas de geslachtslijn van Maria, de moeder van Jezus, is. D: De evangelist Marcus. D1: Achtergrond van de evangelist Marcus. Zijn Hebreeuwse naam was Johannes volgens Hand.12:12+25, 13:13,15:37, en hij was de zoon van een zekere Maria uit Jeruzalem (Hand.12:12). Mogelijk was hij zelf de jongeman uit Marc.14:51-52, en werd het laatste Pesach van Jezus bij hem thuis gevierd. De bovenzaal van de eerste pinksterdag was waarschijnlijk ook bij Maria en Marcus thuis (Hand.1:13). Hij was een neef van Barnabas (Kol.4:10), en hij werd door Petrus gezien als een geestelijke zoon (1Petr.5:13), en dat verklaart de reden waarom hij zijn evangelie uit de mond van Petrus heeft opgeschreven. Hij wordt verder nog genoemd in 2Tim.4:11 en Filemon vs.23. Hij ging met Paulus en Barnabas mee op hun eerste zendingsreis (Hand.12:25), maar halverwege de reis keerde hij terug naar Jeruzalem (Hand.13:13). Dit was voor Paulus de reden om hem niet meer mee te nemen op zijn tweede zendingsreis, terwijl Barnabas dat juist wel wilde. Dit leidde tot grote onenigheid tussen Paulus en Barnabas, waarna Paulus verderging met Silas en Barnabas samen met Marcus naar Cyprus vertrok (Hand.15:36-41). Veel later werd hij de secretaris van Petrus in Rome, en volgens tradities stichtte hij een christelijke gemeente te Alexandrië in Egypte. D2: Structuur van het evangelie van Marcus. Marc.1-9 speelde zich af in Galilea ten westen van het meer van Galilea gedurende een periode van ruim 2,5 jaar. Marc.10 speelde zich af in Perea ten oosten van de Jordaan gedurende een periode van ongeveer een half jaar. Marc.11-16 speelde zich af in Judea ten westen van de Jordaan en de Dode Zee, en dit duurde ongeveer een week. Het keerpunt tussen de periode in Galilea en de periode in Perea is de openbaring over Jezus’ identiteit als Zoon van God, het kruis en de opstanding en de ontmoeting met Mozes en Elia in Marc.8:27-9:13. De voorafgaande zgn. “zwijgmomenten” staan in Marc.1:25+34, 1:44, 3:12, 5:43, 7:24+36, 8:26+30, 9:9+30. E: De evangelist Lucas. E1: Achtergrond van de evangelist Lucas. Lucas is de schrijver van zowel het evangelie van Lucas als het boek Handelingen, en beide boeken heeft hij geschreven aan een zekere hooggeachte Theofilus (Luc.1:3, Hand.1:1). Zijn naam wordt alleen genoemd in Kol.4:14, 2Tim.4:11 en Filemon vs.24, en vanaf Hand.16:10 neemt hij deel aan de reizen van Paulus, want vanaf dat moment spreekt hij over ‘wij’. Een latere overlevering zegt dat hij uit Antiochië in Syrië kwam, en Lucius uit Hand.13:1 zou dan Lucas geweest zijn. Matteüs was een apologeet (verdediger) van het evangelie van Jezus, Marcus was vooral een vlotte verteller, maar Lucas was een historicus die geen Joodse woorden als abba en rabbi gebruikte. Hij is op 84-jarige leeftijd gestorven in de stad Boeotia in Griekenland, en hij is nooit getrouwd geweest. Hij noemt Theofilus een hooggeplaatste persoon; het Griekse woord kratistos duidt aan op iemand met een hoge functie, want dit woord komen we ook tegen in Hand.23:26, 24:2, 26:25, waar het met excellentie vertaald wordt. Misschien was Theofilus een advocaat die Paulus moest verdedigen voor het hof van de keizer in Rome, en deed Lucas onderzoek naar het christelijk geloof tbv de verdediging. Mogelijk is het evangelie van Lucas geschreven tijdens de twee jaar van Paulus in Caesarea (Hand.24:27), en is Handelingen geschreven tijdens de twee jaar in Rome (Hand.28:30). 4 E2: Structuur van het evangelie van Lucas. Luc.1:1-4:13 beschrijven de 30 jaren van Jezus’ privéleven. Luc.4:14-9:50 beschrijven de bediening van Jezus in Galilea. Luc.9:51-19:44 beschrijven het onderwijs van Jezus tijdens Zijn reis naar Jeruzalem. Luc.19:45-23:56 beschrijven de laatste dagen van Jezus in Jeruzalem. Luc.24:1-53 beschrijven de opstanding van Jezus, Zijn laatste gesprekken en hemelvaart. E3: Het unieke karakter van het evangelie van Lucas. a) Lucas doet een uitgebreid verslag van Jezus’ geboorte en jeugd. b) Lucas doet een uitgebreid verslag van Jezus’ gebedsleven, zie 1:40, 2:49+52, 3:21, 4:42, 5:16, 6:12, 9:18+29, 10:21, 11:1, 22:41, 23:34+46. c) Lucas beschrijft acht gelijkenissen die niet in het evangelie van Matteüs en Marcus staan. d) Lucas beschrijft tien ontmoetingen met mensen die niet in het evangelie van Matteüs en Marcus staan. e) Lucas beschrijft grote interesse van Jezus voor Samaritanen, heidenen, gehate mensen, vrouwen, armen en zondaars. f) Lucas legt grotere nadruk op engelen en de Heilige Geest. g) Lucas beschrijft meer expressie van vreugde en gelach. h) Lucas beschrijft een universeel evangelie van Jezus Christus. F: De evangelist Johannes. F1: Achtergrond van de evangelist Johannes. Johannes was een van de twaalf leerlingen van Jezus; hij was een jongere broer van Jacobus die ook een volgeling van Jezus was. Zij waren twee zonen van hun vader Zebedeüs, die het zich kon permitteren om dagloners in dienst te nemen (Marc.1:20). Hun moeder was Salomé (Matt.27:56, Marc.15:40), die later ook bij de kruisiging aanwezig was en daar de zuster van Maria, de moeder van Jezus, genoemd wordt (Joh.19:25), waaruit zou kunnen blijken dat Johannes en Jacobus neven van Jezus waren. Johannes was waarschijnlijk een leerling van Johannes de doper (Joh.1:35-37); en het was Johannes de doper die hem op Jezus wees als het Lam van God. Daarna ging hij voor het eerst samen met Andreas, de broer van Petrus, achter Jezus aan. Na de wonderbaarlijke visvangst in Lucas 5:1-11 werd Johannes definitief geroepen om Jezus te volgen. Hij kreeg samen met zijn broer Jacobus de naam ‘Boanerges’ wat een samenstelling is van twee Aramese woorden ‘ben’ en ‘regaz’, dat is ‘zonen van de donder’ (Mc.3:17). Het woord ‘donder’ (regaz) heeft de betekenis van ‘woedende toorn’ (Dan.3:13, Ezra 5:12). F2: Zijn relatie met Jezus in een vroeg stadium. Johannes behoorde temidden van een grote menigte volgelingen tot de kleinere kring van de twaalf apostelen van Jezus, maar binnen deze kring behoorde hij ook nog eens tot de groep van de drie meest intieme vrienden van Jezus, die door Hem op speciale momenten werden meegenomen. Jezus nam Petrus, Johannes en Jacobus mee toen Hij de dochter van Jaïrus uit de dood opwekte en weer tot leven bracht (Mc.5:37). Ook nam Jezus deze drie mannen mee naar een berg waar door een hemelse openbaring de echte identiteit van Jezus als Zoon van God onthuld werd (Mt.17:1). En de derde keer dat Jezus deze drie mannen apart van de rest van de groep leerlingen meenam was in de tuin van Gethsemane, waar Jezus later in de die nacht gearresteerd zou worden (Mt.26:37). F3: Zijn natuurlijke karakter. Johannes kreeg de bijnaam ‘zoon van de donder’ niet zomaar; het was een opmerkelijk terechte omschrijving van zijn natuurlijke identiteit. Maar Jezus zou Jezus niet zijn als Hij deze natuurlijke identiteit van Johannes niet zou ombuigen tot een geestelijke identiteit waarin hij een hemelse zoon van de donder zou worden. Johannes ontving in een serie visioenen de inhoud van het boek Openbaring en dat schreef hij op; dit boek heeft het geestelijke karakter 5 van een donderslag bij heldere hemel wanneer de oordelen van God in de eindtijd volledig in vervulling gaan. Zo schreef Johannes ook zijn drie brieven met woorden die in hun effect niet onderdoen voor de kracht van donderslagen. En aan het eind van zijn leven schreef hij het Johannes-evangelie. Het is opvallend dat in het Nieuwe Testament het begrip ‘donderslag’ alleen voorkomt bij Johannes, namelijk in de betekenis van zijn naam (Marc.3:17), in zijn evangelie (Joh.12:29) en verder negen keer in het boek Openbaring. Hij is blijkbaar de enige in het Nieuwe Testament die affiniteit heeft met het begrip ‘donderslag’. Het is opvallend dat hij zichzelf niet één keer bij zijn eigen naam noemt, maar zichzelf vijf keer beschrijft als de leerling van wie Jezus hield, zie Joh.13:23, 19:26, 20:2, 21:7+20. Ik heb in een document over zijn leven met de titel ‘Johannes, de apostel der liefde’ vele geestelijke lessen geschreven. F4: Structuur van het evangelie van Johannes. De reis van Jezus door Israël is in het evangelie van Johannes minder duidelijk dan in de andere evangeliën, maar wel komen we een aantal aanknopingspunten tegen. Zo wordt er zesmaal gesproken over een belangrijk Joods feest, namelijk het Pesach (2:23), een feest (5:1), opnieuw het Pesach (6:4), het Loofhuttenfeest (7:2) het feest van de tempelwijding, dat is het Chanukkahfeest (10:22), en tenslotte het derde en laatste Pesach (11:55). Er wordt ook viermaal gesproken over een reis van Jezus naar Jeruzalem; de eerste reis begint in 2:13, de tweede in 5:1, de derde in 7:10, de vierde en laatste in 12:12. F5: Hoofdthema's in het evangelie van Johannes. Joh.20:30-31 Jezus heeft nog veel meer wondertekenen voor Zijn leerlingen gedaan, die niet in dit boek staan, maar deze zijn opgeschreven opdat u gelooft dat Jezus de Messias is, de Zoon van God, en opdat u door te (blijven) geloven leeft door Zijn naam. Het doel van Johannes was om zijn lezers te stimuleren om te volharden in het geloof, en als gevolg daarvan door te gaan met het leven; het was hem er om te doen dat ze zouden blijven geloven en daardoor zouden blijven leven. Johannes werkte dit uit aan de hand van een aantal hoofdthema's. a) Jezus is het eeuwige Woord van God, die mens geworden is (Joh.1:1+14). Dit heeft een aantal geweldige resultaten voor ons. - omdat Jezus eeuwig is, kan Hij eeuwig leven geven. - omdat Jezus een persoon is, kunnen wij een relatie met Hem hebben. - omdat Jezus God is, kan Hij onze zonden vergeven. -omdat Jezus mens is, kan Hij verzoening voor ons bewerken. b) Er staan zeven “Ik ben” uitspraken in het evangelie van Johannes. - Ik ben het levende brood (6:35+51) - Ik ben het licht der wereld (8:12, 9:5) - Ik ben de deur der schapen (10:7+9) - Ik ben de goede herder (10:2+11) - Ik ben de opstanding en het leven (11:25) - Ik ben de weg, de waarheid en het leven (14:6) - Ik ben de ware wijnstok (15:1) c) Er zijn zeven mensen die getuigen dat Jezus de Zoon van God is. - Johannes de Doper (1:34) - Natanael alias Bartolomeus (1:49) - Petrus (6:69) - Marta (11:27) - Thomas (20:28) - Johannes de apostel (20:31) - Jezus Zelf (3:16, 5:25, 11:4) d) Er worden zeven wonderen of tekenen in het evangelie van Johannes genoemd. 6 - Jezus veranderde water in wijn (2:1-11) - Jezus genas de zoon van een hoofdman (4:46-54) - Jezus genas een verlamde (5:1-9) - Jezus voedde 5000 mensen met brood (6:1-13) - Jezus wandelde op het water (6:16-21) - Jezus genas een blinde (9:1-7) - Jezus wekte Lazarus op uit de dood (11:1-44) G: De zeven woorden van Jezus op het kruis. 1 - Luc.23:34 Vader, vergeef hun want ze weten niet wat ze doen. 2 - Luc.23:43 Ik verzeker je: nog vandaag zul je met Mij in het paradijs zijn. 3 - Joh.19:26-27 Jezus zei: Dat is je zoon ........ dat is je moeder. 4 - Matt.27:46, Marc.15:34 Mijn God, Mijn God, waarom hebt U Mij verlaten? 5 - Joh.19:28 Ik heb dorst. 6 - Joh.19:30 Het is volbracht. 7 - Luc.23:46 Vader, in Uw handen leg Ik Mijn geest (schreeuw in Matt.27:50, Marc.15:37). H: De betekenis van de vier evangeliën voor ons. Hebr.2:1-3 Daarom moeten wij al onze aandacht richten op wat we gehoord hebben, dan zullen we niet uit de koers raken. Want als het door engelen gesproken woord al zo veel rechtskracht bezat dat op elke overtreding en ongehoorzaamheid een rechtmatige straf volgde, hoe zullen wij dan aan die straf ontkomen wanneer we geen acht slaan op de zoveel meer omvattende redding die begonnen is met de woorden van de Heer, en die voor ons bevestigd werd door hen die deze woorden hebben gehoord? V.v.d.B. 7