Artikel MM Passend onderwijs 2009

advertisement
Montessori-onderwijs is passend onderwijs
Anneloes van de Graaff en Bianca Wolf
Sommige kinderen hebben om zich te ontwikkelen meer ondersteuning nodig dan het overgrote deel
van de kinderen. In Nederland kreeg deze extra ondersteuning meestal vorm door het inrichten van
speciaal onderwijs, waar 5,9% van alle kinderen in Nederland naar toe gaat (in het basisonderwijs).
Sinds een aantal jaren is er het ‘rugzakje’, de leerlinggebonden financiering. Deze maakt het voor
ouders mogelijk om ook te kiezen voor het gewone basisonderwijs. De basisschool krijgt door de
leerlinggebonden financiering de mogelijkheid om extra ondersteuning te geven.
In het montessori-onderwijs maakt elk kind zijn eigen ontwikkeling door naar eigen aanleg en eigen
tempo. Vanaf de onderbouw tot en met de bovenbouw verzorgen wij, Montessorischool Jan Vermeer
in Delft, voor elke leerling onderwijs op maat. Juist door een aantal pijlers van het montessorionderwijs, kan het montessorionderwijs ons inziens passend onderwijs voor heel veel kinderen bieden.
Die pijlers zijn bijvoorbeeld: geen klassikaal programmagericht onderwijs, maar heterogene groepen
met een eigen leerlijn voor elk kind, waar hij of zij in eigen tempo aan werkt en waar tussentijdse
doorstroming naar een volgende bouw mogelijk is.
Passend onderwijs in de praktijk
Bij ons op school zitten op dit moment vier rugzakleerlingen. Twee van hen hebben een beschikking
voor cluster 2i (ernstige taal-spraak problemen) en twee kinderen voor cluster 3. Eén van hen heeft het
Downsyndroom, de ander DCDii. In dit artikel zal Menno, die het syndroom van Down heeft,
regelmatig als voorbeeld genoemd worden.
Voor één kind loopt momenteel de aanvraag voor de leerling gebonden financiering bij cluster 4
(ZMOK) en één kind met een cluster 4 rugzak start na de zomervakantie in de onderbouw. Het
percentage rugzakleerlingen is dan 2% van onze leerlingenpopulatie.
De verwachting is dat met de komst van het passend onderwijs er een steeds groter aantal ouders zal
willen kiezen voor onderwijs dicht bij huis. Passend onderwijs wordt echter nog geen inclusief
onderwijs. De komende jaren zal duidelijk moeten gaan worden welk percentage rugzakleerlingen
binnen de basisschool reëel is. Is een percentage van 5,9 binnen een basisschool haalbaar?
Met de komst van de leerling gebonden financiering hebben wij op Montessorischool Jan Vermeer in
Delft een toelatingsprotocol geschreven voor kinderen die toegelaten willen worden tot onze school
die qua criteria in aanmerking komen voor speciaal onderwijs; cluster 1 tot en met 4. In dit protocol
staat een stappenplan dat hieronder zeer verkort is weergeven.
1. Een gesprek met de ouders met de directie en intern begeleider
2. Inwinnen van informatie bij derden
3. Observatie in de groep waar het betreffende kind op dat moment zit
4. Het nemen van een teambeslissing
5. Instemming door OR/MR/bevoegd gezag
6. Het schriftelijk besluit doen toekomen aan ouders
7. De mogelijkheden van bezwaar maken tegen de beslissing van de school
Daarnaast staan er voorwaarden in waaraan het kind moet voldoen:
 Geen verstoring vormen van rust en veiligheid;
 Geen interferentie tussen zorg/behandeling en onderwijsvorm;
 Geen verstoring van het leerproces van andere leerlingen;
 De mate waarin een leerling zich nog kan ontwikkelen;
 De zwaarte van de handicap;
 Het karakter van de groep waarin de leerling geplaatst zou moeten worden;
 Het aantal gehandicapte leerlingen dat al op school wordt opgevangen;
 De grenzen in zorg waarmee de school te maken heeft.
De leerling gebonden financiering, oftewel de rugzak, wordt deels gebruikt om materiaal aan te
schaffen en komt deels ten goede aan de formatie. De hulpmiddelen, zoals bijvoorbeeld Spikaiii en
programma’s als Maatwerk, proberen wij niet alleen voor de rugzakleerlingen in te zetten, maar ook
voor andere leerlingen binnen de school. Het geld dat ten goede komt aan de formatie wordt verdeeld
over het personeel dat bij de begeleiding van de leerling betrokken is: de intern begeleider, de
leerkracht en de rugzakbegeleidster. De leerkracht krijgt 20 uur compensatie in de taakuren van het
taakbeleid, dit is om tegemoet te komen aan de extra uren die de overleggen kosten. Elk kind krijgt
vier dagen per week 30 à 40 minuten ondersteuning van de rugzakbegeleidster, Marga Haanappel. Een
kind met het Downsyndroom krijgt vanaf groep 3 het dubbele daarvan. Deze ondersteuning is,
afhankelijk van het kind, in de klas of buiten de klas in een aparte ruimte.
Marga zorgt ervoor dat het kind in de klas verder kan met zijn werk. Dit kan zijn door ondersteuning
van pictogrammen, een aangepast werkblad of zelfgemaakte werkjes. Maar Marga werkt ook met
groepjes kinderen uit de groep waar Menno zit. Zo heeft zij een spreekbeurt over het Downsyndroom
met de kinderen voorbereid, zodat iedereen in de groep weet wat dat inhoudt.
Handelingsplan
Elk jaar wordt er in de eerste maand van het schooljaar een handelingsplan geschreven. Hierin staat
waar het komende schooljaar aan gewerkt gaat worden en welke doelen er gesteld worden. Voor het
handelingsplan van Menno worden hiervoor de ZML-leerlijnen van het CED gebruikt. Per
ontwikkelingsgebied staan hierin de ontwikkelingslijnen in kleine stapjes beschreven. Het Montessori
Kind Volg Systeem (MKVS) wordt voor hem niet gebruikt. De ontwikkelingsmomenten die daar in
beschreven worden zijn te breed voor hem. Zijn ontwikkeling is onvoldoende in het MKVS te
registreren.
In het plan staan ook de afspraken hoe het geld wordt besteed en indien van toepassing, de afspraak
dat de ouders vanuit het persoonsgebonden budget (PGB) zorgen dat er een-op-een begeleiding is
tijdens de overblijfpauze, sportdag of andere uitstapjes. Dit plan wordt getekend door de ouders bij het
jaarlijkse startgesprek. Vervolgens is er twee keer per jaar een evaluatie met de ouders, de ambulant
begeleider, de leerkracht, de rugzakbegeleidster, de intern begeleider en eventueel de fysiotherapeut
en/of de logopediste.
De ambulant begeleider komt ongeveer elke zes weken op school. Meestal is er dan een observatie in
de klas, bij de extra ondersteuning of bijvoorbeeld tijdens de gymles of het buitenspelen. Daarna volgt
er een tussenevaluatie met de leerkracht, de rugzakbegeleidster, de intern begeleider en de ambulant
begeleider. Vaak krijgt de school een materiaal te leen om uit te proberen of praktische tips. Soms
komt er een ambulante begeleider een periode van een aantal weken, één keer per week met het kind
werken.
Menno zit nu in de bovenbouw (groep 6). Sinds de onderbouw zit hij op onze school. Door de jaren
heen zijn is de school tegen verschillende problemen aangelopen. Zo probeerde Menno als kleuter een
tijdje om weg te lopen. Nu in de bovenbouw vormt het omgaan met zijn zeer zwakke
spreekvaardigheid, die hem frustratie oplevert, en het niet kennen van zijn eigen kracht een uitdaging.
Hiervoor komt de ambulant begeleider tijdens het buitenspelen en de gymles observeren en geeft aan
de hand daar van handvatten hoe om te gaan met Menno. Spannend is dat Menno voor het eerst mee
gaat op werkweek. Van te voren wordt al over alternatieven nagedacht. Er wordt rekening gehouden
met het feit dat zijn conditie slechter is dan van de andere kinderen. Hij zal een wandeling van drie uur
niet helemaal mee kunnen lopen. Je moet dan niet op dat moment nog moeten bedenken hoe je dat
gaat oplossen.
Menno leest op dit moment op AVI 1-niveau. Hij werkt van een eigen werkkaart waar hij zelfstandig
van kiest. De kinderen in zijn groep helpen hem met zijn werkjes en betrekken hem bij het
groepsproces. Het mooie van montessori-onderwijs is dat ieder kind op zijn eigen niveau, op zijn
eigen tempo, zijn zelf gekozen werk kan doen. Kinderen die minder dan gemiddeld begaafd zijn, maar
ook kinderen die meer dan gemiddeld begaafd zijn en alle kinderen daar tussen in, bij elkaar in één
groep.
Minimaatschappij
Wij zien het als een verrijking voor alle kinderen dat er ook kinderen met een beperking, maar net zo
goed ook kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong op onze school zitten. We zien de school als een
ideale minimaatschappij. De kinderen leren dat iedereen anders is, maar dat iedereen er bij hoort. Voor
de kinderen die net een beetje extra anders zijn, vinden wij dat het voordelen biedt dat zij leren om
zich staande te houden in deze samenleving. Wij vinden het van belang dat kinderen op zeer jonge
leeftijd in een groep functioneren die een afspiegeling is van de samenleving. Zo leren ze al jong om te
gaan met verschillen en maatschappelijk meedoen. Wanneer kinderen opgroeien in een meer
beschermde omgeving (bijvoorbeeld het speciaal onderwijs) lopen de kinderen sneller het risico om
buiten de maatschappij geplaatst te worden.
Passend onderwijs zien wij als een positieve ontwikkeling, een ontwikkeling die uitdagingen biedt.
Laten we met elkaar eens proberen om voor meer kinderen alle hulp en deskundigen in de school nabij
huis te krijgen, in plaats van kinderen ver weg naar de deskundigen te brengen en daardoor exclusie en
segregatie tegen te gaan.
Als we de punten die de Salamanca Verklaringiv uit 1994 bekijken, die de basis hebben gevormd voor
het invoeren van het passend onderwijs, geeft het montessorionderwijs op veel punten daaruit al een
antwoord. Binnen het montessorionderwijs is het veel makkelijker om deze punten te bewerkstelligen
dan binnen andere onderwijsvormen. Montessorionderwijs is uitermate geschikt om passend onderwijs
vorm te geven. Laten wij daar als montessorischolen allemaal ons best voor gaan doen!
De schrijfsters van dit artikel zijn beiden werkzaam bij Openbare Montessorischool Jan Vermeer te
Delft. Anneloes van de Graaff is intern begeleider en locatieleider Raam en Bianca Wolf leerkracht en
intern begeleider.
i
Er zijn vier clusters: 1.visueel; 2.auditief- en taal /spraakproblemen; 3.lichamelijk- en verstandelijk
gehandicapten; 4.gedrag- en psychiatrische problemen.
ii
DCD staat voor Developmental Coordination Disorder, in het Nederlands vertaald als stoornis in de
ontwikkeling van de coördinatie van bewegingen. Dit is een verzamelnaam voor een aantal kenmerken van
(licht) gestoorde motorische functies, zoals een lage spierspanning, een grote bewegingsonrust,
coördinatieproblemen of problemen met fijnmotorische vaardigheden.
iii
Spika is een voorleeshulpprogramma dat tekst voorleest die je aanwijst, selecteert of typt.
iv
De Salamanca Verklaring van de UNESCO verklaart dat:
 ieder kind een fundamenteel recht heeft op onderwijs en in staat moet worden gesteld een acceptabel niveau
van leren te bereiken en op peil te houden;
 ieder kind unieke eigenschappen, interesses, mogelijkheden en leerbehoeften heeft;
 opleidingen moeten worden ontworpen en onderwijsprogramma’s ingevoerd, die rekening houden met deze
eigenschappen en leerbehoeften;

allen met speciale onderwijsbehoeften toegang moeten hebben tot reguliere scholen, die hen opnemen in
een kindgericht pedagogisch klimaat dat in staat is aan hun behoeften tegemoet te komen;
 reguliere scholen met deze inclusieve inslag het meest effectief zijn in het bestrijden van discriminerende
opvattingen, in het creëren van een open gemeenschap, in het bouwen aan een inclusieve maatschappij en
het bereiken van onderwijs voor iedereen. Bovendien voorzien zij in effectief onderwijs voor de
meerderheid (zonder speciale behoeften) en verbeteren zij de doelmatigheid van het gehele
onderwijssysteem.
Download