Industriële Wetenschappen 2de graad Technische Systemen Materialenleer: Ferro en Non-ferrometalen Naam: Klas: Schooljaar: Leerkracht: Bram Vervoort Technische Systemen [Materialenleer: Ferro en Non-ferrometalen ] Inhoud 1 2 Werkstofnummer (ISO - EN 10027 deel 2) .................................................................... 4 1.1.1 Voor ferromaterialen:........................................................................................ 4 1.1.2 Voor non-ferromaterialen:................................................................................. 4 Ferro metalen ................................................................................................................. 5 2.1 Staal 1.xxxx.xx ........................................................................................................ 5 2.2 Mechanische aanduiding (ISO - EN 10027 deel 1) ................................................. 6 2.3 Chemische aanduiding (ISO - EN 10027 deel 1) .................................................... 7 2.3.1 Laaggelegeerd staal. ........................................................................................ 7 2.3.2 Hooggelegeerd staal. ....................................................................................... 8 2.4 Staalsoorten ............................................................................................................ 9 2.4.1 Constructiestaal: O - 0,3% C ............................................................................ 9 2.4.2 Machinestaal: 0,3 - 0,6% C .............................................................................. 9 2.4.3 Gereedschapsstaal: 0,6 - 1,5 %C ....................................................................10 2.5 Gietstaal .................................................................................................................11 2.5.1 Ongelegeerd gietstaal .....................................................................................11 2.5.2 Gelegeerd gietstaal .........................................................................................11 2.6 Gietijzer 0.xxxx.xx ..................................................................................................13 2.6.1 2.7 3 Gietmethoden.........................................................................................................14 2.7.1 Coquillegieten .................................................................................................14 2.7.2 Centrifugaal gieten ..........................................................................................14 2.7.3 Spuitgieten ......................................................................................................14 2.7.4 Precisiegieten..................................................................................................14 Non-ferrometalen ..........................................................................................................15 3.1 Soorten ..................................................................................................................15 3.2 Aanduiding (DIN 1700) ...........................................................................................15 3.3 Koper 2.0000.xx - 2.1999.xx ..................................................................................16 3.3.1 Messing...........................................................................................................17 3.3.2 Brons ..............................................................................................................18 3.4 Zink 2.2000.xx - 2.2999.xx ....................................................................................20 3.5 Lood 2.3000.xx - 2.3499.xx ....................................................................................21 3.5.1 Lood-tinlegeringen (Sn-Pb) .............................................................................21 3.5.2 Witmetaal (Sn-Pb) ...........................................................................................21 3.6 Tin 2.3500.xx - 2.3999.xx .......................................................................................22 3.6.1 3.7 2 Gietijzersoorten ...............................................................................................13 Lood-tinlegeringen (Pb + Sn) ..........................................................................23 Aluminium 3.0000.xx - 3.4999.xx............................................................................24 3.7.1 Silumin (G Al-Si 12) .........................................................................................25 3.7.2 Duraluminium (K Al-Cu 4,5 Mg 2,5) .................................................................25 Bram Vervoort [Materialenleer: Ferro en Non-ferrometalen ] 3.8 4 Technische Systemen Verklaring eigenschappen ......................................................................................27 3.8.1 Fysische eigenschappen .................................................................................27 3.8.2 Chemische eigenschappen .............................................................................28 3.8.3 Mechanische eigenschappen ..........................................................................28 Vragen ..........................................................................................................................30 Bram Vervoort 3 Technische Systemen [Materialenleer: Ferro en Non-ferrometalen ] 1 Werkstofnummer (ISO - EN 10027 deel 2) Voor een eenduidigheid van benaming en samenstelling van materialen zijn er werkstofnummers in het leven geroepen. De nummering van de materialen is vast gelegd in in de ISO – EN 10027 (deel 2) norm. De aanduiding is als volgt: X.XXXX.XX Het eerste cijfer slaat op het grondstof hoofdgroepnummer. 0 1 2 3 4-8 49 ijzer, gietijzer en ferrolegeringen Staal Zware non-ferrometalen Lichte non-ferrometalen Niet-metalen Vrij voor intern gebruik De 2de tot de 5de positie geeft meer informatie over de soortnummers, subgroepen en/of chemische samenstelling. Het 6de cijfer (1ste aanvullende cijfer) is een cijfer dat het productieprocédé beschrijft, (opgelet, deze cijfers en behandelingen zijn verschillend t.o.v. staal. ) het 7de cijfer (2de aanvullende cijfer) handelt over aanvullende behandelingen. 1.1.1 Voor ferromaterialen: 1.1.2 Voor non-ferromaterialen: 4 Bram Vervoort [Materialenleer: Ferro en Non-ferrometalen ] Technische Systemen 2 Ferro metalen 2.1 Staal 1.xxxx.xx Naast de werkstofnr, worden metalen ook aangeduid door hun mechanische of chemische eigenschappen volgens ISO en EN 10027 deel1. Voor ongelegeerde staalsoorten zal men eerder opteren voor de mechanische en fysische aanduiding. Voor gelegeerde staalsoorten is de aanduiding gebaseerd op de chemische samenstelling Een staalsoort behoort tot de ongelegeerde wanneer bepaalde grenswaarden van mogelijke legeringselementen niet overschreden worden. Zuiver ijzer komt in de techniek als constructiemateriaal niet voor. IJzer is namelijk erg zacht, niet sterk en het roest zeer snel. Staal is over het algemeen hard, ijzersterk en - afhankelijk van de legering roestbestendiger. Wanneer van de groep (1) of (2) tegelijkertijd 2, 3 of 4 elementen voorkomen dan moet voor de grenswaarde 70% voor deze elementen genomen worden. Bram Vervoort Grenswaarden voor de indeling bij ongelegeerde of gelegeerde staalsoorten Grensw. Chemische elementen Al Aluminium 0.10 B Borium 0.0008 Bi Bismuth 0.10 Co Kobalt 0.10 Cr Chroom (1) 0.30 Cu Koper (1) 0.40 La Lanthaniden (afz.bep.) 0.05 Mn Mangaan 1.65 Mo Molybdeen (1) 0.08 Nb Niobium (2) 0.06 Ni Nikkel (1) 0.30 Pb Lood 0.40 Se Selenium 0.10 Si Silicium 0.50 Te Tellurium 0.10 Ti Titanium (2) 0.05 V Vanadium (2) 0.10 W Wolfram 0.10 Ze Zyrconium (2) 0.05 Overige (met uitz. C, F, S, N). 0.05 5 [Materialenleer: Ferro en Non-ferrometalen ] Technische Systemen 2.4 Staalsoorten De indeling van staalsoorten naar gebruiksdoel kunnen we geen normalisatie noemen. Wel kunnen we de genormaliseerde staalsoorten in deze indeling een plaats geven. De indeling naar gebruiksdoel is een oppervlakkige, algemeen gebruikte groepsindeling waarbij in de naamgeving het gebruiksdoel centraal staat. Zo zijn in de praktijk benamingen ontstaan als: constructiestaal, gereedschapsstaal, automatenstaal, enz. Voor ongelegeerd staal betekent dit dat de indeling voornamelijk geschiedt op grond van het enige belangrijke legeringselement dat ongelegeerd staal heeft: het koolstofgehalte. De eigenschappen sterkte, hardheid en rek zijn afhankelijk van dit koolstofgehalte. Op grond hiervan komen we in de praktijk vaak tot de volgende indeling: - constructiestaal: 0 - 0,3% C; - machinestaal: 0,3 -O,6% C; - gereedschapsstaal: 0,6 - 1,5% C. 2.4.1 Constructiestaal: O - 0,3% C Van constructiestaal zien we toepassingen in de vorm van hekken, bruggen, bureaus, dakspanten, kranen, enz. Kenmerkend is het lage koolstofgehalte. Daardoor is het staal zacht, goed (koud en warm) vervormbaar, goed lasbaar (het wordt niet hard en bros door het snelle afkoelen na het lassen) en het heeft een grote rek. Het is niet zo goed bewerkbaar met snijdend gereedschap omdat het erg taai is, waardoor de krul niet mooi gevormd wordt en er een ruw oppervlak ontstaat. Men zegt dan: 'Het materiaal stroopt'. Tot deze categorie behoren dus bij uitstek de constructiestaalsoorten Fe 310 tot en met Fe 510. De getallen geven de minimaal gegarandeerde treksterkte aan. Voor hoogwaardige constructies kan gekozen worden voor staal van hogere kwaliteit of staal met grotere ongevoeligheid voor brosse breuk b.v.: Fe 430 D of Fe 490 2. 2.4.2 Machinestaal: 0,3 - 0,6% C Dit is staal waaruit de meeste machineonderdelen gemaakt zijn (assen, tandwielen, spieën, koppelingen, enzovoorts). Deze soorten zijn op grond van het hogere koolstofgehalte sterker en harder dan constructiestaal en goed bewerkbaar met snijdend gereedschap (mooi opperv\ak).Ze zijn minder vervormbaar, hebben dus een lagere rek en zijn niet goed lasbaar (bij de las treden hardingsverschijnselen op). Meestal is machinestaal zwak gelegeerd. Machinestaal kan gehard en veredeld worden. Enkele soorten die tot deze groep behoren, zijn Fe 490, Fe 590 en Fe 690 en C 35, C 45 en C 60, alsook 42 CrMo 4 en 34 CrNiMo 6. De genoemde soorten hebben we nu ook al aangeduid volgens de Euronorm. De getallen 490, 590 en 690 geven ook hier de minimale treksterkte aan. C 35, C 45 en C 60 zijn soorten die geleverd worden op basis van hun samenstelling te weten een koolstofgehalte van respectievelijk 0,35, 0,45 en 0,60 %. 42 CrMo 4 en 34 CrNiMo 6 zijn zwak gelegeerde soorten die ook geleverd worden op basis van hun samenstelling. Bram Vervoort 9 [Materialenleer: Ferro en Non-ferrometalen ] Technische Systemen 3 Non-ferrometalen 3.1 Soorten we kunnen de non-ferrometalen indelen in drie groepen de zware non-ferrometalen: dichtheid > 5 kg/dm³ ⇒ lood, koper, nikkel, tin, zink de lichte non-ferrometalen: dichtheid > 5 kg/dm³ ⇒ titaan, aluminium, magnesium (werkstofnr begint met 3) (werkstofnr begint met 2) de edelmetalen: Een edelmetaal is een metaal dat niet of weinig kan worden aangetast door oxidatie. ⇒ goud, zilver, platina 3.2 Aanduiding (DIN 1700) Voor alle non-ferrometalen, verloopt de aanduiding als volgt: 1) Letters vertellen iets over de toepassing waarvoor het materiaal kan gebruikt worden. 2) Na een streepje volgt de samenstelling van het materiaal. Elk element van het materiaal wordt hier benoemd, gevolgd door een getal dat in procenten de hoeveelheid weergeeft. 3) Het derde deel geeft meer informatie over de behandeling, trekspanning en oppervlaktetoestand. Enkele voorbeelden van notatie: Bram Vervoort 15 Technische Systemen 3.3 Koper [Materialenleer: Ferro en Non-ferrometalen ] 2.0000.xx - 2.1999.xx Koper komt voor in zuivere (gedegen) toestand en in kopererts. Vindplaatsen zijn Canada, Chili, USA en Afrika. Fysische eigenschappen dichtheid ρ = 8920kg/m³ smeltpunt Ts = 1083 °C -8 Elektrische soortelijke weerstand ρ = 1,6.10 Ωm warmtegeleidingscoëfficiënt λ = 401 W/mK Mechanische eigenschappen Treksterkte Rm = 200 tot 300 N/mm² Koper en zijn legeringsvormen zijn de oudst bekende constructiematerialen. Ook nu nog vinden zij vele toepassingen dankzij een aantal zeer bijzondere eigenschappen Raffinage van Koper 16 Bram Vervoort [Materialenleer: Ferro en Non-ferrometalen ] Technische Systemen EIGENSCHAPPEN Zeer goed elektrisch geleidingsvermogen Zeer goed warmtegeleidingsvermogen Zeer goede corrosievastheid Door legeren goede gietbaarheid: Koper vaak gelegeerd met tin, zink, nikkel, aluminium Vochtige lucht geeft aanleiding tot vorming van koperoxyde (kopergroen). Dit is giftig. TOEPASSING stroomgeleiders voor elektrische apparatuur, bovenleidingen van tram- en treinbanen en bliksemafleiders buizen voor gas- en verwarmingsinstallaties en voor koelsystemen bij koel- en vrieskasten; warmtegeleiders bij soldeerbouten en strijkijzers; als deklaag op andere metalen; bijvoorbeeld lasdraad, staal met een deklaag van koper; kannen, borden, vazen en andere siervoorwerpen. De belangrijkste koperlegeringen zijn: 3.3.1 Messing Messing is een legering van koper met zink . Messing heeft echter heel andere eigenschappen dan de elementen (Cu en Zn). De bijnaam van messing is geelkoper. Bij een toenemend percentage zink Vergroot de treksterkte Vergroot de hardheid Verbeterd de gietbaarheid Vermindert warmte- en elektrisch geleidingsvermogen Er bestaan verschillende soorten messing 3.3.1.1 Automatenmessing (K Cu-Zn 40 Pb 2) Zeer geschikt voor verspanende bewerkingen op draai- en freesautomaten. Het toevoegen van lood als legeringselement veroorzaakt het afbreken van de krulspaan, waardoor bij automatenmessing hoge snijsnelheden mogelijk zijn. Toepassingen: bouten, moeren, tandwielen, wormwielen. Bram Vervoort 17 Technische Systemen [Materialenleer: Ferro en Non-ferrometalen ] 3.3.1.2 Tombak en halftombak (CuZn 15, CuZn 13) Deze messingsoorten zijn rekbaar en daarom bijzonder geschikt voor koude vervormingen. Het komt voor als draad-, staaf-, plaat-, profiel- en buismateriaal. Het vindt zijn toepassing door middel van buigen, trekken, drukken en forceren, zoals voor muziekinstrumenten en metaalwaren. 3.3.2 Brons Koper-tinlegeringen met minstens 4% tin worden aangeduid als brons. Bij toenemend tingehalte wordt de treksterkte en hardheid groter, de gietbaarheid wordt beter, maar de taaiheid neemt af Er bestaan verschillende soorten brons: 3.3.2.1 Machinebrons (G Cu-Sn 10) Goed bestand tegen stotende belasting. Toepassingen: pompwaaiers, machine-onderdelen. 3.3.2.2 Zinkloodbrons (G Cu-Sn 5 Zn 5 Pb 5) Een zeer sterk, te verspanen materiaal. Toepassingen: algemene machinebouw, fittingen van olieen, benzineleidingen, brandblusapparaten, kleine tandwielen en kleine pompen. 3.3.2.3 Loodbrons (G Cu-Sn 10 Pb 20) Door de toevoeging van lood is het zeer geschikt als lagermateriaal. Toepassingen: in glijlagers, als draagmetaal bij hoge vlaktedruk en bij vrij hoge snelheid. 3.3.2.4 Kneedbrons (K Cu-Sn 6) Toepassingen: veren en koppelingsplaten. 18 Bram Vervoort